| |
| |
| |
Hoofdstuk III
In de knoei
HET was nu eindelijk spaak gelopen met Nel van Zanten. Van het begin af hadden ze het allemaal voorspeld. Sommigen hadden het gevreesd, en één had het heimelijk gehoopt! Maar ze durfde voor die hoop niet uit komen, want Nel was ‘getapt’ in de klas, bijna iedereen mocht haar graag. Alleen Leida Verkruysen was haar verklaarde vijandin, omdat ze voelde, dat Nel haar doorzag in haar kleine, dwaze eerzuchtjes van ‘stand’ en ‘deftigheid’, omdat Nel achteloos verwierp, waar zij zo naar hunkerde: de vriendschap met Anke, Jeanne en Gien. Om een gewoon wandelafspraakje met Door had Nel voor een uitnodiging in het Huis-met-de-Poppen, waar zij, Leida, niet eens was gevraagd, doodkalm bedankt!
Neen, Leida kon Nel niet uitstaan en daarom hoopte ze zo vurig, dat het spaak zou lopen. Anna Doezer hoopte dat natuurlijk niet, maar ze keurde evengoed Nel's handelwijze af. Je mocht je toch maar niet zo maar aan een les, aan een deel van je taak onttrekken.
Maar Nel had het van de eerste dag af al gezegd: ze deed het niet. Ze wilde nog liever rupsen eten en spinnen slikken dan zoompjes rollen en tenen mazen. Ze schreef
| |
| |
nog liever drie keer de hele ‘Overwintering’ over dan één keer de ‘Theorie van de Kous.’
En Door, die op de hele lagere school en zelfs op de bewaarschool met haar in de klas had gezeten en altijd haar beste vriendin was geweest, Door had verteld, dat ze het daar ook al had vertikt. Toneelen hadden ze beleefd! Ze bewaarden daar hun handwerkboeltje in lege sigarenkistjes, die kreeg je van school, een eigen doos of mand, dat mocht op de ‘volksschool’ nu eenmaal niet en een keer, op een visite bij hen thuis, had Nel tegen Door's vader gezegd: ‘Hè toe, mijnheer, neemt u dat sigarenkistje een beetje weg, want als ik het ruik, is mijn hele plezier bedorven.’ Ze overdreef natuurlijk vreselijk, ze keerde haar hoofd om als ze langs een sigarenwinkel ging, en ze zei: als grootvader rookte, liep ik het huis uit! Omdat ‘nuttige handwerken’ eigenlijk geen examenvak was en ze er toch nooit een aparte acte voor zou kunnen halen, had ze haar grootvader net zo lang geprest, tot hij naar de directeur - de norse examinator met de waterige groen-grijze ogen! - was gegaan om vrijstelling voor haar te vragen, ze wilde dan die uren graag aan iets anders besteden, maar de directeur had de oude heer zo vreselijk afgeblaft, dat hij helemaal ontdaan was thuisgekomen. En sedertdien voerde Nel voor ‘nuttige handwerken’ geen klap meer uit, en was het niet geweest om juffrouw Bloemhof, dan zou het al veel eerder misgelopen zijn, maar met juffrouw Bloemhof had Nel geweldig geboft. Ze volgde in de waardering der meisjes onmiddellijk op mijnheer Adelink, de plant- en dierkunde leraar. Ze was een gezellig oud mensje en ze presenteerde soms pepermuntjes onder de les! Je mocht ook gerust wat met elkaar praten. Zelf vertelde ze graag van haar eigen jeugd. Haar vader was officier en een heel streng man geweest, die met alle geweld had gewild, dat ze heel veel leren zou, vooral rekenen, wat ze juist helemaal niet kon. Handwerken alleen had ze altijd prettig gevonden, ze had ook de acte voor ‘fraaie
handwerken’, ze kende
| |
| |
‘frivolité’ en ‘filigrain’ en wie lust had, mocht het voor niets bij haar leren. Maar onder dat dwingen van haar vader had ze als meisje zó geleden, dat ze zich toen al
had voorgenomen, nooit een ander tot iets te dwingen, waar hij een tegenzin in had.
Ze kon best begrijpen, dat Nel net zo hard het land had aan handwerken, als zij zelf vroeger aan rekenen, en toen ze hoorde, dat Nel eigenlijk romanschrijfster wilde worden, toen kon Nel geen kwaad meer bij haar doen. Ze
| |
| |
dweepte met romans en gedichten en vooral met drama's, en ze had Nel een keer bij zich thuis laten komen, om over haar plannen als toekomstig schrijfster met haar te praten. En ze had haar ‘voldoende’ gegeven op haar rapport!
Helaas, dat goede leventje had maar kort geduurd. Door had van meet af gezegd: ‘Nel, dit is te schoon om waar te wezen.’ En het bleek inderdaad ‘te schoon’.
