| |
XV.
Ze zaten nog aan 't ontbijt, als een huisjongen met een stem vol ontzag en 'n glimp van verbazing over z'n strakke, bruine tronie, de ‘njonja-residèn’ aandiende. Wel golden in dit gewest niet de resident en z'n ambtenaarsstaf, maar de hoofdadministrateur van het V.T.S. en die van den N.I.T. als de allervoornaamste en meest-te-duchten heeren, doch de eeuwenoude, zorgvuldig aangekweekte en in stand gehouden eerbied voor alles wat een gegalonneerde pet draagt, leeft toch nog wel, vooral in de van Midden-Java afkomstigen.
Nelly sprong op.
‘Mevrouw De Waal.... zoo vroeg.... dan moet er wat bijzonders wezen.’
In den doorgang van voorgalerij naar eetkamer bonsden ze, allebei even gezet in haar krakerige morgenjaponnen, de deftige residentsvrouw heelemaal uit de plooi, bijna tegen mekaar. En Nelly trok na 'n vluchtig-lachend excuus haar bezoekster bij de hand de eetkamer binnen; die liet zich op
| |
| |
den eersten den besten stoel neervallen, groette Amelie en Charlotte, die bij de tafel verbaasd keken om dat vreemde binnenvallen, met 'n handgebaar, dat meteen beteekenen moest ‘eet maar eerst af’ en bewuifde zich met den veeren waaier, die ze gewoon was van den vroegen morgen af bij zich te dragen. Dan knikte ze tegen Wies, die met haar ei-bemorst servetje onder den kin en de zedige baboe achter haar stoel, in de hoogste verbazing toekeek en zei, nu in woorden:
‘Eet jelui maar eerst af.’
‘Maar we zijn klaar... nietwaar Amelie, nietwaar Charlotte?’ haastte Nel. Een heelen homp biefstuk propte ze naar binnen, doopte, benauwd kauwend, de vingers in 't water van de glazen kom naast haar bord en stond op, gretig naar 't nieuws, dat stellig wel héél belangrijk zou wezen. Ook Amelie was benieuwd, en Charlotte haastte zich, om Nel genoegen te doen, met haar boterham en kopje thee.
‘Kom Wies, zit niet zoo onmogelijk te peuteren.... eet je ei en je boterham en ga met Dalima mee. Of kun je heel flink zijn, en niet kribben met Dalima, al gaan wij vast naar voren?’
‘Mag ik dan 'n klein scheutje koffie door m'n melk?’
't Kind wees op haar nog volle glas.
‘'n Héél klein beetje dan,’ stemde Nel toe, niet zonder wroeging. Koffie was Wies verboden.
Ze stonden alle vier op, gingen de voorgalerij binnen en zitten bij de piano.
‘Jelui weet dus niets.... heelemaal niets?’ kwam de residentsvrouw, met iets van triomf in haar stem.
‘Maar wat zouden we weten?’
‘Nee, nee, 'k dacht 't wel,’ glimlachte ze.... enfin, wie zou 't jelui verteld hebben....’ Dan werd ze weer ernstig. ‘'t Is een verschrikkelijk geval anders.... 't moet vreeselijk zijn geweest.... ik was er niet bij en m'n man natuurlijk ook niet.... maar Maus, de aspirant-controleur.... maár weten wij 't van.... en ja-god, toen 'k hierheen ging, toen wist iedereen 't al’.
| |
| |
‘Maar wàt dan toch?’
‘Nu dan.... Kolff en Van Houweningen, die schijnen gisteravond op 't racebal... of eigenlijk vannacht... 't moet al héél laat zijn geweest.... gevochten te hebben.... ja, bepaald gevochten....’
‘En waarom gevochten?’ vroeg Nelly, verschrikt.
‘Dat 's nogal duidelijk, hé?’ snibde Amelie, ‘om háar natuurlijk.’
‘Maar hoe komen ze dáartoe,’ kwam Charlotte, verbaasd, dat vind 'k nu niets voor Carel van Houweningen.’
‘Dat zou je zoo zeggen, hè?’ spotte de residentsvrouw... altijd zoo kalm.... zoo correct. Maar nu zie je..., nu zie je, hoe je op 'n.... op sommige menschen aan kunt.’
