| |
| |
| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk I
Het examen
DE trein stond puffende stil in de zon en de beide meisjes stapten uit. Met een schok kwam Lien, die heerlijk had zitten soezen in het warme voorjaarslicht en uitkijken over de weiden vol gouden bloemen en jong, bont vee in het jonge groene gras -, ineens weer terug tot het bang besef: Examen! Ze gingen examen doen. Achter haar nichtje Anna sprong ze de wagen uit en terwijl Anna hun beider kaartjes omvouwde voor de contrôle, keek Lien nog even achterom, over het zonnige, open perron, naar de rustigwiekende molens en de diep-blauwe sloten, grillig kronkelend de groene weiden in, naar de spoorbrug in de bocht, als een doffe, donkere klomp. Dat allemaal zou ze nu voortaan alle dagen zien, 's morgens bij het komen, 's middags bij het gaan.... als ze tenminste slaagde! Want ze zouden dan allebei een abonnement, een ‘scholierkaart’ krijgen en alle dagen hierheen komen, de boterham op zak.... als ze tenminste slaagde!! Over Anna hoefde ze niet eens te denken, die had wel meteen voor de tweede klas examen kunnen doen.... Maar ook haar had oom Adriaan verzekerd, dat ze er ‘menselijkerwijs gesproken’ op rekenen mocht. ‘Menselijkerwijs gesproken’... ineens hoorde ze ooms stem, en zag zijn gezicht erbij, zoals hij
| |
| |
dat zei, zijn niet-onvriendelijke, maar altijd wat koele stem, zijn niet streng, maar gesloten gezicht, dat zo zelden lachte. Oom Adriaan was Anna's vader - Anna leek op hem, uiterlijk en innerlijk - hij was Hoofd-van-School op hun dorp en hij had ze voor het examen klaargemaakt, tot gisteravond toe hadden ze onder zijn toezicht gewerkt. En bij het naar huis gaan was ze toen inééns zó moe geweest en zó moedeloos - ze had, eer ze er aan dacht, vreselijk zitten huilen en oom had haar apart genomen en gezegd, dat ze wat meer zelfvertrouwen moest hebben....
Ze had oom maar geen antwoord gegeven....
Hoe kon je nu zelfvertrouwen hebben, als je van kind af was opgegroeid met iemand, waar je in alle opzichten bij achter stond? Anna was zo handig, Anna was zo knap. Ze was vlug en vlijtig, ze gaf eigenlijk alleen om leren. Hoe vaak hadden ze niet, de laatste maanden, over hun gaan naar deze school, naar de kweekschool gesproken. Hun leven van dorpsmeisjes zou dan uit zijn, ze zouden een heel nieuw bestaan beginnen -, maar Anna dacht altijd aan wat ze leren zouden op de nieuwe school, terwijl het hààr veel meer benieuwde, wie ze er vinden zouden, wat voor leraren, wat voor meisjes en jongens vooral. Of ze zelf aardig zou worden gevonden, of ze er vriendschap zou kunnen winnen, of kunnen geven.
Haar eigen vader moest er soms om lachen, wanneer ze hem van die gesprekken vertelde. Zó precies, als Anna en zij nu, zo waren als jongens vader en oom Adriaan geweest, ook oom in alles vader de baas, ook vader altijd van zijn vriendjes en oom van zijn boeken vervuld -, daarom was vader dan ook maar eenvoudig bloemist en oom Hoofd-van-School geworden.
Maar wat een heerlijk weer! En wat zou het, zonder Examen, een genot zijn geweest zo Zondags gekleed hier te lopen wandelen door die gezellige brede, gemoedelijk-deftige straat, waar de witte huizen wel verguld leken in de zon.
| |
| |
En o, zie toch dat vlammen van tulpen, gele en rode, op hoge, glanzende stelen wiegend in stralend lentegras -, en o, ruik toch dat zoete, dat de hele lucht vervullende zoete, dat kruidige vochtige zoete van hyacinthen, een heel perk vol hyacinthen, hoog en rond als een troon boven het gras, witte en gele, rode en paarse.... fris als vochtig, en die luwe wind, die de geuren draagt.... en o, het lijkt wel Mei en je kunt nauwelijks geloven dat je in zulk weer examen moet gaan doen....
Och, was het eigenlijk maar liever donker, druilerig weer geweest, dat je niet aldoor in de verzoeking kon komen het examen te vergeten! Zo dacht Lien en ze had ineens het malle gevoel, of Examen een levend wezen was, een soort monster, dat zich over dat vergeten wel eens verraderlijk zou kunnen wreken. Daarom wilde ze het nu ook niet meer vergeten en bleef ze er krampachtig aan denken, totdat ze - het was weer verbazend, zoals Anna het zonder haperen vond, terwijl ze er toch maar ééns waren geweest! - totdat ze eindelijk het gebouw hadden bereikt.
Het stond er loodgrijs en kil achter op het brede plein, in de koude schaduwhelft. Over de warme zonhelft drentelden wachtend de meisjes, bij tweeën of in groepjes. Een lang meisje stond er tegen het hek geleund, met een open boek, een kleintje in het rood stond geduldig naast haar te wachten. ‘Wie nu nog niet klaar is, die komt zeker niet meer klaar,’ meende Anna, met een blik op het meisje. En Lien zuchtte. Het scheen haar toe of ze zelf niets, letterlijk niets, van welk vak dan ook, meer wist. Maar ze durfde het niet zeggen.
