| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
Spanje op de keerpunten van de Europeesche cultuur
Een halve eeuw geleden was het nog mogelijk dat geschiedkundigen van naam in hun verhandelingen over de West-Europeesche cultuur Spanje buiten bespreking lieten. Men meende den ontwikkelingsgang en het wezen van de Europeesche cultuur te kunnen verklaren zonder Spanje daarin als een vorm- en richtinggevenden factor op te nemen. Spanje ging in Europa door voor een achterlijk land, dat nooit een werkzaam aandeel aan de algemeene beschaving had genomen. Een historische en vergelijkende studie van de encyclopedieën en groote verzamel- en consultatiewerken over de Europeesche cultureele geschiedenis toont aan dat tot op het begin van de twintigste eeuw er in Europa en in Spanje zelf een ernstig tekort aan kennis omtrent Spanje's cultureele werkzaamheid is geweest. Een gemis bovendien aan initiatief en critisch inzicht om in zake Spanje en zijn beschaving tot een persoonlijk en op feiten berustend inzicht te komen.
De langdurige voortleving van algemeene waardebepalingen betreffende Spanje als beschavingsgebied leert ons hoe zelfs geleerden van grooten naam zich moeilijk aan den invloed van mythen en legenden ontworstelen. In de zestiende eeuw, toen Spanje in een ideologische, politieke en economische tegenstelling tegenover West-Europa kwam te staan, heeft men, in Engeland en de Nederlanden vooral, Spanje, zijn leiders en regeerders ook met de middelen der gruwelpropaganda bestreden. Deze propaganda is zeer effectief geweest door de buitengewone bekwaamheid van degenen die ze ontwierpen en uitvoerden, door de gunstige positie waarin West-Europa tegenover het aanvankelijk machtige, maar allengs ineenstortende Spaansche rijk kwam te staan en vooral
| |
| |
door de toenemende vooringenomenheid van het vooruitstrevende protestantsche Engeland en Holland tegenover het teruggedrongen, verstarrende katholieke Spanje.
Het beeld van Spanje en de Spaansche beschaving, ontworpen door buitenlandsche politieke en religieuze tegenstanders, versterkt door de in West-Europa in omloop gebrachte werken van Spanjaarden zelf, die scherpe critiek uitbrachten op het politiek bewind, het economisch verval, de kerkelijke onverdraagzaamheid en de misstanden in de overzeesche gewesten, is tot ver in de negentiende eeuw als de getrouwe weergave van Spanje's wezen algemeen bezit gebleven. Een critische herziening van deze opvattingen, gehuldigd en verbreid door de politieke vijanden van Spanje, bleef uit en insgelijks bleef uit de vermelding van de Spaansche replieken en polemieken, welke een tegenwicht aan de beoordeelingen hadden kunnen geven.
De mythe van het achterlijke, dweepzuchtige, verarmde, hoogmoedige, wreede Spanje had zich in Europa vastgezet en eenige eeuwen lang heeft men door schilderachtige detailbeschrijvingen aan de versterking van die mythe voortgewerkt. Wie Spanje betrad vond in het Spaansche leven en in het Spaansche landschap gemakkelijke ‘kopij’ voor de bevooroordeelde lezers, die door suggestieve mededeelingen over fanatieke monniken, drommen bedelaars, schilderachtige struikroovers, hartstochtelijke vrouwen, stierenvechters en don Juans, ingeslapen steden en dorpen in een troosteloos woest land, tot de overtuiging werden gebracht dat Spanje een vreemd, maar op de verbeelding werkend land was. Een stuk van Afrika dat aan Europa was vast blijven zitten, maar er geen werkelijk bestanddeel van vormde.
Wij, die nu kunnen overzien welk een diepen en zelfs beslissenden invloed Spanje op de wereld heeft gehad, kunnen ons niet anders dan verbazen over het gemis aan critiek bij het voorgeslacht. Het kan ons ook leeren voor- | |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
VEERTIENDE-EEUWSCH WOONHUIS IN MUDÉJAR-STIJL (LINKS) TE CÁCERES.
| |
| |
zichtig te zijn, in het bijzonder in onzen tijd die de legendenvorming als politiek strijdmiddel heeft geperfectionneerd.
Een grondiger studie van de Westeuropeesche cultuur, met behulp van een critische herinterpretatie van de beschavingsgeschiedenis van Spanje, heeft aangetoond dat Spanje in de Westeuropeesche letteren, schilderkunst, wijsgeerige en theologische vorming, muziek en dans een vernieuwenden invloed heeft uitgeoefend en dat de politieke, militaire, juridische en sociale wetenschappen in hun historische ontwikkeling niet kunnen worden begrepen zonder kennis van de invloeden welke daarop van Spanje zijn uitgegaan.
In de letteren zijn de sociale roman (Cervantes), de comedie en de schelmenroman een duidelijk voorbeeld van den Spaanschen invloed; in de schilderkunst zijn de namen Greco, Velázquez, Goya en Picasso tevens de aanduidingen van de hoogtepunten waartoe vier onderscheidene genres zijn gekomen; in de wijsbegeerte, theologie en mystiek heeft Spanje in de middeleeuwen en in de zestiende eeuw op geheel Europa bevruchtend ingewerkt; de Spaansche muziek en dans zijn eens Europeesch gemeengoed geweest, zooals zij dit opnieuw worden; in de rechtswetenschap spreken de namen Vitoria en Suárez boekdeelen; de politieke en sociale wetenschappen hebben zoowel wat autocratisch bestuur, economische ordening, autarkie, staatsmonopolie, als wat representatief-parlementarisme, burgerlijke en economische vrijheid, idealen van cosmopolitisme en onbelemmerd wereldverkeer betreft, in Spanje oude en beproefde voorbeelden voor oogen gehad. Spanje, het spreekwoordelijke autocratische land, heeft de oudste parlementaire instellingen.