Amelie voelde, dat ze had willen zeggen ‘op een sinjo’, maar ze reageerde niet.
‘Vertel nu.... vertel nu geregeld,’ drong Nelly aan.
‘Als jelui me den tijd geeft.... Van Houweningen had nièt naar 't bal willen gaan.... natuurlijk niet.... je ziet 'm nergens tegenwoordig.... enfin, dat moet hij weten, dat 's zijn zaak. Maar de ouwe mevrouw, die was dan toch zoo verstandig, ditmaal.... 't schijnt, dat de president, z'n chef, d'r al eens wat van gezegd had, dat Carel zich zoo apart hield.... en ze schieten toch al niet zoo best op.... 't Schijnt, dat Van Houweningen, met de rechtspraak... enfin, spitsvondigheden hè.... en van die moderne aanstellerij.... Ja, 't is wat tegenwoordig, met die malle begrippen bij de jonge ambtenaren, van humaniteit en zoo....’
Charlotte had over haar naaiwerk heen een stillen glimlach om den autoritairen toon.
Maar Nelly drong aan... ‘en toen?’
De residentsvrouw zette zich tot geregeld af-vertellen.
‘Toen zijn ze dan tòch maar gegaan. Nu hoor ik, achteraf, dat 't al vroeg 'n beetje rommelig was, de meeste dames waren al voor twaalven naar huis.... er werd trouwens haast niet gedanst, alle heeren stonden om de roulette heen. En d'r
| |
| |
werd zwaar gespeeld óók, hoor ik... veel planters natuurlijk en veel champagne. Dàt schijnt dezen keer wel heel erg te zijn geweest. En als je rekent, dat 't al heel vroeg vol was in de stad van lui die van verre ondernemingen kwamen en die allemaal in 't hôtel hebben gedineerd met de noodige champagne, dan kun je nagaan....
Nu schijnt 't zóó te zijn geloopen. Herbert had al wat veel op en hij kan.... wist jelui dat niet?.... nee, hoor, hij kan d'r eigenlijk heelemaal niet tegen. Ze hadden eerst wat gedanst.... hij met Henny.... o, je begrijpt, zoolang als wìj d'r waren, was iedereen natuurlijk héél correct... en, ja, 't zal tegen elf uur zijn geweest.... stellig niet later... want je weet, Nelly, hoè m'n man is.... toen zijn we met ons drieën naar huis gereden. Toen schijnt Herbert onmiddellijk bij de roulette te zijn gegaan. Iedereen was daar. In den vooravond was er ook al gespeeld, maar zooals 't dan gaat, in 't begin zijn er altijd meer kijkers dan koopers. Herbert schijnt ontzettend hoog te hebben gespeeld en.... vreeselijk te hebben verloren. Hoéveel, dat weet ik niet.... dat zal wel niemand precies weten. Carel van Houweningen, die was er óók bij, die stond juist tegenover hem en toen Herbert nu weer dubbel-of-quitte deed.... of zoo iets.... nu moet je rekenen, hij was ontzettend opgewonden.... toen schijnt Van Houweningen gelachen te hebben.... Dat vind ik vàlsch... dat doe je niet, als 'n man opgewonden is... dat is weer nets iets voor zoo een.... voor zoo een stìlle als Van Houweningen.
Toen had-je 't natuurlijk, Herbert dol... sinjo voor en sinjo na... ja, god Amelie, de man was driftig... en dat-ie... nou enfin, hij wist blijkbaar niet meer wat ie zei.... dat-ie 'm toch maar Henny voor z'n neus had afgesnoept... of zoo iets....’
‘Jàssus’ zei Charlotte.
‘Zéker’ erkende haastig de residentsvrouw, ‘mooi was dat niet. Henny vindt 't natuurlijk ook afschùwelijk. Maar ze
| |
| |
zegt ook.... ze kan 't begrijpen, als iemand opgewonden is en dan op zoo een geniepige manier wordt gesard.’
‘Maar hebben ze gezien, dat Carel lachte?’ vroeg Nelly... ‘ik kan 't me haast niet voorstellen van hem.’
‘Dat zal je toch wel mòeten,’ zei de residentsvrouw, een beetje scherp... ‘Herbert heeft 't gezien en iedereen haast.’
