| |
| |
| |
De rijkdom van mijnheer Israëls
Vandaag is juffrouw Content er weer. Ze zijn opzettelijk een anderen weg naar het Joodsche school gegaan om haar van de boot te zien komen en daarna de prettige zekerheid mee te dragen dat ze haar om twaalf uur thuis zullen zien zitten, aan de tafel vol knipsels met haar borst vol spelden gestoken.... Andere Zondagochtenden mijden ze dien weg, hij loopt tusschen de twee groote kerken in en is op dat uur vol menschen. Die zien eruit als waren ze zoo uit doozen gepakt en daarna in hun geheel nog eens afgestoft.... ook de helderste zon toont hun gezichten en kleeren en hoeden en schoenen zonder smet en hun boek glanst onder hun stijven arm en de meeste menschen hebben als ze zoo naar de kerk gaan, onpleizierige gezichten. Hun eigen daagsche goed voelen ze in die Zondagsche zon en onder die scherpe oogen schooierig -, Moeder zou ze 's Zondags ook wel wat netter laten gaan, maar Vader wil het niet hebben en daarom gebeurt het natuurlijk ook niet, Vader zegt: kleeden zij zich voor onzen Sjabbos beter? Vader heeft gelijk, maar prettig is het niet en ze loopen maar liever naar het Joodsche school achterom, daar is het dan nog zoo stil, als woonden er geen menschen....
Ze hebben juffrouw Content van de boot zien komen, ze wuifde uit de schaduw van achter de sluis, daar stond ze, omdat ze moest wachten, daar stond ze een beetje in de hoogte, klein en smal en oud met haar kleine, lachende, oude gezicht en onder haar arm klemde ze een dik, bruin pak tegen zich aan. Ze konden niet op haar wachten.... er gleden nog zooveel hooge
| |
| |
bruine zeilen in een rij achter de eerste aan, het ging maar langzaam voort, je zag ze nauwelijks vorderen en eer ze allemaal door zijn, gaat de sluis niet dicht.... Het hinderde ook niet... ze wisten dat ze er was, en zijn toen gauw naar 't Joodsche school gegaan, maar nog was ze de tijd ontloopen en ze hebben gehold dat ze er heelemaal bezweet van zijn....
Want het is overdag nog warm en de warmte lijkt zoo laat in den herfst haast zwaarder dan 's zomers te wegen, Vader zegt: het komt van alle vocht. De dauw die je 's morgens met vloeiende tintjes van een bijna-uitgewischten regenboog omhoog ziet dampen, blijft maar laag aan de aarde, die maakt de lucht zoo zwaar. Het schoollokaal is domp en vochtig, hoe buiten het weer ook mag zijn, het is aan den schaduwkant tegen de sjoel gebouwd en ruikt het heele jaar door naar turf en oude boeken.
Het speeluur rekt zich lang en loom, omdat mijnheer Prijs vandaag weer hoofdpijn heeft, ze liggen met hun drieën languit in het gras, zij-zelf, haar broertje en Elie Prijs, ze liggen in den hoek die de hooge, grijze muur van het fijne school tegen het lage afdak van den houtstapel maakt, ze liggen op hun buiken en hun armen, de hoofden naar elkaar toe, de voeten in de hoogte en als er een neerploft klinkt het dof, omdat de grond zoo vet en vochtig is: het afdak heeft een rand en als de regen voorbij is druppelt het lang nog na in dien hoek.... daardoor komt het, dat het gras er het hoogst is, het krachtigst ruikt en dat er zooveel bloemen tusschen staan. De jongens praten, ze rukken grasjes dat het knapt, ze praten over de les van het laatste uur, ze vinden Simson een grooten gammer zij zouden er zoo dom niet ingevlogen zijn.... Zij praat niet mee, ze plukt van elke soort een bloem
| |
| |
en voegt ze tusschen duim en vinger tot een klein bouquet. Hoe elke bloem de kleur van de andere anders maakt, de kleur van het bouquet....! Het blauw van eereprijs, het rood van klaver, purperen wik.... ze neemt ze een voor een eruit.... bekijkt wat overblijft.... en voegt weer in.... en kijkt.... en ziet het telkens anders worden....