Men moet - zooals een Fransch hispanist het bezadigd heeft uitgedrukt - Spanje zonder dwaas enthousiasme en zonder vooroordeelen bestudeeren. Geen zwarte
| |
| |
legenden en geen witte legenden. Een aldus opgevatte studie van Spanje leidt tot een op feiten gegrond oordeel en geeft met betrekking tot de wisselwerking met de Westeuropeesche cultuur een betrouwbaar beeld van de beteekenis, welke Spanje voor Europa heeft gehad.
Een critisch overzicht van de Westeuropeesche beschavingsgeschiedenis, in samenhang met die van Spanje, leert ons dat Spanje in vier belangrijke tijdperken een beslissenden invloed op Europa heeft uitgeoefend. In de twaalfde en dertiende eeuw heeft Spanje een nieuwe wijsbegeerte en een modern gericht wetenschappelijk ideaal doen ontstaan; in de zestiende en zeventiende eeuw heeft Spanje als bloeiend beschavingscentrum vormend gewerkt en als theologisch-juridische factor een nieuwe phase in het kerkelijk leven ingeleid. Het concilie van Trente werd door Spaansche theologen en de Spaansche politiek beheerscht en de Contra-Reformatie is in tactiek - Jezuïtisme - en bezieling - de mystiek van Santa Teresa en anderen - volkomen Spaansch. De Romantiek is ontbloeid uit Spaansche idealen en beweegt zich in een - deels vermeende - Spaansche gevoelssfeer. En ten slotte is de geestelijke, politieke en maatschappelijke verandering van Europa na den wereldoorlog van 1914-1918 voor een belangrijk deel voltrokken onder invloed van Spaansch spiritualisme en formalisme, van Spaansche geestelijke anarchie en politieke autocratie, van Spaanschen scheppingsdrang door emotioneele bewogenheid en de Spaansche politieke idealen van de wereldbeheersching van een volk met ‘één leider, één geloof en één cultuur’. Wie kennis heeft genomen van het werk van Duitsche hispanisten en hispanophielen van na den grooten oorlog, zal hebben bemerkt dat de Duitsche droomen over een gesloten volkseenheid met een vaste leiding hun verwerkelijking meenden te hebben gevonden in het Spaansche Imperium van Philips II en de Spaansche cultuur uit de zestiende en zeventiende eeuw. Dezelfde
| |
| |
idealisatie van Spanje als het land met een sterk gemeenschappelijk geloof, bewuste volkseenheid met daaruit voortkomend saamhoorigheidsgevoel en eenparig aanvaard en gehoorzaamd politiek en geestelijk gezag, kan men in verscheidene Engelsche, Fransche, Amerikaansche en Italiaansche hispanisten bespeuren. Tegenover de geestelijke, maatschappelijke en politieke verwarring in Europa na 1918 stond het Spanje van de zestiende en zeventiende eeuw als een bezielend beeld van eenheid en orde. Het gevolg is geweest de ‘witte’ legende over Spanje, die de ‘zwarte’ legende begon te verdrijven. Psychologisch vertoonen beide legenden groote overeenkomsten. Zij zijn gedachten die uit wenschen ontsproten zijn.
De intellectueele vernieuwing in Europa, in de twaalfde en dertiende eeuw, welke een nieuwe wijsbegeerte (Abaelardus) en een nieuwe theologie (Thomas van Aquino) deden ontstaan, zijn in wezen te herleiden tot Spaansche invloeden welke in Frankrijk hebben gewerkt.
De universiteit van Parijs heeft in den loop van de twaalfde en dertiende eeuw een fellen strijd gevoerd tegen de opkomende rationalistische wijsbegeerte. Deze wijsbegeerte, die sommigen er toe bracht een soort van ‘dubbele waarheid’ te aanvaarden, een intellectueele en een intuïtieve waarheid, was uit Spanje in Frankrijk doorgedrongen. De strijd van de universiteit van Parijs tegen de sceptische wijsbegeerte geeft een indirecte belichting op den bloei van de wetenschappen, letteren en kunsten van het middeleeuwsche Spanje.
De ‘scholen’ van Parijs, die van de twaalfde eeuw af snel in ontwikkeling waren toegenomen, werden in het begin van de dertiende eeuw door Paus Innocentius III gemaakt tot een kerkelijk instituut, dat door samenwerking van den paus met den koning een kweekschool van dienaren van de Kerk moest worden. Parijs was het
| |
| |
hart van Europa geworden en het daar gegeven onderricht was beroemd en trok leerlingen uit de geheele christelijke wereld. De invloed van de universiteit van Parijs begon zich steeds verder uit te strekken. Haar conclusies werden in steeds wijder kringen definitief en bindend geacht. De Fransche koningen zagen het groote belang er van in dat Parijs het centrum van de beschaafde wereld werd en probeerden door schenkingen en exclusieve rechten de universiteit aan zich te verplichten. De pausen versterkten de universiteit als kerkelijk instituut en dit heeft haar karakter en werkwijze voor eeuwen bepaald. Haar voornaamste doel moest zijn het doceeren van de theologie. De andere vakken mochten slechts dienen als steunvakken.