Een heer kwam het plein op, in zwarte jas, zwarte hoed, het hoofd tussen de schouders weggetrokken, een zwarte portefeuille onder de arm. Hij liep of hij alleen was, keek nors voor zich uit, groette geen mens, beklom de blauwe stoep en verdween in het schoolgebouw. En nu.... en nu.... neen, maar, dat was al te gek.... nu leek de voorgevel zelf ineens in een nors stug gezicht, in zijn gezicht, veranderd!
| |
| |
Lien had haar mond al open, om Anna op het zonderlinge verschijnsel te wijzen, maar plotseling werd haar aandacht afgeleid
Weer een examinator. Maar van een heel andere soort. Met een openhangende jas en witte haren - zijn hoed in de hand! - en een gezicht of hij naar een fuif inplaats van naar een examen ging, kwam hij neuriënd aangekuierd.... bleef dan plotseling staan en keek eens om zich heen, stilletjes lachend, of hij iets met zichzelf overlegde. Dan ineens liep hij op een sukkeldrafje naar het kind in de rode jurk, dat nog altijd geduldig stond te wachten naast het meisje met het boek.
‘Kijk Anna, wat zou hij willen, wat zou hij doen?’
Hij had het meisje in de rode jurk en het meisje met het boek elk bij een arm gepakt en sleurde ze lachend mee en zette ze allebei midden op het plein en dreigde ze schertsend met de vinger: ‘Niet weglopen, hoor!’ en liep lachend weer voort in zijn sukkeldrafje en haalde twee anderen en zette ze bij de eerste....
‘O kijk toch eens, het lijkt precies of hij bloemen plukt.... en o, daar komt hij naar ons.’
Hij had ze al beet en ze voelden een grote, warme hand elk om een arm en ze moesten, ofze wilden of niet, in zijn sukkeldrafje mee naar het troepje. Anna vond het eigenlijk maaar half, doch gaf zich toch gewonnen.... en nu had hij ze allemaal bijeen en ging aan het voorstellen, vroeg elk om beurt haar naam en herhaalde die dan, met een koddig ‘o ja, dat 's waar óók’ als had hij al die namen zijn leven lang geweten en was hij ze net maar even vergeten, en hij maakte buigingen dat zijn jas fladderde, was dan ineens weer weg, de stoep op en het gebouw in.
Een beetje verlegen, de meesten lachend, sommigen wat verstoord, keken ze elkaar even aan, maar vonden niet veel te zeggen en drentelden al gauw weer van elkaar weg. Maar Lien vroeg haastig aan het meisje in de rode jurk, dat toevallig naast haar stond: ‘Wie is dat, zeg, wie is dat?’
| |
| |
‘Mijnheer Adelink....’ zei het kind en kleurde.
‘Wat een verlegen schepseltje,’ dacht Lien. Ze sloeg tersluiks het meisje gade. Wat had ze een gekke jurk aan. Geraniumrood, met langs kraag en mouwen en ceintuur en overal waar het maar mogelijk was, smalle zwarte bandfluweeltjes, tot rozetjes gevormd, in lusjes opgenomen op de schouders, en op de zakjes en langs de sluiting.... een onmogelijke jurk.... maar ze had een aardig gezicht, zachte grijsbruine ogen onder een breed, bleek voorhoofd, een iets te grote, maar goedige mond. Ze leek vreselijk verlegen, had blijkbaar grote lust om weg te lopen, maar wist zeker niet goed hoe ze dat aanleggen moest zonder lomp te gelijken.
‘Ken je hem? Hij kwam het eerst naar jou.’
‘Ja, ik ken hem heel goed. Hij komt bij ons aan huis.’
‘O.... wat leuk.... Is hij aardig?’
‘Ja, een schat, een engel.’
Een paar andere meisjes waren er ook weer bij gekomen; een dik kind in het blauw stond op een afstand naar de rode jurk te wijzen en te giechelen tegen een lang meisje met een spits gezicht en een bril. Lien zag het en had meteen het land aan het dikke kind.
‘Wat doceert mijnheer Adelink?’ vroeg Anna. Maar geen der meisjes verstond het geleerde woord en Anna keerde zich af, om te verbergen dat ze een kleur kreeg.
Lien en het verlegen meisje met de rode jurk stonden nu even alleen, en Lien vroeg:
‘Ken jij ze allemaal hier?’
‘Sommigen alleen van gezicht of van naam. Die drie daar zijn Anke van den Burg, Gientje Aben en Jeanne Sixma -, die komen van de school van juffrouw Dannenberg, dat noemen ze hier de Opleidingsschool voor Meisjes. Maar de meesten komen van de voorbereidingsklas.... ik ook.’
Lien keek naar het kleine groepje; het meisje met de bril en de spitse neus was er ook bij, ze bleek Jeanne Sixma te heten.
| |
| |
‘En die daar nu weer alleen bij het hek staat, met dat prachtige haar?’
‘Ja, prachtig, vind-je niet?’ Haar stem klonk ineens veel blijder en helderder. ‘Dat is Lettie Brons, dat is mijn vriendin! Dat is mijn beste vriendin....’
Juist keek het meisje op en tuurde over haar boek met onbestemde blik voor zich uit.
‘Wat ziet ze bleek, en wat kijkt ze verdrietig.’
