de welvoeglijkheids-wet: ‘dat een meisje niet komt bij een man op z'n kamer.’
‘Ik bedoel.... je verlaagt je niet met naar hem toe te gaan, god-nee, als hij ziek was, of, desnoods, ja, als jelui van mekáár hielden.... ik zou 't dàn toch niet goed-vinden, vooral niet verstandig-vinden, maar.... enfin, ik zou er bij kunnen, in ieder geval. Nu is het een heel ander ding.... je wou 'm toch feitelijk z'n liefde gaan afdwingen, of.... afbedelen, jà....’
Amelie keek even op, met 'n boozen blik uit haar donkere, beschreide oogen.
‘Ja tòch’ hield Charlotte vol ‘'t is hard, wat ik je zeg, maar 't is waar. Toe, denk er nog 's over.... dan zul je 't zèlf wel inzien.... en ga nu slapen, ik ben ook moe, na vandaag.’
Ze liep naar Amelie toe en boog zich over haar heen, hartelijk.
‘Beloof me, dat je nu rustig op je kamer zal blijven...’
‘Goèd.... goèd, ik zal wel.... Maar zìj....’ Heftig braken de laatste woorden eruit.
‘Wie, zìj.... wàt, zìj? Henny Donker meen je? Wat heeft die je eigenlijk gedaan? Ja, wàt?’
‘Ze heeft me Herbert afgenomen.... zonder háár zou hij me hebben gevraagd, vanavond.’
‘Laat dat wáár zijn’, Charlotte glimlachte even. ‘Laat Kolff door háár.... kan zij dat dan helpen?’
‘Helpen.... helpen.... haar schuld is het dan toch.... en wat-ie deraan ziet, aan zoo een bleek, koud schepsel.... Vin-jij ze mooi, Charlotte?’
In spanning keek ze op.
‘Ja, ik vind 't een héél mooi meisje’ zei Charlotte, koel, ‘en dat is ze óók, gedecideerd.’
‘Is ze mooier.... zeg 's éérlijk.... is ze mooier dan ik?’
Charlotte moest glimlachen. Leelijk bepaald was op dit oogenblik de nonna, met haar nat behuilde gezicht en van 't schreien ontglansde oogen.