| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
De kersen en het schimmetje
VOOR de wijd-open tuindeuren stroomden de geuren van rozen en heliotroop en vermengden zich met die van de koffie, de jasmijn en de aardbeien op de fleurige, frisse koffietafel. De kersen konden zich in die symphonie van geuren niet mengen, maar ze straalden des te verlokkender, midden op het glanzend witte tafellaken, in hun gekleurde porceleinen schaal. Ze straalden zó verlokkend, dat de lange, blonde Frits er niet afblijven kon, ofschoon het bordje voor hem op tafel al vol lag met pitten en stelen. Elke keer opnieuw ging zijn lange, pezige hand van de schaal naar zijn mond en hij zuchtte: ‘Dat is zo ellendig met kersen, dat je niet ophouden kunt. Feitelijk zitten ze me tot hier en toch kan ik het niet laten.’
‘Wat echt onaesthetisch’, berispte Emmy en sprak het mooie woord zo voorzichtig en zo nuffig uit dat Frits luidkeels lachte: ‘Waar haalt de bandiet de woorden vandaan! Onaesthetisch! Hoe komt de trots in een varken!’
Hij telde dan ook al negentien jaren en was al bijna
| |
| |
een jaar student, terwijl Emmy pas sinds verleden week de zeventien had bereikt. Bovendien, ‘maar een kostschoolmeisje’! Sinds het vorig jaar ging ze in Lausanne op kostschool, ze was nu voor de Pinkstervacantie overgekomen en meteen haar verjaardag blijven vieren.
Met een nuffig gebaartje koos ze nu zelf ook nog een lokkende, rijpe kers van de schaal, zoog hem langzaam uit tussen haar dunne, gespitste lippen, en legde het steeltje op haar bord.
‘Eigenlijk zonde dat die malle schapen nu vanmiddag onze heerlijke kersen van oom Coen komen opeten. Ik blijf erbij, moeder, ik vind het vreselijk overdreven van u. Een glas limonade met een koekje had even goed gekund, als u dan met alle geweld die hele bende hier wilde hebben.’
‘Dat heb je, geloof ik, al een paar keer eerder gezegd,’ kwam de moeder een beetje koel en Emmy zweeg met een gepikeerd schouderophalen.
Anke stond op het punt iets te zeggen, maar bedacht zich, ook Frits keek alsof hij nog wat te berde had willen brengen, maar deed er eveneens het zwijgen toe.
‘Nog koffie, vader?’
Met een knik schoof dokter Van den Burg zijn kopje bij en Anke maakte de koffie klaar.
‘Wat ga jij doen vanmiddag, Frits?’ informeerde Emmy. ‘Ik? Misschien eerst wat cricketten, en dan in elk geval zeilen. Trainen voor de wedstrijd. Met Herbert Aben en met Jules de Koo.’
‘Als jullie niet te ver gaat en niet van plan bent er nu al een race van te maken, zou ik wel mee kunnen gaan zeilen.’
De genadige toon van het voorstel ontlokte Frits een spottende buiging.
‘Niets zal ons aangenamer zijn. Hij had trouwens al naar je gevraagd. Of je niet eens een keertje mee kwam.’
‘Wie.... wie heeft naar me gevraagd?’ vroeg Emmy gretig.
| |
| |
‘Jules de Koo natuurlijk’, kwam Frits kwasi-onschuldig. ‘Och, Jules, wat kan mij die jongen schelen.’
‘En wie dacht jij dan....?’ plaagde haar broer. ‘Herbert Aben soms....?’
‘Niemand,’ snibde ze terug, boos dat ze zich had verraden. ‘Hoe laat gaan jullie?’
‘Ja, hoe laat? Tegen half drie, denk ik. Maar moet jij niet eigenlijk thuis blijven vanmiddag?’ Hij keek beurtelings zijn moeder en Anke aan.
‘Ik?’ hernam Emmy verontwaardigd. ‘Ik thuisblijven voor die wurmen van Anke? Dat kan niemand van me verlangen.’
‘Niemand verlangt het dan ook van je,’ zei de moeder, op dezelfde toon van zoeven. Dit prikkelde Emmy en ze keerde zich naar haar vader om hulp.
‘Vader, zegt u nu eens zelf! Moet ik vanmiddag, omdat die kinderen.... Of hebt u van het hele gesprek weer niets gehoord?’
‘Eigenlijk.... neen. Maar vertel me maar gauw, kindje, waar ging het over?’
‘Ik zou er vader maar buiten laten, Ems!’ ried Anke. Dokter van den Burg sloeg een klein boekje, waarin hij voortdurend had zitten bladeren, met een resoluut gebaar dicht, stak het weg en schikte zich tot aandachtig luisteren met een zó duidelijke goede wil, dat Anke lachend zei:
‘Sloof je maar niet zo uit, paps, het is heus de moeite niet waard.’
‘Ja, jullie moeten het mij maar niet kwalijk nemen, ik dacht even... aan iets.... aan een patiënt....’
