Avontuurtjes
(1922)–Carry van Bruggen– Auteursrecht onbekend
[pagina 95]
| |
Vaders boekIs Vader niet thuis? Komt Vader niet aan tafel? Neen.... Vader is naar de groote Stad. Dat gebeurt wel meer, maar vandaag is er een bijzondere reden voor; ze zien het, ze voelen het.... Is het prettig of naar? Moeder hoeft al niets meer te zeggen, ze kennen moeders gezicht al zoo lang. Zij kijken elkaar aan en moeten dan ineens hardop lachen: als je over iets verbaasd bent, of over iets nadenkt, trek je altijd zoo'n mal-suffe snoet, dat zie je niet van jezelf, maar wel van een ander, nu zagen ze het van elkaar, precies op hetzelfde oogenblik. Om een prettige reden dus is Vader naar de stad. Er liggen in de verte veel prettige dingen: kijk je over de dagen naar het eind van de maand, dan zie je de kermis, kijk je achter langs de kermis om dan zie je een groote week verder, ‘Rousj Hasjono’, maar dat lijkt veel verder, want ertusschen ligt de scheiding tusschen zomer en herfst, altijd, al valt het nog zoo vroeg. Vader zal toch niet nu al om vijgen en dadels en rozijnen en amandelen te koopen naar de stad zijn gegaan? Neen, Moeders gezicht blijft naar lachen staan. Weer denken.... Maar heeft het dan.... en ze opperen het aarzelend, want ze begrijpen zelf niet hoe het zou zijn.... heeft het dan misschien iets te maken met wat de laatste maanden in huis is gebeurd en wat ze niet weten mochten? Avond-aan-avond zat Vader alleen in de voorkamer, van dadelijk na broodeten, tot donker toe.... ze mochten niet binnenkomen, niet storen.... maar toch hebben ze, buiten spelend, menigmaal door het raam gezien hoe Vader bij de tafel zat en altijd door op groote vellen | |
[pagina 96]
| |
schreef.... en een paar keer hebben ze Moeder zien binnenkomen en naar Vader gaan en over Vaders schouder in de papieren kijken, dan praatte Vader achterom naar Moeder op.... Ook hebben ze Vader eens de papieren weg zien bergen, ze gingen in een groot, glad bruin pak.... maar sinds een week, heeft Vader niet meer 's avonds in de voorkamer gezeten en op de vellen papier geschreven. Is dat niet allemaal zoo, Moeder....? Ja, dat is allemaal zoo en het heeft er óók mee te maken dat Vader vandaag naar de stad is gegaan, dat voelen ze, dat zien ze aan Moeders gezicht. Maar hoe....? Wat is het....? Hoe zit het aan elkaar....? Vader heeft.... Wat zei Moeder daar nu? Heeft Vader een Boek geschreven? Een echt boek, een boek dat je lezen kunt? Op die groote, witte vellen papier....? Ja, en verleden week was het af.... en toen heeft Vader het in het bruine papier gepakt.... en naar de stad gestuurd.... En vanmorgen kwam er een brief, juist toen zij naar school waren, en Vader is met de boot van tienen weggegaan en komt vanmiddag met de boot van halfzes terug.... O, wat willen ze nu ineens veel vragen, hun borst zit plotseling vol vragen, een dikke prop van vragen, maar juist als wanneer je soms allemaal het eerst de smalle deur in dringen wilt van 't Joodsche school - je duwt elkaar opzij, en niemand komt erin.... en zoo ook nu.... omdat ze alles tegelijk zouden willen vragen, vragen ze niets.... staan stokstijf stil en kijken elkaar aan. Vader heeft een Boek geschreven.... Dat Vader ontzaglijk knap is, dat wisten ze wel - zou Vader anders vier beroepen kunnen hebben? - maar een Boek, een Boek.... En wat voor boek, Moeder -? | |
[pagina 97]
| |