Kort na de zomervacantie was juffrouw Bloemhof ziek geworden, het liet zich eerst nog niet ernstig aanzien, maar werd gaandeweg erger, op één les volgden er soms twee, drie verzuimen, tot op een goede dag haar getrouwde zusters haar kwamen halen met een rijtuig, nadat ze onder tranen afscheid had genomen van de school, van de klas, van Nel in het bijzonder. Ze verweet zich nu ineens haar toegevendheid tegenover Nel, die ze aldus ‘weerloos overleverde aan haar opvolgster,’ maar Nel lachte de zorgen van het oude mensje weg.
Ze kende juffrouw Wind dan ook nog niet en juffrouw Bloemhof kende haar maar al te goed. Ze was veel jonger dan juffrouw Bloemhof, een lange bonenstaak van een mens, met een streng, koud gezicht, die altijd over straat, en door de school, en zelfs voor de klas, als ze niet zat, heen en weer rende alsof ze op de hielen werd gezeten. Ze had scherpe, lichtblauwe ogen, - net glasscherven, vond Nel van Zanten.
Natuurlijk was toen alles uitgekomen, want iedereen moest op de eerste les haar ‘werkstukken’ - juffrouw Wind had het altijd heel deftig over ‘werkstukken’! - aan haar tonen en Nel had niets. Haar kous....
‘O juffrouw, die fungeert allang als kruikezak!’
‘En je merklap...?’
‘Mijn merklap...? Ja, mijn merklap.... O ja, ik weet het al, die hebben mijn buurjongetjes geroofd om stekeltjes te vangen.’
‘En je naailap...?’
| |
| |
‘Mijn naailap.... o, die bestaat nog wel, maar net als een regenwurm.... ziet u....’
‘Als een.... regenwurm?!’
‘Ja, juffrouw! Ik heb hem in stukjes geknipt en elk deel leeft nu zijn eigen leven. Dat doen regenwurmen toch ook? Ik heb er onder andere een inktlap van, hij zuigt zo lekker op. Ook bloed! En ik snij me nogal eens in mijn vinger, want ik ben bar onhandig.’
Sommigen hadden het onder dat gesprek haast op haar zenuwen gekregen van het lachen, vooral natuurlijk Door Siegenbeek en Lien Doezer, maar ook Anke en Jeanne hadden zich niet goed kunnen houden. Zelfs Gien was helemaal losgekomen en Anna Doezer was het met de beste wil niet gelukt streng te kijken. Juffrouw Wind had over haar hele gezicht een kleur als een baksteen gekregen, waardoor haar ogen nog blauwer schenen. ‘Bepaald spookachtig,’ zei Nel later, en toen ze weer geluid kon geven had ze gevraagd:
‘En vond juffrouw Bloemhof dat maar allemaal goed?’ Toen had Nel gevoeld, dat ze eigenlijk te ver was gegaan, in haar overmoed, tegenover juffrouw Bloemhof, en ze had maar zo n beetje haar schouders opgehaald.
Maar Door Siegenbeek was ineens overeind in de bank gaan staan en had het woord genomen en was aan het uitweiden geslagen over Nels prachtige opstellen en dat ze later drama's zou schrijven, waarin zij, Door, dan de hoofdrol te spelen zou krijgen, terwijl de hele school natuurlijk gratis naar de schouwburg zou gaan, en dat ze dat allemaal lang en breed met juffrouw Bloemhof hadden besproken en dat juffrouw Bloemhof zich heel erg voor Nel en haar toekomst interesseerde, en zo ratelde ze maar aan één stuk door, zodat juffrouw Wind er een tijdlang geen speld tussen kon krijgen, maar toen de een na de ander weer begon te proesten en Nel, die als boetvaardige zondares voor de klas stond, ineens in de lach schoot, omdat Door zo krankzinnig deed, sloeg ze ineens zó woest met een liniaal op tafel, dat het ding aan stukken
| |
| |
vloog, waarvan er één op een haartje Lien Doezer raakte en ze riep: ‘Stilte,’ met een stem als van een dragonder, en Door had het katterige gevoel, dat ze het er niet bepaald beter op had gemaakt voor haar vriendin.
Dadelijk na schooltijd was juffrouw Wind naar de directeur gegaan en de volgende dag werd Nels grootvader weer ontboden. Nel moest veel strenger worden aangepakt, en die malle nonsens van drama's schrijven moest ‘met wortel en tak’ worden uitgeroeid. Grootvader had maar niet veel antwoord gegeven, maar 's avonds hadden hij en grootmoeder met Nel over de zaak gesproken, en de ‘aandoenlijke ouden’ waren aandoenlijker dan ooit geweest, maar van haar ononverwinnelijke afkeer tegen zoompjes rollen en ruitjes inzetten hadden ze toch eigenlijk minder dan Bloemhofje begrepen, die nog wel zelf les in handwerken gaf!