Het raadsel van Simson.... hoe het was? Ze spraken dus vlak naast haar door.... en even luid als straks.... en ze verstond geen woord.... als was ze weggegaan zóó heelemaal niemendal.... wat is dat vreemd... en ze zou haar verwondering wel willen houden.... maar de vraag. Was het niet iets van bijen en een leeuw, van kracht en zoetigheid? Ze lachen allebei.... ja, zóóveel wisten ze ook.... maar hoe precies.... hoe vroeg hij het precies? Ja.... hoe precies....? Maar ze praten weer samen en laten haar los.... Nu weet ze wat, nu zal ze iets moois gaan maken.... een bloemtuil zooals je ze in de tuinen ziet, in groote steenen of kurken manden, waar midden-uit de groene, gladde sprieten over de bloemen heen in hooge bogen hangen.... Ze plukt het allereerst laag aan den grond satijnig breede grasjes uit, ze voegt ze tot een bundeltje aaneen.... en hoe dat dadelijk lijkt.... naar alle zijden vallen ze in boogjes uit.... Die mooie roode klaver komt nu eerst, dat is een roos, en zelfs de blaadjes zijn als rozenloof.... de blauwe eereprijs verbeeldt de zoetig-riekende, waarvan ze den naam niet weet, de madelieven groeien tot margrieten.... een zilverigste graspluim.... is spirea.... de wik lijkt nergens op.... maar moet erbij, hij maakt de kleur zoo vol, zoo rijk, zoo echt.... hij is de eerste en eenige die ze ooit in het speelveld vonden.... met doovenetel vang je niet veel aan, de grove bladeren hou- | |
| |
den de bloemen schuil.... maar stil.... je knijpt ze voorzichtig, met je nagel, bij de stengel af.... de bloemen staan alleen en bloot en zijn heel anders en zelfs heel mooi en lijken op gekweekte leeuwenbekken.... Je kunt dat ook met hondsdraf doen. Het wordt toch mooi... het lijkt toch echt.... een palmblad van grasjes... bogend over mooie, groote bloemen heen.... als in een tuin.... De jongens zien het nu ook en vinden het mooi en willen het even in hun handen houden.... maar neen.... de grasjes zouden verschuiven en iedereen merken dat het geen palmspriet is....!
Wat is dat gek.... wat lijken nu plotseling de boomen reusachtig.... dat komt omdat ze gras als palmblad, klaver als roos, het kleine bouquetje als een rijke tuinversiering heeft gedacht! Wat lijken die boomen groot... en de muur gaat als een rechte hooge berg vlak voor je oogen op. Hoe laat het wel al wezen mag? Ze kijken naar het smalle, duistere raam in het donker-grauwe achter van het schoollokaal... zou mijnheer Prijs in slaap gevallen zijn.... zou je vader slapen, Eli? Hij zal eens even gaan kijken. Boven het afdak heffen zich de kronen van de kastanjeboomen, die staan in rijen naast elkaar, ze zijn al geel, ze worden kaal, er vielen groote gaten in, daar schijnen de overhuizen en blauwe plekken hemel door.... voorbij het afdak zie je stam-en-al, het steegje uit, de straat vol zon. Een windje ritst weer bladeren af.... ze zinken zachtjes neer.... je hoort ze niet, nu liggen ze op de hoop, die al gevallen was. Je hoort gezang, zwaar door muziek omvat, het is nu duidelijk, dan weer flauw, de kerk is nog een tamelijk eind....
De les van Simson wordt niet overhoord, omdat mijnheer Prijs zoo'n hoofdpijn heeft, ze moeten er een opstel over maken. Heeft niet Simsons vader Mano- | |
| |
ach geheeten? Ze denkt er over na en laat haar griffel langs haar tanden ribbelen en denkt aan thuis en aan juffrouw Content, die nu bij de tafel zit te naaien. Het geeft een prettige volheid binnen-in, dat ze er is, want ze is aardig, maar verder ook, ze brengt iets met zich van het leven in de groote stad.... ze kent de liedjes van de groote stad en zingt ze met haar hooge stemmetje dat een beetje beeft.... En behalve dat is ze zelfs nog een heel klein beetje in de familie.... heel, heel ver, maar wat familie is, voelt toch een beetje eigen.... Vader wist het nog beter dan zij-zelf en toch komt ze alle jaren naaien bij Moeders twee oude tantes, tante Pinnie en tante Roos, die samen-wonen sinds Oom Lijzer en Oom Aaron gestorven zijn. Ze wonen in een onderhuis, en het is er altijd half donker, ze zitten tegenover elkaar en breien en spelen kien.... zoo zitten ze al jaren, in halfdonker, in een onderhuis, midden in de groote stad. Ze zijn deftig en lang niet arm, ze hebben allerlei dingen van porcelein en ze maken aanmerking als je krom zit....