Zoo spoedig de Kerk zich van het beheer van de universiteit had meester gemaakt, begon zij de zucht tot rationalistische discussie te breidelen. Sinds Abaelardus (1079-1142) was, in het midden van de twaalfde eeuw, de wijsbegeerte van haar bescheiden plaats van ‘dienstmaagd der theologie’ naar voren gekomen en eischte zij het recht tot zelfstandigheid op. Het rationalisme van Abaelardus en zijn conceptualisme, de opvatting dat het eenig positieve onze eigen denkbeelden zijn en dat het wezen der dingen buiten het bereik van ons begrip blijft, leidden tot een geheel anders stellen van de theologische problemen. Met de scepsis, afgeleid van het conceptualisme, tot basis kwam men licht tot een critische vergelijking van de dogmatische uitspraken van de kerkvaders en leeraars, en de uitkomsten van dit onderzoek, methodisch door Abaelardus begonnen, bevestigden de principes die men tot uitgangspunt had genomen.
Abaelardus was als intellectualistisch, rationalistisch philosoof en als ontwerper van een zedeleer, gebaseerd op het beginsel van den vrijen wil, een weerspiegeling van de Spaansch-Arabische philosophie uit de tiende en elfde eeuw. Hij heeft den weg gebaand voor de verbreiding
| |
| |
van deze philosophie en haar verdere uitwerking door Mohammedaansche wijsgeeren uit de twaalfde en dertiende eeuw. In het begin van de dertiende eeuw werden de in Spanje in het Latijn vertaalde geschriften van Mohammedaansche wijsgeeren in Frankrijk ingevoerd. Voornamelijk de geschriften van Averroës werden aldaar ijverig gelezen.
Averroës (gestorven 1198) onthulde gedeeltelijk de philosophie van Aristoteles, die onder de Arabische denkers beter, in het oorspronkelijk of in vertalingen, bekend was dan onder de Christenen. Hierdoor leerde men nieuwe denknormen en denkmethodes construeeren. Dante zegt van de aan het Averroïsme ontleende conclusies dat het ‘naijverwekkende waarheden’ zijn, invidiosi veri (Par. X, 138). Deze waarheden, die Siger van Brabant (1226- ±1283), de groote Averroïstische wijsgeer, had gevonden, maakten in de dertiende eeuw diepen indruk. De Kerk had zich rekenschap gegeven van den invloed welken Aristoteles zou kunnen uitoefenen. In 1210 was reeds verordend dat de geschriften van Aristoteles betreffende de natuurlijke wijsbegeerte zoomin in het openbaar als in het geheim gelezen mochten worden.
De nieuwe wereld welke Aristoteles had geopenbaard, de wereld van de redelijke waarheden en van de critische bezinning, was echter niet meer door een machtwoord af te sluiten. De aan Aristoteles ontleende nieuwe wijsbegeerte van Abaelardus en Averroës toonde aan dat het methodische denken, dat zich naar de realia richt, tot andere uitkomsten leidt dan de orthodoxe theologie van het Christendom en den Islam. Dit critische denken sprak van de onredelijkheid, de onbewijsbaarheid van de voorzienigheid, van de onsterfelijkheid, van het bestaan van de ziel, van de schepping uit het ‘negatieve niets’ en van den oorsprong van den tijd. Siger van Brabant schijnt aan het geloof in de christelijke, geopen- | |
| |
baarde waarheid den voorrang te hebben gegeven. Hij zegt dat als de wijsgeer tot andere resultaten komt, dit het gevolg is van onze gebrekkige bewerktuiging, waardoor wij met de zintuigen de geestelijke waarheden niet kunnen vatten. Dit kan voorzichtigheid zijn geweest, voortspruitend uit zijn omstandigheden, want hij was in kerkelijke kringen in opspraak gekomen en werd bewaakt. Hij kwam gewelddadig aan zijn einde, door particuliere vijandschap van een geestelijke, zijn secretaris.
Anderen, die dieper nog indrongen in de Arabisch-Aristotelische gedachtensfeer, wezen op de kloof tusschen de rede en de openbaring. Zij waren van oordeel dat een wijsgeer zich slechts voor het gezag der feiten - de rede en de aantoonbare waarheden - kan buigen. De Kerk greep in. Na 1276 volgden de principieel uiteengezette veroordeelingen van het Averroïsme. Aristoteles bleef in discrediet tot Thomas van Aquino, doordrongen van Spaansche wijsgeerige en mystieke invloeden, hem rehabiliteerde.
Tegenover de veroordeeling van de nieuwe, aan Spanje ontleende, wijsbegeerte in Frankrijk staan de vrije circulatie van deze critische geschriften in Spanje, de vrijheid van geest, de verdraagzaamheid en de hooge opvatting van wetenschap, kunst en letteren aan het hof van Alfons X en in het cultureele centrum van Spanje, Toledo.
Als staatsman was Alfons X, de Wijze (1252-1284), niet gelukkig geweest, zooals wij hebben uiteengezet in hoofdstuk II. Zijn begaafdheid en beteekenis liggen op ander gebied, in de wetenschap en de kunst. De sfeer waarin hij was geboren en opgevoed doet in heel veel opzichten denken aan het Italië van ruim twee eeuwen later. Kunsten en wetenschappen bloeiden. Dezelfde aesthetische waardeering voor het artistieke proza, voor de poëzie, voor de muziek, de schilderkunst, de architectuur. Dezelfde verlichting en verruiming van den geest
| |
| |
door een critische en vergelijkende wijsbegeerte. Dezelfde onafhankelijkheid van oordeel en de toepassing daarvan in de practijk van het leven. Deze sfeer was een erfdeel van sommige Moorsche koningen, die aan hun geleerden en kunstenaars volkomen vrijheid van geweten hadden toegestaan, tot ergernis van het door dwepers opgehitste gepeupel.