‘Ja,’ antwoorde het meisje in het rood bedrukt. ‘Daar heeft ze ook alle reden voor. Dat zul je misschien gauw genoeg te weten komen....’
Ze kwam nu veel meer los, ze leek Lien ineens erg aardig, als ze maar niet zo schichtig deed.
‘Hoe heet je eigenlijk zelf?’ vroeg Lien.
Wat een raar kind nu toch! Ineens werd ze weer vuurrood en doodverlegen!
‘Lea Schaap,’ prevelde ze bijna onverstaanbaar.
‘Lea...?’
‘Ja....’
‘Wat een vreemde naam. Maar wel leuk....’
Wat had ze daar nu zo achterdochtig voor te kijken?
Neen, ze was toch te raar om echt aardig te zijn....
‘Ik heet Lien Doezer,’ vertelde Lien. ‘En die daar, dat is mijn nichtje Anna. Die is reusachtig knap. Een echte “bol”, zoals ze bij ons op het dorp zeggen.’
‘En jij? Ben jij ook een bol...?’
‘Ik? O heden, neen....’
‘Ik hoop toch dat je slaagt.... dat je hier op school komt!’ hakkelde nu dat rare kind ineens en maakte zich dan uit de voeten, als had ze heel wat ergs gezegd.
Maar Lien kon niet lang bij haar verbazing stilstaan, want de laatste woorden herinnerden haar ineens weer aan het examen. Grote goedheid -, vlak bij zijn muil en zijn klauwen had ze het monster Examen toch nog beledigd, door het te vergeten. O, als het zich nu eens geniepig op haar wreekte....
Wat was er? Waar liepen ze allemaal heen? Ze keerde
| |
| |
zich om, ze begreep. De deuren waren opengegaan, de norse examinator stond op de bovenste tree van de blauwe stoep.... het ogenblik was gekomen. Een kramp trok door haar kaken, ze liep met de anderen de stoeptreden op en stond even later in een hol, hoog lokaal, grauw en koud als een kelder. Die grote blinkend-witte vellen papier op de gladde, gele banken.... o, stel je voor, die moesten vol. En van wat je erop neerpende, hing àlles af. Ze was net zowat in het midden terechtgekomen. Anna zat een heel eind van haar af. Lien wilde haar nichtje eens toeknikken.... maar die zat al helemaal verdiept in het blaadje met opstel-onderwerpen! Stom verbaasd was Lien.... ze had gedacht dat ze Anna kende.... maar daar zat ze toch nog van te kijken. Hoe was het mogelijk, met tien kinderen om je heen, met tien nieuwe gezichten om je heen.... Neen, zij moest eerst eens eventjes rondkijken, naar al die tien gezichten, die tien ogenparen, die tien monden, voor zover zij van haar plaats ze tenminste kon gadeslaan. En ze bedacht, dat ze nu nog zelfs niet wist hoe ze heetten, dat ze van de meesten nog niet de stem had gehoord.... terwijl ze toch, als alles goed afliep.... vier jaar lang een groot, een belangrijk deel van haar leven met hen zou delen, alle dagen, weken en maanden tezamen.... van hun veertiende tot hun achttiende jaar. Vreemde gedachte.... zou zo iets nu niet in allemaal omgaan? Misschien.... het moest wel.... maar de meesten zaten nu toch al over haar papier gebogen. Anna had al gekozen, Anna schreef al, zonder haperen.... de examinator voor de klas zat ernaar te kijken....
Waar was het meisje beland dat ze zoeven Anke had horen noemen? Kijk, schuin achter haar. Wat een mooi, ernstig gezicht. Zwart haar en blauwe ogen.... één der ‘zeven schoonheden’.... Welke waren er ook nog meer? Kuiltjes in je wangen, kuiltje in je kin.... wat een malle gedachte, op een examendag.
Wat zou er eigenlijk voor droevigs zijn met die vriendin van Lea Schaap! Lea Schaap...! Daar zat ze, ze knoeide
| |
| |
op een kladje. En Lien vroeg zich af: ‘Vind ik haar nu meer aardig dan raar, of meer raar dan aardig?’ En ineens, zonder enig verband, schoot haar een zin te binnen uit het grammatica-boek: ‘Dit antwoord was meer oprecht dan beleefd.’ Waar kwam dat ook weer bij te pas? Maar lieve help, ze moest eens eindelijk een opstel kiezen. Ze schreven nu al allemaal, behalve zijzelf en Lea's vriendin met het prachtige haar.
