Nimmer zei ze hem van die teedere vleierijen, waarmee ze in andere tijden andere vrienden en zichzelve had verblijd - ze achtte die vreugde door haar lichtvaardigheid verbruid - en bespaarde hem evenzoo de betuiging dat ze meer van hem dan van al haar vorige vrienden hield, tevoren in elke nieuwe illusie opnieuw gretig geloofd, door elke lichte scheiding opnieuw tot logen en ten leste tot een bespotting van zichzelf gemaakt -, want ze wilde hem op geen enkele wijze in het oude leven betrekken, niet hem ermede vereenzelvigen, noch hem iets geven, dat ze alreeds anderen gegeven en daarna weer ontnomen had. Haar zekerheid had geen betuiging van noode, maar toch ontging haar veel lieflijks zoo en ze aanvaardde dat gelaten als een redelijke vergelding.
Nimmer was hij onstuimig, hij kuste haar kalm en zacht bij komen en heengaan, lei onder het werk soms den arm om haar schouder en trok haar wel eens even en heel vluchtig tegen zich aan, terwijl hij haar in haar mantel hielp. Maar Heleen nam soms in onweerhoudbaren drang zijn hand en kuste de vingers, één voor één, zooals een kind den vader, zwijgend en met gesloten oogen hopend en vreezend tevens, dat hij in den zachten druk van haar lippen de vastheid van haar vertrouwen en de volheid van haar overgave mocht gevoelen.
Dit alles gaf een nieuwen ommekeer in haar stemmingen. De weken verdwenen in het proevend herdenken van de heerlijkheid der voorbije dagen