Sindsdien had Nel voor de leut maar zo'n beetje meegedaan in de klas. Omdat de hele school zo vreselijk achter was geraakt door al het verzuimen in juffrouw Bloemhofs ziekte, kregen ze nu grote taken mee naar huis. Op de les werd dan alles maar even aangegeven, thuis moest het worden afgewerkt.
Nel ademde weer ruimer. Dat was een ongedachte uitkomst! Was haar ‘werkstuk’ eenmaal thuis, dan keek ze er niet meer naar om, maar slingerde het vol afgrijzen in de een of andere verborgen hoek. De ‘aandoenlijke ouden’ merkten daarvan niets; juffrouw Bloemhof had nooit werk mee naar huis gegeven. Ze had de rapportcijfers ook maar zo'n beetje ‘op de tast’ vastgesteld.
En zo leek dan alles nogal mee te vallen. Door Siegenbeek had al een paar keer gezegd: ‘Ook deze soep wordt niet zo heet gegeten als dezelve is opgedaan!’ Wel herinnerde Wind zo nu en dan aan de plicht om de ‘werkstukken’ thuis behoorlijk te voltooien, en vroeg zo in 't algemeen of dat ook wel gebeurde, maar ze scheen met min-of-meer vage antwoorden genoegen te nemen.
En zo kwakkelde de winter voorbij - het ‘Wind- | |
| |
Bewind’ was in het late najaar begonnen - en het voorjaar naderde en daarmee de eerste verhoging en ze waren al begonnen mijnheer Adelink zo nu en dan eens in verhoor te nemen over de kansen, of de ‘Klas van Twaalf’, zoals ze reilde en zeilde tweede klas worden zou, en hoeveel ‘kleintjes’ van veertien er dit jaar toelatingsexamen zouden doen en hoeveel van de groten uit de vierde er mochten ‘opgaan’ voor de acte, en wie er nog een jaartje moesten blijven blokken, en ze dachten eigenlijk aan de hele handwerkboel al niet meer, toen juffrouw Wind op een goede morgen aankondigde:
‘Volgende les moet jullie alles meebrengen, wat er in het afgelopen jaar is gemaakt. Ik roep julle dan een voor een hier bij mijn tafeltje, geef voor elk werkstuk een cijfer en stel dan daaruit het rapportcijfer vast. Ik heb er met de directeur over gesproken. Handwerken telt dit jaar gelijk met aardrijkskunde en geschiedenis!’ Ze zweeg even en voegde er honend achter: ‘Ik denk wel, dat mijn cijfers een beetje anders dan die van juffrouw Bloemhof zullen uitvallen. Juffrouw Bloemhof heeft hier op school maar met negens en achten gestrooid als Sinterklaas met pepernoten, maar wie bij mij een zeven krijgt, moet al een hele kraan zijn!’ En ze keek de klas eens rond en even rustte haar glasscherfachtig oog op Anna Doezer. Die had bij juffrouw Bloemhof een negen gehad! Maar Anna kreeg een kleur, ze hield eigenlijk niet van juffrouw Wind.
Al die tijd dat ze daar stond te oreren had Door naar Nel zitten omkijken en geprobeerd haar ogen te vangen. Maar Nel zat als een stenen beeld. Haar ‘werkstukken’ waren natuurlijk naar de maan. Wie had ook zo iets kunnen denken? Bij juffrouw Bloemhof was het geweest: eens thuis, blijft thuis. Ze had nooit een ‘werkstuk’ terug hoeven zien. Dat getuigden alle hogere klassen.
‘We moeten krijgsraad houden,’ zei Door Siegenbeek die middag tot haar vriendin. ‘Laat het maar aan mij over. Ik zal de vergadering beleggen.’
| |
| |
De meisjes die heen en weer reisden, uit deze klas dus de nichtjes Doezer en Marie Mol, gingen altijd tussen de schooltijden in de wachtkamer een boterham eten en het was al jaren lang de gewoonte dat de vriendinnen haar dan kwamen gezelschap houden. Dikke juffrouw Waagmeester, die het buffet bediende, vond dat goed en zelfs wel gezellig, ook niet helemaal onvoordelig, want ze ‘gebruikten’ wel eens wat, en zo was dan de derde-klaswachtkamer sinds jaar en dag de vergaderzaal voor de meisjes van de ‘Nor,’ waar elk der vier klassen haar eigen terrein had. Ze aten er krentenbolletjes uit papieren zakjes en steevast mikte elk, die de contrôle passeerde, haar tot propje verfrommeld zakje tegen de mopneus van Sattelmeyer, de piepjonge controleur met zijn onschuldige, lachende blauwe ogen, die alles goed vond, alles van de meisjes verdroeg en door juffrouw Waagmeester met allemaal tegelijk werd ‘geplaagd’, hoewel het heette, dat hij ‘verkering had’. De groten uit de derde en de vierde, die al ‘kwekeling’ waren en opgestoken haar droegen, deden aan die dartelheden van propjes-gooien natuurlijk niet meer mee.