Neen, Lettie Brons had ook nog niet gekozen. Er stonden vier onderwerpen op het blaadje en ze bedacht met bitterheid, dat ze de eerste drie onmogelijk nemen kon. ‘Huiselijk Geluk’ was bovenaan gezet. Als om haar te honen en te bespotten. Huiselijk Geluk - zij! De dochter van dronken Brons.... voor wie het hele leven soms uit niets dan angst en zorg en schaamte scheen te bestaan, die over straat liep met neergeslagen ogen, om het maar niet te zien, hoe ze als kind van de beruchte dronkaard als met de vinger werd nagewezen.... om de caricaturen en de spottende opschriften op muur en schutting niet te zien. Thuis hield ze zich goed om moeder, en moeder hield zich goed om haar, en samen waakten ze over de twee kleineren, over Corrie en Bart, om van hun jeugd tenminste te redden wat kon, om voor hen nog zolang mogelijk te verbergen, wat zich niet al te brutaal aan hun verschrikte ogen openbaarde.... O, als ze moeder en de kleintjes niet had gehad! En dan Lea niet te vergeten. Ja, die vriendschap was ook wel een lichtpunt in haar leven geworden. Lea en Lea's huis.... Kijk ze zitten pennen, Lea. Zou zij ‘Huiselijk Geluk’ gekozen hebben? O, ze kon het doen, ze had een heerlijk thuis, een prettig, warm thuis, al was haar vader wat tobberig en klagerig soms... Hij had er trouwens wel reden toe. Alles deed hij om hun aardig klein antiekzaakje - ‘uitdragerij’ noemden het de mensen! - tot een echte kunsthandel op te werken, maar het liep hem tot nu toe niet mee. Er moest zoveel wantrouwen en vooroordeel overwonnen worden. Hij was een halve geleerde, ‘Oom Daaf’, je zag hem altijd in de boeken, hij
| |
| |
praatte ook vaak over de mooie dingen die hij zou willen kopen voor zijn zaak.... hij leek verzot op alles wat mooi was.... Gek eigenlijk dat hij er zich helemaal niet om bekommerde, dat Lea zulke lelijke jurken droeg. Hij liet zijn vrouw - ‘tante Jet’ noemden ze haar altijd - in alles wat de kinderen betrof, de baas -, en die engel van een tante Jet had geen greintje smaak. En dan die gekke, oude juffrouw Content, hun huisnaaister.... ‘Oom Daaf’ noemde haar altijd ‘het echtste stuk antiek in de hele zaak.’ Ja, Lea had een heerlijk thuis, volmaakt kon het nu eenmaal nergens wezen.... en toch.... toch zou ze ‘Huiselijk Geluk’ niet gekozen hebben, dat wist Lettie ineens stellig voor zichzelf. Omdat ‘Huiselijk Geluk’ immers voor haar niet viel af te scheiden van hun Joodse feesten en herdenkingen.... en daar sprak ze nooit met anderen over.... ze was zo bang voor spot en vernedering.... haast àl te bang.... ze begon, om zo te zeggen, vaak al te huilen, eer ze werd geslagen.... en dan deed ze zo zenuwachtig, dat ze haar soms, op de lagere school, voor niet-goed-wijs hadden aangezien. Lea niet goed wijs! Als er één bij de pinken was, wanneer het er op aan kwam!
Eventjes een schrikje.... daar ineens keek Lea op en naar haar om, als voelde ze dat er iemand aan haar zat te denken.
Wat prevelden nu geluidloos haar lippen? Wat zeg je? O ja, ze verstond het al. Lea had ‘Mijn Bloemen’ gekozen,
Lettie knikte. Ja, natuurlijk! Lea verzorgde immers met haar vader samen de aardige besloten tuin achter hun grappige, oude huis, aan het grachtje, dat er zo nietig uitzag van buiten en toch van binnen zo gezellig was. Daar kweekten ze kruiden en planten, die je nergens anders zag, waar ‘oom Daaf’ van had gelezen in zijn oude boeken, of afbeeldingen van gezien op zijn oude prenten.... Zou zij zelf ook ‘Mijn Bloemen’ kiezen? Zich trachten te verplaatsen in dat geluk?...
Ze dacht aan hun tuintje thuis.... Ze hadden het nu maar
| |
| |
opgegeven; moeder durfde er geen cent meer aan besteden.... de laatste twee jaren was vader drie keer geschorst! Dan kwam er in weken, in maanden geen geld in huis -, terwijl vader toch zakgeld bleef eisen, en daarvoor diende dus in de betere tijden gespaard....
O, zulke weken, zulke maanden. En nog verbaasde het iedereen, dat vader maar altijd-door gehandhaafd bleef.... nog altijd niet ontslagen was.
Een zeeloods, iemand aan wie in het moeilijkste vaarwater en bij het gevaarlijkste weer de schepen waren toevertrouwd, honderde mensenlevens! Vader voelde dat zelf natuurlijk ook, die zware verantwoordelijkheid, het scheen dat hij het zelfs in zijn dronkenschap bleef voelen -, ernstige fouten had hij tenminste nog nooit begaan.... Hij was zo knap, iedereen had hem een prachtige toekomst voorspeld, in de goede jaren, vóór hij tot die ellende verviel....
Ze zou ‘Vliegeren’ maar kiezen? Dat was er zeker bij gezet met het oog op mogelijke ‘mannelijke candidaten,’ zoals er altijd in hun krantje stond. Maar er deden dit jaar geen jongens examen. Ja, ‘Vliegeren’ -, daar kon ze wel wat van maken. Ze herinnerde zich een voorval van anderhalf jaar terug, toen er een vreemde vlieger in hun heg was terecht gekomen, een prachtige vlieger, rose en groen en goud.... en hoe ze met hun drietjes naar de oneindige, blauwe hemel hadden staan opkijken en erover hadden gepraat, waar hij wel mocht zijn vandaan gekomen.... en over de wonderlijke luchtreizen van zo'n vlieger. Ja.... die dag kon ze zich nog zo echt voor de geest halen. En ze zou het maar dadelijk in het net schrijven, dan was ze gauw genoeg weer bij; de meesten knoeiden toch nog op kladjes.
En ze boog zich over het vel papier en schreef in stilte een poosje door, ze begon er zelfs plezier in te krijgen.