‘En wàt deed Van Houweningen toen?’
‘Die?.... Die werd... Maus vertelde het, die heeft vlak bij hem gestaan en z'n arm nog vastgehouden.... die werd wit als... als 'n lijk... en voor iemand 'r wat aan doen kon, liep-ie om de tafel heen en sloeg Herbert vlak in z'n gezicht.... Maar hij zei geen woord en hij is dadelijk daarop weggegaan. Herbert is 'm nog achterop gekomen en schijnt 'm nog te hebben geslagen met een wandelstok.’
‘Dat wordt dan 'n duel’ lachte Amelie nerveus.... ‘dat zal Henny plezier doen, dat er nog 's om haar geduelleerd wordt.’
‘'t Doet er heelemaal geen plezier,’ verzekerde mevrouw De Waal, ‘ze is er heelemaal door van streek. Denk-je soms, dat 't prettig is voor 'n meisje? Natuurlijk, Herbert wist niet wat hij zei, hij was opgewonden, ze zal 't ook heusch niet erom afmaken of zoo... dáár hoef je niet bang voor te zijn’ haar stem verscherpte in spot, ‘maar prettigvinden, dáár is in ieder geval óók geen sprake van.’
‘Je moet niet met alles spotten, Amelie,’ bestrafte Nelly.
‘En 'n duel wordt 't óók niet,’ vertelde de residentsvrouw... ‘een duel vindt Herbert dwaasheid, dat weet ik, en dat zouden wij dan toch óók wel beletten, een openlijk schandaal.... maar er zijn al andere maatregelen genomen. Carel van Houweningen gaat hier vandaan. Herringa wil 'm tòch wel weghebben en m'n man vindt óók.... 'n jong rechterlijk ambtenaar moet zulke dingen niet doen... die moet... e... zelfbeheersching hebben.... Iedere Inlander weet 't al.... voor Kolff doet er dat niet toe.... die is eigen baas.... maar 't prestige van 'n réchter....’
| |
| |
‘En Kolff's prestige?’ vroeg Charlotte koeltjes.
‘Hoe bedoel-je’ Tegenover z'n koelies? O, dat handhaaft hij tòch wel, denk ik.’
‘Dus nu wordt Carel overgeplaatst?’
‘Ja, zeker. Er is al 'n telegram weg naar Batavia. Ja, 't zal 'm geen goed doen, zoo'n perkaratje aan 't begin van z'n carrière.... maar 't is toch 't beste....’
‘Hoe is de oude mevrouw eronder?’ vroeg Charlotte.
‘Ja.... ellendig natuurlijk.... Voor háár is 't vreeselijk. Ze had zich hier pas ingericht, en 'n net boeltje, al was 't dan wat, hoe zal 'k zeggen.... wat excentriek. En zij begrijpt ook 't beste, wat 'n knauw 't voor hem is, die overplaatsing. Hij-zelf geeft zich daar zoo geen rekenschap van, is er misschien nog blij mee, op den koop toe.’
‘Maar’ zei Nelly, ‘is er dan niets aan te doen, aan die overplaatsing? Maus laatst, na dat rare zaakje met die soldatenvrouw, dat toch óók iedereen wist, die is toch nièt overgeplaatst.’
‘Toen vonden z'n chefs blijkbaar geen termen, hè?’ zei de residentsvrouw droog.
Stom van Nel, dacht ze, om niet te begrijpen, dat 't onmogelijk is, Van Houweningen hier te houden. Stel je toch vóór, als Herbert en Henny getrouwd zijn, en ze dan natuurlijk dikwijls in de stad komen.... dan kùnnen ze mekaar toch niet ontmoeten, op de soos en overal. En ìk wil ook niet langer met de Van Houweningers omgaan.... Overluid zei ze nog, in haar gewichtig-autoritairen toon van hooge ambtenaarsvrouw:
‘Of Carel van Houweningen heelemaal wel zoo erg geschikt is, dat wordt betwijfeld. En de oude mevrouw.... 't is een lief oud mensch.... maar wat je noemt geschikt.... dat vind ik ze toch óók niet.’
‘En waarom niet?’ vroeg Charlotte.
