Goenong-Djatti
(1909)–Carry van Bruggen– Auteursrecht onbekend
[pagina 186]
| |
gesloten krees in 't halfduister der voorgalerij, een beetje bedremmeld toe te zien, hoe De Klerk met zacht-sussende woordjes en schouderklopjes z'n luidsnikkende vrouw tot bedaren trachtte te brengen. ‘Ik ga dan maar 's even naar Amelie kijken’ zei hij, ‘heerejé, wat een zieken ineenen, wat een ontsteltenis.’ Maar op datzelfde oogenblik hoorde hij 't binnengereden rijtuig voor 't bordes stilstaan. ‘Is daar niemand?’ riep Charlotte, die zeer zich verbaasde, dat hen geen mensch tegemoet kwam, dat de krees gesloten en grauw, ongastvrij bleven neerhangen. Ook William voelde zich onplezierig. Maar snel rees dan ineenen de kree, die den ingang afsloot, knarsend omhoog en de dokter, 't bordes afdalend, verontschuldigde de vreemde ontvangst. ‘Ja.... ja, nee, ik zal u wel dadelijk.... gaat u maar eerst... jij d'r uit baboe... reik mij nonnie maar... zoo... En maakt ze 't goed... maakt ze 't altijd goed, mevrouwtje... mooi.... mooi.... kom Païma.... hier.... m'neer Van der Hoeff.... uw tasch.... een ongeluk, ja.... een vreemd geval.... 'n allerzonderlingst geval.... maar gaat u nou eerst... voor alles wat rusten... ziek? hier iemand ziek?... nee... nee, op “Goenong Djatti” is alles in orde....’ Hij stuurde nu 't rijtuig naar achter, kwam achter de anderen 't bordes op en liet de kree weer zakken. Païma stond, in uiterste ontsteltenis, Charlotte's baby op beide armen, naar de nog steeds snikkende Nelly te kijken. De Klerk was bij William gaan zitten, die niets begrijpend en wat verlegen eigenlijk met z'n tegenwoordigheid, wat achteraf zat, bij 'n klein zijtafeltje. En terwijl die twee fluisterend spraken samen, ging Charlotte naar Nelly toe. De dokter was op de zijgalerij verdwenen. Amelie's gillerig snikken en zijn wat norsch troostende stem drongen in de stille ruimte door. Tegen de kree brandde de zon. ‘Nelly, zeg nu toch 's, wàt is er eigenlijk gebeurd?’ Opnieuw barstte Nelly in snikken uit. | |
[pagina 187]
| |
‘Iets verschrikkelijks... o, afschuwelijk.... we zijn er heelemaal door van streek... Amelie kreeg haast een toeval... ze is nòg niet heelemaal bij, g'loof ik.... En ik ben zoo blij, dat jij weer terug bent, Charlie.... Maar wàt dan toch.... maar wat dan?’ ‘Henny.... Henny Donker is dood.’ Charlotte verbleekte, 'n felle schrikbons doorschokte haar. ‘Nèl.... wat zeg je.... is Henny Donker.... dóód?’ Nelly knikte, wat bedaarder, nu ze 't gezegd had. Ze wischte de beschreide oogen af, bette zich even met den zakdoek de gloeiende wangen en snoot luidruchtig de neus. ‘Laat 'k nou eerst je man even groeten, wat moet hij wel denken.’ Ze wilde opstaan, maar William, die met medelijdende belangstelling juist haar kant uitkeek, zag de beweging en kwam haastig naar haar toe. ‘Dag Wil,’ ze stak haar hand uit met 'n traag gebaar; ‘je weet zeker al, hè? Je neemt niet kwalijk.... zoo een zonderlinge ontvangst....’ Ze sprak zacht, een beetje kwijnend, als een interessante zieke. ‘Maar mevrouw De Klerk,’ verzekerde William hartelijk... ‘er valt hier niets te verontschuldigen. Uw man vertelt me daar zoo een en ander.... ik begrijp, dat 't u schokt.’ Van de zijgalerij af kwam de dokter weer voor den dag, Charlotte verwijderde zich met haar kindje. ‘Ook al zoo een nerven-preperaat’ hoofdwenkte hij naar Amelie's kamer, ‘overspanning.... overspanning.... Zoo, als jelui hier zitten, ben je allemaal overspannen - ja allemaal’ nadrukte hij tegen De Klerk, half-schertsend, ‘behalve dan misschien 't echtpaar Van der Hoeff. De rest,’ - hij hoofdschudde voor zich uit met kwasi-bezorgd voorhoofd-fronsen - ‘de rest is een treurig zoodje.’ ‘Onze overspannen zenuwen worden ook wel op de proef gesteld, tegenwoordig,’ merkte De Klerk op, met een glimlach. | |
