| |
VII.
Vier huisjongens boden, met nog strammer waardigheid dan gewoonlijk, rijk-gevariëerde hors-d'oeuvre aan.
En Nelly troonde, genoeglijk en breed, aan 't hoofd van de tafel, rustig en zonder eenige gastvrouw-gejaagdheid, want wetend dat den vier oplettenden, gedresseerden bedienden alles wèl was toevertrouwd. Ze verheugde zich ook om haar eigen slimheid van nu eens geen hoog boord te hebben geprangd om den korten vleezigen hals, en omdat haar, tegenover den tuin gezeten, de klare koelte uit die duistere ruimte aanhoudend verkwikking woei in 't wat verhitte gezicht. Lekker-eten was ze gewoon van alle dagen en toch behaagde haar óók 't vooruitzicht van een bizonder-gesoigneerd diner met bizonder lekkere schotels.
Charlotte had 't druk met den ouden resident en Nelly gaf haar eens even een knipoog, dien Charlotte, begrijpend haar doelen op hun gesprek van Maandag, met een knik en 'n glimlach beantwoordde. Ze vond ‘Sinterklaas’ een zeer aangenaam mensch, al mocht hij dan als bestuurshoofd wellicht niet wezen de rechte man; niettemin was hij vriendelijk en zachtmoedig, belezen en beschaafd. Hij zei blijkbaar gaarne
| |
| |
dingen, om 't genoegen van anderen aangenaam te zijn en zonder ze sterk te meenen of in hunne beteekenis heelemaal te overzien.
Kolff, aan haar andere zijde, sprak weinig. Den vorigen keer had hij ook zoo gezeten, tusschen haar en Amelie en zich bijna aanhoudend met 't nonnaatje beziggehouden. Nu durfde hij Amelie niet te openlijk verwaarloozen, ook al niet om Nelly, die hem intusschen verveelde met haar moederlijke toe-knikjes, en hij had wel graag eens, voor de afwisseling, met Charlotte willen praten, die hij toch overigens wat te koel vond, en te gereserveerd naar z'n smaak. Maar ze zat zóó geanimeerd met den resident! En Charlotte, naast zich voelend Kolff's lichte gêne, was heimelijk blij, dat ze met goed fatsoen van hem af was.
Kolff was nijdig en nerveus. Meer etend dan hij lust had, en meer drinkend dan nuttig, om bezig te zijn, trachtte hij 't vroolijke en vrij-luide gesprek te beluisteren tusschen Henny en Van Houweningen, den sìnjo, geringschatte hij in gedachten. Over oude dingen, over Haagsche herinneringen, tennis-kennissen hadden ze het. Den heelen voor-avond was ze zóó niet geweest en de sinjo làchte. Ze zal toch zoo gek niet wezen, om....? Ze zal toch niet denken, dat hij vastzit aan Amelie? O-God, wat verveelde ze hem, die nonna; hij had op 't moment, constateerde hij, bepààld 't land aan haar. En van Henny.... dóódelijk. Maar zóó, ging z'n naïeve philosofie, zóó was nou eenmaal z'n karakter, je kou je niet anders maken. Lam, dat ze nu juist z'n portret had, en dat briefje of, dat briefje, 't was niks eigenlijk. 't Hare was héél wat liever, heel wat compromittanter, voor een meisje dan toch....
‘Oh.... pardon, mevrouw?’
Hij veerde op. De residentsvrouw, na een gesprek met den roodbaardigen dokter, dien ze, o, misschien 'n uitnèmend medicus, maar heelemaal geen man voor de conversatie vond, boog zich over de tafel met 'n glimlach naar hem toe.
| |
| |
‘En ù wordt nu gauw hoofdadministrateur, meneer Kolff?’
Enkelen, die de vraag gehoord hadden, wachtten benieuwd, 't antwoord. Van Lent staarde gretig, glas in de hand, 't servet nog aan de lippen, Kolff in 't gelaat. En vader Hans fronste even z'n voorhoofd. Zaken aan tafel, en dàn zoo een rechtstreeksche vraag naar iets, dat nog niet vast-stond!