Altijd waren zijn gedachten bij zijn zieken, en zelf klaagde hij er dikwijls over tegen zijn vrouw, dat hij er zich nooit van losmaken kon. Na een week van sjouwen en werken, bij nacht en ontij vaak, over slechte wegen, door afgelegen polders menigmaal, werd hem de enkele rustige Zondag, dat geen al te ernstige patiënten zijn hulp vereisten, nog bedorven door zijn getob. Hij was het voor- | |
| |
beeld van een dokter, die weliswaar niet ‘in zijn beroep is verhard’, maar voor wie aan huiselijk leven niet veel meer is overgebleven. Voor zijn kinderen had hij nooit meer dan halve aandacht gehad, zelfs op hun gezondheid zou hij, zonder zijns vrouws aandringen, niet altijd hebben gelet. Zijn vrouw had de kinderen opgevoed, bijna zonder zijn steun. En gemakkelijk was dat niet geweest, met drie zo uiteenlopende, elk op een andere manier moeilijke karakters.
Frits, de oudste, was wel altijd makkelijk en meegaand geweest, maar die makkelijkheid en meegaandheid kwamen eigenlijk vooral uit gemakzucht voort. Liefst liet hij zich maar zo lui-weg door het leven rollen en ondanks zijn uitstekende hersens had hij toch nog kans gezien op de H.B.S. een keer te blijven zitten. Iedereen hield van hem, met iedereen ging hij vriendelijk om, even gemoedelijk met de tuinmansjongen als met zijn academievrienden, want hij wilde zo graag door iedereen aardig worden gevonden. Zijn gemakzucht had hem wel een beetje tot een allemansvriendje gemaakt.
Emmy's karakter vertoonde in vele opzichten daarvan het tegendeel, ze kon helemaal niet goed leren en ze had ‘airs’, ‘aria’, zoals Frits het uitdrukte. Tegenover de dienstmeisjes en de leveranciers, in het algemeen tegenover ‘de mindere stand’ had ze altijd nog een hoog toontje aangeslagen. En als ze dan zo, wat Frits noemde ‘de freule speelde’, noemde haar vader haar lachend ‘Oma Nievelt’, want dan leek ze, beweerde hij, sprekend op zijn grootmoeder. En hij maakte haar uit voor nuf en voor nest, maar eigenlijk stond zijn oudste dochter hem nader dan zijn jongste. Anke was naar haar vaders smaak te ernstig, te ‘modern’, te ‘idealistisch’. In zijn hart vond hij dat meisjes maar naar kostschool moesten gaan en aardige japonnetjes dragen -, maar hij liet van die voorkeur en die gedachten niets blijken. Toch voelde Anke het wel, en ze wist dat ze in haar moeder alleen een bondgenoot had.
| |
| |
Tegen haar besluit om naar de Kweekschool te gaan en voor onderwijzeres te studeren had haar vader zich niet verzet. Hij vond dat zelfs een heel verstandig besluit voor een meisje, dat zich tot academische studie maar matig aangetrokken voelde en toch ook niet alleen in het huishouden kon opgaan. Maar Emmy had het bespottelijk gevonden en er pas een beetje vrede mee gekregen toen ze hoorde dat Jeanne Sixma en Gientje Aben ook naar ‘de Nor’ zouden gaan, al begreep ze niet waarom ter wereld Gientje, dat schatrijke kind, een akte halen moest. Dat hoefde dan ook niet, had ze later gehoord, maar mevrouw Aben was er vóór alles op gesteld, Gientje zo lang mogelijk bij zich te houden. En de vriendschap met Anke had daar de doorslag gegeven. Bovendien, had Herbert gezegd, was het heel goed voor Zusje Gientje, ook eens met andere meisjes in aanraking te komen -, en Herberts woord was wet, bij de Abens thuis.
En nu waren moeder en Anke op dat dwaze idee gekomen om ze allemaal op bezoek te vragen, die hele klas, die ‘Klas van Twaalf’, zoals de schapen zich noemden, om ze te tracteren op de kersen die oom Coen uit de Betuwe had gestuurd. Haar protesten hadden niets geholpen. Vader had haar afgescheept. Wat moeder doet is goed. Jawel! En Frits had gelachen. Makkelijk lachen, Hij was een jongen, een student, hij trok er tussen uit. Nu nog woonde hij thuis, maar na zijn eerste examen, had vader beloofd, als hij had getoond dat het hem ernst was de studie, dat hij meer wilde dan studentje-spelen, dan zou hij kamers krijgen in Amsterdam. In afwachting daarvan bracht hij alvast de meeste Zondagen buitenshuis, en profiterend van zijn spoor-abonnement, dikwijls in de stad bij vrienden door....
Terwijl Emmy en Frits nog over zeilen en cricketten spraken, waren mevrouw en Anke al vast aan het afwassen gegaan. De dokter zat alweer met zijn boekje.
| |
| |
‘Hoe laat verwacht u ze eigenlijk, ‘de dames?’
De moeder negeerde de spottende nadruk op de laatste woorden.
‘Tegen drie uren, was het plan.’
‘Maar moeder, wat moet u dan de hele middag met ze uitvoeren?’
‘O, dat vindt zich wel vanzelf.’
‘Zeg Ank’, kwam Frits ineens. ‘Hebben van de week je oren niet getuit? Herbert Aben heeft je lof gezongen, neen maar, op een manier...! Je had zo'n uitstekende invloed op Gien, ze was door jou zoveel eenvoudiger geworden.... Weet ik wat al....’