[pagina 188]
| |
‘Ja - dat is een allerzonderlingst verschijnsel. Dat heb ik nog eris beleefd... dat-je iederen dag een nieuwe beroerdigheid te hooren kreeg.... 'n ongelukken-epidemie zou je kunnen zeggen. Een jaar of vijf geleden.... weet-je nog, De Klerk?... Cholera op “Ajerwangi”... dat oudste zoontje Terwogt verdronken.... amok in “Pertjoen”.... weet ik wat al.... toen kwam ook alles tegelijk.’ Ze stonden alle drie even zwijgend, de oogen peinzend voor zich uit. ‘Nou, ik moet weer 's gaan.’ ‘Blijf je niet rijsttafelen?’ ‘Rijsttafelen? Nee, dan was ik dáár wel gebleven. 'k Moet er vanmiddag toch weer heen. 'k Wou alleen even naar 't hospitaal, de lui weten er van niets.’ ‘Zien we je dàn vanavond nog?’ ‘Dat stellig.... En nou hier allemaal, kalm hoor! En maar vroeg eten, en lang slapen vanmiddag, probeert u dat ook maar eens, mevrouw... En niet te veel erover praten!... Bonjour hoor... ja, tot vanavond... m'neer Van der Hoeff.’ Charlotte kwam weer binnen. Zacht, liep ze naar William toe, ging achter z'n stoel staan. ‘Ben je niet dood-moe, boy?’ Ze kuste even z'n haar. ‘Wel-nee, kindje.’ ‘Maar wil-je niets drinken?’ vroeg Nelly haastig en beschaamd. ‘Dat graag.’ ‘En vertel dan 's’ drong Charlotte aan. Ze groepten bijeen in den pianohoek, de jongen kwam binnen met limonade en sodawater. Een voor een deed hij met een duw van den houten dop de kogeltjes naar binnen ploffen, dat 't van binnen uit sputterend opschuimde tot over den rand. Dan vulde hij handig en snel de glazen, plaatste de half-leege fleschjes ernaast, nam z'n blad weer op en ging. De klok sloeg. Half een was 't. ‘'t Is zoo etenstijd’ merkte De Klerk op. Fel doorzengde de zon van buitenaf de gesloten krees en | |
[pagina 189]
| |
in de schijn-koele schemering daarbinnen hing de hitte, loom en benauwend. ‘Wanneer is 't nu eigenlijk gebeurd?’ informeerde William. Nelly snikte nog na, met kleine rilschokjes telkens door haar heele lichaam. Charlotte's oogen strakten recht voor zich henen in haar doodsbleeke gezicht. ‘Wat zie jìj bleek’ vond William. ‘Ze schrikt er óók van’ zei vader Hans ‘het maakt dadelijk zoo een verschil, met die dingen vooral, als je iemand gekend hebt, al is 't dan maar oppervlakkig.... Wanneer we iets gehoord hebben, vroeg je? Ja, vanmorgen wisten wìj ook nog niets. 't Is hier betrekkelijk afgelegen.... Maar jìj, Charlie.... waar heb je ontbeten?’ ‘Bij mevrouw Van Houweningen. Maar het was nog vroeg, en je weet, ze komt nergens. Toen ben ik óók nog bij Gerbers aangeweest.... even maar.... ik heb er trouwens alleen 'n bediende gesproken, dus of ze daar toen al....’ ‘Nu, maar wij hooren 't net, van den dokter. Die kreeg vanmorgen in de vroegte een boodschap van dokter Reuter - ze consulteeren wel meer samen, g'loof ik - of-ie even aankwam bij den resident. Voor 'n ernstig geval. De Jongh erheen natuurlijk. Je snapt, voor 'n beuzelarijtje derangeeren ze geen dokter, die eigenlijk hier hoort. Maar toen-ie kwam, was ze al dood. En ze waren 't dadelijk eens: vergiftigd.’ Nelly snikte luider. ‘Vin-jelui 't niet afschuwelijk.... vin-je 't niet vreeselijk, Charlie.... en je weet, wat een lief meisje ze was.... een snoes, William.... en juist in de bruidsdagen.... ze was zóó gelukkig.... zóó gelukkig.... eergisteren kreeg ik nog een schat van een briefje.... voor de bougainville, die ik haar gestuurd had.... En dan nu.... ineenen.... o...’ Haar stem versmoorde in snikken. Niemand antwoordde. De Klerk schelde, liet sherry komen. ‘Jij ook, Van der Hoeff.... of liever een païtje?’ | |