Door Siegenbeek had het klaargespeeld: ze waren allemaal gekomen. Ze had namelijk ‘bovennatuurlijke onthullingen’ beloofd. Als een prinsesje, dat verdwaald is in een achterbuurt, zo keek Gien de derde-klasse wachtkamer rond, onschuldig-verbaasd, maar Leida spreidde met ophef haar boekenzeil over de houten bank, eer ze zitten ging, en trok een vies gezicht. Ze was meegekomen, omdat Door, behalve de ‘bovennatuurlijke onthullingen’, ook nog had aangekondigd, dat er niet alleen iets zou worden gevraagd, maar dat er ook iets zou worden aangeboden!
‘Jullie begrijpt natuurlijk,’ begon Door Siegenbeek, ‘dat Nel moet worden geholpen. Ze zal ongetwijfeld eenmaal de roem worden van onze school. Ik spreek hier ook voor mijzelf. Wordt haar talent in de kiem gesmoord, dan gaat ook mijn kans op roem daarmee te gronde! Want zoals
| |
| |
jullie weet, zal ik de hoofdrollen vervullen in de drama's, die zij gaat schrijven. En jullie hebt allen gratis toegang -, eventueel met mannen en kinderen. Luister nu....’, haar stem daalde tot gefluister, ‘....luister nu goed. Nu komen de bovennatuurlijke onthullingen. Hoe heet ze?’
Ze keek een voor een de gezichten langs.
‘Wie?’
‘Wie bedoel je?’
‘Juffrouw Wind?’
‘Neen, ik bedoel Nel. Hoe heet ze?’
‘Nel!’ ‘Nel van Zanten!’
‘Juist! Van Zanten met een Z. Haar naam begint met een Z. En de Z is de laatste letter van het alfabet. Op die Z baseert zich mijn plan. Die Z is géén toeval. Ze zou net zo goed Van Santen hebben kunnen heten. Met een S. Zo iets noem ik: een beschikking! Je moet dat eens aan je vriend vertellen, Tine.’
Tine lachte. Haar ‘vriend’ was een stokoude, alleen levende zonderling, die een avontuurlijk leven achter de rug had en onlangs in een der nieuwe huisjes tegenover het hunne was komen wonen. Hij leek wat mensenschuw, maar maakte met haar wel eens een praatje. Ze noemden hem in het stadje ‘Anti-Toeval’, omdat hij bij elke gelegenheid getuigde, dat hij niet in het toeval, enkel in ‘beschikkingen’ geloofde.
Maar de mens moet van de ‘beschikking’ weten te profiteren. En de verdienste daarvan komt mij toe!’ Ze zweeg even, om aller nieuwsgierigheid te prikkelen, en vervolgde dan: ‘Juffrouw Wind heeft een absentielijst. Een alphabetische absentie-lijst. Volgens die lijst zal ze ons één voor één bij haar tafeltje roepen, om onze werkstukken te inspecteren. Gien Aben komt eerst, maar Gien heeft niets te vrezen, haar “werkstukken” zijn natuurlijk in orde. Ze is gelijk de spinnen, ook die handwerken voor hun plezier. Niet aldus Nel! Nel heeft alles te vrezen. En nu heb ik dit gedacht. Elk, die aan de beurt is ge- | |
| |
weest, smokkelt haar onder het naar de plaats gaan het een of ander reeds gekeurde “werkstuk” toe -, de ingebreide hiel, de ingemaasde teen, de ingenaaide ruit, de borstrok, de rolzoom, het poppenjongenshemd, het poppenmeisjeshemd.... Maar laten we dat alsjeblieft vooraf goed afspreken, opdat ze niet met een dubbel stel van het ene en verstoken van het andere voor de rechterstoel verschijne.... Ik herzeg: verschijne....’
‘Hé zeg,’ riep er een van de tweede klas uit de andere hoek van de wachtkamer, ‘ben jij je alvast aan het oefenen voor het toneel?’
‘Ga liever zitten, Door!’ raadde Lea Schaap. ‘En praat niet zo hard. Het moet toch een geheim blijven.’
‘Je hebt gelijk.’
Door ging zitten en legde het plan nog eens uit op gewone toon. Ze keken elkaar aan en voorlopig werd er gezwegen.