‘Gien is nooit anders dan eenvoudig geweest. Maar omdat ze zo mooi is en altijd zulke mooie jurken draagt en in het “Huis met de Poppen” woont, en zo'n beetje onverschillig doet, daarom denken ze nu dat ze ook per-sé trots moet zijn.....’
Ze sprak vlug en een beetje verward. Die plotselinge lof van Herbert, die haar zo onverwacht werd overgebracht... de wetenschap dat Herbert notitie nam van haar, dat hij aan haar dacht, ze had het nooit kunnen denken. En Emmy blijkbaar evenmin, want op een beetje scherpe toon vroeg ze Frits: ‘Herbert Aben, interesseert die zich voor Anke? Die is toch al student, die is toch even oud als jij....’
‘Zelfs nog drie maanden ouder!’ lachte Frits. ‘Maar wat zou dat? Vader en moeder verschillen wel acht jaar, geloof ik.’
‘Hè Frits....’
‘Je hoeft zo'n kleur niet te krijgen!’
Maar mevrouw maakte aan het gesprek een einde, door Anke eraan te herinneren dat ze nog een kraag op haar jurk voor vanmiddag moest naaien. Ze zou dan zelf wel alles in het buffet bergen. Anke moest maar dadelijk naar boven gaan.
‘Op uw kamer dan maar, moes? Daar is het nu het koelst.’
| |
| |
‘Dan ga ik even de brieven schrijven aan Edith Marsh en aan Hedwig Klüppell.’
‘Ja hoor, je hebt deftige vriendinnen en je correspondeert in alle talen!’ hoonde Frits.
Even later had het gezin zich weer verdeeld over zijn verschillende verblijven naar zijn verschillende liefhebberijen. Heel stil was het in de kamer waar Anke naaide en mevrouw Van den Burg over een boek gebogen zat. Een zoet, zachtzinnig windje tilde de dunne gebloemde madras-gordijnen telkens even in de hoogte, dan zonken ze weer neer, het leek het uitademen van een kind. Vogels sjirpten dromerig, bevangen van lome, zoete Zondag-middag-dommeligheid, geur van rozen en heliotroop steeg uit de bloeiende tuin omhoog en drong de kamer in. Als gelokt door die geur legde Anke de jurk over een stoel, trad naar buiten, op het balkon, en keek naar beneden. Hoe lokkend-fris stond daar op de grasstrook langs de lage, verweerde, met mos beplekte achtermuur, de witgedekte schragentafel, tussen twee hoge bonte esdoorns in, waarvan de kronen, aaneengegroeid, een prieel schenen te vormen. Ze hadden hem eerst op het grasperk midden-in willen zetten, ze zouden dan in een krans van rijkbloeiende, zoetgeurende stamrozen hebben gezeten, maar het was daar op die plek te zonnig.
Nu zouden ze wel dadelijk komen. Wat een aardige gedachte van moeder, de hele klas op de kersen te vragen. Hoe zou moeder ze allemaal vinden? Anke hechtte veel waarde aan het oordeel van haar moeder. En moeder had gelijk -, het was jammer dat ze ten slotte toch met Jeanne en Gien een apart clubje was blijven vormen.
Eer ze het wist, was ze weer in de kamer terug en had opnieuw een jurk onderhanden en peinsde onderwijl over mogelijkheden van andere, ruimere vriendschap.
Leida Verkruysen.... had moeder geopperd. Moeder kende haar niet, alleen maar zowat uit de verte.... moeder wist niet hoe ze altijd zeurde over ‘stand’, moeder was er niet bij als ze zich bij hen drieën aldoor zocht in te
| |
| |
dringen. Ze kon soms wel eens geestig uit de hoek komen maar ze gebruikte haar geestigheid nooit anders dan om anderen belachelijk te maken -, Marie Mol om haar boerse spraak, Lien Doezer om haar bewondering voor haar nichttje, Lea Schaap om haar inderdaad wel een beetje rare jurken en dan zorgde ze er voor dat Jeanne het altijd hoorde, want bij Jeanne had ze met die dingen succes, Jeanne was ook maar al te graag geestig ten koste van anderen. Maar Jeanne ontzag dan ook niemand en Jeanne had er geen verdere bedoelingen mee. Neen, met een kind als Leida Verkruysen zou ze nooit hebben willen omgaan.
‘We houden haar heus niet opzettelijk op een afstand.’ ‘En de anderen?’
‘Ja de anderen. De meisjes Doezer en Marie Mol sporen heen en weer, dus heel veel heb je daar niet aan. De Doezertjes gaan heel misschien tegen de winter bij een tante in huis. En dan hebben we twee vriendinnen paren in de klas, dat zijn Lea en Lettie en de ‘Grimmige Gezusters’.
‘Wie zijn dat, de “Grimmige Gezusters”?’ lachte mevrouw.
‘O, zo noemen we Nel van Zanten en Door Siegenbeek, en die twee hebben niemand anders nodig, die broeden al hun fantastische plannen met elkaar uit, die schrijven romans en drama's en voeren ze op....’
‘Maar heten ze dan dààrom de “Grimmige Gezusters”?’
Anke lachte om haar moeders verbaasde toon.
