| |
II.
‘Prettig getoerd?’ riep Nelly uit de voorgalerij. Amelie zat bij haar. Ze hadden, om de warmte en om de insecten de meeste olielampen laten dooven en een enkele brandde er nog, op de piano neergezet. Zóó groot was de voorgalerij, dat 't andere eind nu haast in volkomen duister lag. De ruimte was dan ook door breede, rood-fluweelen gordijnen, nu terzij-geschoven op hun zware koperen roeden, in drieën te verdeelen en ook in drieën gemeubeld. 't Middendeel, met een diepen insprong, tot de eetkamer toe, had door z'n afmetingen, door den loozen schoorsteenmantel in den achterwand, wel iets van 'n Hallandsch salon. De beide zijgedeelten hadden meer het Indische-galerij-karakter behouden. De logeerkamers grensden eraan, die ook uitkwamen op de smallere zijgalerijen. En met wat er aan meubels en gordijnen en matten zich in die voorgalerij bevond, aan vazen en pullen prijkte overal, op tafels en knaapjes, aan etsen en prenten en snuisterijen de wanden versierde, zou gemakkelijk 'n Hollandsch woonhuis van behoorlijke grootte zijn in te richten geweest. De hoek, waar ze nu en meestal zaten, aan den rivierkant, dat was de pianohoek, de overliggende hoek heette biljardhoek en 't middendeel diende voor 't ontvangen van gasten, niet intiem genoeg of te deftig voor de pendoppo. Daar, in die pendoppo, beneden 't bordes, brandde nog aan
| |
| |
'n lange koperen schakelketting een zeskante Chineesche lantaarn met zacht-gekleurde glazen wanden en kralenfranje. Wazig beschampt met rood en oranje en groen waren de gladde gele vloersteentjes.
Nelly en Amelie hadden druk werk gehad. Vóór hen op 't tafeltje lag 'n blad papier, waarop een langwerpig vierkant was geteekend; de tafel. In de rondom geschreven namen was al heel wat gekrabbeld en geknoeid en zeker waren ze nog niet tot een bevredigende oplossing gekomen, want ongeduldig riep Nel tegen Charlotte, die even wegging om naar haar kindje te zien, dat ze vooral gauw terug moest komen en nog even helpen met haar raad.
Ze was nu gekleed in een luchtig wit-mousselienen peignoir, met opgewerkte rose moesjes en schuimige valencienne-kantjes versierd, die haar hals blootliet en waarin ze zich blijkbaar heel wat behaaglijker voelde dan in 't blauwe zijdje van straks. Amelie droeg een wit japonnetje met weidsche lichtroode strikken. Ze droeg zooveel mogelijk lichtrood, zich verbeeldend, dat die kleur haar jonger en blanker deed schijnen.
Ze was een Indisch nichtje van Nelly en door haar - niet heelemaal naar den zin van vader Hans - in huis genomen voor 't onderricht en de verzorging voor Wiesje. Ze was in Holland op een kweekschool geweest en had er haar onderwijs-akte gehaald. En ze had, 'n aardig, jong nonnaatje toen - wèl met de ruwvellige, dikke lippen van haar Inlandsche grootmoeder, maar ook met prachtige, glanzendzwarte oogen en 'n weelde van donker, niet geheel sluik haar, fijner en zachter dan Javaanschen 't hebben - altijd gehoopt in Holland te trouwen met 'n Indisch ambtenaar of 'n officier, die haar weer zou meenemen naar de tropen terug - in dat koude Holland blijven, nóóit - maar 't was haar niet gelukt. Nu hoopte ze nog op dien man, die niet komen wou en onder haar oppervlakkig-Hollandsche opvoeding 'n echt kampongkind gebleven, zonder verfijning, zonder 'n hooger gevoel van welvoeglijkheid, was ze nu tegenover de jongelui,
| |
| |
die ‘Goenong-Djatti’ bezochten, overdreven, opdringerig lief, beeldde zich dan gauw in, dat ze verliefd op háár waren en maakte scènetjes, als ze haar, voor 'n ander, of uit verveling, na 'n korte flirtation lieten schieten. Wat dan weer tengevolge had, dat de meesten, bang voor avances en ontrouw-beschuldigingen van de zijde der nonna, voor korter of langer tijd en zoover 't de dienstverhouding tot hun chef toeliet, ‘Goenong-Djatti’ vermeden. Ze was nu zeven-en-twintig en Nelly bleef maar vertrouwen, haar nog wel aan den man te zullen brengen, bleef haar aanmoedigen, wist, als Amelie weer 'n oogje had op iemand, listig 'n voorwendsel te vinden voor 'n dineetje of 'n avondfeestje, waar 't slachtoffer dan werd naast Amelie gezet, met den moederlijken raad aan 't nonnaatje, nu maar 's goed te ‘flirten.’
Maar Amelie kon niet flirten. Ze gichelde wel zoowat als 'n schoolkind en dee naïef met kleine kirlachjes achter haar waaier en zei onbenulligheidjes met een sterk Indisch accentje, dat ze in Holland niet was kwijtgeraakt.