En komt het hier in huis en mogen we het lezen....? Ja, elke week komt er een stuk van in huis, in het ‘Joodsche Familieblad’, want het is een feuilleton.... O, een feuilleton.... En staat er dan ook telkens ‘Wordt Vervolgd’ onder? Ja, en Vader zal de feuilletons uitknippen en dan hebben ze het heele boek. Hoe heet het boek? Staat Vaders naam erop? En mogen de andere menschen het weten? Ze vragen beurt om beurt en voelen toch dat ze het rechte nog niet vragen.... want de prop blijft precies even dik in hun borst. Weet Moeder wat er in staat? Heeft Moeder het gelezen? Ja, en het is prachtig, Moeder heeft erom gehuild. Is het dan zoo droevig? Neen, maar het is ‘aangrijpend.’ En hoe heet het, Moeder, hoe heet het? Zoo, nu wordt gaandeweg de prop iets minder dik en benauwend.... hoe heet het toch, Moeder? Moeder weet eigenlijk niet of ze dat wel zeggen mag, of ze er zelfs wel zooveel van vertellen mag. Ach toe, alsjeblieft, laat Moeder het toch maar doen. Hun harten trillen, het wordt ineens stil in de kamer.... Vaders boek heet ‘Christenhaat en Jodenwraak.’ O, en Moeder, och toe alsjeblieft, waar is het over? Het is.... och, neen, onmogelijk, dat Moeder dat allemaal zoo maar vertellen kan. Iets dan tenminste, een klein beetje toch maar.... Nu dan.... de hoofdzaak is dit, dat er een trotsch, voornaam heer, een Christen-heer in voorkomt, en die wil niet dat zijn zoon met de dochter van Rebbe Salomon ben Adazja trouwt.... Maar dat mag toch ook niet, dat zou toch precies zoo zijn, als de zoon van Mol, en dat wou Vader toen zelf niet hebben! Ja, maar Alonzo had Jood willen worden en zelfs Rabbijn, en hij las in den Talmud alle avonden met Rebbe Salomon, maar | |
[pagina 98]
| |
Rebbe Salomon las den Talmud tot diep in den nacht. Dan was de heele wereld stil.... en zoo heeft hij de roovers verstaan, die fluisterden in de donkere straat, achter zijn woning, hij heeft gehoord dat ze den Vader van Alonzo willen overvallen en plunderen en vermoorden... en... die vader van Alonzo.... was zijn verbitterde vijand.... die had Rebbe Salomon bij het Gerecht aangeklaagd.... en zijn leven was in gevaar en ook van zijn vrouw, en Rebecca zou haar verdere dagen in een klooster moeten slijten.... en Rebbe Salomon wist dat allemaal... want Alonzo had hem ervoor gewaarschuwd.... en hij.... hij is uit zijn huis geslopen.... en op straat gegaan.... waar de roovers liepen.... naar het huis.... en heeft den Edelman gewekt.... het was juist bijtijds.... want de roovers waren al in aantocht, langs een korteren weg.... en ze hebben de roovers gevangen genomen en die zijn toen allemaal.... Ja, naar Alonzo? Mocht hij daarna Jood worden? Mocht hij met Rebecca trouwen? Werden Rebbe Salomon en de Edelman later goede vrienden? Ja, alles kwam in orde maar de trotsche Moeder kon het niet verkroppen.... en ze stierf weldra van woede en spijt. Net goed! En staat dat allemaal in Vaders boek? Nog veel meer, dat moeder zoo gauw niet kon vertellen, dat Moeder ook zoo precies niet meer weet. En is het echt gebeurd? Ja, heel lang geleden, in den ouden tijd. Hoe kan dat nu, daar kan Vader dan toch niet bij zijn geweest! Natuurlijk niet -, maar Vader heeft zich in den ouden tijd verplaatst. O, kan dat, kan iemand zichzelf verplaatsen? Dus het is heel lang geleden? Dan dragen de menschen ook zeker gewaden in plaats van kleeren? Ja, prachtige gewaden draagt vooral de Edelman en hij woont in een paleis-achtig | |
[pagina 99]
| |
huis, met een plat dak en een tuin waar granaatappelen en dadelpalmen bloeien.... Maar, Moeder, waar is dat dan allemaal? In Spanje.... in een stad die Zaragossa heet.... O, hoe mooi, hoe prachtig klinkt dat.... Zaragossa! Heeft Vader zich dan ook naar die stad verplaatst? Ze zijn weer stil en slikken, en ademen diep.... de prop zit er nog, als moesten ze met vragen nog bijna beginnen en toch zit hun hoofd al vol van alles wat moeder ze heeft verteld. Er is wel even een zoete zinking.... Staat dat nu allemaal op die groote vellen, Moeder, in het bruine pak? En wat gebeurt er dan verder, hoe wordt dat dan een feuilleton in het ‘Joodsch Familieblad.’