Ze moet nu toch weer iets van Simson schrijven.... Delila knipt zijn haar en hij wordt weerloos aan de Filistijnen uitgeleverd.... gemeen, valsch mensch.... Dan hokt haar griffel weer.... ineens ziet ze het groote bruine pak.... straks, als ze thuis komt, is het papier eraf, er zou wel iets voor haar in kunnen wezen....
Dadelijk na het eten is het mansvolk weggegaan en ze zijn met hun drietjes in de kamer gebleven. Moeder heeft voor de gezelligheid maar dadelijk thee gezet, het klontjestrommeltje staat erbij.... Moeder stopt kousen, juffrouw Content naait en zij-zelf moet breien, zeven naadjes boven het groene wollen teekentje,
| |
| |
dat moeder met de stopnaald in de kous heeft geduwd. Zoo glad en gelijk als moeder breien kan ze niet, probeert ze ook niet, maar lukt het eens vanzelf, dan is ze toch wel blij. Straks zal ze moeten passen, want wat uit het pak kwam was voor haar, een groene japon van tante Roos, die draagt nog wel eens kleur, maar tante Pinnie al jaren niets dan zwart. De gitten zijn eraf getornd, je ziet de slingerpaadjes donker over het verschoten goed, daar hebben ze gezeten en liggen nu zeker in een doos, ginds in het donkere onderhuis. Ze kan niet laten met den vinger eventjes zoo'n slingerpad te volgen.... Die leelijke moeten komen in de nieuwe jurk niet te zien, daar hoeft ze niet bang voor te zijn, zegt juffrouw Content, ze zal er mooie, zwarte tresjes over naaien! Ze was niet bang, ze dacht er niet aan, ze dacht aan de gitten en aan tante Roos en aan de doos in het onderhuis.
Juffrouw Content weet weer nieuwe liedjes ook! Eén heeft ze op een avondje gehoord, het is heel lang, maar ze onthield alleen het eerste couplet:
Als we saam naar Artis gaan,
Een ieder blijft dan vóór ons staan
Men kijkt niet meer, naar Aap of Beer
Maar alleen wij, genieten de eer.
En dat waarom? Omdat we twee zulke groote apen zijn?
Neen mis.... omdat we twee patente, dat wij twee excellente
Omdat we twee verduiveld sjieke jongens zijn!
Je moet iemand die zingt nooit vlak in het gezicht kijken, dan word je allebei verlegen, en juffrouw Con- | |
| |
tent wordt toch al zoo rood als ze hooger moet zingen dan ze halen kan. Misschien weet ze de volgende keer het tweede couplet.... en ze eindigen allemaal hetzelfde, en dat heet ‘refrein’.... en dat begint bij ‘En dat waarom?’ En die vraag wordt op een gewonen toon gezegd.... en ook ‘Neen, mis’ en dan even wachten en dan zingt de heele zaal mee! De heele zaal? En het was een avondje! Maar die dame had het natuurlijk in een zaal gehoord en nu zingen ze het overal op de avondjes, omdat het het nieuwste is! Weet ze nog meer? Ja, nog iets, maar dat is niet uit een zaal....
Die droegen elk een pakkie
Dat hadden ze gekocht op de Lijnbaansgracht op Numero acht
Want ze wisten van hun baboe, dat je daar altijd krijgt wat toe.’
Dat heeft ze van haar neefje gehoord. En nu nog eens van ‘Donnerwetter, nergens netter, koopt men dan bij Jacob Bing....’ Ja, hoe begint dat ook weer? Ze kijken elkaar aan. Weet moeder het misschien? Hoe zoek je toch eigenlijk iets dat je vergat in je hoofd....? Je kijkt strak voor je uit en je denkt aan niets anders en dan springt het ineens naar je toe en je weet heelemaal niet waar het vandaan komt. Ze had het net zelf ook, toen juffrouw Content ineens begon:
‘Wanneer men iets wil koopen, dat goed en billijk is
Hoeft men niet ver te loopen, of men is de plank glad mis.’