Kolff, de rijke administrateur van ‘Djamboe’ - grootste en vruchtbaarste onderneming van de N.I.T., naburig plantages-complex - was nu de zeer-begeerlijke en wellicht niet onbereikbare partij. Hij had, kort geleden, op 'n avondpartij, opvallend veel zich met Amelie bemoeid; samen hadden ze, afgedwaald van de anderen, in den achtertuin gewandeld. En 't nonnaatje, naïef en nuchter, had den volgenden dag alles aan Nelly oververteld, zonder terughouding, zonder pudeur: wat hij had gezegd, hoe hij haar had aangekeken, hoe ze op 't smalle bruggetje over de vijver vlak tegen-elkaar hadden moeten loopen, omdat hij naast haar won blijven.... Ze was wèl 't type van de nonna, zooals vader Hans ze zag: ijdel en zinnelijk - die zinnelijkheid zonder sterke geestelijke voorkeur uitgaande naar iederen eenigszins-aannemelijken man - doch diep-in koud en arm aan gevoel. Nelly echter had voor 't Indische nichtje een sentimenteel familie-zwak en ze was daarenboven dol op intriguetjes. Ze zou 't heerlijk gevonden
| |
| |
hebben, Amelie te koppelen aan een van vader Hans' employees en zoo ze niet zeker was geweest van zijn weigering en bevreesd voor zijn ongenoegen, dan zou ze zelfs haar man gevraagd hebben, in die richting wat voor Amelie te doen. Want ze vond, dat ging toch best voor een nichtje en dan óók, de man, die Amelie kreeg, die was heusch zoo kwaad nog niet af. Ze was toch meer dan 'n gewone kampongnonna, had nog wat geld en zag er aardig uit. Wat mocht een man meer verlangen? Als zoo een planter moest wachten met trouwen tot z'n Hollandschen verloftijd en scharrelen al die jaren met huishoudsters, 't was toch óók geen ideaal, vond Nelly.
Vader Hans, die zonder iets te zeggen, even den wachter was gaan waarschuwen, daarna in z'n kamer 't stijve witte jasje had verwisseld voor een kabaaj van Inlandsch maaksel, wijd en luchtig, en die z'n korten, gebruinden nek blootliet, was weer in de voorgalerij teruggekomen. Charlotte zat er al. Diep-stil lag de wijde tuin alrond het eenzame huis, alleen 't gemurmel van de duistere rivier erachter kwam bij poozen flauwtjes te hooren en 'n enkelen maal ook schopte de bloote voet van den gewapenden bewaker, die z'n ronde deed door den voortuin en langs 't huis, wat gladde kiezeltjes over de vloersteentjes van de pendoppo.
De schikking der feesttafel was na veel gewurm gereed gekomen. Nelly zag er vermoeid van, haar gezicht hoogrood, maar 't nonnantje bekeek, vergenoegd neuriënd, nog eens 't blaadje met de namen: zij zat tusschen Kolff en Van Houweningen. Van Houweningen was wel niet, als Kolff, een volbloed-Hollander, en ook bij lange na niet zoo een begeerlijke partij, maar daarom nog geenszins te versmaden. Hij was, beginnend rechterlijk ambtenaar, pas gepromoveerd uit Holland aangekomen - z'n voor-opleiding had hij in Indië gehad - en aangesteld tot vice-president van den Landraad. Hij was van goede Indische familie, had veel relaties en zou wel promotie maken.
| |
| |
‘En mag 'k nou ook 's weten wie er allemaal komen?’ informeerde vader Hans lachend, z'n whisky-soda van 't blaadje nemend, dat hem een huisjongen voorhield ‘Drinken jullie niets?’
Geen van drieën had er dorst en de bediende verwijderde zich op z'n stille, bloote voeten.
Nelly ging opsommen. ‘Niet zoo heel veel, hoor!’ leidde ze in ‘Kolff....’
‘Natuurlijk’, plaagde hij en daarop deed Amelie erg verlegen, kirde een vogelgeluidje.... vader-Hans moet àltijd plagen... maar vond 't toch wel aardig. Ze lachte eens naar hem op met haar witte tanden, maar hij lette al niet meer op haar. Ze was tòch blij, dat ze weer goed waren. Een poosje lang had ze geboudeerd. Want ze was kort na haar komst op ‘Goenang Djatti’, haar verleidingskunstjes - uit ijdelheid en gewoonte - óók 's gaan probeeren op De Klerk, die haar met z'n stevige en vierkante schouders wél aantrok. Maar hij was er heelemaal niet op ingegaan, had duidelijk laten blijken, dat hij haar doorzag, en 'r gul-weg uitgelachen. Ze had 't 'm, na wat mokken, gauw genoeg vergeven: hij kon háár meer schaden dan zij hem, te hopen had ze niets, hij was eenmaal getrouwd, 'n liaison met 'n getrouwd man gaf maar soesa en narigheid. Verliefd was ze niet, evenmin belust naar avontuurtjes, wat ze ten slotte verlangde was eenvoudig weg, den echtgenoot, den wettigen man, die haar ‘mevrouw’ zou maken, haar een lekker lui leventje geven en meenemen op reis. Rijk moest hij zijn en liefst ook wel 'n mooie jongen. Kolff wàs knap - had wel iets van Vader-Hans - maar als Van Houweningen, de sinjo, gefortuneerd was geweest, had ze voor hem evenveel moeite gedaan.