Wie lachte daar, een snel-gesmoorde proest? O, dat was natuurlijk Door Siegenbeek! Dat begon al goed, op de examendag. Tien tegen één, dat die ‘Kermis’ had ge- | |
| |
kozen. Als je ook zo'n vader had en zo'n oudste broer! En Nel van Zanten.... waar zou die het over hebben? Ook wel over ‘Kermis’, misschien. Ze mocht er wel nooit alleen naar toe, zelfs niet op klaarlichte dag, want haar grootouders, waar ze werd opgevoed, waren als de dood voor haar, maar ze ging toch wat graag met de oudjes naar het paardenspel en liet zich door haar grootvader op wafels en noga en gebrande amandelen tracteren. Daar profiteerde Door dan natuurlijk ook van! Want bij Door in huis was het meestal, wat Door zelf noemde: ‘pret op een droogje’. Mijnheer Siegenbeek was onderwijzer - wat Door evenwel nooit had belet de beest te spelen op school - maar zó bestond er dan ook geen tweede. Hij was een klein, vrolijk mannetje, met een zwarte snor en prachtige witte tanden en blinkende, bruine ogen, die altijd vol grappen zat. Door en Piet noemden hem thuis bij zijn naam, Bram heette hij; stel je voor, Bram zeiden ze tegen hun eigen vader. Ze waren met vier kinderen, maar er hing altijd nog een heel stel, uit mijnheer zijn klas, over de vloer, en dan werd er gezongen en verkleed en toneel gespeeld en muziek gemaakt. Hun moeder was niet heel sterk en kon niet zó aan alles meedoen, maar Piet en Door knapten het halve huishouden op, ze konden toch zo reusachtig goed leren, alles woei ze aan. En Door wou later toneelspeelster worden.
Door toneelspeelster en Nel van Zanten dramaschrijfster, daar hadden ze het in de ‘voorbereidingsklas’ al altijd over gehad. En Nel had dan ook al verkondigd, dat ze van plan was hier op school zo weinig mogelijk uit te voeren -, als haar grootmoeder tenminste niet al te veel ‘weende’ en haar grootvader niet te vaak over haar gestorven ouders sprak, wanneer ze thuis kwam met slechte rapporten. Want tegen de tranen en het verdriet van de ‘aandoenlijke ouden’, zoals ze haar grootouders noemde, was Nel niet bestand. Maar als ze het soms in hun hoofd haalden, dat ze ‘streng’ moesten zijn -, o, die verhalen van Nel! Dan kreeg ze 's avonds geen vers krentebolletje,
| |
| |
maar een van de vorige dag, en moest ze warme melk inplaats van koffie drinken en soms zelfs vroeg naar bed, en dan zat grootmoeder te snikken en grootvader keek of hij beulswerk had opgeknapt, net als die man op die griezelige prent van Johannes de Dooper.... Door Siegebeek kon hem precies nadoen, maar ze was toch dol op Nel's ‘aandoenlijke ouden’.... want wat ze haar moeder niet allemaal stuurden als ze weer eens ziek was geweest.... vruchten en kip en wijn....
Ja, Door had Nel en Nel had Door... maar zij zelf had Lea! Wat hadden ze onlangs in angst gezeten.... toen er sprake van was, dat Lea naar de grote stad, naar de kweekschool zou gaan, toen haar vader ineens niet meer scheen te willen, dat ze voor de school hier examen deed. Gelukkig was dat gevaar afgewend.
Wat nu verder over ‘Vliegeren?’ O ja.... die vliegerwedstrijd, waar Bart aan had meegedaan. Hoe maakte ze dat nu het best met dat eerste vlieger-avontuur tot één geheel....? Wacht.... En ze schreef weer en het vlotte.... haar tweede bladzij was al helemaal vol. Maar ze had geen vloei en moest dus even wachten.... Het kon ook best, de tijd was ruim gemeten. Ze keek eens rond en haar oog viel op Leida Verkruysen, schuin voor haar in de middelste rij. Wat had ze toch eigenlijk een onplezierig gezicht, die gloeierige rode wangen, die gele huid, dat vettige, zwarte haar, die krentogen, net een pop uit een kermiskraam, maar veel boller en dikker natuurlijk.... Ze kende haar weinig, ze had zich het hele jaar in de voorbereidingsklas zo'n beetje apart gehouden en bij elke gelegenheid verteld van haar deftige school in haar vroegere woonplaats - ze woonde nog pas dat ene jaar hier - en dat haar zusje in het najaar naar de school van juffrouw Dannenberg zou gaan. Nu er drie van die uitverkorenen examen deden, zou ze natuurlijk niet rusten voor ze in hun clubje was opgenomen. Lettie had heel goed gezien - want bij die jaartallen had ze toch haar hoofd niet kunnen houden - hoe Leida zoeven op het plein bij
| |
| |
Jeanne Sixma probeerde Lea belachelijk te maken. En ze kon werkelijk heel grappig, zelfs geestig kon ze zijn, die eer moest je Leida Verkruysen geven, maar altijd ten koste van anderen, van zwakkeren, van kinderen, die om de een of andere reden achter stonden, om een spraakgebrek, of, zoals Lea nu, omdat ze verlegen was en een beetje raar gekleed en een Jodinnetje.... Daarmee hoopte ze dan in de gunst te komen, niet van aardigen of knappen, maar altijd van rijkeren, van de ‘grote lui’ zoals ze hier in het stadje zeiden....