Ja, ja.... zoo was het....
Maar nu stil.... juffrouw Content moet een kraagje knippen.... dat is moeilijk werk. Eerst vouwt ze een klein vloeipapieren propje onder uit haar doos open
| |
| |
tot een patroon.... ze legt het op de stof.... die schuift ze in de open schaar.... en niets hoor je nu meer dan de schaar.... die gaat happende rond.... met zijn wijdopen bek.... en waar hij geweest is hangt het zachte bruine goed in tweeën gespleten. Dat kan nu met geen menschenmogelijkheid ooit weer aan elkaar.... dat is nu eenmaal zoo en blijft voor altijd zoo.... dat noem je: onherroepelijk!
Moeders stopnaald ligt als een smal zilver bruggetje over het strakgespannen gat dat gaapt als een mond die niet wijder kan, het oude kopje eronder is naar haar toegekeerd en lijkt een diep, donker hol, een kelder, meer dan half onder zwarte balken schuil en schemerig wit.... moeder stopt niet, moeder kijkt hoe juffrouw Content het kraagje knipt... Nu is het klaar... uit den bruinen lap nam de schaar een grooten halfronden hap.... hij hangt nu over de stoel en het kraagje blijft op tafel achter.
De schaar ligt stil met gesloten bek ernaast. Het is juffrouw Contents eigen schaar, ze neemt altijd haar eigen boeltje mee. En maar goed, omdat ze vaak met haar naald in haar kiezen zit. Maar dan toch.... haar bruine doos op tafel.... haar zilveren vingerhoed, haar schaar, die hooren bij haar komen. Een schaar heeft een gezicht.... het gezicht van je eigen schaar is een bekend gezicht, van een andermans schaar een vreemd gezicht.... een vreemde schaar is bijna een visite! De naaidoos is zijn huis.... een vreemde naaidoos is een vreemd huis! De vingerhoed.... moeder zou den hare voor geen gouden willen missen, - en toch heeft hij maar anderhalven cent gekost. Maar moeder heeft hem al zoo lang en noemt hem ‘mijn akker en mijn ploeg.’ Altijd is hij zoek en altijd komt hij terecht.
| |
| |
Moeder is niet dadelijk met stoppen doorgegaan, ze bekijkt nog eens de jurk van tante Roos.... en Moeder vindt het zonde dat tante Roos hem niet vóór Rousj-Hasjono heeft mee gegeven, dan was er heelemaal geen nieuwe noodig geweest. Maar juffrouw Content vindt het zoo juist goed. Ze mocht toch wel eens een nieuwe hebben.
‘En wat hebben ze van je nieuwe jurk gezegd? Heb je er visites mee gemaakt?’ En of! Maar bij Heilbron zeiden ze niets.... daar hebben ze er niet op gelet, daar was het te druk.... maar juffrouw Krant zag dadelijk dat ze in het nieuw was.... en heeft haar van achter en van voor ter dege bekeken en vond die groen-fluweelen strikjes tegen de schouders zoo lief.... maar bij mijnheer Israëls was een vreemde dame in blauwe zij.... en die keek.... ja, ze weet eigenlijk zelf niet hoe die keek....
Juffrouw Content heeft eerst zitten luisteren en tevreden geknikt en lachend een ‘zie-je-nu-wel’ naar moeder omgekeken, omdat moeder tegen die strikjes was, maar nu zie je ineens op haar gezicht dat ze aan de jurk niet meer denkt.
‘Een vreemde dame in blauwe zij bij mijnheer Israëls? En hoe zag ze eruit?’
Bijna had ze gezegd dat haar hoofd anders dan bij andere menschen zat, maar dat leek immers alleen door het spion. Of ze onderkinnen had? Ja, die had ze, en was geweldig dik.
Juffrouw Content weet nu al wie dat is geweest. Maar kent ze de familie dan? Heeft ze er genaaid? Ze hoort geen woord van wat moeder haar vraagt, ze gaat zelf met vragen door, ze wil weten wie er nog meer in de kamer waren.