[pagina 190]
| |
‘Nee, dank je.... ik houd je maar gezelschap.... Nee, rooken liever niet.’ ‘'t Is afschuwelijk’ zei William dan, die Kolff ternauwernood, Henny heelemaal niet kende en dus van allen de minste belangstelling had. ‘Ja.... 't is een onplezierige affaire. Voor De Waal ook, en z'n vrouw. De kokkie en de noodhulp, - dat zijn ten slotte de lui, op wie de verdenking 't eerst valt, - die zijn voorloopig al achter slot gezet, vertelde de dokter. En weet-je, Charlie, wat nou 't lamme is.... nee, Van der Hoeff, dat zal jou niet zoo interesseeren, als je vrouw tenminste niet.... Nou enfin, Van Houweningen moet die heele zaak onderzoeken, Herringa is met verlof, dat kan weken duren.... 'n maand minstens is-ie er mee kwijt en nou zit Van Houweningen ervoor.’ ‘Ja, dàt moet vreeselijk voor 'm zijn!’ beaamde Charlotte, zacht. ‘Ik heb met hem óók zoo een kassian’ snikte Nel.... ‘Want g'loof maar, dat-ie eronder lijdt.... en de oude mevrouw....’ ‘'t Is lam, ja. Hij schijnt gekeken te hebben als 'n gek... of-ie een klap op z'n kop kreeg.... toen ze 't hem kwamen zeggen... hij zat op den Landraad... hij schijnt in Holland al razend veel van d'r gehouden te hebben en zij.... ze heeft 'm eigenlijk.... enfin, 't is voorbij, 't is voorbij.... Maar dat hij nu, als officieel, als onpartijdig persoon, als rechter, zoo een zaak te onderzoeken krijgt.... zoo een instructie.... al die zakelijkheden.... al die details.... dat vind 'k beroerd voor hem.’ ‘Maar’ vroeg William ‘is dat zoo absoluut zeker, dàt ze vergiftigd is, die juffrouw Donker?’ ‘De Jongh beweerde, dat 't vrijwel vaststaat.... de verschijnselen en dat snelle verloop. Maar vanmiddag zal er wel schouwing zijn, vermoed ik. En dan vanavond de begrafenis. Dat gaat hier allemaal zoo allemachtig gauw.’ | |
[pagina 191]
| |
‘Dat vind ik nu 't vrééselijkste van dood-gaan in Indië’ huiverde Nelly ‘ze stoppen je maar dadelijk onder den grond óók.’ ‘Dat blijft vrijwel 't zelfde....’ vond De Klerk. Maar William voelde wel wat voor wat Nelly zei, Charlotte had niet verstaan. Strak staarden haar oogen voor zich uit. ‘Charlie.... kindje.... wat zit je toch te staren.... wat heb je toch?’ Charlotte glimlachte moeilijk. ‘De warmte’ zei ze. Kil zweet beklamde haar hooge, mat-bleeke voorhoofd, parelde tot onder 't bruine haar. ‘Altijd die open kuilen op het kerkhof’ zette Nelly, na een teug limonade haar klaagreden door, ‘dat maakt mij zoo naar, zoovaak ik er langs rij. Ik keer altijd m'n hoofd om.’ ‘En hoe is Kolff eronder?’ vroeg Charlotte om belangstelling te toonen. ‘De dokter wist heelemaal niet eens, of hij al iets gehoord heeft. Er is natuurlijk onmiddellijk iemand naar “Djamboe” gestuurd... en tegelijkertijd naar “Ajerwangi.” Jelui begrijpt, ze weten met al die besprekingen.... en die overdracht - Rutgers gaat toch al later dan-ie dacht - ze weten heelemaal niet meer waar de man zit.... maar... wat weerga.... daar is vandaag vendutie.... ja, dan was-ie er ook stellig en dan zal hij ook nu wel aangekomen zijn.’ ‘Is “Ajerwangi” dichter bij dan “Djamboe”?’ ‘Ja, dat scheelt een heel stuk.’ Uit de eetkamer klonken, drie achtereen, zwaarklankige gongslagen. ‘Als we eens een stukje gingen eten?’ De Klerk, Nelly, William stonden op. Charlotte had niets gehoord. ‘Charlie.... kom.... ga dan mee.’ ‘Ik ben zóó moe’ zei ze, haastig opstaand, met een matten glimlach ‘en ik dacht even aan wat anders. Ik was vroeg-op vanmorgen en alles komt nu ook tegelijk.’ | |