‘Zeg nu alsjeblieft niet dat het “bedrog” is,’ riep dan Door ineens geprikkeld. ‘Want dat weet ik natuurlijk zelf ook wel. Maar Nel moet geholpen worden. De baas is in staat haar van school te gooien, voor een poos tenminste, en dat mag ze de aandoenlijke ouden bij haar thuis niet aandoen. Ze belooft trouwens beterschap. Is het niet waar, Nel?’
‘Dat nu niet precies,’ lachte Nel. ‘Maar dit vraag ik natuurlijk alleen voor deze keer.’
‘Van mij kan je met alle liefde wat krijgen,’ begon Lea Schaap. ‘En van Lettie natuurlijk ook. Mijn ingenaaide ruit ziet er nogal schappelijk uit. De rest is niet veel zaaks.’
‘Moeder heeft mij geholpen met die moeilijke gemaasde teen,’ vertelde Marie Mol. ‘Daardoor is hij tamelijk goed uitgevallen. Die kun je krijgen, hoor, met alle genoegen.’ ‘Mijn jongenshemd is dragelijk te noemen.’ Dat zei Lettie.
‘Ik vind het helemaal niet in de haak,’ begon nu Anke
| |
| |
van den Burg. ‘Maar ik wil Nel uit de knoei helpen, omdat ik het van juffrouw Wind óók niet in de haak vind, zo zonder waarschuwing met iets dergelijks aan te komen.’
Die woorden gaven natuurlijk ook voor Tine Maas de doorslag!
Jeanna Sixma vond het geval ‘pikant’ - dat was haar nieuwste stopwoordje - en ze had bovendien een zekere bewondering voor Nel. Gien vond als gewoonlijk ‘alles best.’ Nel kon van haar uitzoeken wat ze hebben wou.
‘Maar Door....’ kwam dan ineens Leida Verkruysen. ‘Ik meende dat je had gezegd...’
‘O ja zeker. Er wordt niet alleen gevraagd, er wordt ook aangeboden! Nel verklaart zich bij deze bereid, jullie allemaal, voor zover nodig, te helpen bij dat opstel over ‘Een mistige morgen’, waar ons eindcijfer van afhangt. Ze stelt zich van nu af aan beschikbaar.... hoe was het ook weer, Nel?... voor zinnen en zinswendingen, tegenstellingen en synoniemen en desnoods voor het schrijven van het opstel, geheel of gedeeltelijk....
Onwillekeurig praatte Door nu toch weer deftig, als stak ze een redevoering af, maar ze bleef tenminste zitten en hield haar stem enigszins gedempt. De meisjes van de andere klassen waren toch al opmerkzaam om hun ongewone ernst en ongekende voltalligheid. Anders maakten er hoogstens zes van elke klas de wachtkamer onveilig. ‘Dat zou meneer Blom toch dadelijk merken, als ze voor een ander een opstel schreef.’
‘Hoor je dat, Nel? Alsof je later, in je drama's, ook niet al je personen in verschillende stijlen moet laten spreken. Zeg, als Nel dàt nog niet kon....’
Nu was Leida er als de kippen bij. Ze had eerst onwillig en stroef zitten kijken bij het voorstel van Door. Dat zou wat moois zijn, een ander van je werk te laten profiteren. Maar opstellen vond ze razend moeilijk, ze bracht er nooit heel veel van terecht. Nel moest het dan ook vooral niet te mooi voor haar maken -, misschien deed ze zelfs
| |
| |
beter, alleen de punten te geven. Maar daarvan dan ook zo veel mogelijk.
Anna Doezer had nog geen woord gezegd. En Lien, hoe graag ze had gewild, hoe graag ze Nel, die ze hevig bewonderde, haar hele collectie ‘werkstukken’ zou hebben aangeboden, Lien durfde ook niet anders dan zwijgen. Ze schoof ongemakkelijk heen en weer op de bank en wierp van tijd tot tijd een blik op haar nichtje, met een vuurrode kleur. Nu de hoofdzaak afgehandeld was en elk voor zich bedacht of besprak wat ze het beste missen kon, het liefste geven wou, terwijl Door zich als een vermoeid redenaar met zwierige gebaren voorhoofd en mond afwiste -, zei Anna eindelijk:
‘Ik doe er in geen geval aan mee, en Lien doet er ook niet aan mee, al ben ik het wel een beetje met Anke eens in wat ze zegt van juffrouw Wind. Ik wil van nu af Nel elke dag een uur of een half uur helpen, dat ze de volgende drie maanden beter voor de dag kan komen. Ze gaat natuurlijk toch over.’
‘Het is voor haar grootvader zo ellendig. Die zou het vreselijk vinden om nu weer bij de baas te moeten komen,’ pleitte Anke. Ze pleitte eigenlijk óók voor zichzelf, ze voelde toch wel iets voor Anna's houding.