Wie er waren.... ze ziet de kamer vol schemer ach- | |
| |
ter 't lichtere buiten voor haar oogen opengaan.... Het was er stil.... het was er saai en mooi.... In den hoek zaten een heer en een dame achter uitgevouwen kranten.... en mevrouw zelf aan het raam.... en een heer op de canapé.... Mijnheer Israëls zelf? Neen, die niet.... die was thuis.... maar hij was niet in de kamer, hij zat boven te ooren of te laajenen.... alleen.... Waarom kijkt juffrouw Content nu moeder zoo aan. Wacht eens.... zóó hebben ook vader en moeder elkaar aangekeken, toen ze dien Jomtof-dag thuis kwamen en het vertelden, hoe ze boven hun hoofd mijnheer Israëls hoorden ‘ooren’.
‘Er schijnt dan toch wel iets van aan te wezen....’ Wat.... waar wat van aan.... met wie.... wat is er? Weten ze het dan ook hier in de kille al? Dat vraagt juffrouw Content.
Wat weten de menschen niet.... waar komen ze niet achter.... ze wonen hier misschien heelemaal een week of zes en was het niet omdat mijnheer Israëls ergens ‘voorzitter’ van is, waarvan vader ‘secretaris’ is.... dan waren de kinderen zelfs heelemaal niet....
Een week of zes....? Wel neen, moeder, ze wonen hier langer, het huis was toch al voor de zomervacantie klaar en dadelijk zijn ze erin gekomen.... Natuurlijk hebben ze laten lernen? Moeder knikt.... juffrouw Content haalt de schouders op.... Hebben ze óók vijftien jaar geleden niet gedaan, laten lernen in het nieuwe huis.... En moeder schudt het hoofd.... En zij kijkt van juffrouw Content naar moeder en van moeder naar juffrouw Content.... Een oude geschiedenis.... zegt juffrouw Content.... maar wat dan....? Zij weten het alle twee.... en hoeven dus niet duidelijk te spreken.... naar haar waait elk woord gesloten en bedoelingsvol voorbij.... Dat ze nu heb- | |
| |
ben laten lernen en vijftien jaar geleden niet... vijftien jaar geleden... keer je om, kijk een diepen zwarten koker in.... een eindweegs loopt een lichte baan, dat zijn je eigen jaren.... de jaren van je leven die je weet.... en dieper-in is niets.... zijn ze in die jaren vroom geworden.... is dat de oude geschiedenis? O neen, er moet nog meer, er moet iets anders zijn.... Hoe zulke dingen uitkomen? Wie ze het eerst te weten krijgt? Hij zal het toch zeker niet zelf hebben verteld.... bij elke vraag van moeder kijkt ze van moeders gezicht naar dat van juffrouw Content.... die mikt nu juist de draad in het naalden-oog.... je weet niet of ze iets verstaat.... Eén ding is duidelijk, dat juffrouw Content van wat er zijn mag meer dan moeder weet.... ze is nu net een boek dat je niet kent.... achter het glas van het bibliotheekje.... je hebt geen geld.... je moet maar hopen dat je het krijgt om het te huren.... dat maakt je ook zoo warm en ongeduldig.
‘Er zijn niet veel die er het fijne van weten....’
Zij wèl, dat hoor je in haar stem. Maar laat ze dan dat fijne ook vertellen. Moeder bekent het al: hier weten ze niet veel. Hier gaan verhalen van gevonden geld.... dat niet teruggegeven werd.... een portefeuille bankpapier. Maar dat is niemendal.... je ziet het op het gezicht van juffrouw Content.... het ergste schijnt te moeten komen.... Ze voelt een vuurgloed naar haar wangen, een hitte naar haar oogen gaan.... wat kan er zijn.... wat zal er uit dien diepen zwarten jaren-koker komen? Vijftien jaar terug.... Juffrouw Mozes, de baker, ja, die heeft moeder wel gekend. Leeft ze nu nog? Ze is oud en bijna blind.... en zij weet alles van mevrouw. Want veertien jaar geleden is daar, in het nieuwe huis, een zoontje dood- | |
| |
geboren.... die nu dus veertien jaar zou zijn geweest. Dood en te vroeg.... en moeder knikt.... dood en te vroeg.... zij vraagt zich af: wat is ‘te vroeg’?.... En allemaal dachten ze dat mevrouw ook dood zou gaan.... ja, van verdriet, dat laat zich gelooven.... en in haar kraambed moet ze het juffrouw Mozes hebben verteld....