‘O, om vèle redenen....’ ontweek de andere, ‘dat is niet zoo ineens te zeggen, allemaal. Dàt weet ik wel, 't zou
| |
| |
beter zijn voor hem, en voor zijn carrière, als hij een beetje uit háár invloed vandaan kwam. Hij moest maar trouwen, vind-ik, met een héél gewóón meisje.’
‘Dat kun je denken’, spotte Amelie, ‘na zoo een hopelooze liefde.’
‘O,’ er zijn meisjes genoeg, dat zal hij toch óók wel leeren inzien... al zijn ze dan hier niet’ zei ze kalm-sarrend. 't Stak haar nog altijd, dat Amelie zich iets verbeeld had van Kolff....
‘En daarom ook is 't maar héél goed, dat hij wordt overgeplaatst.’
Nelly greep naar 't verfomfaaide nieuwsblaadje op de tafel, keek 't, hoewel ze wist er niets in te zullen vinden, nog eens werktuigelijk door.
‘Er staat nog niets in. Maar morgen misschien.’
‘De krant? O nee, de krant zegt niets,’ weerlegde de residentsvrouw met beslistheid: ‘Daar kun je zeker van zijn. Juist, zooeven, toen 'k wegging, hoorde ik m'n man er nog eens met Van Hoven over spreken, aan de telefoon. Die vindt 't natuurlijk best. Och, m'n man zegt.... hij laat zich nogal wèl leiden, maar je moet 'm zoo alles zeggen. Zoo een man moest toch uit zich-zelf begrijpen, dat 't in 's lands belang, beter is.... ál die détails.... wat hebben ze er in Batavia mee noodig. Mijn man en Herringa hebben geseind... dàt is immers voldoende.’
‘Maar 't is toch 't recht van een redacteur in z'n krant te schrijven, wat hij wil en wat hij.... ik bedoel, daar heeft in ieder geval een ànder niets mee te maken. Als ik redacteur was, liet ik me door niemand de wet stellen, door niemand... Ik zal niet zeggen, dat ik voor dit geval publiciteit zoo wenschelijk vind - integendeel - maar de manier, om een redacteur te willen voorschrijven, wat hij wèl en wat hij niet schrijven moet.... Dat weet ik dan wel, dat ik 't niet verdragen zou....’
De residentsvrouw werd vuurrood, richtte zich op in haar stoel. Nelly en Amelie zaten verstomd over Charlotte's ongewoon-scherpen en agressieven toon.
| |
| |
‘O, zoudt ù dat niet verdragen?’ kwam dan mevrouw De Waal. Haar stem beefde van nog-ingehouden woede. ‘Dan zoudt-u 't toch niet lang hier uithouden, vrees ik. En dat heeft meneer Van Hoven ook héél goed begrepen. Die had óók, in 't begin.... van die onafhankelijke neigingen.... maar, e.... dat gaat toch niet, dat kan toch niet, d'r moet toch iemand zijn, die daar 's een stokje voor kan steken, als 't noodig is...’ Haar toon was, naar-den-schijn, nu gemoedelijkbetoogend, als tegen een onwetend kind.
‘En in Holland dan?’ wierp Charlotte tegen.
‘In Holland? Maar wat wou ù dan? Wou ù dan een Hollandsch burgemeester of een Kamerlid gelijk stellen met een resident hier? Wou ù dan maar den eersten den besten krantenman 't recht van critiek geven op de daden van hooge bestuursambtenaren en rechtelijke ambtenaren?’
‘Ja, dat wou ik zéker. En hoe gauwer, hoe liever, en hoe ruimer, hoe liever.’
Mevrouw De Waal haalde de schouders op, met 'n blik naar de onthutste Nelly.
‘Het is gewoon dwáásheid. U spreekt zoo en uw eigen man is ambtenaar.’
‘Juist daarom’ weerlegde Charlotte, ‘en m'n man zegt 't ook... hij is nu zelf bij de B.O.W... dat daar vooral veel meer toezicht op moest wezen en vooral openlijke critiek...’
Nelly's kuch en haar blik maanden tot voorzichtigheid, maar 't ontging Charlotte. Opgewonden sprak ze verder.
‘Maar met zoo een drukpers-reglement.....’
‘O, wou u dat ook maar aan kant doen?’
