| |
| |
| |
De verloren wedstrijd
Ze zitten op de houten stoep, die bont is van schaduw en zon, de straat is ook bont van schaduw en zon en de open doos met de gekleurde papiertjes tusschen hen in en het stijfselbergje op het schoteltje, waarin de kleurige snippers zitten gekleefd als in sneeuw, en zij-zelf, hun kleeren en hun handen, alles is bont van schaduw en zon. Onbewegelijk lijkt het bont patroon, maar zit je stil en kijk je scherp op je handen neer, dan zie je het zachtjes schommelen, zou er in een zoo grooten boom als de olm voor hun huis dan altijd beweging wezen? Grappig is het op je handen te letten wanneer je ze brengt naar de doos en naar de stijfsel toe, dan glijden de patronen erover heen, zonder dat je er iets van voelt. Al te lang erop letten moet je niet, dan kom je niet verder, ze hebben het druk, ze willen op het mooist hun tollen versieren, want vanmiddag is er wedstrijd in tollen op de koeienmarkt. Ze hebben er eerst de oude snippers afgekrabd, daar zaten er drie, vier lagen van tot een korst in elkaar gegroeid, ze hebben, bij wat ze nog hadden, gezameld wat ze maar bemachtigen konden, van moeder de stijfsel afgevleid en op den drempel, tusschen hen in, alles plezierig uitgestald en gezellig ingericht.
Het is nog altijd vacantie, de vacantie is nog zelfs niet tot den top gestegen. De vacantie zie je als een berg, met een top, ook de dag is een berg met een top, twaalfuur is de top van den dag, - op den vacantieberg klim je elken dag hooger, de top is precies op de helft -, zoolang je daar nog niet bent,
| |
| |
zie je alleen de vacantie zelf, maar voorbij den top moet je wel kijken naar de school, of je wilt of niet. Elken dag zie je hem dan duidelijker, elken dag kom je er dichter bij. Ze zijn nog niet aan den top en denken nog niet aan de school. De dagen zijn glad en lang, de dikke brokken van het schoolgaan, die ook de rest in afgepaste eindjes sneden, zijn eruit genomen, de vrije tijd van elken dag vloeide met de vacantie-vrijheid ineen tot een overvloed van uren, waarin je je heerlijk-weelderig beweegt, waar je door heen glijdt, naar den avond toe en den anderen dag weer even zoo. Je moet er soms van zuchten, zoo prettig als je je voelt. Vandaag vooral, nu alles bont is van schaduw en zon, nu ze vanmiddag tollen-wedstrijd houden. Drie prijzen zijn er, van twee-en-een-half, van anderhalf en van een cent, ze hebben met hun tienen elk een halfje bijgelegd en Klaas, hij is de grootste, heeft ze ingewisseld, ze spraken af hoe lang de zweep, hoe lang het touw mocht wezen en dadelijk na het eten gaan ze weg! Maar hoe vind-je het, dat we juist vandaag toevallig gort met pruimen eten? Alle heerlijks loopt bij elkaar, het pruttelen en de reuk komt naar ze toe van achter in huis, waar Moeder staat te koken.
Bont van zon-en-schaduw is ook de open doos met de gekleurde strookjes. Rood in schaduw is eigenlijk een heel andere kleur dan rood in zon. Het rood is het mooist, zacht en glad, verblindend glanzig; wat zacht en glad is voelt ook altijd koel al is de heele wereld heet, ze hebben ook geel en groen dat zacht en glad is en verblindend glanzig, die snippers kregen ze van boekbinder Koets, hij gaf ze aan allen tezamen en Klaas heeft ze eerlijk verdeeld. De andere hebben ze zelf gezameld. Een zwarte rand om
| |
| |
een wit biljet vandaan lijkt apart veel breeder en veel zwarter, die groene rondjes stonden als stippen op een oud plakkaat, dat hing naast de school op een muur, één boven een i en één aan het eind, het waren ‘leesteekens’ nu zijn het groene rondjes, ze lijken wel zes keer zoo groot, en je ziet pas nu de mooie zware kleur. Wat werd ook dat rose blaadje eensklaps anders met de andere in de doos, in Vaders zakboek leek het vaal en dof.... maar het wonderlijkst is die bruine strook. Er lag een krant op het kastje, die vergeten werd, een krant van wel zes weken geleden. Een reep stak over den rand en alle dagen kwam de zon om den hoek van het raam, scheen op die reep en ging weer verder.... ze zagen ineens die krant, toen ze kleurpapier zamelden.... de rand was bruin verbrand, maar bleef toch in je weten een witte rand van een witte krant. Ze knipten hem af.... en nu is het ineens bruin papier.... dat de zon het maakte van wit.... wie het niet wist zou het nooit raden.... het is bruin papier, je moet het voor bruin gebruiken, leg het naast wit, het lijkt er niet meer op....