Alfons de Wijze was zelf een geleerde en een kunstenaar. Hij zag twee eeuwen voor Copernicus fouten in het wereldbeeld van Ptolomaeus en hij was een minnaar van de schoone letteren. Hij verbeterde taal en stijl in de wetboeken die hij liet samenstellen en die als cultuurwerk tot het beste van de middeleeuwen behooren. Alfons de Wijze omgaf zich met een stoet van geleerden en kunstenaars, Mohammedanen, Joden, Provençaalsche troubadours, Fransche kunstenaars, e.a.
In de twaalfde eeuw was Toledo een zetel van de Arabische wetenschappen geworden en van Toledo uit werden de geleerden en wijsgeeren, die in het Arabisch hadden geschreven, in Latijnsche vertalingen aan Europa bekend gemaakt. Alfons de Wijze heeft vervolgens een fusie bewerkt van de Mohammedaansche, Joodsche en Christelijke beschaving. Hij richtte o.a. een instituut op waar Mohammedaansche geleerden Joden en Christenen konden onderrichten in de wijsbegeerte, de kennis der natuur en de medicijnen. Hiermede bouwde Alfons de Wijze voort op het goed georganiseerde onderwijs van de Mooren, dat ook door onzen Dozy zeer geprezen is. Er waren in Moorsch Spanje prachtige bibliotheken, sommige, o.a. een in Toledo, zouden in het bloeitijdperk van de Moorsche overheersching eenige honderdduizenden manuscripten hebben bevat. Een koning van Badajoz had een encyclopedie van de Mohammedaansche wetenschappen laten samenstellen.
Alfons de Wijze heeft bij het ontwerpen van zijn zeer uiteenloopende werken - over astronomie, kennis der
| |
| |
natuur, geschiedenis, rechtsgeleerdheid - van deze Moorsche geschriften laten gebruik maken door de geleerden van zijn tijd. Daardoor vindt men in zijn boeken vele Joodsche en Mohammedaansche medewerkers met name genoemd. Een miniatuur uit dien tijd toont hem te midden van die mannen.
De mare van de geleerdheid van Alfons en den Oosterschen luister van het hof te Toledo trok vele vreemdelingen. Toledo werd een Europeesch middelpunt en van daar werd de Moorsch-Spaansche geleerdheid - ook de occulte wetenschappen - over Europa verbreid. Dante's leermeester Brunetto Latini heeft ook aan het hof van Alfons den Wijzen vertoefd en dit is niet de eenige band die Dante met de Moorsch-Spaansche cultuur verbond, zooals Asín Palacios heeft bewezen.
De tegenstelling van de universiteit te Parijs en het cultureele centrum Toledo is in de dertiende eeuw principieel. Toledo stelde zich open voor alle invloeden. Het schonk aan Europa een wezenlijk nieuwe philosophie en een levenshouding die twee eeuwen vooruitgreep op de Italiaansche Renaissance. Wat Spanje in de dertiende eeuw karakteriseerde, was universaliteit. Parijs daarentegen was particularistisch en bevreesd voor het nieuwe.
De Castiliaansche lyriek uit dien tijd was ontsproten uit de Arabische en Provençaalsche dichtkunst. Men weet nu, of begint te weten, dat de Moorsche dichtkunst een beslissenden invloed heeft gehad op de Provençaalsche lyriek. Niet alleen naar den vorm, maar ook naar geest en inhoud. De hekeldichten, de moraliseerende verzen en de typische bezinging van de vrouw hebben hun voorbeeld in de Moorsche dichtkunst gevonden. Doch ook de verfijnde techniek, de onuitputtelijke rijkdom aan metrische vormen. De woorden hebben in het vers niet steeds hun begripswaarde, maar werden gebruikt om hun klank, hun rhythme, de associaties die zij wekten. Ons lijken die verzen, de Arabische en de Provençaalsche,
| |
| |
dikwijls slechts charades, maar in het milieu waarin zij oorspronkelijk ontstonden werden zij door den klank van de stem, de begeleidende muziek en de gebaren van den declamator verduidelijkt. In de drievoudige ontplooiing welke de troubadourslyriek in de twaalfde en dertiende eeuw heeft gekregen, de Catalaansch-Provençaalsche, de Portugeesch-Galicische en de Castiliaansche, geeft zij ons een beeld van een hoogtij van de cultuur, die door Moorsch Spanje was gewekt.
Ook aan het hof van den tijdgenoot van Alfons den Wijzen, Jaume den Veroveraar, koning van Aragon en heer van Catalonië, was een innige verbinding van de Mohammedaansche en Christelijke cultuur tot stand gebracht. In diens tijd is ook het Catalaansche proza ontstaan, krachtig en schoon van meet af aan, zooals men kan zien in de kroniek van Jaume den Veroveraar zelf, een grootsch cultuur-historisch document.
Twee mannen, Catalanen, te weinig nog in deze beteekenis bestudeerd, bewijzen de innige verbinding van de Arabisch-Mohammedaansche en de Christelijke beschaving in de middeleeuwen en den bevruchtenden invloed welke van Moorsch Spanje uit op Europa heeft ingewerkt. De een is Ramon Lull, Castiliaansche schrijfwijze Raimundo Lulio (1235-1315), de ‘doctor illuminatus’, wijsgeer, theoloog, oriëntalist, missionaris, dichter en romanschrijver; de ander is Anselm Turmeda (± 1355-1420), priester, Franciscaner monnik, Christelijk apologeet, Mohammedaansch apologeet, grand seigneur met een harem, Catalaansch dichter, moralist en satyricus.