‘Dat is een bedenksel van Anna Doezer, die brengt er altijd wat geleerds bij te pas, ze bedoelt natuurlijk de “Gebroeders Grimm”.’
‘Zo -, is die Anna Doezer zo'n pedantje?’
Anke dacht even na voor ze antwoordde.
‘Neen moes, ik geloof eerlijk gezegd niet dat Anna pedant is, ze is alleen, wat ze in de ouderwetse boeken zo grappig noemen: leergierig. En vreselijk eerlijk. Ze geeft
| |
| |
je met alle liefde een half uur van haar tijd om je een som uit te leggen, maar ze laat je hem niet overschrijven. En die Lien -, dat is zo grappig, die doet haar best om net als Anna te zijn, en ze is heel anders, o totaal anders. Zie je, moes, dan voel je toch wel het verschil tussen iemand die zich opdringt zoals Leida, en iemand die vreselijk veel behoefte aan vriendschap heeft. Lien Doezer zou het liefst met de hele klas dikke vriendinnen willen zijn. Ze is enig kind, en ze heeft geen moeder, ze heeft alleen Anna, haar nichtje. En Anna geeft eigenlijk om niets dan om studie. Herbert kent óók zo iemand onder zijn vrienden.... hij vertelde het mij laatst.... hij zei, je moet je ook buiten je eigenlijke werk ontwikkelen, dan alleen word je mens!’
‘Zelf werkt Herbert toch nogal gestadig aan.’
‘O ja, maar hij doet er nog zoveel bij. En hij is de enige thuis die wat invloed heeft op Gien, die haar nog eens wakker schudden kan uit haar eeuwige onverschilligheid. Ze laat zich maar gaan, ze laat maar over zich beschikken; iedereen die haar flink aanpakt, krijgt haar voor een poos mee. Maar bij haar thuis pakt eigenlijk niemand haar aan, behalve Herbert. En Herbert zou haar omgang met Jeanne heel verkeerd voor haar vinden.
‘Houdt Herbert dan niet van Jeanne?’
‘Och.... houden.... hij vindt haar natuurlijk heel grappig en aardig en zo... maar hij vindt haar ook wel een beetje koud en bekrompen Ze beoordeelt iedereen naar “manieren,” naar uiterlijke beschaving.... niet natuurlijk, zoals Leida Verkruysen, naar “stand” of “geld” of zo.... en dan ziet ze altijd veel gauwer in iemand het belachelijke dan het aardige, altijd dadelijk merkt ze het belachelijke in iemand op....’
Weer zaten ze even zwijgend, en Anke dacht: Heb ik ze nu allemaal opgenoemd? Wij drieën, Lea en Lettie, de Doezertjes, Nel en Door, Marie Mol, Leida Verkruysen.... dat maakt toch nog maar elf. En we zijn met twaalf.... wie is de twaalfde dan toch?
| |
| |
En meteen rees voor haar oog het beeld van dat stille, kleurloze, schamel-geklede kind -, het Schimmetje.
‘Tine Maas is er ook nog, die vergeet ik eeuwig en altijd.’
‘Is ze zo onbeduidend?’
‘Dat zou ik niet durven zeggen. Maar ze doet nooit aan iets mee, en ze is nooit ergens bij, en ze komt en ze gaat en je ziet haar bijna niet, het Schimmetje.’
‘Vanmiddag komt ze toch?’
‘Ja ze komen allemaal.’
Ze had inmiddels vlug van jurk verwisseld en liep naar het balkon.
‘Die rozen, moes! Je kunt niet diep genoeg ademen. En wat is het nu stil in de tuin. Alle vogels doen hun middagslaap.’
Plotseling galmde door het dommelende huis de bel.
‘Zullen we naar beneden gaan?’
De brede schemerige marmerbevloerde gang was vervuld van de geur der zondoorstoofde rozen, het helle daglicht viel trillend binnen door de open buitendeur; daar wachtte Lize, stoer in haar lichtblauw katoentje, lachend naar buiten gebogen; blijkbaar kwamen er nog anderen aan. ‘Vijf vliegen in één klap.’
Het waren Lea en Lettie, de nichtjes Doezer en Leida Verkruysen, die er met haar gloeiend-glimmende konen, haar zwarte kraalogen en gladde zwarte haar boven de stijve, witte jurk meer dan ooit uitzag als een pop uit een doos -, waarvan ze alleen het gave en gladde miste, want haar hele gezicht zat vol rode pukkeltjes.
Door het achterpoortje kwamen nu Jeanne en Gien, die kenden de weg, liepen het huis in en waren even later op het balcon, en riepen en lachten tegen Anke in de tuin. Benijdend om die intimiteit keek Leida naar boven. Zij waren - bedacht ze spijtig - niet eerst in huis, maar dadelijk in de tuin ontvangen.
Lokkend in de koelte stond de witgedekte tafel met het fleurig fruitservies, waartussen zon en schaduw geestige
| |
| |
beweeglijke figuren sponnen. Goud en gebloemd praalden schalen en bordjes, met kamperfoelieranken losjes erlangs gewonden.
Opgetogen liepen de meisjes om de tafel heen. Door Siegenbeek bewonderde kinderlijk de mooie bordjes, ze waren allemaal verschillend, het ene met perziken, een ander met peren, een derde met abrikozen beschilderd. ‘Wat een prachtig fruitservies, mevrouw. Zo iets zou moeder ook leuk vinden.’ Het laatste was eigenlijk meer tot Nel gericht.