Hun doos is mooi, ze kan er niet genoeg van krijgen, als je hem zachtjes heen en weer beweegt, glijdt bont van zon en schaduw over rood en geel en blauw.... witte blinkingen dooven en leven weer op.... ‘Maak toch wat voort, je komt niet klaar....!’
Ja, ze zijn al zoo lang aan den gang, naar het moet altijd mooier wezen dan het worden wil en telkens moet wat zat weer afgepulkt, haar vingers staan van de stijfsel zoo stram dat het is of ze aan elk een duimelot en een vingerhoed draagt, één en den duim hielden ze allebei schoon of het zou in de doos een kleefboel worden. Nog weer eens allebei opnieuw be- | |
| |
ginnen en dan laten zitten wat zit? Ja, want het moet dicht bij etenstijd zijn. Haar hart klukt plotseling zachtjes op, ze heeft een prachtig plan, lange reepen van alle kleuren kruiswijs overeen geplakt, dat geeft vanzelf een ster! En jij? Groene en roode pikkels op glimmend wit, ook mooi! Vanmiddag zal ze kijken wat het mooiste staat....
Wat zitten er een pruimen in de gort vandaag, wat zijn ze zacht en bol en vochtig opgezwollen, je mag in elkaars bord de pruimen niet tellen, maar je ziet ineens hoeveel ieder heeft, dat is geen tellen. Je mag in Sjoel de mannen niet tellen - het is verboden, omdat er geschreven staat ‘Jacobs kroost zult gij niet tellen’ - maar toch moet je weten of er tien voor Minjan zijn. Hoe doe je dat dan? Dat zie je, zegt Vader, in één oogopslag, dat mag, dat is geen tellen. Zoo zie je, hoeveel pruimen elk heeft, in één oogopslag, je telt ze niet. Zou moeder als ze deelt ze tellen of het ook met oog-opslagen doen? Meestal heeft elk er even veel. Je kunt van alles ermee doen. Je kunt ze allemaal tot het laatst bewaren, dan heb je straks volop genot, maar eerst een bordvol kale gort, je kunt ze, als Vader, dadelijk moezen en mengen door je gort, dan heb je nooit je kale gort, maar nooit volop genot, je kunt er een nemen bij elken derden hap, dan duurt het wachten niet zoo lang, dan heb je nasmaak, voorsmaak, smaak.... zoo doet ze zelf!
De afspraak is bij het hek van Hart, drie staan er al, als ze zelf de koemarkt overkomen, ze hebben lekker veel gegeten en de wedstrijd begint zoo-meteen. Elk heeft zijn tol in zijn zak en zijn zweep in zijn hand, nu staan ze met vijf en kijken door de spijlen. Er is geen zon in den tuin bij Hart, in het schaduw- | |
| |
gras gloeien de roode geraniums, vlak achter het hek en als je naar ze kijkt, lijken ze terug te kijken. Eens hebben hier gele tulpen gestaan, die zwierden stijf en statig voorbij de spijlen, want het woei, en ze gaven een zwakken, zoeten reuk.... de hemel was bewolkt, ze zijn weg.... ze zijn dood.... de roode geraniums komen na de tulpen, dan is alles vervuld, dan is de zomer vol.... lang geleden is de lente, lang geleden is die dag, dat de hemel bewolkt was, dat het zachtjes drupte en zoetjes woei en dat ze hier stond en naar de zwierende gele tulpen keek en hun vreemde, zoete lucht in haar keel voelde komen met het regenvocht....