Ramon Lull vormt de synthese van de bloeiende Moorsche, Joodsche en Christelijke mystiek van de dertiende eeuw. Hij heeft als Christen geleefd, gedacht en geschreven in een Mohammedaansch-Joodsche sfeer. De titel van zijn mystiek geschrift ‘Libre d'amic e d'amat’ heeft een Soefi-klank. Het is de Vriend, de Geliefde van
| |
| |
de Perzisch-Arabische mystiek, het Soefisme, waarvan Al-Ghazzali in zijn autobiographie de diepere beteekenis duidelijk maakt. Ramon Lull zegt ook nadrukkelijk, in de ‘Blanquerna’, dat hij een geschrift wilde maken in den trant van de Soefi's. Hoezeer hij echter ook doortrokken was van den Mohammedaanschen en Joodschen geest en na verwant was aan de mystieke gevoelens en de wijsgeerige stelsels van de Mohammedanen en Joden, hij bleef bewust een Christen, al noemde hij zich een Soefi en al schreef hij een enkele maal in het Arabisch. Hij is zelfs als geloofsgetuige gestorven.
Een merkwaardig cultuurbeeld geeft Anselm Turmeda. Deze Catalaansche Franciscaan, wiens gedichten men in hedendaagsche Catalaansche bloemlezingen kan vinden en wiens in het Catalaansch geschreven opvoedkundige en catechiseerende werken tot ver in de negentiende eeuw aan de jeugd in handen werden gegeven, werd op rijperen leeftijd Mohammedaan en schreef in het Arabisch een weerlegging van het Christendom en een apologie van het Mohammedanisme. Van een van zijn werken is een moderne, Arabische editie. Turmeda heeft als mensch en als schrijver een volkomen dubbelleven geleefd. Als Mohammedaan, woonachtig in Noord-Afrika, noemde hij zich Abdullah en teekende hij zoo zijn Arabische geschriften; als Franciscaan zond hij zijn christelijke beschouwingen en zijn Catalaansche verzen de wereld in.
Turmeda zou hebben gepast in de eclectische maatschappij van het Sicilië uit de dertiende eeuw. Figuren als deze bewijzen dat de individueele vrijheid van denken, de systematische scepsis en de handhaving van de eigen zedelijke en redelijke persoonlijkheid in de middeleeuwen bewust verworven feiten waren. Een diepere bestudeering van de middeleeuwsche Spaansche cultuur toont aan dat de innerlijke vrijheid van den mensch en de opgeëischte autonomie van den geest, niet in de eerste plaats als een erfdeel van de Renaissance zijn te beschouwen, maar
| |
| |
reeds in de twaalfde en dertiende eeuw door Spanje waren verworven en aan Europa waren bekend gemaakt. In dit licht moeten ook niet alleen de twaalfde- en dertiende-eeuwsche vertalingen van Arabische geschriften worden gezien, maar ook de veertiende-eeuwsche Catalaansche vertalingen van de klassieken.
De universaliteit van Spanje blijkt ook uit de kunst van de onvoldoende bestudeerde dertiende eeuw, Spanje's ‘groote eeuw’. Van alle zijden ontving zij invloeden. Vandaar de tegenstelling in de uitingen. De drie groote Gothische kathedralen van Leon, Burgos en Toledo werden in de dertiende eeuw gebouwd. Men vergelijke daarmee de San Miguel van Almazán (provincie Soria), die in denzelfden tijd gebouwd werd en een koepel heeft als de beroemdste Spaansche moskee. In denzelfden tijd bleef de Byzantijnsche invloed sterk. De geheele dertiende eeuw door en ook nog de volgende hebben de Spanjaarden voor hun kerken en gewijde kunstvoorwerpen Mohammedaansche bouwmeesters en kunstenaars in dienst, terwijl men tevens het vormen van ‘kolonies’ van Franschen, Duitschers, Provençalen, Italianen, Vlamingen en Bourgondiërs bevorderde.
Een studie van de mudéjar-kunst in haar geheel (zij werd zelfs in de grafmonumenten toegepast) toont aan dat dezelfde vrijheid van geest, die in de Europeesche wijsbegeerte een vernieuwing van inzicht wekte, ondanks den tegenstand van de universiteit van Parijs, op alle terreinen van het leven bestond. Het heeft geduurd tot het bewind van de ‘Katholieke Koningen’ eer men de Mohammedanen en de Joden heeft geweerd bij de vervaardiging van beelden en het schilderen van doeken bestemd voor kerken, kapellen en kloosters en het ontwerpen en uitvoeren van die gebouwen zelf.
In de prachtig geïllustreerde handschriften uit de dertiende eeuw, die voor den burgeroorlog in het Escoriaal tentoongesteld stonden (zij zijn voor bombardementen ge- | |
| |
spaard gebleven en in 1937 naar Catalonië overgebracht), vindt men die bonte wereld van vereenigd werkende Joden, Mohammedanen en Christenen terug. In het handschrift van de gedichten van Alfons den Wijzen, versierd met honderden figuren en Arabische spreuken, is die dertiende-eeuwsche cultuurwereld op suggestieve wijze afgebeeld. In die eeuw vindt men den ‘Zomer’ van de middeleeuwsche beschaving, die zijn licht over geheel Europa heeft laten schijnen.
De botsing welke Italië pas tegen de vijftiende eeuw heeft gevoeld, de botsing van twee in beginsel tegenovergestelde culturen, welke geleid heeft tot de bewuste beoefening van een nieuwe nationale kunst en een universalistische wetenschap die uit den twijfel verrijst, die botsing is in Spanje in de twaalfde en dertiende eeuw doorleefd.