Maar Kolff scheen 't heel gewoon te vinden, die vraag. ‘We willen 't tenminste hopen’ antwoordde hij zelf-bewust en luid. Zich daarna tot Amelie keerende, om haar nog eens in te schenken, keek hij juist Henny Donker in de oogen en hij ving haar belangstellenden blik. Zijn oogen bleven correctstrak en hij verborg z'n voldoening in 'n stillen glimlach, als hij zich opnieuw omwendde, naar de schotel, die een bediende hem aanbood.
‘U moest nu eigenlijk gaan trouwen’ beminnelijkte weer de residentsvrouw.
Maar er werd juist gelachen om 'n mop van den dokter en hij verstond niet.
‘Pardon?’
De herhaling van haar raad beantwoordde hij met 'n glimlach van bescheiden protest. ‘Ze willen me niet hebben, de meisjes.’ Amelie giechelde, wat nerveus-schor, en de residentsvrouw knikte, goedkeurend. Hij scheen wel aardig, zoo voor de conversatie.
‘'t Smaakt prachtig mevrouw,’ verzekerde Drost op Nelly's hartelijke vraag. Hij dronk z'n glas uit en grinnikte.
‘Dat 's beter dan sajor uit de rimboe met rijst en ikan-kring.’
‘Kom, maar dàt eet u op “Djohor” ook niet.’
‘Nee, mevrouw, maar vroeger, als assistent op Tanah-Merah. Ik kan u toch verzekeren....’
‘En dan nóóit eris een stukje versche visch?’
‘Waar hadden we 't vandaan moeten halen?... uren van zee en 't transport niet te bekostigen gewoon.’
De bediende bood gekookte tongen, Nelly's delicatesse.
‘Bedien u dan nu maar 's goed,’ noodde ze hartelijk, ‘diè
| |
| |
visch kan ik u recommandeeren. Die is op ijs van de haven rechtstreeks naar hier gezonden.’
‘Ja, je moet maar overal je mannetjes voor hebben’ benijdde hij wat zuur lachend.
‘En, mevrouw Van der Hoeff, hoè is baby?’
‘O, heel rustig nu, dokter... als ze maar doorslaapt...’
‘Tàndjes, tàndjes’ koddigde hij, met 'n handbeweging van geruststelling.
‘Heb jij daar last van, medische vriend?’ grapte De Klerk, achter den rug van de residentsvrouw om, die nog steeds haar glimlachjes-gesprek met Kolff voortzette.
‘Wat bezielt 't mensch?’ dacht die, verbaasd. ‘Anders is ze zoo toeschietelijk niet.’
Het lachen om De Klerks mop deed hem nieuwsgierig uitleg vragen. De residentsvrouw vond de aardigheid maar zóó-zóó.
Van Lent, tegenover Henny, sprak haast niet, bediende zich tweemaal van iederen schotel en genoot. Hij genoot, omdat-ie lekker at-en-dronk en omdat-ie tegenover dat mooie meisje zat, tot wie hij, naast haar gezeten, 't woord niet had durven richten en die hij nu gretig-en-schuw tegelijk bekeek.
Hij was ouder en meer verouderd, meer verindischt vooral dan z'n vriend Drost, - die vond, dat hij zich kranig hield in z'n conversatie met de vrouw van-den-baas, - grof met z'n knobbeligen grijzen stoppelkop en verweerde gelaatshuid. Hij zat, al jaren lang, onder den plak van een Japansche huishoudster, en had nooit aan trouwen durven denken.
Maar Nelly, die in haar eigen vergenoegdheid nog niets gemerkt had, keek nu plots, met 'n blik van bezorgdheid, naar Amelie. Stil, de zwarte oogen somber en strak, zat ze aan tafel, weinig etend, lusteloos antwoordend op Van Houweningens schaarsche en stijve beleefdheidswoorden en bleekjes lachend tegen De Klerk, die haar eens toeknikte over de tafel heen. En Kolff voelde diens wrevel, omdat hij zoo zichbaar de nonna veronachtzaamde, en 't zelf eigenlijk óók te erg
| |
| |
vindend, bracht hij haar weer 's aan 't praten, héél makkelijk, met 'n complimentje en wat vriendelijke woordjes. Amelie fleurde daar dadelijk van op en fluisterde weer achter haar waaier, met kleine blosjes op de bruine wangen.