Maar daar is Klaas, met de prijzen. Hij haalt ze uit zijn zak en laat ze zien.... hij heeft ze stijf in zilverpapier gepakt, leeuwen en letters dringen er door, het lijken zilveren munten, gulden, halve gulden, kwartje, dubbeltje! Ze gaan tollen om zilveren prijzen.... ze kan het goed.... ze zal misschien de gulden winnen. Een rilling doorvaart haar, ze kijkt niet meer in den tuin, wat beginnen gaat lijkt haar ineens veel grooter, veel echter.... ze zullen om zilveren prijzen tollen.
Haar vingers beven en worden plotseling kil; nu ze het touwtje in de gleuf wilde winden, glijdt het er tweemaal in groote, open krullen weer uit, maar met winden moeten ze op elkaar wachten, pas als elk met zijn duim zijn tol tegen den zweep houdt gedrukt, telt Klaas tot drie, dan wordt er niet meer gewacht, dan gaat het om het langste voor een prijs! Ze kan het goed en is weer kalm, haar vingers droog en bijna warm, ze staat al klaar, het eene been vooruit. Andere kinderen, groote jongens, volwassen menschen zelfs blijven staan kijken, het wordt een
| |
| |
kring om ze heen, een wijde kring, want ze moeten de ruimte hebben, zachtjes achteruit loopend, verwijden ze den kring. Ze kwamen allemaal klaar.... en stonden heel stil.... en Klaas telde tot drie, toen hoorde je niets.... en toen ineens hoorde je de tollen vallen en de zweepen petsen, vlug, vlug, de eerste oogenblikken zoo vlug als je kunt, om ze op gang te krijgen. Hebben ze eenmaal vaart in, dan is kalmte de zaak, en flink te durven slaan, niet bang zijn dat je hem uitslaan zult, van je zweep sekuur zijn en raak te klappen, daar komt het op aan. Hij springt wel op van den grond, maar komt op zijn pootjes terecht en draait weer door en draait al harder, tot hij kaarsrecht over de steenen vliegt. Sla zoo hard je maar kunt, sla lenig en stevig, houd hem in je buurt, dat hij niet uitgaat eer je bij hem bent, blijf erop ranselen, zoolang er nog leven in is, het is gebeurd dat een tol weer prachtig kwam te staan, terwijl hij al waggelde als een dronkeman, al schuin hing over zijn eenen kant.... Rietje is af.... pèts.... Kees is af, Meindert is af.... ze staan in den kring tusschen de menschen en de kinderen, hun zweepen in de hand, en ze kijken met spijtige gezichten, voor hen zijn de zilveren prijzen niet... Ai, wat een sprong... achteruit daar alsjeblieft, we hebben de ruimte noodig.... wat is het heerlijk, je tol te laten springen waar hij wil, en hem toch baas te blijven, hem op een afstand in het oog te houden, hem te beheerschen met je zweep. Heb je durf, dan laat je hem draaien zonder hem aan te raken tot hij wankelt en geeft hem dan met éénen zweep zijn volle vaart terug; zij heeft dien durf, ze doet dat nu al voor den tweeden keer, en terwijl ze stilstaat, hoort ze haar hart. Scherp in het oog houden en nu weer slaan, geen seconde te
| |
| |
laat, geen seconde te vroeg. Christientje is af.... ze sloeg eenmaal ernaast, ze sloeg tweemaal ernaast, ze raakte den kluts kwijt en het hout van de zweep schuurde over de steenen.... toen sloeg ze wildweg, en raakte niet meer, geen enkele maal, de tol begon te slingeren, de tol begon te waggelen, al dichter naar den grond, maar bleef nog draaien, zoolang de rand niet aan de steenen raakte, ging eindelijk over stag, rolde opzij en lag als dood.... Christientje is af. Arie is af.... zij allebei zijn er nog bij.... al grooter wordt hun kans op een zilveren prijs; ze gaan langs elkaar en lachen tegen elkaar, hun tollen staan allebei even mooi, ze springen gezweept omhoog, komen luchtigjes neer op de punt en huppelen rechtop verder, ze hebben een vaart in, één lenigen slag nu en dan is genoeg, je zorgt alleen met groote stappen bij te blijven. Heerlijk gaat het, heerlijk heersch je over je tol. Je kunt best eens even blijven staan, je zweep laten zakken, je voorhoofd afvegen.... maar hem geen seconde uit je oog laten gaan. Een vreemde jongen keek naar haar, wees met zijn hoofd naar haar tol, of ze hem niet vergeet.... ze lacht.... geen nood.... ze heeft hem vast met haar oogen, zoo, even een lenig klapje met de zweep, en daar huppelt hij weer, en ze huppelt nu zelf ook, de tol achterna, zoo heerlijk als dat gaat.