In een werk van Alfons den Wijzen staat: ‘Yhuda, de zoon van Mozes, de zoon van Mosca en Rabiçag Aben Cayut, heeft gezegd: daar de wetenschap iets is dat slechts verkregen kan worden door rectificaties, en één man die rectificaties, welke de geleerden aanbrengen, niet alle kan verwerken... moet men gezamenlijk daaraan arbeiden.’
Deze uitspraak is de samenvatting van een levensbeschouwing en een levenshouding uit de dertiende eeuw, die in Europa een omzetting van den geest heeft voorbereid en een keerpunt van de Europeesche beschaving heeft beteekend.
Na eenige eeuwen buiten den gezichtskring van Europa te zijn verdwenen, verrees Spanje in de zestiende eeuw plotseling op een nieuw keerpunt van de Europeesche beschaving. De beteekenis van Spanje in de zestiende en in de zeventiende eeuw is te kennelijk, te spectaculair geweest om in twijfel te worden getrokken. Toch is over het geheel, als gevolg van de spoedig ontstane Westeuropeesche politieke tegenstelling tegenover Spanje, de
| |
| |
diepe en vèrstrekkende beteekenis van Spanje voor het post-Renaissance-Europa niet voldoende overzien en erkend.
Spanje was de eerste gecentraliseerde Staat van Europa, met een bewuste, imperialistische en koloniale politiek. In de Spaansche politiek van Ferdinand en Isabella, Karel V en Philips II was een Renaissance-ideaal verwerkelijkt. De imperator-idee had in Karel V, dank zij de methodische voorbereiding van Ferdinand en Isabella, haar uitdrukking gevonden. De overzeesche ontdekkingen, veroveringen en kolonisaties gaven er een universeel karakter aan, de hoogst-denkbare verwerkelijking. Het Spaansche voorbeeld werkte vormend in op de zich meer en meer bewust wordende Europeesche naties, of legde de kiemen voor nieuwe naties, waaronder de Nederlanden gerekend moeten worden.
De politieke hegemonie, welke Spanje bijna een eeuw lang heeft uitgeoefend, heeft haar bevestiging en consecratie gezocht in een ideologische of kerkelijke overheersching. Karel de Vijfde en Philips de Tweede hebben niet hun politieke macht en werkzaamheid in dienst gesteld van een religieuze opvatting, maar zij hebben, zooals b.v. Mussolini en Franco in onze dagen, een religieuze opvatting en een kerkelijke organisatie als een steunvlak en middel voor hun politiek gebruikt.
Op het Concilie van Trente, dat onder Spaanschen druk, tegen het verzet van Rome in, is bijeengeroepen en grootendeels heeft gewerkt, hebben de Spaansche diplomatie en de Spaansche theologie overheerscht. In de zestiende eeuw was men er zich in Europa, en in Rome niet het minst, welbewust van dat het Concilie van Trente een voornamelijk Spaansche politiek-theologische aangelegenheid was. Het was de ideologische voortzetting en bevestiging van de verovering van Rome in 1527. Het Concilie van Trente beteekende de politieke en theologische onderwerping van Rome aan Spanje.
| |
| |
De politieke strijd van het Vatikaan tegen Karel V, die zijn hoogtepunt vond in de bezetting van Rome in 1527 en de excommunicatie van Karel V, en de strijd van paus Paulus IV (1555-1559) tegen Philips II, moeten in dit licht worden beschouwd. In dien strijd heeft Spanje de overwinning behaald. De Spaansche koningen hebben Rome naar hun hand gezet, zoowel in hun binnenlandsche (regalistische) als in hun buitenlandsche (imperialistische) politiek.
Het verschil tusschen de voor-Trentsche en de na-Trentsche katholieke Kerk, waarop o.a. Heiber, Pourrat, en ten onzent Pierson hebben gewezen, ligt in de overheersching van het Spaansche formalisme sinds Trente. De Spaansche theologen en juristen en de Spaansche orde van de Jezuïeten hebben aan de katholieke Kerk een overwegend juridisch-politiek karakter gegeven. De zestiende-eeuwsche Spaansche politiek heeft beoogd van de katholieke Kerk een juridisch-politieke organisatie te maken als effectief strijdmiddel in eigen zaak.
Tegen deze Spaansche overheersching, als politieke macht en als daarmee innig verbonden religieuze levensbeschouwing, heeft West-Europa zich metterdaad en principieel verzet. Politiek en religieus. De politiek van Engeland, Holland en Zeeland, van een aantal Duitsche vorsten, van de Scandinavische landen was aanvankelijk het spiegelbeeld van de Spaansche. Het tegenbeeld. Tegenover een religieuze opvatting, welke dienstbaar gemaakt was aan een imperialistische politiek, stelde men een andere, protesteerende, religieuze opvatting, welke dienstbaar werd gemaakt aan de politieke bestrijding van den vijand. Het recept van Machiavelli werd in dezen aan beide kanten toegepast. In Spanje was Machiavelli's droom, een nationale politiek waarvoor het volk in geestdrift was gebracht, werkelijkheid geworden. En als zulk een werkelijkheid is Spanje's invloed, ook op zijn tegenstanders, beslissend geweest.
| |
| |
Het katholicisme, een middel van de Spaansche politiek en daarmee vereenzelvigd, werd ter afdoende bestrijding van deze politiek betrokken in den strijd tegen Spanje. Het Spaansche karakter, gezien door de politieke tegenstanders van Spanje, werd met al zijn denkbeeldige en en werkelijke fouten vereenzelvigd met het karakter van de katholieke religie, tot betere bestrijding er van. Aan deze politieke gruwelpropaganda van West-Europa tegen Spanje hebben de protestanten zich nog niet ontworsteld.