Als het haar ooit lukte, bij Gientje Aben, in het Huis met de Poppen, te worden geïnviteerd... dan zou ze het zeker van trots en geluk besterven. Waar deed dat kind van die schatrijke ouders eigenlijk examen voor? Die hoefde toch nooit les te geven. Van Jeanne Sixma en Anke van den Burg was het beter te begrijpen. Jeanne's vader was notaris en ze woonden in een prachtig huis en ze hoorden tot de ‘grote lui’, maar er waren een massa kinderen, en Anke leek net iemand om zelf wat te willen bereiken, ook al hoefde ze het niet voor haar brood. Ze was benieuwd of die drie zich apart zouden blijven houden.
Was de bladzij droog? Ja, eindelijk. Even overlezen wat ze al had geschreven was de beste manier om weer op gang te komen....
Leida Verkruysen had dadelijk zonder bedenken ‘Huiselijk Geluk’ gekozen. Niet omdat ze het thuis nu juist zo dol prettig hadden. O neen, want er was eeuwig gezeur over geld en over de ‘promotie’ die pa al jaren zou maken en die pa nooit maakte, en dagelijks gehaspel met leveranciers, inhalige, onbeschaafde luitjes, die nooit eens behoorlijk hun beurt konden afwachten, maar dat alles ging natuurlijk niemand aan. Neen, ze had het gekozen, omdat ze je op die manier het best leerden kennen, omdat je zó kon laten blijken uit welk milieu je kwam. Ze woonden hier nog maar kort en pa schreef op het Stadhuis. Pa had natuurlijk allang secretaris moeten zijn, maar iedereen had altijd tegen pa samengespannen. Pa was ook niet
| |
| |
flink, pa praatte niet van zich af. Ma zei zo vaak: ze hadden mij eens baas moeten laten.
Thuis wàs ma baas.
‘Huiselijk Geluk’.... zou het in het algemeen zijn bedoeld? Of mocht je bijvoorbeeld ook een verjaardag of een ander feest beschrijven als voorbeeld van ‘Huiselijk Geluk’? Dan kon ze daar natuurlijk alles bij te pas brengen van hun salon en hun prachtige, vergulde kooi met de papagaai - hij was wel allang dood en de kooi stond leeg, maar dàt ging niemand aan - en in de gesprekken kon ze dan doen blijken, dat ma ‘mevrouw’ werd genoemd. Kon ze niet een verlovingsfeest bedenken van haar zuster, een receptie met bloemen, zijden japonnen, allerlei cadeaux? Neen.... want Marian was helemaal niet verloofd.... dus dan werd het meer een verhaal en kon ze natuurlijk niets over hun eigen salon en hun piano en hun vogelkooi en hun Chinese vazen schrijven. Sint-Nicolaas was nooit zo heel gezellig bij hen, maar dat wist niemand en het ging niemand aan, en ze aten toch altijd een boterhammetje voor ze naar bed gingen, en zo iets kon je best een souper noemen. Ze had wel eens gelezen over ‘oesters en champagne’.... maar dat was al te voornaam, dat zou geen mens geloven....
Makkelijk was zo'n opstel niet, ze werd helemaal warm van de inspanning. Had ze mischien niet beter gedaan ‘Kermis’ te kiezen? Enfin, ze was nu eenmaal in het schuitje en moest maar verder mee. Ze las eens over wat ze al had staan. Het begin was niet zo kwaad: ‘Huiselijk Geluk treft men voornamelijk aan in beschaafde milieu's. Onder “beschaafd milieu” versta ik....’ zo hadden ze op hun vorige school altijd moeten schrijven, dat kwam overal prachtig bij te pas.... ‘waar men weet hoe het hoort.’ Dat had ze misschien nog wat kunnen uitwerken, maar ze wist eigenlijk niet hoe. Het was ook wel duidelijk. ‘Waar men weet hoe het hoort’ dan wist iedereen wat je bedoelde! En dat was wel leuk, wat ze dan daarna had geschreven van die mensen aan de overkant, die zo gek
| |
| |
hadden gedaan, toen ze hier kwamen wonen, die ze op straat hadden aangesproken, nog vóór ze elkaar behoorlijk een visite hadden gebracht, en die later eens hun kaartjes in een envelop, - en de hoekjes niet eens omgevouwen! - bij hen in de brievenbus hadden gestopt, toen ze niet thuis waren. Dat is te zeggen: ze waren wel thuis geweest, maar ze gaven niet thuis -, ze hadden ‘de meid nietthuis laten geven’ -, hè, zo'n echt deftige uitdrukking vond ze dat.... En o, dat idiote visite-kaartje van die mensen: ‘T. van der Knoop, in Wijnen, en echtgenote’! Twee eendere, in één envelopje; van elk één, ze hadden zich ziek gelachen thuis. Ma en pa hadden kaartjes met ‘Monsieur et Madame Verkruysen’.
Ja, het werd zo al-met-al toch wel een héél aardig opstel, en ze herademde. Verbeeld-je, dat je een onderwerp had gekozen en dan midden-in bleef steken en niet verder kon.
Hè, hè, dat was zover, nu zou het ook verder wel vlotten.... nu kon ze eens even rondkijken en uitblazen. Ze had daareven op het plein de nieuwen wel al zowat opgenomen, maar ze had zich natuurlijk het meest met de drie bemoeid, waar ze feitelijk toch ook bij hoorde. Anke en Jeanne en Gien.