Vijf draaien er nog, ze zijn er alle twee bij, o als ze eens allebei met een prijs gingen strijken.... zij de eerste en hij de tweede.... of andersom,... bijna blijft het gelijk, maar liefst toch zou ze zelf de eerste winnen.... De steenen zijn bont van schaduw en zon, de tollen vliegen er doorheen, erin en eruit, in de zon, in de schaduw, in de zon.... Zoo was vanmorgen hun stoep en de straat, zoo zaten ze in het bonte van
| |
| |
schaduw en zon hun tollen te versieren.... ze bewoog de doos door schaduw en zon en het bonte verschoof over de kleurtjes heen.... het schoof over de groene rondjes en over de bruine strook.... ze versierden de tollen.... zij had een ster van alle kleuren.... ai, bijna vergat ze te slaan, nu was de wenk van den vreemden jongen niet overbodig.... Vlak voor haar voeten draait de tol.... maar waar is de ster van alle kleuren.... er is er geen.... er is niets dan een draaiend vlak van wit.... de heele ster van kleuren is wit.... is niets dan wit.... is effen wit! En zijn tol, de spikkels rood en groen op blinkend wit.... waar is hij.... waar is hij? Ook wit, ook niets dan wit.... dan effen wit. Waarom is haar ster van kleuren, waarom zijn zijn roode-en-groene spikkels wit, waardoor werden ze wit.... waar bleven de kleuren.... waar gingen ze heen.... waarom gaan de kleuren weg.... waarom heeft ze er nooit eerder opgelet....? ‘Heé, je tol.... je tol....’ Dat riep de vreemde jongen uit den kring, ze springt een slag om, zoo vlug dat ze duizelt.... toch te laat. Ze sloeg, maar de zweep tikte tegen de steenen, het touwtje kronkelde machteloos en slap.... er sprong geen kracht uit om haar tol tot leven op te zweepen.... hij trilt, hij schommelt, hij waggelt, hij valt.... en zie, in het al langzamer waggelen breken de kleuren weer voor den dag en het wit is weg.... en nu hij stil ligt blinkt de ster in alle kleuren. Af.... ze is af.... ze moet naar den kant, ze krijgt geen zilveren prijs. Ze raapt haar tol van den grond en gaat bij Christientje staan. Even denkt ze dat het eigenlijk niet mag gelden, omdat ze haar tol vergat doordat ze aan wat anders dacht.... maar de anderen zullen het toch niet willen, omdat je zoo wel aan den gang blijven kunt. En goed-beschouwd, eerlijk is
| |
| |
eerlijk.... had ze dan maar niet aan de ster en de spikkels gedacht! Al dien tijd dat ze tolde kwam het niet in haar op.... toen ineens.... en het is toch ook wonderlijk, want waar gingen de kleuren heen, want waar kwam dat wit ineens vandaan....? Ze kijkt naar de tol in haar hand.... geen snippertje wit zit erop.... en toen hij draaide was er niets dan wit.... en die nu nog draaien zijn ook wit, de eene blanker wit, de andere grijziger wit, maar van de heldere kleuren zie je niets. Wonderlijk is het wel.... nog wonderlijker is het, dat ze er vandaag pas voor het eerst op heeft gelet. Maar jammer.... Want de zilveren prijs is ze kwijt!
|
|