? Vader heeft het toch immers naar den Uitgever gestuurd! Een úítgever.... Is dat ook al een apart beroep? En kun je dan nog wat anders uitgeven dan geld? Hè, waarom zou dat nu zoo moeilijk om uit te leggen zijn? Laat Moeder het maar eens probeeren, ze zullen goed luisteren en best alles begrijpen.... Wat is een uitgever? Dat is de mijnheer, waar de krant van hoort.... De Uitgever van het Joodsch Familieblad heet mijnheer.... Moeder kan ineens op den naam niet komen.... Wacht maar even, wacht maar even.... waar is de krant van verleden week.... het staat er altijd bovenop.... kijk.... hier: ‘Rosenstein en Van Gelder’, het zijn er wel twee, Moeder! Neen, dat is de Firma. Hè...? Toch maar weer niet vragen, liever doen of ze alles begrijpen wat Moeder zegt. De Firma, juist! Stil, moeder weet het al, de uitgever heet mijnheer Wittelsthal, en diezelfde mijnheer Wittelsthal.... Daar gaat de bel.... dat zal de eierenboer zijn en moeder moet naar hem toe, dat duurt, met uitzoeken en rekenen en tellen, meestal een heele poos! De | |
[pagina 100]
| |
klok slaat, het is half twee en gelukkig Woensdagmiddag. Denk eens even, dat we nu naar school moesten.... we zouden toch onmogelijk kunnen opletten.... we zouden toch zeker aldoor aan Vaders Boek moeten denken.... en aan Zaragossa.... en aan den edelen Rabbijn Salomon ben Adazja.... Dat Vader zoo iets bedenken kon en dat het een feuilleton wordt, zoo'n echt, met ‘Wordt Vervolgd’ eronder.... Vader is ontzaglijk knap, dat wisten ze.... laatst heeft Vader ook iets geschreven, dat in de krant moest komen, het was geen verhaal, het was een ‘stuk’ tegen een Professor, het was over de besnijdenis, en die Professor had er wat op te zeggen gehad. Ze hebben overal wat op te zeggen, en ze weten, zegt Vader, niets ervan af, misschien geen vijf-en-twintig van de zes-honderd-en-dertien ge- en verboden kennen ze, ze weten van voren niet dat ze van achteren leven, ze doen het maar om weer eens iets te kunnen aanmerken! Voor het stuk over de besnijdenis hebben ze elk een stuiver van Vader gehad, voor het overschrijven.... om de beurt een bladzij..... op hun mooist,.... er waren een boel vreemde en moeilijke woorden in, soms stond een woord er heelemaal niet, daar was enkel de ruimte voor open gelaten.... ‘Als je goed nagaat, heeft Vader nu vijf beroepen....’ Vijf....? Ja, vijf! Want ten eerste is Vader sjoumer van het Rabbinaat.... voor de boeren die de koosjere kaas moeten maken. Daar gaat Vader rond, en hij komt op onverwachte tijden, om te zien of ze geen wrongel voor de kaas gebruiken.... want wrongel is uit een kalvermaag.... en je mag natuurlijk geen vleesch met melk vermengen. Daarom is treifene kaas dan ook treife.... Nu hoef je niet te vragen, hoe de Opperrabbijn Vader vertrouwt, zonder Vader aten de menschen | |
[pagina 101]
| |
in de stad, aten zij-zelf misschien treifene kaas! Ten tweede is Vader Vertegenwoordiger, in het opkamertje achter den winkel van Zadok Krant, die nu dood is. Daar staan de kisten met de mooie en gewone tefilles en magsouriemGa naar voetnoot1), de doozen met dure en goedkoope talleisiemGa naar voetnoot2), met fijne en daagsche ‘arbang-kanfous’Ga naar voetnoot3), de pakjes witte en gekleurde hafdolo-kaarsenGa naar voetnoot4) die de menschen elkaar cadeau willen geven, en die ze dan bij Vader komen uitzoeken.... Vader is geen winkelier, Vader is vertegenwoordiger...., en het is Vaders tweede beroep en daardoor heeft Vader ook zijn derde beroep gekregen. Want sinds Zadok Krant is gestorven, houdt Vader voor de oude juffrouw ‘de boeken bij.’ Die boeken hebben niets te maken met boeken die je schrijft, je ziet ze liggen op de toonbanken in de winkels, ze zijn heel dik, met figuren op sneê, met roode en blauwe lijnen, met verschrikkelijk veel cijfers. Zulke boeken worden niet geschreven, maar ‘bijgehouden’ en dat doet Vader voor juffrouw Krant, dat is Vaders derde beroep. Ten vierde is Vader nog Secretaris. Soms moeten ze met brieven naar den rijken mijnheer Israëls en antwoord wachten. In het open hokje, dat Vader liet, schrijft hij dan: ‘I. Israëls, Voorzitter.’ Maar Vader schrijft veel mooier! Zoodat Vader vier beroepen had en er nu vijf heeft! Daar is moeder met de schaal vol eieren. Nu weten ze al wat er vóór alles gebeurt: ze moeten moeder helpen uitrekenen of moeder ditmaal eens den eierenboer of dat de eierenboer Moeder weer beet heeft gehad. Nooit hooren ze Vader zoo lachen, als om | |
[pagina 102]
| |
moeder met den eierenboer en Vader zegt, dat de boer altijd moeder bedot, maar Moeder houdt vol dat ze even vaak hem bedot. Voor de laatste twee centen van de gulden het kleinste ei uit de mand op den koop toe, en dan nog weer even gauw drie kleine voor twee groote ruilen.... zoo goochelen ze met elkaar.... en erg goed rekenen kan Moeder niet, dat hebben ze al vaak genoeg gemerkt! Nu kun je toch zien, hoe Moeder ook aan niets dan aan Vaders boek kan denken, ze gaat zonder meer de eieren naar de keuken brengen. Moeder, is het schrijven van een boek eigenlijk een Beroep? Met de schaal in de hand staat Moeder stil.... Waarom vragen ze dat? Omdat ze willen weten of Vader nu vijf beroepen heeft, inplaats van vier? Vier? Alles wat de mensch doet, noem je nog geen beroep. Sjoumer zijn is een ambt.... het is zelfs bijna een bediening! En een boek schrijven is.... nu, een ‘beroep’ is het in elk geval niet. Dus Vader krijgt er dan ook geen geld voor? O ja, dat wel, dat hoopt Moeder tenminste heel erg, het zou zelfs verschrikkelijk zijn, als Vader er geen geld voor kreeg, Vader krijgt er stellig geld voor. Veel geld, moeder, en heeft Vader dat vanavond in zijn zak, als Vader thuis komt? Moeder komt halfweg terug, zet de schaal op tafel en blijft er bij staan.... Dat is nu juist precies de groote vraag..... of Vader geld meebrengt en hoeveel. Er moet eerst nog iets afgerekend worden. En met wien dan wel? Met mijnheer Wittelsthal, want hij is dezelfde van wien ook de magsouriem en de talleisiem hooren.... Wat nu.... en hooren die dan soms niet van Vader? Neen, want dan was Vader winkelier, maar omdat de kisten, de pakken en de doozen in het opkamer- | |
[pagina 103]
| |
tje achter de winkel van Krant van mijnheer Wittelsthal hooren, daarom is Vader vertegenwoordiger. Maar wie krijgt dan het geld, mijnheer Wittelsthal en Vader niet? Mijnheer Wittelsthal krijgt het meeste, maar Vader krijgt ‘commissie’ -, zoo heet dat. Vader ontvangt eerst het geld van de menschen.... Ja, natuurlijk.... en dan stuurt Vader het dadelijk aan mijnheer Wittelsthal. Waarom trekt moeder nu zoo'n vreemd gezicht, als weet ze zelf niet of ze lachen of bedroefd kijken zal? Gaat het dan zoo niet? Meestentijds wel.... maar een enkelen keer laat Vader het eerst wat oploopen.... want dat sturen bij kleine beetjes is dikwijls te lastig.... daarvoor heeft Vader ook niet altijd tijd, met Vaders vele beroepen.... en zoo heeft Vader nu juist den laatsten tijd gedaan en het was zelfs nogal hoog opgeloopen.... en daarom weet Moeder niet of Vader nog wel iets mee naar huis krijgt van het geld voor het Boek, als alles uitgerekend en afgerekend is! En daarom wou Moeder maar dat het alvast half zes was.... Hè ja, zij ook! Mogen ze Vader van de boot gaan halen? Ja.... en als Vaders koffertje zwaar is, dan kunnen ze gerust gelooven dat Vader nog wel geld in zijn zak heeft ook.... Maar niet dadelijk laten merken, dat Moeder ze al zoo veel van alles heeft verteld.... Wanneer je uit de smalte van de steile glooiïng - tusschen de hooge tuinschuttingen van de groote huizen om den hoek - uit het straatje komt, zie je dadelijk altijd breed-uit het water en het water is altijd mooi en geeft een heerlijken, frisschen reuk van zich af. Aan de koperen glanzen op de plooien van het water, aan de diepe kleur van den toren, die rondom in de zon staat, zie je dadelijk, dat de dagen al korter worden, dat het nu al naar den avond gaat. | |