Wat zou ma blij zijn als ze hoorde, dat er lang niet enkel gewone burgerkinderen examen hadden gedaan. Nu kreeg ze vast een nieuwe jurk voor mooi en mocht ze haar bruin fluwelen als schooljurk gaan dragen, dan moest Zeyl nog maar even langer met zijn rekening wachten. Dan moest hij zijn dochters maar geen bontkragen laten dragen. Dat was toch nergens nodig voor.... Van de anderen had ze feitelijk best met Nel van Zanten en desnoods ook met Door Siegenbeek kunnen omgaan -, hoewel, een onderwijzersgezin, het was wel net op het kantje af. Maar de oude heer Van Zanten was ontvanger geweest, en ma zei altijd: ontvanger is een deftig beroep, omdat er zoveel geld aan je is toevertrouwd; dat vertrouwen ze natuurlijk alleen aan beschaafde mensen toe.... De
| |
| |
oude heer Van Zanten was vroeger rijk geweest.... maar al het geld was opgegaan aan Nel's vader en moeder. Ze hadden het niet bepaald op een verkeerde manier opgemaakt, maar dom, dom.... onverstandig weggeven en dure reizen.... studie-reizen.... hij had altijd uitvindingen willen doen. De grootvader was óók een beetje vreemd, hij dichtte, stel je voor, Latijnse verzen, werd er verteld, maar niemand had ze ooit gelezen. Dus wat die Nel voor een opvoeding had gehad, dat hoefde je niet te vragen. Een bespottelijk kind, met haar ‘hogere sferen’.
Van de rest kwam eigenlijk niemand voor haar in aanmerking. Het malle Jodenkind uit de uitdragerij, met haar jurken van het jaar nul en haar vriendin.... ja, nu zag je toch weer duidelijk, wat ma altijd zei: soort zoekt soort.... die twee konden helemaal buiten beschouwing blijven.
Dan was er Tine Maas. Ze kende haar van catechisatie, haar vader gaf piano-les, maar ze leek saai en ze had bijna geen kleren.
Verder dan nog die twee zusjes of nichtjes. De langste, die de oudste leek, die had wel iets nets over zich. Maar je moest het natuurlijk eerst wel héél zeker weten. En dan, je kreeg waarschijnlijk de andere op de koop toe en die leek haar een kinderachtig wurm. Zó verrukt, zó vereerd met de aanstellerige fratsen van die oude Adelink. Och, maar die twee reisden toch ook heen en weer, dus daar had je vanzelf niet veel aan. En dan zat daar achteraan nog zo'n soort boerentrientje.... niemand kende haar, zij kwam uit Oudveen en reisde ook heen en weer.... die had nog geen één keer van haar papier opgekeken, erg hard schoot ze niet op, ze werd hoe langer hoe warmer en onrustiger. Ze had haar straks even met Nel van Zanten horen praten, in zo'n echte boerse dreun.... dus veel bijzonders zou dat ook wel niet zijn.
Wat nu verder over ‘Huiselijk Geluk’? Zou ze er iets bij te pas kunnen brengen van tante Agaath, die gezelschapsjuffrouw was bij een dame van adel en tegen wie
| |
| |
een nieuwe huisknecht onlangs ‘freule’ had gezegd? Neen, het was misschien te ver gezocht. En toch.... zulke dingen droegen wel degelijk bij tot je huiselijk geluk, want wat was ma die dag niet in haar sas geweest, toen tante Agaath dat schreef!
Buiten schreeuwde een oude man met een karretje radijs en een straatjongen bootste hem zó koddig na, dat Door en Nel allebei tegelijk opkeken van hun werk en elkaar aankeken en in de lach schoten. Lien Doezer zag het, moest óók lachen en stak de anderen aan.
Maar de norse examinator met zijn waterige groen-grijze ogen en zijn peper-en-zout-baard, die aan een tafeltje voor de klas rekenwerk zat na te kijken, keek verstoord op en tikte streng een paar keer op het tafelblad. Lien Doezer kón toch niet nalaten de hals te rekken om te zien of hij het met een mes of een sleutel deed of dat hij zulke harde vingers had.
Haar opstel had ze gelukkig klaar, veel bijzonders was het niet geworden, maar in elk geval, dacht ze, wel voldoende. Ze had ‘Kermis’ maar gekozen. ‘Mijn Bloemen’ stond zo mal als je vader bloemist was en ‘Huiselijk Geluk’, verbeeld-je het idee alleen, dat je over je vader en moeder en je thuis ging schrijven in een opstel dat al die vreemde heren te lezen kregen! En de kermis was altijd nogal leuk bij hen op het dorp en ze had er eens haar beursje verloren en op de gekste manier weer teruggekregen. Anna zou ‘Mijn Bloemen’ wel gekozen hebben, ze was razend knap in plantkunde en wist alles van alle mogelijke kruiden en gewassen af. Als die geen tien kreeg! Geen wonder, dat ze nog altijd niet klaar was, dat ze maar door schreef, het ene vel na het andere vol, zonder haperen, zonder bedenken. Die examinator had haar nu al in de gaten!