[pagina 192]
| |
‘Maar dat ik kwam, was toch niet vreeselijk?’ glimlachte William. Ze waren even alleen gebleven in de voorgalerij. Charlotte legde haar hoofd op Williams schouder. Een droge, nerveuse snik, die haar heele lichaam doorschokte, wrong zich uit haar keel. William bukte zich en kuste de even gesloten oogen. ‘Maar m'n vrouwtje.... zoo een sterk vrouwtje, hoe kùn je....’ ‘Wil.... ik geloof, dat er nòg meer vreeselijke dingen gebeuren zullen.’ ‘Nòg meer... kom... 't kan nou wel voorloopig. Maar die dokter, die De Jongh heeft ongelijk.... de eene helft van het echtpaar Van der Hoeff tenminste is wèl overspannen. Jij bent er niet op vooruitgegaan, hoor! Jij hebt minder van “Goenong-Djatti” geprofiteerd dan Jootje. Maar ga je nu mee? Ik heb stevigen honger en we kunnen hen toch ook niet alleen laten zitten.’ De soep was al opgedaan. Nelly lepelde met smaak haar bord leeg. ‘Komt juffrouw Wardenaar niet aan tafel?’ vroeg William, die nog geen gelegenheid had gehad, 't nonnaatje te begroeten, met een vragenden blik naar de leeggebleven stoel. Nel keek naar 't nog volle soepbord. ‘Ik zal maar... haar soep... Ze is bepaald verrukkelijk vandaag.... En als Amelie tòch niet....’ ‘Nee, ze komt niet’ bevestigde De Klerk, kort, en hij schamperde nog ‘die is zoo sentimenteel, Van der Hoeff, moet je begrijpen....’ Voor den jongen, die pasteitjes aanbood, hield hij zich in, even. Want zoodra de Javaan weer tot bescheiden afstand van de tafel was teruggetreden, viel hij weer uit, z'n stem gedempt. ‘Zoo een misselijke aanstellerij... zoo een schijnheiligheid, daar te liggen janken en grienen of 't haar eigen zuster was.’ William at met goeden eetlust. Hij nam nog een tweede | |
[pagina 193]
| |
pasteitje van den schotel, dien de jongen na het ronddienen had neergezet en terwijl z'n mes de brosse korst uiteenschilferde, zei hij, onverschillig: ‘Misschien heeft ze dan nu berouw?’ ‘Berouw... en waarvan... waarvan berouw?’ vroeg Charlotte, snel en met 'n zekere spanning haar man aankijkend. ‘Waarvan?’ herhaalde die rustig. ‘Wèl.... je schreef me toch, dat ze zoo bits over juffrouw Donker praten kon.... daarvan heeft ze dan nu zeker berouw....’ ‘Jawel’ bromde vader Hans ‘eer ik 't geloof. Aanstellerij... anders niet.’ ‘Nee, maar vader Hans, misschien heeft Wil toch gelijk. Is 't niet Charlie? Als ik onaardig over iemand had gesproken, zou ik ook berouw hebben, als die ineens.... Anders hou je ze toch voor erg valsch.’ ‘Ik hou ze nog wel voor veel valscher.’ ‘En waarom hou je ze voor valsch?’ vroeg Charlotte. ‘Waarom.... waarom.... Ik weet 't niet, dáár. Een idee misschien. Eet jij niet een stukje vleesch, Charlie? Het is héél goed zoo, met die saus.’ ‘Ze eet niets.... ik heb haar nog niets op 'r bord zien nemen’ verweet William zacht. ‘Dat is dom, hoor’ vond Nelly, ‘ik doe toch óók m'n best. Denk je, dat 't mij smaakt zooals anders? Charlotte knikte en glimlachte. Ze had in 't geheel niet den indruk gekregen, dat Nelly zich geweld aandeed. Maar om haar en William genoegen te doen, nam ze een stukje vleesch. ‘Wat ik niet goed begrijp’ begon William nog eens ‘dat is.... waarom ze haar eigenlijk vergiftigd zouden hebben.’ ‘Ach, natuurlijk om niets....’ meende Nelly argeloos. ‘Het is misschien niet eens zoo erg bedoeld.... ze hebben haar misschien alleen eens willen ziekmaken.... en zich vergist met 't obatje.... ze heeft misschien de kokkie een klap gegeven... ze is nogal driftig, zegt Floor de Waal... | |