‘En De Waal met z'n vrouw en hun logeetje....’
‘Logeetje?’ informeerde Vader Hans... ‘wie is dat? ken je ze....’
‘Henny Donker heet ze.... 'n Haagsch nichtje van den resident.... nee, van mevrouw eigenlijk.... Maar kennen, nee, ik ken ze niet....
| |
| |
‘Maar kun je dan wel....?’
‘Ja, vin-je nou óók niet, vader Hans?’ viel Amelie onmiddellijk bij.... ‘kan Nelly zoo'n meisje nou maar dadelijk intiem vragen?’
‘Maar m'n God, wat willen jullie dan? 'k Kan ze toch niet thuislaten bij de baboe. Of moet 'k soms den resident en z'n vrouw óók niet vragen... Mevrouw De Waal, nog 'n oude vriendin van Mama.... Zeg jij nou 's, Charlie?’
‘Nee, dat is zoo, thuislaten kun je haar niet....’
De Klerk stemde toe met 'n handgebaar.
‘En verder?’
‘Nou, de dokter, en de administrateurs, maar hoor 's even, ik heb voor allemaal geen dames.... d'r moeten er dan maar twee naast elkaar.... hier, kijk, de oude mevrouw Van Houweningen naast jou, vader Hans, en mevrouw De Waal aan den anderen kant.... en Dr. De Jongh naast háár.... en dan Drost, aan z'n linker, - ik, zie je, aan den korten kant, m'n gewone plaats, daar zit ik lekker ruim - en De Waal aan m'n rechterkant. Charlotte naast hem - vinje goed, Charlie?.... hij 's wat gezellig, de oude resident, en hij heeft, veel gelezen, nèt wat voor jou....’
‘O’, lachte Charlotte ‘ben ik weer de blauwkous van de familie?’
‘Wel nee, kind.... je zal zien, je zit best.... Nou.... dan Kolff en Amelie en Carel van Houweningen.... en Henny Donker... en Van Nooten, van ‘Tanah-Merah’.
Ze had er dat alles in éénen adem uitgeflapt en keek met 'n zucht op, en haar man aan, om zijn oordeel.
Vader Hans betuurde 't volgekriebelde blaadje.
‘Héél handig’ prees hij, langzaam hoofdknikkend, ‘maar je hebt ze niet allemaal opgenoemd. Van Lent en Van der Hoogh naast elkaar, kàn dat?’
‘'t Moet wel.... d'r moesten er twee naast elkaar en voor die verwaande Van der Hoogh is 't wel 's goed, dat hij niet zoo heel best zit.’
| |
| |
‘Jawèl.... jawèl’ zei De Klerk, ‘maar je weet, hoe die dingen worden uitgelegd... juist, omdat Van der Hoogh... den laatsten tijd... ze moeten niet denken, dat 'k met zulke kleingeestigheden....’
‘Maar hoe wil je dàn?’ vroeg Nel, de oogen weer neer op 't blaadje en 't gezicht zoo verslagen, dat De Klerk lachte en zei, met 'n afwerend handgebaar:
‘Laat 't dan nou maar zoo.... ze moeten dan maar denken wat ze willen. Gehaspel is er toch. Is 't niet hierover, komt er wel weer wat anders’. Hij geeuwde. ‘Hoe denken jullie over naar bed gaan? 'k Heb morgen inspectie op Tanah Merah. 'k Wil er tijdig heen, dan is 't vroeg dag voor mij’.
‘En voor ons óók’ zei Nelly. ‘Amelie en ik wilden naar de stad 'n paar bestellingen doen voor Donderdag.’
‘En allerlei dingen koopen, die jelui niet noodig hebben’.
't Nonnaatje kirde haar bijval, of De Klerk iets héél geestigs had gezegd.... die vader Hans pláágt áltijd...’
‘Vin-jij 't niet vervelend, Charlie, dat we uitgaan?’
‘Heelemaal niet.... 'k Heb allerlei dingen te doen.... schrijven aan Wil... 'k ben bezig met een avondmanteltje voor Jootje.... 'k moet nog een boek uitlezen. De uren vliegen om....’
‘We gaan vroeg’, legde Nelly nog uit, ‘om acht uur al op weg en dan zijn we om 'n uur of elf weer thuis. Jij ook, vader?’
‘Om elf uur? Laat 's kijken... Zal wel gaan. Dan ga 'k nou ook meteen maar slapen’.
|
|