Niemand voert een steek meer uit.... haar breikous rolde al een poos geleden op den grond en moeders stopwerk hangt scheef gezakt tegen de tafel, het open gat als een happende mond naar boven.... en het bruine goed zeeg langzaam uit juffrouw Contents handen in haar schoot....
‘Het moet gebeurd zijn.... op een Joum-Kippoer morgen, op weg naar Sjoel....’ Ze zei het zacht, bijna in fluisteren en ze knikt, knikt nog eens, knikt weer, blijft knikken tegen moeders verbijsterd staren in.... Het is toch niet waar.... dat hij op Joum-Kippoer morgen het geld vond.... en in zijn zak stak.... en in zijn zak hield.... en durfde.... dorst daarmee naar sjoel te gaan, daarmee in sjoel te staan.... onder zijn sargenes.... en voor zijn zonden vergiffenis vragen.... en berouw belijden.... met in zijn zak het gevonden geld? Het is toch niet waar.... het is toch niet waar....
‘Vijftig-duizend-gulden moet het zijn geweest....’ Hè, ze rilt ervan, zoo griezelig langzaam, zoo ijzigzacht als juffrouw Content dat daar zei! En moeder zegt het na.... vijftigduizend gulden....
Maar hoe kan iemand, hoe durft iemand geld aanraken.... geld oprapen.... geld in zijn zak hebben.... op Joum-Kippoer.... Hij was in die dagen niet vroom.... alles goed.... maar hij vastte toch.... hij ging toch sjoel dien dag? Natuurlijk! Hoe kon hij dan.... hoe dorst hij dan....
| |
| |
‘Vijftig-duizend-gulden moet het zijn geweest....’ In bankpapier.... je kunt het je niet denken.... En het zelfde jaar, in het nieuwe huis, daar woonden ze al voor dien tijd, daar woonden ze sinds hun trouwen.... een doodgeboren kind.... te vroeg en dood.... En al die jaren.... geen kinderen meer.... en al die jaren werden ze maar rijker en al die jaren werd mijnheer Israëls vromer.... totdat hij nu de vroomste van de heele kille is.... En voor ze trouwden en in het begin, toen was zijn vrouw de vroomste, die is hem nu lang niet meer vroom genoeg....
‘Wat moet zoo'n man wel op Joum-Kippoer voelen...’ Ja, dat zegt moeder goed! Wat moet er in hem omgaan op dien dag.... en alle dagen.... alle uren....
‘Ze leven lang niet naar hun geld....’
Hoe leef je rijker dan zij leven? Wat kun je koopen in je huis, dat zij niet hebben? Ze eten het fijnste, het lekkerste, ze eten versche zalm midden in den winter. Hij werd al rijker.... nog rijker dan die vijftig duizend gulden? Natuurlijk... Geld maakt Geld. Hoe doet het dat? Ja.... dat kan juffrouw Content zoo in de gauwigheid niet zeggen. En vromer.... altijd vromer.... met zijn eigen familie is hij al jaren kwaad.... ze zijn te vrij.... mevrouws nichtjes mogen er niet logeeren.... omdat ze op Sjabbos piano-spelen, omdat ze geen koosjeren wijn laten komen.... Hij draagt op Sjabbos nog geen paraplu.... hij vast bij iedere gelegenheid.... hij doet precies, in alles, wat geschreven staat. Het laat zich hooren.... de vraag is of het helpen zal!