[pagina 194]
| |
of haar bestraft, toen ze geen schuld had.... en zooiets nemen ze je ontzettend kwalijk.... Dat hou ìk ervoor.’ De Klerk had Nelly rustig laten uitpraten. ‘Ik zoek 't wat verder, Van der Hoeff. Kolff... die had een concubine.... een jonge Javaansche vrouw. Hij heeft me wel over haar gesproken. Die vrouw is nu weg, naar d'r kampong op Java terug.... ergens uit 't Djokjasche was ze, meen ik wel. Hij heeft haar een maandgeld verzekerd en vijf mille ineenen. Ja, dat is een duit.... kinderen zijn er niet.... zoo een mensch is nou toch maar voor d'r leven gepensionneerd.... Enfin. Zij vond dan reden, om er geen genoegen mee te nemen.... tenminste hij vertelde... laatst nog.... wanneer was dat ook, Nel, dat ze samen bij ons waren?.... enfin, eenige weken terug nog maar.... stellig niet langer.... dat-ie weer soesa had gehad met 'r... En 'n paar dagen later.... hij schreef me toch over andere dingen.... toen zoo en-passant.... ze was dan wèg.... Hij had passage voor d'r genomen.... tweede-klasse passage nog wel, tot Soerabaja toe.... Maar wrokken blijft zoo een mensch tòch;.... al is Kolff nou nòg zoo royaal geweest met d'r.... hij is altijd de gemeene blanda, die om te kunnen trouwen, z'n arme njaï verstoot.’ ‘Daar is toch wel wat vóór te zeggen, voor die beschouwing’ vond William. ‘Dat is er niet. Je praat als de lui in Holland, als menschen, die geen steek weten van Indische toestanden, 't Gaat hier niet, om wat onze moraal voorschrijft.... 't is hier heelemaal de kwestie: wat heb je zoo een vrouw belóófd? Waarop heb je de verhouding gebaseerd? Daar moet je mee rekenen. Zoo 'n mensch weet nou eenmaal, dat haar toean ze niet trouwen zal.... en dat-ie niet levenslang aan haar vastzitten wil. En dat 'r 'n dag kan komen, dat-ie wil trouwen met iemand van z'n eigen kring. Is ze daarvan niet gediend, dan moet ze de zaak eenvoudig niet beginnen. 't Is, goed beschouwd, gewoon een contract. En nou Kolff | |
[pagina 195]
| |
zich best en royaal heeft gehouden, had ze hem ook met rust moeten laten.’ ‘Maar als ze nu toch wèg is’ kwam Nelly, die weerzinnig was van een debat tusschen de beide mannen, ‘dan kan ze toch onmogelijk Henny Donker vergiftigd hebben.’ ‘En als ze nou de kokkie omkoopt, voor ze weggaat? of de noodhulp?’ ‘Zoo een mensch die daar heelemaal van ‘Djamboe’ moet komen.... wat weet die, wie Henny is.... en waar ze woont.... en alzoo meer. En die trouwe, ouwe kokkie van den resident.... ze kóókt slecht.... Floor wil 't niet weten, maar d'r sambals.... Enfin.... Toch zeg ik er niets van, omdat ze zoo een eerlijke, brave ziel is en ik niet graag zou willen, dat ze door mij... Nee, dáár g'loof ik niets van...’ ‘Het zal allemaal wel blijken bij de instructie’ zei De Klerk. Van een kristallen schaal nam hij een troebel-paarsen mangistan. Ze mes kerfde den dikken, taaien bast open en de frissche blanke vrucht-vleeschpartjes binnenìn prikte hij er aandachtig uit met de vork, een voor een. ‘Ja, ze vallen gewoonlijk nogal gauw door de mand’ meende William ook. Uit den tuin woei een windvlaag binnen. Ze zagen er allemaal van op. ‘Dat zag ik aankomen’ zei De Klerk. ‘Maar het is heelemaal donker....!’ ‘Ja, we krijgen een bui. Kunnen we best gebruiken. Het wàs weer geen temperatuur, de laatste dagen.’ Ze stonden op voor de siësta. |
|