bezeten, als een scherpe doorn het bloed uit de aderen opgetornd, als een loopend vuur in hen geteerd, als een wild beest in hen gewoed? Dit de hartstocht, die het haten na stond, die met rauwe klacht en groot gebaar omging, die nog kermen en krijten wilde in den ure-zelf, dat hij werd gestild en een geesel werd geheeten en een plaag werd genaamd en nochtans tot haar pijn en afschrik met liefde, die ze had gemeend te kennen, in eenzelfden naam en adem genoemd?
Voor haar verscheen dit alles niet -, maar wel het onvermoede uitzicht op een ongedroomd land van zwijgen, innigheid en roerloosheid, en zoo heerlijk, dat de bitterheid der vrees zich reeds mengde in het zoet van den eersten voorsmaak, daar het leven zoo weinig heerlijkheid voor haar verwezenlijkt had.
Eerder was Heleens blik, heden was voor enkele seconden haar hartslag in dien van haren vriend opgegaan -, van nu af aan zou haar geheele wezen met zijn verborgenste trillingen en windingen, pijnen en geheimen, met al datgene, dat menschen nauwelijks in zichzelven kennen en zelden aan zichzelf belijden, door het gelukkige zwijgen in hem opgaan -, zoodat ze rust in zaligheid zou smaken.
En nu ze, in zomernachtelijke, lichte verdwazing, uit elke werkelijkheid losgeraakt, deze zaligheid in haar bereiken wanend, het einde van strijd en wisselvalligheid, van dolen en tasten in donker en