‘We hebben ze thuis bijna precies zo,’ vertelde Leida, ‘Alleen onze gouden randen zijn breder.’
‘Dat is dan prettig voor jullie.’
Anna Doezer, rug tegen de muur, schrift op de ene opgetrokken knie, hielp Marie gauw even op weg met een moeilijke zinsontleding.
‘Waar je je druk om maakt, op een zomerse Zondag!’ spotte Gientje. ‘Geef haar het schrift mee naar huis.’
‘Neen, want daar leert ze niets van.’
Marie Mol zuchtte.
Gientje streek haar blonde krullen van haar blanke, gladde voorhoofd af. Met dat blonde haar, een vlekkeloos perzikteint en tintelende blauwe ogen was ze de mooiste uit de klas. Maar ze was er niet bijzonder ijdel om, ze gaf er zich maar zelden rekenschap van. Ze vond eigenlijk het hele leven meestal een beetje vervelend en zeurig en saai....
‘Ha, daar komen de kersen.’
Tussen zich in sjouwden Lize en Job de koetsier de volle mand naderbij, snel werden de schalen gevuld, iedereen schikte aan tafel en het koele zoete sap verkwikte overvloedig de warme, aldoor babbelende monden.
Maar na een poos gingen al trager de handen naar de weer en nog eens weer opnieuw gevulde schalen, tot mevrouw voorstelde:
‘Als we nu eens een pauze hielden, en een spelletje deden, met een glaasje limonade voor de variatie?’
| |
| |
‘Mogen we touwspringen?’ stelde Nel van Zanten vol geestdrift voor. Ze had er pas op gymnastiek een prijs mee behaald.
Even weifelde mevrouw.
‘Is het niet gevaarlijk...?’
Algemeen gelach.
‘Niet te warm?’
‘Je rust zo'n poos tussen twee sprongen.’
Een lang touw werd te voorschijn gehaald en ze begonnen maar dadelijk met een hoogte van een halve Meter. Lager was kinderspel.
‘Voorzichtig, maar, meiskes.’
Ze keken op. Waar kwam die zware stem vandaan? De dokter was in de veranda gekomen en liep nu de trapjes af.
‘Wat een paradijs is het hier!’
‘Even een glas limonade voor je klaar maken?’ Samen met zijn vrouw verdween hij weer de schemerige tuinkamer in.
En even later gebeurde het....
Een paar maal al had Door vlak voor de voeten van Tine Maas, die niet durfde, het touw op het laatste ogenblik met een ruk in de hoogte getrokken en beide keren was het goed gegaan -, Tine was wel geschrokken, maar had toch de sprong gewaagd en het was gelukt. Ze begon er zelfs plezier in te krijgen -, een kleurtje verscheen op haar bleke wangen. Daar kwam ze weer aan en riep het nu zelf al: ‘Hoger!’
O -, was op dat ogenblik maar, dacht Anke naderhand, het touw haar uit de vuist gesleurd, maar ze hield het juist zo akelig stevig, toen Door Siegenbeek het met een vaart in de hoogte rukte -, en Tine sprong, maar ze haakte en viel met een smak.... en bleef kreunend liggen, half over het grintpad, maar haar gezicht en haar bovenlijf gelukkig in het koele gras.
De meesten gilden luider dan het slachtoffer zelf, dat maar stil lag en kreunde, de ogen gesloten, even pro- | |
| |
beerde zich op te richten, maar met een gesmoorde pijnkreet weer terugzonk op de grond. Anke en Lien hadden even stijf van schrik gestaan, maar nu waren ze al bij Tine en bogen zich over haar heen en overlegden hoe haar aan te vatten om haar voorzichtig overeind te helpen.
‘Roep liever je vader,’ raadde Anna practisch.
‘Raak jullie me asjeblieft niet aan,’ fluisterde Tine. ‘Ik geloof zeker, dat ik iets gebroken heb.’
Nel van Zanten, Marie Mol en Eva Schaap waren inmiddels doende de huilende Door te troosten.
‘Ze riep immers zelf “hoger”,’ ijverde Lea. ‘Het is toch niet alleen jouw schuld.’
‘Jawel, het is wel mijn schuld; ik ben ermee begonnen. Ik heb haar aan de gang gemaakt.’
Maar daar was dokter Van den Burg gelukkig al.
‘Allemaal uit de weg en allemaal mond houden,’ commandeerde hij en knielde bij Tine in het gras. Angstig, stil stonden ze om hem heen, en in die gespannen stilte begon plotseling in een hoge, zonvergulde populier een vogel luidkeels te zingen.
Even later rees de dokter overeind, rood van het bukken. ‘Pols gebroken,’ zei hij kortaf.
Hij hielp haar vlug op de been. Doodsbleek stond ze daar, met verfrommelde kleren, stoffige kousen, het voorhoofd bepareld van zweet.
‘Je hebt je flink gehouden.’
Haastig kwam mevrouw uit de veranda de tuin in.
‘Is het heel erg?’
‘Neen, neen, het valt nog wel mee. Toe meisjes, eten jullie nu nog wat kersen voor de schrik, terwijl ik deze jongedame verder help.’