En Nelly, gauw gerustgesteld, vond dat Amelie er lief uitzag in 't door háár gekozen toiletje.
In de voorgalerij zouden ze hun koffie nemen en daarna te samen een wandeling doen door den verlichten tuin. En 't nonnaatje zat in hevige spanning voor die, naar zij dacht, beslissende wandeling. Als hij ging met haar, met haar alléén, zooals feitelijk wàs hun afspraak, met haar alleen den achtertuin in, dan zou hij haar nu ook wel vragen. Maar het woord, in gedachte uitgesproken - ‘vragen’ - voelde ze ineenen van zich vervreemd. Zoo naïef was ze niet, of ze begreep wèl, dat 't daartoe toch misschien nog niet komen zou....
En zìj, dat blonde wicht dáár, met haar spotblik en haar koele oogen, zìj was de schuld van alles. Herbert was zoo héél anders geweest, voordat zij kwam. Dat nèst, dat zelf hem wel zou willen inpalmen, al deed ze nog zoo onverschillig.
Stonden ze nu, eindelijk, maar eens op... o, die speeches, die klets-speeches.... al dat gepraat. Ze had hoofdpijn.... dat lachen maakte haar wee. Waarom lachten ze? De dokter had gesproken. Er werd geklonken. Ze sprong op, 't leege glas in de hand....
En Nelly's gezicht, dat nog straalde in bewondering van vader Hans kránige en bepaald-aandoenlijke troost, in voldaanheid over 't uitmuntende eten - Kim-Lo zou morgen geprezen worden en extra-beloond - betrok, nu ze Amelie aankeek. 't Vlotte nièt... 't djadie'de niet.... Wacht, ze zou, als ze daar dadelijk opstonden, maar 's gauw even beslag leggen op dat meisje Donker. Het ging toch ook nièt aan... Moest zoo een nieuweling nu dadelijk maar...
Er was even bevreemding in Henny's oogen om 't overdreven-vriendelijke van de gastvrouw die, zoo, als ze van
| |
| |
tafel waren opgestaan, haar tegemoet-liep en moederlijk-lief onder den arm en ter-zijde nam. Maar Nelly manoeuvreerde tegelijkertijd zoo openlijk met blikken en knusse knikjes van hoe-lever-ik-'m-dàt, naar Amelie, dat Henny ineenen begreep, en moeite had 't niet uit te schateren.
Ze vond den toestand allergrappigst, echt Indisch, meende ze, en prachtig om in 'n brief je vriendinnen mee te amuseeren.
Die naïeve Nel.... een koppelaarster, en maar wàt!
Ze keerden in de voorgalerij terug.
't Was laat-avond nu. Roerloos en wijd lag de sprookjestuin voor 't breede huis uit. Langs 't buitenhek gerijd stonden nog eenige Chineezen wier bleeke ovale gezichten opschimmerden in 't duister, en doezel-omtrekken van bruine en tonig-gekleede Javanen. Ze stonden er zwijgend en roerloos, in eerbiedige bewondering voor het weidsche en schitterende van huis-verlichting en illuminatie. Telkens verwijderde er zich een, van kijkgenot verzadigd, onhoorbaar den donkeren weg op en maar héél enkelen toefden nog. Ze zagen hun toean-besaar en z'n gasten zich losmaken uit 't schitterlicht der voorgalerij en den tuin inkomen.
Binnen waren Drost, Van Lent en de dokter, te lui om te wandelen, naar ze betuigden, rookend achtergebleven. En de dokter vertelde den beiden planters van wat er gaande was tusschen Kolff en Amelie en hoe hij voorzag, dat daar nog een heele perkara van groeien zou. Van Lent, jaloersch, op Kolff's vooruitzichten en z'n succes bij de vrouwen, zelf goed-vast aan de oude Japansche, die hem vinnig hield onder den plak, had dan erg veel te beweren over Kolff's zwabberen en dat 't schande zou zijn, als hij 't meisje vroeg. Maar de dokter lachte 'n remmend ‘ho, ho....’ en ook Drost protesteerde. Wat-weergâ, als iedereen die wel 's wat uithaalde, maar dadelijk te min was voor een fatsoenlijk meisje! En Wilbers, de pas-getrouwde veearts en Westra, de nieuwe administrateur van ‘Gedong Baroe;’ die oòk al tijdens z'n Hollandsch verlof zoo een schat van een vrouwtje had opge- | |
| |
diept, daar moest je óók maar niet naar vragen, wat die voor d'r trouwen hadden uitgespookt. Kolff was niet erger dan de rest.