Maar de tijd staat niet stil.... ze zitten leelijk hun middag te verpraten. Drie toeren deed ze boven het helgroene ‘teekje’ en moeders stopmand is nog boordevol en juffrouw Content vergat moeders heele japon.... die moet voor vaders verjaardag nog
| |
| |
klaar.... elk keert nu weer gauw tot zijn werk terug. En de kamer is stil... ze kijkt naar moeder, naar juffrouw Content.... ze denken er allebei over na.... moeder ziet heelemaal bleek en juffrouw Content ziet heelemaal rood, zijzelf voelt zich gloeierig.... ze denkt aan alles tegelijk... aan niets.... aan iets... aan dingen door elkaar.... en dan, zoo duidelijk, dat ze ervan schrikt, komt het gezicht van mijnheer Israëls voor haar oogen.... onder haar oogen.... tusschen haar oogen en de breikous in.... Het hoofd van mijnheer Israëls en zijn bovenlijf, boven zijn schrijftafel uit en achter hem het mooi-gekleurde mizrach aan den muur.... omdat ze dien keer zoo lang wachten moest en aldoor naar hem keek, terwijl hij las in Vaders brief, keek zonder het te weten.... Zóó zat hij, op zijn eenen arm geleund.... je zag over het zwarte keppeltje de plooien loopen naar den platten knoop, zoo was zijn hoofd gebogen.... hij las.... en aaide zijn eigen baard.... zoo zat hij toen.... zoo ziet ze hem nu.... als voor haar oogen, als onder haar oogen, tusschen haar oogen en de breikous in.... en nu.... haar vingers stokken, worden stil.... nu ziet ze duidelijk zijn gezicht veranderen, door wat ze van hem weet.... een schuldig.... verontrust gezicht... de oogen hol en diep, vol schuwheid, angst, geheim.... want wat deed hij wel niet in die eene daad; het was geld van anderen, en hij nam het.... het was Joum-Kippoer en hij raakte het aan.... het was Joum-Kippoer.... en hij stal.... en al die jaren werd hij rijker.... en al die jaren werd hij vromer.... en doet nu alles om dat ééne goed te maken.... zit boven en oort, als anderen jomtof vieren.... volgt kleine geboden zoo streng als de hoogste op.... en alles, alles is in zijn gezicht, ze ziet het duidelijk in zijn gezicht....
| |
| |
Ze bemerkt het ineens.... Moeder en juffrouw Content zitten alweer te praten. Samen gaan ze na.... wie wel het ware zouden weten en wie althans een deel.... en wie maar napraten.... en wie maar raden.... en hoe zoo'n zondig, zwaar geheim het eerste uit hem-zelf vandaan kwam naar zijn vrouw.... en toen van haar naar juffrouw Mozes ging, de baker, en zoo over de wereld heen.... en hoe menschen het elkaar in fluisteringen overreiken en hoe zoo iets over de wereld doorgegeven wordt, van den een naar den ander, zoodat al meer het weten.... zoodat het in al ruimer wijdten van menschen spreidt als kringen in het water en mijnheer Israëls in het midden, mijnheer Israëls de steen.... hij alleen weet alles, weet alles volkomen, draagt alles, draagt alles alleen. Maar als nu.... wat vertelt Moeder daar voor een aardig verhaal....? Dat hebben ze nooit van Moeder gehoord, neen.... het schiet haar ook maar zoo ineens te binnen. En had die kip zich niet meer dan één pluisje uitgepikt.... en maakten de laatsten ervan dat ze heelemaal kaal was door haar eigen bedrijf...? En zou het dan ook kunnen dat het van mijnheer Israëls niets dan praatjes zijn? Maar het vlekje aan de bont-geheeten koe! Nu goed.... dan iets, maar niet zoo gruwelijk, niet zoo erg....
Juffrouw Content gelooft het niet. Zeker.... de raarste praatjes loopen door de wereld rond, en zijn niet waar.... maar dit heeft ze immers zelf gehoord van Juffrouw Mozes, de baker!
Denk eens even dat het inderdaad maar praatjes zijn.... Dan krijgt hij weer zijn gewone gezicht terug.... dat komt hem toe.... Hij zat achter de schrijftafel, las Vaders brief, aaide zijn baard, zat op den eenen arm geleund, en achter hem blikkerde het glas
| |
| |
voor het Mizrach aan den wand.... en zij stond midden in de kamer en keek hem aan terwijl hij las.... zoo was het en ze ziet hem weer.... zooals hij plotseling voor haar oogen kwam, toen juffrouw Content het had gezegd. En zijn ander gezicht, zijn gewone gezicht, van vóór ze wist.... ze vindt het nergens weer terug, - ze kan niet anders hem meer zien dan schuldig, verontrust, met oogen vol van schuwheid, angst, geheim....
Ja, als het nu eens praatjes waren.... praatjes van jaloersche menschen.... praatjes van lui die om praatjes verlegen zijn.... ja, denk eens aan.... er valt iets van haar af.... er stroomt iets uit haar weg.... een leegte weegt, als had ze iets verloren.... Ze zal het voor geen ding ter wereld iemand zeggen.... ze zal het maar stilletjes voor zich houden.... hoe ze hoopt in haar hart dat het maar geen praatjes zijn.... dat juffrouw Mozes de waarheid aan juffrouw Content vertelde.... dat zij zoo iemand in hun kille hebben....
|
|