De politieke en economische achtergrond van de reformatorische en contra-reformatorische actie en propaganda biedt menig punt van overeenkomst met den politieken en socialen strijd tegenwoordig, waarbij de termen godsdienst en cultuur waarden moeten bemantelen welke er vreemd aan zijn, zoo niet essentieel daaraan tegenovergesteld.
Het politiek bewind in Spanje had de beschikking over alle middelen om de openbare meening te vormen. De Inquisitie was in eerste instantie een politiek dwangmiddel. Door officieele voorlichting en censuur werd een eenheid van opvatting en willen verkregen, die tot in onzen tijd slechts door Duitschland en Rusland is geevenaard.
In dienst van deze eenheid van opvatting en willen, welke door de kundig opgewekte en geleide volkspassies tot een nationale, mystieke geestdrift kon worden opgezweept, kwamen bewust en onbewust alle cultureele uitingen te staan. In dit algemeene conformisme van hartstochtelijken aard zijn religieuze en cultureele scheppingen en stroomingen ontstaan, welke de politiekcontra-reformatorische actie van Spanje hebben gesteund, doch ook onafhankelijk daarvan als Spaansche invloeden zijn blijven doorwerken in West-Europa.
Als een blijvende invloed van den Spaanschen geest op Europa en vervolgens op de geheele wereldgeschiedenis moet worden genoemd de orde van de Jezuïeten, ont- | |
| |
staan en georganiseerd als een onlosmakelijke verbinding van een politiek stelsel en een godsdienstige opvatting. Het doel is actie, de middelen zijn de onderwerping van het gevoel aan den wil en het intellect. De opheffing van de persoonlijke verantwoordelijkheid, welke overgebracht wordt op den lastgever, in hiërarchische volgorde, en de geestelijke tucht, waardoor een volstrekte discipline verkregen wordt, hebben in dienst van een gemeenschappelijk beleden beginsel en nagestreefd ideaal, prestaties van wereld-historische beteekenis mogelijk gemaakt.
De politieke en kerkelijk-ideologische invloed van Spanje op het Europa van de zestiende eeuw is gevolgd door een breed uitloopenden cultureelen invloed. Een in dubbelen zin merkwaardig verschijnsel heeft zich daarbij voorgedaan.
De cultureele bloei van Spanje komt na het hoogtij van Spanje's politieke macht. Pas in het eind van de zestiende eeuw, toen Spanje als politieke macht begon ineen te storten, begon de cultureele bloeiperiode, welke tot ver in de tweede helft van de zeventiende eeuw heeft voortgeduurd.
De invloed van Spanje op de Westeuropeesche letteren en beeldende kunsten is slechts in de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw geloochend of in twijfel getrokken, doch is nu voldoende duidelijk gemaakt. Een punt van onderzoek dat grooter aandacht en critische vergelijking vraagt is de mate van invloed welke de Spaansche post-Renaissance-philosophie op het Westeuropeesche denken heeft gehad. Menéndez y Pelayo heeft de beteekenis van deze zestiende-eeuwsche philosophie willen aantoonen, vooral de non-conformistische, de critische. Ter aanduiding van de historische beteekenis van deze onvoldoende aan het licht gekomen wijsgeerige stelsels noemt Menéndez y Pelayo een aantal Spaansche philosophen voorloopers van Europeesche figuren, die een
| |
| |
hervorming van het denken en zijn uitkomsten hebben bewerkt. Definitieve onderzoekingen zijn nog niet verricht. Wij beschikken niet over overtuigende conclusies in dezen, slechts over gissingen en panegyrieke uitspraken. Of Gómez Pereyra inderdaad ‘de vader van de moderne anthropologie’ is en ‘meer beteekent dan Descartes, Locke en de geheele Schotsche School’, of Huarte inderdaad ‘een voorlooper is van Lavater, Cabanis en Gall’, of doña Oliva Sabuco (of wie achter dien naam staat) als neuroloog en psychiater ‘vooruitgegrepen heeft op Bichat’, moeten wij nog als open vragen beschouwen. Vives en Pedro de Valencia zouden ‘voorloopers van Bacon en Kant’ zijn geweest. Vives zou de grootste hervormer van de philosophie van zijn tijd zijn geweest, volgens Lange en Menéndez y Pelayo.
Het terrein van de Spaansche zestiende-eeuwsche philosophie is niet voldoende verkend. De aanloop daartoe is gedaan, sinds het eind van de vorige eeuw, maar de causale samenhang van de Spaansche systemen en de latere Westeuropeesche philosophische stelsels is nog vaag.
Het is de groote verdienste geweest van Eschweiler te hebben bewezen dat de Spaansche post-Renaissance-scholastiek, vooral in de wijsgeerige methoden en opvattingen van Suárez, een diepgaanden invloed heeft gehad op de protestantsche philosophie. Door dezen tusschenschakel is, volgens Mager, Leibniz met Suárez verbonden. In de rechtsphilosophie zijn de namen Vitoria, Alonso de Castro, Domingo Soto, Fox Morcillo, Azpilcueta, Vives, Suárez, Báñez, Vázquez, Molina figuren van gezag en invloed gebleven. Spanje stond eerder voor groote problemen van het volkenrecht, natuurrecht en strafrecht dan de West-Europeesche volken, en de theoretische uitwerkingen van die problemen zijn van blijvende beteekenis geweest.