‘Niets liever. Een journalist hier in Indië, als hij tenminste wat karakter heeft, dien beklaag ik. Ik geloof, dat zoo een man een ellendigen werkkring moet hebben.’
‘Van Hoven kan zich er nogal wèl in schikken’ zei de residentsvrouw, met 'n lachje.
Er was even stilte. De huisjongen was binnengekomen, vier gevulde limonade-glazen op een blad voor zich uit dragend.
| |
| |
Een voor een nam hij ze er af, zette ze op 't rieten tafeltje neer, en alle vier keken ze, of dat bedrijf heel belangrijk was, den jongen op z'n handen. De Javaan werd ‘bingoen’ onder dat strakke kijken van zooveel dames en hij liet 't blad uit z'n hand neerkletteren op den grond.
‘Lomperd’ snauwde Amelie, de plooien van haar peignoir met een ruk bijeentrekkend. Flauw-rose vlekte de gemorste limonade al in 't witte goed.
De jongen stamelde excuuswoorden, Nelly, met 'n ‘soeda’ zond hem weg. En ze vergoelijkte:
‘We keken 'm te veel op z'n vingers, daar kunnen ze immers geen van allen tegen.’
Mevrouw De Waal, 't gezicht nog steeds vuurrood, dronk, haastig haar glas grijpend, met lange teugen de koele limonade uit. Dan stond ze meteen op.
‘Het wordt mijn tijd’, zei ze ‘ik heb m'n boodschap gedaan. Ik dacht wel, dat 't jullie interesseeren zou. En in de stad vertel-je er niemand meer wat nieuws mee.... trouwens.... ik kan 't niet aan iedereen gaan zeggen. En ik wou vóór de rijsttafel thuis zijn.... nog wat afspreken met de kokkie. Je weet, Nel, we rijsttafelen niet vaak, maar als 't er is, dan wil m'n man 't ook in de puntjes hebben.’
‘Altijd ‘m'n-man-wil’ dacht Nelly nu toch óók even ‘en intusschen geloof ik, dat ze zelf de baas is in huis.’ Maar ze begreep wel, dat ze ging om Charlotte en ze hield haar niet terug, al had ze graag nog 's wat nagepraat, wellicht méér bijzonderheden vernomen. En Charlotte begreep ook. Haastig stond ze op.
‘Dan neem ik maar vast afscheid van u, mevrouw De Waal. Païma wandelt al 'n uur of wat met Jootje in den tuin.... nu ga 'k haar maar 's aflossen.’
Mevrouw De Waal had even, om edelmoedig te zijn en tegelijkertijd te toonen, dat ze Charlotte volstrekt niet ‘ausérieux’ had genomen, een lief-belangstellende vraag naar de baby. Terwijl de ander zich verwijderde, bleef ze nog staan,
| |
| |
ging dan, zoodra Charlotte den hoek om en de zijgalerij op was, onmiddellijk weer zitten, als iemand, die heelemaal geen plan heeft, voorloopig op te stappen.
‘'n Katje, hoor!’ zei ze, met 't hoofd achter zich duidend.
Maar Nelly praatte gauw over dat ongezellige en pijnlijke onderwerp heen.
‘M'n man is óók naar de stad’ vertelde ze ‘die zal dan misschien nog wel met bijzonderheden thuiskomen.’
‘We hoeven niet te klagen anders, dat we geen nieuws hooren, tegenwoordig’ vond Amelie.
‘Ja’ stemde Nelly toe, 'n beetje peinzend... ‘ik vind 't een gekke tijd, de laatste weken.... Er gebeurt zoo veel. Soms kan je heele tijden hebben, dat er niets is.... dat alle dagen precies 't zelfde voorbijgaan... en nu deze laatste weken.... ga 's na.... Kolff's engagement.... en z'n promotie... dan die vreeselijke geschiedenis met Van Nooten... en dat van Joling.... dat we al haast weer vergeten zijn. Hoort ù nog wel 's wat van hem, mevrouw De Waal?’