Kolff was, Amelie aan den arm - hij had er niet buiten gekund - 'n keertje den achtertuin rond geweest, ze kwamen nu weer terug en rechtaf toe op 't groepje-van-drieën, dat Henny Donker vormde met Nelly en met haar oom, den resident. Aan Amelie's strakke kijken bemerkte Nelly al dadelijk, dat er niets goeds was beslist. Hij had haar arm al losgelaten, richtte onmiddellijk 't woord tot Henny en teleurgesteld, gekrenkt stond 't nonnaatje erbij. Ze haatte haar nu, dat trotsche, koele, bleek-blonde nest. Gejaagd, gejakkerd had hij den wijden achtertuin door, om maar zoo gauw mogelijk weer bij haar te wezen. Niets had-ie gezegd, op haar bedankken voor z'n brief en portret stijfjes iets geantwoord van een tegenbeleefdheid, nu zìj toch ook zoo vriendelijk was geweest, nietwaar, hem 't hare te zenden. Hij wou 't uit hebben, hij wou van haar af, ja, maar zóó makkelijk zou dat niet gaan. Ze vormden nu, met z'n vijven, een héél kringetje, en Kolff had 't druk tegen Henny over 't aardige schouwspel dat achter op 't erf, bij hun walmende lampjes, de feestvierende Inlandsche bedienden opleverden. Dat moest haar, als nieuweling, toch interesseeren! Deed 't dat ook werkelijk, ja? Wel, mocht hij dan maar eens....? En Henny lei, met 'n koel-toestemmend lachje, haar hand op Kolff's arm, verwijderde zich met hem.
Maar de dokter en de beide planters kwamen uit de voorgalerij op Nelly af, spraken van naar huis gaan. Ja, ze hadden mooi praten allemaal, voor hen was 't vroeg dag, morgen, zìj waren maar arme bliksems van werkezels, 'n hoofdadministrateur, 'n resident konden 't leven wel makkelijker opnemen. Van Lent, die wat veel op-had, flapte dat er allemaal uit in 'n toon van zure moppigheid, die Nelly 'n beetje onthutste. Zóó had ze haar aandringen om nog wat te blijven niet bedoeld. Doch de anderen ook liepen al terug
| |
| |
naar de voorgalerij, mevrouw Van Honweningen was moe, verlangde naar huis en naar bed. Ze was bezorgd vooral om Carol, ze zag 't rondschichtigen van z'n oogen en hoe hij overal Henny Donker zocht. Maar correct, kwam die al heel gauw weer met Kolff achterom 't huis te voorschijn. Even, terwijl de koetsiers werden gewaarschuwd, zaten ze nog bijeen in de voorgalerij, dronken de heeren 'n laatste whiskeysoda. Charlotte zag bleek, zóó moe ze was. Kolff zou blijven logeeren en pas den volgenden dag weer naar Djamboe vertrekken.
't Residents-rijtuig kwam vóór en Kolff, zelfbewust, bood Henny Donker den arm en leidde haar 't bordes af.
En daarna reden met traag en droog grintgeknerp de andere voor. De dokter was al verdwenen met z'n fiets. Er werd bedankt, afscheid genomen, vluchtig, omdat iedereen moe was. En als 't laatste rijtuig was weggereden, dan lag ineenen het lichte huis weer leeg en stil, leek plots de illuminatie in den tuin van 'n haast-belachelijke overbodigheid. Verlaten was 't lange buitenhek, de laatste gretige kijker nu toch naar huis gegaan. 't Wielenratelen op den stillen landweg was verstorven en Nelly had 'n kinderlijk-droef en leeg gevoel, omdat alles nu alweer voorbij was.... de gasten heen, de feestdag geëindigd. Vader Hans geeuwde en Charlotte was al naar haar kamer gegaan. Amelie ging nu ook en de huisjongens op hun stille voeten, doofden de lampen, lieten neerzakken de zware grauwe krees.
|
|