‘Dat had Nel dan vooraf maar moeten bedenken. Maar ik blijf bij mijn voorstel. Wat zeg je ervan, Nel?’
‘Dank je hartelijk, hoor!’ Nel trok een gezicht of ze een bedorven ei rook. ‘Ik wens het helemaal niet te leren. Ik zal grootvader wel vragen of ik privaatles mag nemen bij Betje Bruis, die woont vlak naast ons, ze is mank en ze heeft bijna geen geld, dan verdient die er ook nog een duitje aan. Dan laat ik haar natuurlijk alles afmaken, en dan is iedereen tevreden.’
‘Ik geloof dat ik de trein hoor aankomen, Anna,’ zei Lien. Liefst had ze maar dadelijk weg willen lopen. Ze zou er toch nog eens met Anna over spreken. Als nu zelfs Anke meedeed! Je kon toch ook te stipt-eerlijk zijn.
‘Ja, de trein komt er aan. Ga je mee, Marie?’
| |
| |
En daarmee nam de vergadering een einde....
Zo kwam de gevreesde dag en alles liep prachtig van stapel. Juffrouw Wind kende Nel gelukkig niet voldoende om te begrijpen, dat ze onmogelijk een redelijke en tamelijk volledige collectie ‘werkstukken’ bijeen brengen kon, ze hield haar alleen voor koppig, onwillig en brutaal en had haar dat ook herhaaldelijk gezegd.
‘Handwerken is alleen een kwestie van goede wil,’ beweerde ze steeds. ‘Elk normaal mens met normale hersens kan het leren.’
‘Maar waar haal je in vredesnaam al die goede wil vandaan?’ had Nel bij een van die gelegenheden eens geopperd en juffrouw Wind had gezegd:
‘Wat je daar opmerkt is als gewoonlijk weer onzin.’
Door had juist voorspeld -, het oproepen ging inderdaad volgens de alfabetische absentie-lijst en het toesmokkelen werd zeer vergemakkelijkt, doordat sommige ‘werkstukken’ nogal klein en doordat er nogal veel waren. Onder het met een beladen doos naar je plaats gaan kon je er dus makkelijk een stuk of wat laten vallen, anderen beijverden zich dan wel die te helpen oprapen, ze gingen ongemerkt van hand tot hand en zo kreeg Nel zonder de minste moeite een toonbare collectie bijeen -, waarmee ze zich, als laatste van de lijst, met kloppend hart naar het tafeltje begaf.
Het allereerst werd de ‘ingezette ruit’ nauwkeurig bekeken. Het was een vodje miserabel rafelig ruitjesgoed, wit en groen, waaruit eerst een vierkant stuk was weggeknipt, waarvoor dan een ander ‘op de draad en op het patroon’ moest worden ingezet. Terwijl Nel toekeek, hoe juffrouw Wind het walgingwekkend product - afkomstig van Lea Schaap, wier ‘nogal schappelijk’ te optimistisch was gebleken - keerde en wendde in haar handen, ijsde ze bij de gedachte, dat ze dat zelf zou hebben moeten maken. Tersluiks, over het nieuwe ‘werkstuk’, waaraan ze nu bezig waren, sloeg de hele klas vol spanning de loop der zaken gade.
| |
| |
‘Onvoldoende. Vier.’
Er voer een schok door de banken. Hoe in-vals, hoe afschuwelijk gemeen! Lea had er zoeven een vijf voor gehad. Het rolzoompje van Tine Maas, waarmee de gelukkige eigenares een zes had veroverd, leverde voor Nel ook al niet meer op dan een vijf! De spanning steeg. Blikken werden gewisseld.
‘Wat zit jullie toch allemaal te loeren en te kijken?’ viel juffrouw Wind dan plotseling uit. ‘Ik kan het hier heus best alleen af.’ En allemaal, doodsbenauwd ineens zichzelf en Nel te verraden, sloegen vol ijver en bescheidenheid de ogen neer op het werk. En dat was maar heel gelukkig -, want zouden ze zich goed hebben kunnen houden toen een ogenblik later de rampzalige Nel voor dezelfde ingemaasde teen, die Marie Mol even geleden niet minder dan een acht had opgebracht, slechts een kale vijf werd toegekend, met een standje voor het bijna onzichtbare roestvlekje, voor een uitgezegen hoeksteek en een onaf gehechte draad -, feilen, die ze blijkbaar even te voren niet had kunnen ontdekken! Nel zelf had één ogenblik het gevoel of ze flauw zou vallen, niet omdat het haar in het minst kon schelen wat voor cijfers ze kreeg, maar om de verregaande valsheid van dat mens. De hele klas deelde haar verontwaardiging, en de hele klas zegende het toeval, waardoor....