Kijk, daar kwam de zon! Door de bovenste vensterruiten viel ze in en sloop over het witte plafond naar de lange, saaie, zwarte gas-arm toe. Wat een aardig gezicht. Zonde dat niemand dan zij daar nu van genoot. Zou ze
| |
| |
eens naar dat meisje Lea wenken, of naar Lettie met het mooie haar? Als daar de zon op scheen, wat zou dat dan prachtig wezen. Zelfs Anna had er straks op het plein vol bewondering naar staan kijken -, en daarna had ze haar eigen saaie vlecht over haar schouder naar voren getrokken en er een beetje spijtig naar gekeken, eventjes maar, toen had ze een kleur gekregen of ze zich schaamde en gauw de vlecht laten glippen....
Naar wie keek Lea daar telkens achterom? O, natuurlijk naar Lettie. Die twee waren echte vriendinnen, dat zag je aan alles. Leuk, zo'n vriendin te hebben. Hè, ze schrok van de gedachte.... Anna was toch hààr vriendin, wat onaardig tegenover Anna! Nu ja, Anna was haar vriendin, omdat ze haar nichtje was, omdat ze bijna tweelingen waren, omdat ze altijd samen hadden gespeeld en geleerd, en alles samen hadden gedaan.... maar ze had haar niet zelf gekozen, ze hadden elkaar niet echt gekozen. Dat moest juist het ware, het prettige zijn van een vriendin te hebben!
O bah.... wat werd het hier suf en saai langzamerhand. Gebeurde er maar eens iets. Gooide maar eens een straatjongen een steen door de ruiten. Begon desnoods die vervelende pruik daar voor de klas maar eens flink te niezen.... En nèt had ze het gedacht of de deur ging open en daar was die lieve oude man weer, nu natuurlijk zonder zijn jas, in een wijd lichtgrijs pak, en met een grote, zwarte, losse das onder zijn laag liggend boord -, wat een prachtig zilverig haar had hij toch. Hij ging naar het tafeltje en fluisterde de norse examinator wat in. Die keek onwillig en schudde stug van neen. Maar de vriendelijke oude man gaf het niet op, hij haalde zijn horloge voor de dag, toonde het de ander en wees naar buiten. Die keerde zich, weer even onwillig, langzaam naar het raam, bleef even kijken en wendde zich af.
Vol spanning zat Lien, zonder het zelf te weten, het doen en laten der beide heren gade te slaan, totdat ineens de norse haar in het oog kreeg.
| |
| |
‘Doorwerken, alsjeblieft... In elk geval voor je kijken, als je zo vriendelijk wilt zijn.’
Lien kreeg een kleur als vuur, maar de oude heer knipoogde haar vaderlijk toe en trok daarbij zo'n allermalst gezicht, dat ze wel weer lachen moest. Meteen liep hij het lokaal weer uit.
De norse examinator kwam nu overeind van zijn stoel en tikte op tafel om attentie, maar Lien durfde bijna niet op te kijken.
‘Wie zin heeft kan, als haar opstel klaar is, tien minuten naar buiten gaan. Wie niet klaar is, natuurlijk niet. Maar jullie kunt ook je opstel nog eens overlezen, in die twintig minuten, voor het rekenen begint, en er de taalfouten uithalen. Taalfouten tellen, en niet mals ook. Iedereen is nu gewaarschuwd!’
Het klonk precies alsof taalfouten nog minder mals zouden tellen voor wie het hart mocht hebben tien minuten naar buiten te gaan -, en Door Siegenbeek, die al halfweg was opgerezen, ging aarzelend weer zitten, maar toen ze haar vriendin Nel heel resoluut en het eerst van allemaal, glimlachend onder het nijdig kijken van de man voor de klas, kalm uit de bank zag stappen en naar de deur gaan, riep ze halfluid: ‘Ik volg je op de poot.’ Het meisje met de bril en de spitse neus was de derde; haar volgde haastig die lelijke, nare pattepoef, die Lea had staan uitlachen daareven. Even later stond ook Anke op....
Lien zat besluiteloos.... Als ze nu óók ging, kon ze misschien met dat grappige tweetal kennis maken. Ze leken haar zo aardig en ze wilde zo graag zo gauw mogelijk iedereen die maar aardig of grappig of goedig leek, leren kennen...
Ze was toch klaar, ze had haar opstel drie keer overgelezen en er na de derde keer niets meer uitgehaald. Die akelige kerel voor de klas zou toch zeker niet nú al een pik op haar hebben? In elk geval wilde ze wachten, tot hij weer in zijn papieren verdiept zat. Juist.... en nu....
| |
| |
hè.... even in de zon, in de bloemengeur, even je armen uitslaan, je voeten warm stampen, je mond open doen, lopen, praten, lachen.... En ze was al overeind...
Maar daar keek Anna om en zag haar toeleg, en haar ogen zeiden: ‘Niet doen!’ Haar ogen waarschuwden: ‘Liever nóg eens overlezen!’ Haar ogen maanden: ‘Je bent het verplicht tegenover je oom, tegenover mijn vader. Hij wil niet alleen dat we slagen, hij wil, dat we goed slagen.’ En Lien onderwierp zich met een zucht, wierp een blik door het raam, doopte nog eens in en begon ‘De Kermis’ voor de vierde maal over te lezen. Ze was nu langzamerhand wee van haar eigen gebazel -, liefst had ze het hele saaie relaas verscheurd, het leek haar nu nauwelijks nog een viertje waard. Maar stil, daar stond warempel nog ‘vindt-je’ met ‘dt.’ Altijd datzelfde struikelblok. Weg, overtollige t! Ziezo.... als ze nú zakte, zou tenminste niemand kunnen zeggen dat het haar eigen schuld was...
|
|