De ‘vereerde maagd’ blijft staan en wijst naar een loods verderop, een witplanken getimmerte op hoge palen. Tussen die palen wordt bij dag hout gezaagd en schors gepeld, nu echter rusten de elektrische zagen van hun dreunerig gezang en boven... boven zullen we slapen. Daar heeft men dus blijkbaar kamertjes afgetimmerd voor het overdrukke seizoen. Jawel, morgen brengen... Men heeft helemaal geen kamertjes afgetimmerd... we slapen op een ‘Matratzenlager’.
Gerechte goedheid! Een kale, ruwe vloer, kale, ruwe plankenwanden. En aan weerszij een rij stromatrassen op de grond gekwakt. Niet bepaald vuil, maar wel heel onooglijk, grauw en gescheurd, zodat het stro eruit komt puilen... dekens zozo maar, en kussens ho maar.
De ‘vereerde maagd’ draait het lampje op en onthult twee knapen die elk op een matras hun schoenen zitten uit te trekken, ze wenst ons goedenacht en stommelt de steile, houten leer weer af. De jongens lachen om onze beteuterde gezichten. Het blijken gymnasiasten uit Württemberg, ze maken een voetreis in de vakantie, ze slapen elke nacht op een ‘Matratzenlager’. Hun uiterlijk stelt ons gerust. Een ogenblik vreesden we enkel boeven en landlopers, enkel vlooien en... enfin, vlooien zou genoeg zijn... tot slaapkameraad te krijgen. Eigenlijk een dwaze vrees, want hier komen natuurlijk alleen arme toeristen, luitjes die de ganse dag in de frisse lucht vertoeven, zich wassen aan de beken, en zwemmen in de heerlijk blauwe meertjes, die overal tussen berg en bos als juwelen liggen te fonkelen.
Dan daarbij, welk een voortreffelijke ventilatie! Wel, de naden tussen de planken zijn minstens anderhalve centimeter breed.