[pagina 104]
| |
Zoo dadelijk zal je de klok half zes hooren slaan en even daarna zal de boot om den hoek voorbij de zwemschool te voorschijn komen en zullen ze hem zien. Tusschen de glibberige ronde steenen van den schuinen hoogen wal bloeit nog het paarse kaarsjeskruid, met zijn slappe, zachte blaadjes, je vindt het nergens dan daar, je kunt het plukken als je met je buik over de steenen ligt, je hoofd hangt dan naar beneden en een ander houdt je bij je beenen vast... Gauw over de sluis, eer hij open gaat.... den hoek om, de laagte in, daar is de steiger, nu ruik je het water pas goed en telkens even komt uit de verte de houtlucht van de haven naar je toe, maar je moet het niet opzettelijk willen.... Kom je pardoes alsof je er moet zijn, met groote stappen den steiger opgeloopen, dan kan je je gemakkelijk verbeelden, dat je met de boot gaat, dat je uitgaat. Met de boot van zessen, hè? En vanavond met de boot van tienen terug! Och, waarom dan maar niet meteen met de laatste boot, met de boot van elven, als je het voor het zeggen hebt? O, het zal wel eens eenmaal werkelijk gebeuren, dat ze 's avonds in donker over het water komen, in de verlichte boot! Als je je bukt, zie je door de naden tusschen de planken het water, zilver krioelt over zwart, je hoort het zachtjes smakken tegen de paaltjes aan. Zit daar aan den overkant niet juffrouw Krant boven den winkel voor het raam? Ze hebben ineens medelijden met oude juffrouw Krant. Sinds haar mans dood is ze alleen en dan nog bovendien woont ze het verst van de andere Joden af, er woont er geen een op dezen weg en de overigen allemaal dicht bij elkaar, bijna in een kring.... het is haast alsof ze er niet bij hoort, alsof ze buiten de kilte woont.... | |
[pagina 105]
| |
De boot! Rook kwam boven de verre boomen uit.... nu vaart hij den hoek om, en is nog onzichtbaar, nog even.... nog even.... en je ziet hem.... kijk.... dwars-uit komt hij naar het midden geschoten.... rakelings dat sleepbootje voorbij.... het gaf een schreeuw van angst. Hij vaart voor de zon uit en lijkt zwart, hij keert de voorsteven naar den steiger en lijkt ineens wel niemendal, zoo kort en smal, hij neemt een zwenk en wordt weer langer en breeder.... hij gaat daar nu dadelijk fluiten.... dan worden ze den steiger afgejaagd.... dan komen de hekken ervoor, de mannen houden ze al klaar en kijken wel al leelijk over hun witte pijpen, maar zeggen nog niets.... Zag je dat? Eerst kwam de rook uit de pijp en toen hoorde je het pas! Eraf.... eraf.... ja, hoor, we gaan al, we zijn al weg.... een man rolt zwarte vaten aan, het rommelt als donder, en twee kantelen groote witte kisten om en om, dat het stof uit de planken vliegt, pas zelf op je voeten, zulke mannen kijken niet uit.... Je ziet de menschen al aan het dek, je hoort de boot stampen en stoomen.... nu ineens niet meer.... nu moet de kapitein iets door de spreekbuis naar beneden geroepen hebben.... hij drijft zonder het minste geluid.... hij drijft zoetjes naar den steiger toe.... alles aan hem wordt elke seconde grooter en duidelijker.... hij doet nu geen moeite meer.... uit is de reis.... en een klein half uur mag hij rusten, wordt in dien tijd leeggehaald.... wordt weer volgeladen.... en is dan de boot van zessen geworden....! Dag Vader.... dag Vader! Draagt Vader het koffertje zwaar? Och, hoe wil je dat nu zien! Al zat het ook vol met lood, kon je het nog aan Vader niet merken, zoo'n sterke man... De menschen gaan de loopplank over en komen tusschen de hekken door. Vader | |