‘Ik g'loof.... m'n man.... die doet moeite voor hem... om 'm naar Europa te krijgen. Geld is er heelemaal niet, hoor ik.... We zullen wel weer allemaal 't onze dienen te doen. En 't eerst komen ze dan natuurlijk bij 't bestuurshoofd. Ze vergeten, al is de resident ook de éérste in 't gewest, dat z'n inkomen waarlijk niet berekend is op zooveel buitensporigheden. En dan voor ons, 't wordt toch al zoo een dure tijd.’
‘En 'n drukke tijd...’ stemde Nelly toe, die de hatelijke nadruk op ‘de èèrste van 't gewest’ was ontgaan. ‘Met al de toebereidselen voor de bruiloft van Henny. Dat bedoelt u toch? En doet u alles thuis?’
‘Alles.... alles.... dat gaat natuurlijk niet. Maar wèl zooveel mogelijk. Er zal wel 'n partij bij Gerbers moeten wezen... maar dan tòch nog... 'n bal... 'n paar diners... nog 's een avondpartij voor de jongelui....’
‘Dàt kan wel gezellig worden,’ deed Amelie onverschillig ‘U hebt een verrukkelijke ruimte om te dansen.’
| |
| |
‘Nietwaar?’
‘En uw kokkie?’ hield Nelly zich bij de hoofdzaak.... ‘hoe is diè eigenlijk?’ Ze vroeg 't vaag-peinzend, of ze zich trachtte te herinneren, hoe bij den resident aan huis 't eten gewoonlijk smaakte.
‘Ach.... ze kookt wel goed.... wat ze eenmaal wéét, zie-je. Voor nieuwe dingen een beetje onbevattelijk.’
‘O, maar’ kwam Nelly, vriendelijk en gedienstig, ‘dàn moet je Kim-Lo hebben! Zal 'k je die eens leenen, voor 'n paar dagen? Die kan pròeven, hoe de dingen in mekaar zitten! Laatst met die vleeschpasteitjes....’
‘Dank-je, kind’ coupeerde de residentsvrouw, ‘'t is heel lief van je, maar heusch, ik red me best. Ik heb al zoo'n vrouw erbij genomen, zoo een noodhulp.... een vriendin of een nicht van de kokkie.... ze kan naaien en koken óók. Dat zegt ze tenminste, maar dat moet je nog altijd maar afwachten, natuurlijk. Voorloopig helpt ze nu maar met allerlei kleinigheden voor Henny's uitzet. Ik moet bekennen.... ze naait keurig, maar ze is.... hoe zal 'k zeggen, wat schuw, wat vreemd.... ze komt nooit buiten.... den heelen dag maar in dat duffe kamertje van de kokkie zit ze te pieken - ja, hoe verzint zoo'n mensch 't - en ze wil óók niet op 't erf slapen. 's Avonds na de thee is ze geregeld verdwenen. Natuurlijk 'n amant in de kampong.... zoo een jaloersche kerel. Daarom moet ze zich zeker zoo achteraf houden óók... we hebben nogal een knappen tuinman. Ik ben als de dood eigenlijk voor vrouwen-perkara's op 't erf.... maar ze is een nette meid, geloof ik, en ze naait, zooals ik zeg, ze naait keurig voor d'r twee dubbeltjes daags - nee, niet duur, hè? - dan zie ik óók maar wat door de vingers. En ze kauwt geen sirih....’
Ze zweeg, wischte zich nogmaals met den zakdoek 't bezweete voorhoofd af, en bewuifde zich met den zwarten waaier.
Dan stond ze op.
| |
| |
‘Nu ga ik heusch. 't Zal buiten toch wel al om te stikken zijn.’
‘Ja.... als 't maar wat minder warm was.... dan ging ik zóó met u mee... even naar mevrouw Van Houweningen kijken, kassian.... Dáár zou 'k dan meteen wel 'n hapje rijst kunnen eten óók - haar kokkie maakt verrukkelijke sambals - maar u weet 't... ik kan niet tegen die vreeselijke hitte. Den laatstee keer - is 't niet waar, Amelie? - dat 'k 's morgens naar de stad ben gereden.... heb ik er nog dagen hoofdpijn van gehad. Sinds ben ik alleen 's avonds of laat in den middag gegaan. Kan Henny ook zoo slecht tegen de hitte, dat we haar nooit eens zien, zoo 's morgens?’
‘Henny? die heeft 't ontzettend druk. En alle dagen een brief aan hèm’ zei ze glimlachend.