‘Wàt zeg je.... toeval? Beschikking toch zeker!’ riep Door Siegenbeek in grote opgewondenheid uit. ‘Verbeeld je, als ze niet net één minuut van te voren zo tegen ons uitgevallen was, zodat we toen niet meer durfden kijken, verbeeld je, als we het voor onze ogen hadden zien gebeuren, denk je dan dat we ons goed zouden hebben kunnen houden? Ik voor mijn part niet, dat kan ik jullie wel verzekeren. Ik zou haar aangevlogen zijn. Wat een vals creatuur. Nel een vijf en Marie een acht, voor hetzelfde ding. En letterlijk voor elk “werkstuk.” Nel een punt minder dan de anderen. Is het niet om razend te worden?’
| |
| |
‘En te denken, dat we haar niet eens aan de kaak kunnen stellen, dat we er over moeten zwijgen, omdat er natuurlijk niets van uitkomen mag.’
‘Ja, en het ergste... dat we haar zelf niet eens mogen laten merken, hoe we haar nu doorzien, hoe we haar nu kennen, wat we van haar denken.’
‘En de baas! Die zo hoog met haar loopt. Die haar in alles haar gang laat gaan. En je kunt overigens zeggen van de baas wat je wil, hij is streng, hij geeft miserabel les, hij trekt sommigen voor, maar zó vals is hij niet!’
Ze kookten. O, dat ze nu juist zelf te veel ‘boter op het hoofd hadden, om in de zon te durven lopen.’
‘Als we haar eens.... een anonieme brief schreven...?’ opperde Tine Maas.
‘Ja, ja!’ jubelde Door. ‘Met drukletters! Uit de krant geknipt. ‘Mejuffrouw! Gij zijt ontmaskerd! Uw ware aard is thans klaarblijkelijk....’
‘Gebleken....’ vulde Lea ijverig aan.
‘Klaarblijkelijk gebleken!’ hoonde Jeanne Sixma.
‘Er moeten toch juist fouten zitten in een anonieme brief,’ verdedigde zich de bedremmelde Lea.
‘Je schijnt het meer bij de hand te hebben gehad,’ spotte Leida.
‘Maar wat zouden we in vredesnaam in zo'n brief kunnen zetten, zonder onszelf te verraden?’ vroeg Anke.
‘Ja.... wat?’ Ze dachten even na.
‘Ik weet het! We schrijven dat een niet nader te noemen individu....’
‘Individu!’ schaterde Nel. ‘Dat kun je niet schrijven. Dat zeg je alleen van een ‘ongunstig heerschap’.
‘Persoon dan....’
‘Enfin, dat zien we wel. We schrijven dat zeker iemand een zekere gemaasde teen per ongeluk had thuis gelaten en toen van een ander zeker iemand die teen even had geleend. Enkel die teen, want dat was het gemeenste! Drie punten verschil! Over de rest zwijgen we natuurlijk.’
| |
| |
‘Maar dan,’ opperde Marie een beetje benepen. ‘Dan komt het dadelijk uit. Want ik ben de enige, die er een acht voor heeft gehad.’
‘Ja.... dan zou dàt misschien uitkomen. Zou je het erg vinden? Jij komt er natuurlijk met een standje af en aan wie je hem geleend hebt, dàt komt nooit uit, want ze heeft wel zes, zeven vijven voor die teen gegeven. En dan heb jij de hele school een enorme dienst bewezen, dan heb jij die valserik aan de kaak gesteld.’
‘Ja....’
De algemene aandacht was nu op Marie Mol gevestigd en dat maakte haar, die toch al van nature zo bleu was, nog verlegener. Maar.... de hele school een enorme dienst bewijzen, zoals Door daar zei, hé, dat was toch wel iets erg moois. Dat zouden ze thuis toch óók wel vinden, vader en moeder, als ze ervan hoorden, als er narigheid van kwam.
‘Een verrader te ontmaskeren! Denk eens aan!’ drong Door, die zag dat ze veld won.
‘Goed. Doe jullie dan maar zoals je wilt.’
Maar opnieuw kwam Anke tussen beide.
‘Hoor eens. Door, we moeten het niet doen. Als jij nu met alle geweld je verontwaardiging wilt koelen in een anonieme brief....’
‘Ze vindt het natuurlijk dol om lettertjes uit de krant te knippen....’ spotte Jeanne.
‘Lekker vies smeren met lijm!’ dikte Lea aan.
‘Neen, maar zonder gekheid. Laten we in 's hemels naam geen feiten noemen. Heus, als ze eenmaal aan het onderzoeken gaan en ze komen ons op het spoor, dan vallen we natuurlijk zó door de mand en dan heb je de poppen pas recht aan het dansen, voor Nel vooral! Dus Door, hou je opstel in de meest algemene termen....’