[pagina 106]
| |
geeft zijn kaartje aan den oudsten man, gelukkig, al drie achter elkaar hebben het hunne aan den dikkop gegeven.... Dag Vader.... dag Vader! Wie mag Vaders koffertje dragen? Beurt om beurt, maar manvolk gaat vóór. Hij pakt het blij en gauw van Vader aan en achter Vader om vragen haar oogen en antwoorden de zijne.... ja, het is zwaar, het is kolossaal zwaar....! Dus.... dus.... dus....!! Maar ze mogen niets vragen, zelfs niets blijken laten. De dikke prop van vanmiddag zit er plotseling weer, alsof ze alles nog eens moet over-vragen, aan Vader.... Vader weet alles precies.... Vader heeft toch zelf het boek geschreven.... Ze zegt niets, kijkt enkel in de schuinte omhoog naar Vaders gezicht.... Dat is Vader, die een boek geschreven heeft.... die zich in den ouden tijd en in een verre stad heeft verplaatst... En denk eens aan Vaders verschillende beroepen.... o, wat is Vader knap! Tot den grutter op den hoek mocht hij het koffertje dragen, daar blijven ze nu staan en hij geeft het haar over. Was het erg zwaar? Ja, als Vader het zelf vráágt.... ze krijgen allebei een kleur en schieten allebei in den lach.... Vader lacht ook.... en ze loopen verder. En of het zwaar is, het hangt aan haar hand.... heerlijk, zoo alle drie naar huis, naar Moeder te gaan, tusschen de vreemde menschen door.... En Vader weet toch niet precies wat zij weten, maar zij weten ook niet, wat Vader weet, dat zij weten.... Nu gaan ze de glooiïng in de smalte tusschen de tuinschuttingen af, nu zijn ze in de kalmte van hun straatje en bijna thuis. Doodstil ligt het water in de slootjes, aan weerszijden van het bruggetje, doodstil en groen en lijkt wel zoo dik als erwtensoep. Moeder staat op het stoepje en tuurt.... en tuurt.... maar ziet ze niet en zij zien Moeder allang, ze is ook | |
[pagina 107]
| |
een beetje kippig. Dag Moeder.... dag Moeder.... ha, nu wuifde ze eindelijk terug. Even naar Vader gekeken.... en dan met een pijnlijk gezicht, want zóó vreeselijk zwaar speelt ze nu maar dat het is, het koffertje een eindje de hoogte in. En of Moeder het begrijpt.... o, ze lacht.... ze lacht.... Nu hoef je niet te denken, dat Vader er dadelijk over begint, zoodra ze in huis zullen zijn. O neen.... bij Vader gaat alles zijn geregelde gang. Hoed en jas op de kapstok en Moeder krijgt een zoen. En dan is altijd de eerste vraag: ‘Brieven of Boodschappen?’ Je hoort het Vader al vragen, als je er maar alleen aan denkt.... Heeft Vader het ditmaal gevraagd? Ze zou er op letten en heeft het toch niet gedaan. Vader heeft het koffertje op tafel gezet en ze staan erom heen.... en Moeder kijkt Vader aan en vraagt met haar oogen.... aan Vaders gezicht kun je niets zien.... het zou ineens evengoed naar als blij kunnen zijn, wat Vader te zeggen heeft.... alleen.... het koffertje was toch zoo zwaar! Ze zien Moeders gezicht duidelijk al angstiger worden, haar mond gaat open.... En....? ‘Elf....’ Wat klinkt dat stroef en droog.... ze kijken naar elkaar, ze kijken naar Vader, ze kijken naar Moeder.... hè, Moeder ziet heelemaal bleek.... ‘Elf stuivers....?’ Moeder zegt het zoo zacht alsof ze het schier niet uitbrengen kan. Ja, het zou ook wel heel weinig wezen. ‘Elf Gulden....’ het klinkt weer precies even effen.... maar ze beseffen het opeens. Het is louter voor de grap, dat Vader zoo praat, dat Vader zoo doet! Want kijk maar naar Moeders gezicht! En ja, nu lacht Vader zelf ook, en zij ook. Ja, Moeder, wij wisten het al dadelijk, want voel ook eens even hoe zwaar dat koffertje is.... |
|