Maar de ware lust ontbrak, verslagen namen ze afscheid en slopen heen.
Een kwartier later was de pols gezet en verbonden, de vermoeide arm stevig in een doek gespeld. Een glas port had weer wat kleur gebracht op de bleke wangen.
| |
| |
‘'t Is nogal losgelopen en de ergste pijn heb je nu al achter de rug,’ troostte de dokter. ‘Ik zal onmiddellijk naar je eigen dokter bericht sturen.’
‘En naar je huis, dat je hier kalmpjes blijft eten,’ voegde mevrouw erbij.
Een uitdrukking van angst verscheen op het plotseling weer verbleekte gezicht.
‘O neen, mevrouw, maar dat kan onmogelijk. Dank u wel. Ik moet naar huis, nu dadelijk zelfs. Ik ben al veel te laat. Moeder zal niet weten waar ik blijf.’
Geen verdere overreding baatte en Anke was verbaasd over de standvastigheid, waarmee ‘Schimmetje’ op haar stuk bleef staan. Ze wilde zelfs niet, dat er een rijtuig zou komen en aanvaardde niet dan na een zenuwachtig verzet Anke's geleide.
Op straat begon ze dadelijk zo gejaagd te stappen, dat Anke haar herhaaldelijk moest remmen.
‘Vader heeft gezegd, dat we langzaam moesten lopen.’ En bij zichzelf dacht Anke: ‘Wat heeft ze toch? Ze zal warempel niet bang zijn voor een standje, als ze te laat komt met een gebroken pols? Dan zouden die ouders wel beulen moeten zijn.’
Voorbij de sluis sloegen ze al gauw een zijweg in, en daarna een stille, zonnige zijstraat, die nog maar kort geleden tussen de weilanden en tuinderijen was aangelegd en waarvan nog maar enkele huizen waren voltooid. De rest stond er als gebroken en vergeten speelgoed in de Zondagmiddag-zon. Tine was nu niet meer te houden, Anke hield haar met de grootste moeite bij. Ze liepen door een gebroken, verveloos houten hekje een tuintje in, dat wel een miniatuur-zandwoestijn leek, een zandwoestijn zonder oase....
‘Hier zijn we er.... en dank je wel hoor, dank je wel voor het thuisbrengen.’
Het klonk zó gejaagd, zó dringend, alsof ze Anke weg wilde hebben. Maar Anke bleef. Als die ouders werkelijk zulke ellendelingen waren, dan zou zij.... maar neen, dat
| |
| |
kon immers niet! Tine was overspannen, in de war, door de schrik, door de pijn. En wat zag ze bleek en wat transpireerde ze vreselijk! Ze hadden toch moeten doorzetten en een rijtuig nemen....
‘Je moet maar niet te veel bij ons rondkijken,’ zei Tine ineens hees, de hand aan de schel. ‘Moeder is.... moeder is vaak moe.... moeder is eigenlijk meer.... een kunstenares.... het huishouden doe ik... maar ik kan niet altijd....’
Ze brak plotseling af, haar mond bleef half open, haar ogen tuurden in angstig luisteren....
De scheefhangende, groezel-grauwe gordijnen bewogen hevig heen en weer, een jongen stampte en schreeuwde, een vrouwestem krijste er dreigend tegenin:
‘Naar de kelder, zeg ik je! Naar de kelder.... dadelijk naar de kelder....’
Meubels bonsden en bonkten, er viel iets rinkelend aan scherven en eer ze het wist had Tine met een wanhopige ruk aan de bel getrokken. Plotseling viel nu de stilte en even later werd in een vaart de deur achteruit wagenwijd opengerukt en een grote, stevige vrouw met rossige piekharen en boze ogen in een opgewonden gezicht stond op de drempel.
‘Zo, ben je daar eindelijk! 't Werd tijd.’ Dan ineens zag ze Anke staan.
‘En u, komt u voor mijnheer? Komt u voor pianoles?’
‘Neen mevouw, ik breng Tine even thuis.’
De uitdrukking op het verhitte gezicht werd plotseling wat vriendelijker, ze keek Anke opmerkzaam aan, en streek zich werktuigelijk de haren van het voorhoofd.
‘Tine heeft bij ons haar pols gebroken.’
‘Wat vertelt u dààr?’
Haastig ging ze de meisjes voor, het duffe, benauwde gangetje door, de woonkamer in, waar het brandend-heet was en bedompt in schel, kwellend middaglicht. Een jongen van een jaar of zes staarde met grote, in tranen zwemmende bruine ogen zijn zusje en het vreemde meisje
| |
| |
aan. Zijn kiel zat scheefgesjord, zijn kousen hingen in krinkels tot op zijn enkels neer. Hij wees naar de verbonden arm.
‘Wat heb jij?’
Zijn stem klonk schor van het huilen.
De moeder was in een stoel bij het raam gaan zitten.
‘En vertel me nu asjeblieft eens eindelijk, wat er met je gebeurd is.’
Het klonk of Tine een misdaad had begaan. Maar ze hoorde het niet, ze had het broertje naar zich toe gehaald, trok met haar vrije hand zijn kiel terecht, zijn kousen omhoog.
‘Laat die jongen nu asjeblieft maar gaan. Je hoeft me heus die bengel niet nog meer te bederven.’