Door beloofde, dat ze het product vooraf zou laten lezen.
De volgende dag kwam ze er al mee aan. Ze hadden, vertelde ze, met hun allen thuis zitten knippen en plak- | |
| |
ken. Haar vader had zich slap gelachen, om het hele verhaal.
‘Wat...? Heb je nu weer alles dadelijk aan je vader verklapt?’ viel Leida vinnig tegen haar uit.
‘Hou jij je mond maar! Wie heeft het meest geprofiteerd van Nels hulp, wie heeft, wat haar nog nooit overkomen is, een zeven voor haar opstel gehad, en ten slotte haar weldoenster afgescheept met een half verknipt poppenmeisjeshemd? En wat denk je eigenlijk van mijn vader? Dat die geen geheim bewaren kan? Die weet van iedereen alles, die draagt een boezem vol geheimen rond!’
‘Kom Door, lees nu maar voor.’
Ze stonden op het plein in een kring om haar heen gedrongen en Door las:
Mejuffrouw!
Bovennatuurlijke beschikkingen, o.a. verband houdend met de letters van het alfabet, hebben uw natuurgenoten....’ ‘Er stond eerst medemensen,’ viel Door zichzelf in de rede, maar vindt jullie ‘natuurgenoten’ niet veel mooier?’
‘Ja, maar lees nu door....’
....een blik doen werpen in uw inborst, waarvan zij ijzen. Deze inborst is vals en verdorven en het valt te betwijfelen of dezelve nog voor verbetering vatbaar zal zijn. Gij meet met twee maten. Tracht niet schrijver dezes op het spoor te komen, gij zoudt daarmee slechts uzelve benadelen.’ Ondertekend: ‘Een verontwaardigd, maar nog welmenend Vriend.’
‘Hoe vinden jullie het?’
‘Mooi! Prachtig!’
‘Wat netjes opgeplakt, zeg!’
‘O, dat heeft Piet gedaan. Ik had het natuurlijk al een paar keer verknoeid.’
‘Als ze maar geen vermoedens krijgt.... door wat je schrijft over die letters van het alfabet....’ opperde Marie Mol.
‘Wel neen, hoe kan dat nu? Dat denken wij, omdat we
| |
| |
het weten. Voor haar is het zo duister als Sanskriet.’
De brief werd verzonden en de volgende les sloegen ze nauwlettend het strenge gezicht met de glasscherf-ogen gade, maar geen trek, geen trilling verried, dat een verpletterend epistel haar had bereikt. Door dankte de hemel
toen de les goed en wel uit was, ze had, bekende ze later, wel tienmaal op het punt gestaan om te vragen: ‘Juffrouw, hebt u misschien ook een anonieme brief ontvangen?’ En daarna.... kwam de verhoging! En de klas van twaalf verhuisde inderdaad, gelijk ze reilde en zeilde,
| |
| |
naar de tweede en vond daar gelukkig geen zitten-blijfsters, dus was en bleef de klas van twaalf. En daarna werd het Paasvacantie en daarna kwamen zeals ‘tweede terug en zagen de ‘kleintjes’, achttien, een grote klas, veertien meisjes en vier jongens, die voor het toelatingsexamen waren geslaagd. Er waren er nog meer geëxamineerd, wel over de twintig, maar de rest was gezakt. De school bloeide en de directeur keek een ietsje minder nors.
Mijnheer Adelink vertelde Lea, bij wie hij aan huis kwam, want Lea's vader handelde in antiquiteiten en mijnheer Adelink was daar een groot liefhebber van, ....mijnheer Adelink vertelde Lea in diep geheim, dat hij voor Marie Mol hard had moeten pleiten, maar dat ze op haar goed gedrag doorgelaten was en in de tweede erg poot-aan zou moeten spelen. Anna, Anke, Tine, Jet, Door en Jeanne waren uitstekend of tenminste heel goed, de rest gewoongoed of middelmatig overgegaan. Nel en Door met een preek, om ze tot ‘meerdere kalmte en ordelijkheid’ aan te manen.
En toen ze daar nu voor de eerste dag na de Paasvacantie op het schoolplein kwamen, als veteranen, als oudgedienden, en de schuchtere nieuwelingen zagen staan, een troep van bange schapen bij elkaar.... dat was toch wel een groot gevoel!
Een jaar voorbij! Wat gauw toch eigenlijk nog gegaan. Weer zonnige tulpen in stralend lentegras, weer de kruidige geur der dikke, frisse hyacinthen in de lucht, en in de straat langs de school dezelfde oude sukkel met hetzelfde karretje met radijs....
|
|