‘Vervelende engagementstijd eigenlijk’ vond Nelly, ‘al duurt 't maar kort. Hij zal wel niet veel meer weg kunnen, zoo met alle drukte ineenen.... de verhuizing.... de overdracht.... en gauw de oogst er nog bij. Naast de deur is 't óók niet.’
‘Hij komt heelemaal niet. Vòòr de bruidsdagen, dat is nog een week of wat, zien ze mekaar heelemaal niet meer...’
Pratend waren ze opgeloopen naar 't bordes. Nelly trok de kree op - haar bolle gezicht kleurde zich onder de inspanning - en onder 't piepend geknars door fluisterde de residentsvrouw, met een zijwaartschen blik en wenk naar Amelie, die bij de piano was blijven zitten.
‘En zij.... zou zij er heelemaal overheen zijn?’
‘'k Weet niet’ gaf Nelly terug in denzelfden toon, ‘we zijn weinig intiem den laatsten tijd... 'k Wou er daarnet niet zoo over praten.... Maar....e.... ze gaat weg.... en wij gaan naar Holland binnenkort.’
De residentsvrouw zette groote oogen op.
Nelly peuterde 't kree-touw vast om den koperen knop heen. Een langwerpig vak mat tot de afsluitgordijnen der eetkamer toe, lag nu weer, fel-goud, scherp gesneden uit de grauw-zwarte schaduw aan weerszijden. Stofjes glinsterden
| |
| |
op 't glanzend marmer der ronde middentafel, en de djatti wipstoelen er omheen waren over hun smalle armleuningen scherp gesneden in een lichte en 'n schaduwhelft.
Van achter het huis om kwam langzaam 't rijtuig voorrijden. En de residentsvrouw, de blik vaag voor zich uit, zag half-bewust 't kopheffen en bukken, 't statig aanstappen der beide bruine paarden, terwijl Nel, haar rug naar Amelie toe, nog even doorpraatte in fluistertoon.
‘Ja, als ze ons maar 'n oogenblikje alleen had willen laten, dan had ik je wel even op de hoogte gebracht.... maar waar ze aanhoudend bijzat, dat ging toch niet....’
‘Maar....e.... ga jelui al gauw?’
‘Over 'n maand.... zes weken.... al naar dat we een geschikte hut vinden op 'n prettige boot.’
‘'t Is gauw opgekomen.... je kan wèl zien waar 't geld zit’ meende de ander, met 'n kort lachje.
Het rijtuig stond stil, de bruine koetsier in z'n deftig blauw livrei - Nel vond 't vreeselijk, die lui wollen goed te laten dragen, je trok 't toch zèlf ook niet aan, in zoo 'n hitte - met lak-ceintuur en klein mutsje sprong af.
‘Wat bloeit je bougainville magnifiek’ prees de residentsvrouw.
‘Ik zal er u wat van meegeven’ bood Nelly aan, al rondziend naar 'n tuinjongen. Maar de ander protesteerde.
‘Wel nee.... wel nee... plunder je tuin niet voor mij... Als 't noodig is in de bruidsdagen.... mag 'k dan 's bij je aankloppen?’
‘Zéker.... zéker.... Rozen en melatie heb ik ook.... in overvloed....’
Mevrouw De Waal ging 't bordes af. Even keerde ze zich nog om.
‘Die Charlotte van der Hoef.... blijft ze nog lang op “Goenong-Djatti”?’
‘Nee.... of, ik weet niet.... er kan nu iederen dag bericht van d'r man komen.’
| |
| |
‘Zoo. Een rare ámbtenaarsvrouw. Vin-je ook niet?’
‘Ik weet niet’ stamelde Nel. Hè, waarom begon ze er nu weer over. Ze was goed met haar, met mevrouw De Waal, ze hield van Charlotte... moest ze nu juist partij kiezen... 't ging háár toch heelemaal niet aan. Ieder had zoo z'n ideëen, vond ze. Dat laatste zei ze ook nog. De residentsvrouw gaf er geen antwoord op. Ze stapte in, en de landauer reed den tuin uit. Nelly liet de knarsende kree weer zakken en keerde naar den pianohoek terug. Amelie was naar achter gegaan.
|
|