‘Tine heeft haar pols gebroken, mevrouw. Bij ons in de tuin is het gebeurd. Maar vader zegt....’
‘Wie ben je dan eigenlijk?’
‘Anke van den Burg, mevrouw. Dokter Van den Burg is mijn vader. Vader heeft de pols al gezet en verbonden.... en vader zou uw eigen dokter dadelijk bericht sturen....’
‘Dat ontbrak er nog maar aan!’ Ze liet zich achterover in haar stoel vallen en sloeg de ogen naar de zoldering. ‘Juist terwijl ik mezelf al dagen lang zo miserabel en geradbraakt voel. Hoe lang kan zo iets duren?’
‘Zou dat haar eigen moeder zijn...?’ ging het door Anke heen, en iets van die gedachte moest op haar gezicht te lezen staan, want plotseling wendde de vrouw zich naar Tine, die bleek van pijn en schaamte op haar stoel zat, de ogen half dicht tegen het meedogenloos op de naakte, stoffige ramen blikkerend licht.
‘Heb je veel pijn gehad?’
‘Och neen, moe, het ging nogal. En het is mijn linker arm. Met mijn rechter kan ik toch altijd nog van alles doen. En over een paar weken is het weer helemaal in orde. Heus....’
Ze zwegen even. Vliegen zwermden in zó grote menigte,
| |
| |
dat hun gonzen haast leek op bijengezoem, over het bemorste, slordige theeblad heen, azend op suikerkorrels, op zoete plasjes. Meedogenloos drong de zon door de stoffige ramen de kamer in en legde alles, wat daar kaal en armoedig en verwaarloosd was, open en bloot te kijk. Van boven kwam piano-klank, eentonige dreunen, door moeizaam-nadrukkelijke voetstappen begeleid en gesteund. Telkens bleef de spelende leerling horten en dan mompelde een doffe stem vermaningen. O, dacht Anke, dat is natuurlijk haar vader, die les zit te geven....
‘Een hele schrik, voor u allemaal,’ begon de moeder weer te praten.
‘Och ja, mevrouw.... Het eerste ogenblik....’
Weer zag Anke ineens haar gezicht opklaren, net als daareven bij de deur, weer die onderzoekende blik op zich gericht.
‘U is blijkbaar een jongedame van goeden huize,’ begon ze dan op gemaakt-deftige, enigszins afgemeten toon. ‘U ziet het wezen door de schijn. Een burgerkind zou juffrouw tegen mij zeggen.’ Ze bekeek eerst zichzelf, haar afgetrapte pantoffels, haar stoffige, gevlekte zwarte rok met gapend split, wierp dan een blik om zich heen en zei op theatrale toon: ‘In zó'n milieu...!’
Ze zuchtte diep en Anke wist niet wat ze zeggen moest; naar Tine durfde ze zelfs niet te kijken.
‘Dat is een zegen in ons lieve Nederland,’ praatte de moeder weer verder op dezelfde hoogdravende toon. ‘In Frankrijk is elke getrouwde vrouw “madame”, en in Engeland....’ Ze zocht even, maar scheen het Engelse woord niet te kunnen vinden. ‘Nu ja, enfin.... in Engeland wordt ook niet dat idiote verschil gemaakt.... Ik ben zelf van heel goede, zelfs tamelijk oude familie.... mijn ouders hebben in mijn jeugd heel andere plannen met mij gehad, héél andere illusies.... ik heb Frans geleerd.... ik voor mij wilde liefst een artistieke carrière volgen.... maar ja...! Het leven loopt niet altijd zoals men zich dat droomt....’ En opnieuw zuchtte ze.
| |
| |
De kleine jongen was weer helemaal bedaard, hij boog zich naar zijn zuster over en fluisterde haar iets in het oor. Tine lachte even en ging meteen wat verzitten, om de verbonden arm tegen zijn liefkozingen te vrijwaren. ‘Wat sta jij daar nu te fluisteren en te flikvlooien?’ viel dan ineens weer de moeder uit. ‘Jij hoort in de kelder. Spektakel maken als pa boven zit les te geven. Ik zal je leren.’
‘Hoe oud is je broertje?’ vroeg Anke. Ze had zo'n medelijden met Tine!
‘Zes jaar.’
‘Zeg maar gerust: bijna zeven! Oud en wijs genoeg om te weten hoe hij zich gedragen moet.’
‘Vooral met zo'n moeder,’ dacht Anke. En weer was het alsof die zwijgende critiek te lezen stond op haar gezicht, want opnieuw keerde de moeder zich naar Tine. ‘En hoe is het nu eigenlijk precies gekomen?’ Het klonk zo snauwerig, alsof Tine, inplaats van haar eigen pols, een kostbare vaas had gebroken. Ze wilde antwoord geven, maar haar lippen trilden. Anke zag ineens, dat ze op het punt stond in tranen uit te barsten en haastte zich voor haar te antwoorden. Ze deed zo goed mogelijk het relaas en legde vooral veel nadruk op Door Siegenbeek's verdriet. Ze vertelde, dat Door met alle geweld Tine zelf had willen thuisbrengen, maar dat haar, Anke's, vader dat had verboden. ‘Het zouden de lamme en de blinde zijn geweest,’ lachte ze even. ‘Door was zelf zo van streek! Door Siegenbeek.... U kent haar misschien wel?’ ‘Neen,’ klonk het stroef. ‘Ik weet niets van die kinders.’ En ineens begreep Anke héél veel. Ze begreep, dat de school hier in huis een twistpunt was, dat de moeder veel liever Tine thuis had gehouden, om dan zelf de hele dag op de canapé te liggen zuchten over haar mislukte ‘artistieke carrière’ en over de domheid der mensen, die haar niet ‘mevrouw’ wilden noemen. Zou ‘Schimmetje’ zelf een willetje hebben, of hielp haar vader haar misschien? De piano zweeg. En even later bewees een stommelen
| |
| |
op de trap, dat leerling en meester naar beneden kwamen. Door de smalle gang gingen de mannestem en de kinderstem in beurtpraat naar de voordeur toe, bleven daar nog even, dan viel de deur dicht en de vader kwam binnen. Een klein, mager, kaal-deftig en zorgelijk heertje met vriendelijke ogen, de ogen van de kleine jongen, maar doffer, als uitgeblust.
‘Zo, zo meisje, de kersenpartij afgelopen? Nogal naar de zin gehad? En heb je nu eens een vriendinnetje meegebracht?’
Zijn ogen vlogen door de kamer, en hun uitdrukking werd verdrietig. Altijd die ellendige rommel! En nu juist met zo'n wildvreemd meisje.
‘Pa.... Tine heeft haar pols gebroken!’
‘Wat vertel je me daar nu, jongen?’
In één stap was hij bij zijn dochtertje.
‘Mijn arm dierke, hoe is dat gekomen?’
‘Bij ons in de tuin,’ nam Anke weer het woord. ‘Maar vader zegt - dokter Van den Burg is mijn vader, ziet u - vader zegt, dat het gelukkig nogal goed is afgelopen. Vader zou dadelijk bericht aan dokter Sanders sturen....’ ‘Mijn arm dierke....’ herhaalde de vader, maar hij toonde terwijl met vriendelijke knikjes tegen Anke, dat hij evengoed naar haar luisterde. ‘En heb je veel pijn gehad?’
‘Och neen, pa.... het ging nogal....’
‘Ja man, zo'n buitenkansje hadden we precies nog nodig!’ En weer zuchtte de moeder, diep, met theatraal opgeslagen ogen.
Anke stond op.
‘Ik moet nu naar huis. Ik zal het op school wel zeggen. Tine.’
‘Ja.... zeg, dat het niets is... zeg, dat ik gauw terug kom.... over een paar dagen misschien al.... als dokter het goed vindt.... het is toch maar mijn linkerarm.... En toe, toe, zorg jij dan, dat ik hier mijn huiswerk krijg, wil je?’
Ze leek nu ineens een beetje koortsig, haar wangen en haar lippen gloeiden, en Anke las een groot verlangen in
| |
| |
haar vreemd-glanzende ogen. Ze begreep ook de nadruk op ‘jij’. ‘Jij hebt nu toch alles hier gezien....’ dat bedoelde ze. En het verlangen was naar de school. De school, waar ze zo stil, als ‘een schimmetje’, haar eigen weggetje ging, aan niets meedeed, en die toch zoveel voor haar beduidde. Haar hele toekomst! Haar enige kans, hier uit dit milieu te komen, en de anderen te helpen. Het leek al vrij laat, toen Anke weer buiten kwam; een frisse wind was opgestoken, die hitte en stof verjoeg, overal wapperde het glanzend groen, overal geurden
vlier en rozen, en ineens voelde Anke de lust het water langs naar huis te gaan.
Als vloeibaar goud, wemelend en glijdend over allerdonkerst blauw, lag daar de brede stroom in de dalende middagzon. De wind blies de grote, blanke zeilen vol van de koersende, zwenkende, laverende zeilschepen, die zich voor de komende wedstrijd aan het oefenen waren. Roeibootjes schoten er tussendoor, lieten een glinsterend, rulgulden spoor achter.
Geboeid bleef Anke aan de oever staan kijken. Ze dacht aan Tine. Arm ‘Schimmetje’. En hoe vreemd, tot gis- | |
| |
teren, tot vanmorgen, tot voor een uur was dat hele bestaan een gesloten boek voor haar geweest, terwijl ze elkaar toch dagelijks zagen, een gesloten boek, dat nu plotseling, door een toeval, voor haar opengeslagen was.... Daar wuifde een bruine hand, aan een blanke arm, uit een opgestroopte witte mouw, haar over het blauwe water toe. Langzaam, statig gleed op enige meters afstand de grote zeilboot voorbij.
Herbert! En ze wuifde terug en hij wuifde nog eens weer, tot een zwenking van de boot hem aan haar blik onttrok. En ineens moest ze denken aan wat Frits straks aan tafel over Herbert had verteld. Ze zou eens met Herbert over Tine spreken! Misschien wist hij wel raad, misschien konden ze samen wat voor haar bedenken, wie weet, wat fleur en kleur in dat grauwe leventje brengen. Allerlei voornemens schoten haar door het hoofd. Ze zou in elk geval zelf zich met ‘Schimmetje’ blijven bemoeien.
|
|