Nog onvoldoende is onderzocht in hoeverre de Spaansche
| |
| |
theologie, voornamelijk van Vitoria, Melchor Cano, Villavicencio, Juan de Santo Tomás, Báñez en Molina de protestantsche theologie in theoretische en systematische opvatting heeft beïnvloed. Pedro de Soto doceerde in Duitschland, Villavicencio in Leuven. Alonso de Castro, Domingo de Soto, Gregorio de Valencia, Ruiz de Montoya en kardinaal Toledo waren, volgens Menéndez y Pelayo, in Duitschland gelezen en bestudeerde katholieke apologeten en polemisten.
De Spaansche mystiek en het ascetisme van de zestiende eeuw heeft in wijden kring doorgewerkt. In het oorspronkelijk en in vertalingen vonden de werken van Santa Teresa, San Juan de la Cruz, Fray Luís de León, Fray Luís de Granada en anderen hun weg door Europa en vervolgens over de geheele wereld. Zeer merkwaardige verschijnselen hebben zich daarbij voorgedaan. In het protestantsche Holland, bijvoorbeeld, hebben Spaansche mystieke geschriften, uit het Fransch en zonder vermelding van den auteur vertaald, als stichtelijke werken gecirculeerd. Pfandl vermeldt dat alleen in de Staatsbibliotheek te München honderd drie en veertig verschillende uitgaven en vertalingen van werken van Fray Luis de Granada voorhanden zijn. Reeds in 1582 verscheen er een Engelsche vertaling van het geschrift over ‘Het Gebed en de Meditatie’ van Fray Luís de Granada, in 1618 verscheen er een Engelsche vertaling van de ‘Geestelijke Oefeningen’ van Sint Ignatius van Loyola. In 1535 en 1536 verschenen er Latijnsche vertalingen van werken van Osuna in Antwerpen. In de zeventiende eeuw zagen verscheidene Fransche vertalingen van werken van San Juan de la Cruz en een vertaling van een werkje van Fray Luís de Léon het licht en aan het eind van de zeventiende eeuw verscheen een Nederlandsche vertaling van ‘Johannes van den Cruyce’.
Het realistisch karakter van de Spaansche mystiek, de nadruk op de zedelijke activiteit, de beoogde transfor- | |
| |
matie van het geheele zieleleven in een van goddelijke liefde en zuiverheid doorstraalde harmonische schoonheid, de verdieping van de persoonlijke, geestelijke ervaring, welke San Juan de la Cruz met den Bijbel tot eenige religieuze kenbron maakt, het menschelijke, boeiende karakter van de heilige Theresia, een der voornaamste vrouwenfiguren uit de geschiedenis, hebben overal in de wereld invloed uitgeoefend. De Spaansche mystiek is minder abstract dan concreet. Zij is meer hartservaring dan verdieping van theologisch inzicht. Haar algemeene karakteristiek is niet een nieuwe belichting van geestelijke problemen, maar een hartstochtelijke, menschelijke beleving van de oude christelijke geloofswaarheden. De Spaansche mystici denken niet zoozeer, zij beminnen vurig. Behalve San Juan, wiens proza wijdloopig is, spreken zij heldere, voor ieder bevattelijke en meesleepende taal. San Juan is als lyricus de grootste liefdesdichter van de Spaansche letteren. De zinspreuk van een Spaansch schrijver uit de zeventiende eeuw ‘het hart is de koning van het lichaam’ is in de mystiek op sublieme wijze bewaarheid. Dit heeft haar, tot bij zeer eenvoudigen van geest, in de geheele gekerstende wereld ingang doen vinden. In de Spaansche mystiek is het goddelijke vermenschelijkt en het menschelijke vergoddelijkt. Het eeuwige is binnen het tijdelijke en menschelijk beperkte betrokken, het heeft er een realistisch karakter gekregen. Het menschelijke gevoelsleven heeft er zijn hoogste uitdrukking in gevonden. De volkomen overgave in de liefde, welke in den ridderroman, in den herdersroman en in de neoplatonisch-wijsgeerige bespiegelingen was geïdealiseerd, is in de mystiek verkregen door de vereeniging van den mensch met het goddelijk object der liefde, door de tijdelijke depersonalisatie.
Zoo in-menschelijk blijven deze gediviniseerde gevoelens van de Spaansche mystici, dat de heilige Theresia als voorwerp van haar bijzonderen cultus Sint Jozef koos,
| |
| |
die vóór haar in geringe mate de devotie der vromen had bezield en na haar een der ‘populairste’ heiligen is geworden.
De intuïtieve menschenkennis van de Spaansche mystici en asceten, waardoor zij het menschelijke aandoenings- en ervaringsleven met al zijn schakeeringen en complicaties vermochten te beschrijven, zonder abstract psychologische beschouwingen, heeft aan hun geschriften een universeel-menschelijk karakter gegeven, hetgeen tot de verbreiding er van aanmerkelijk heeft bijgedragen.
Deze zelfde intuïtieve menschenkennis, deze zakelijke opmerkzaamheid, dit sterk medegevoel en besef van saamhoorigheid, deze zelfde behoefte aan hooge idealen en de nuchtere, ironische kennis van de menschelijke tekortkomingen, deze zelfde drang om het geheele maatschappelijke leven in een verheven sfeer van liefde en gerechtigheid op te nemen en het doordringende inzicht in alle groote en kleine euvels van de samenleving, dit emotionalisme, dit anti-intellectualisme van den Spaanschen mensch en kunstenaar heeft aan Spanje den eersten socialen, ‘popularistischen’ roman geschonken. Met den ‘Don Quichot’ hebben de practische Spaansche levensbeschouwing en de Spaansche artistieke behandeling van het sociaal probleem een blijvenden invloed uitgeoefend op de Europeesche letteren.
Spanje verwerkelijkte het eerst de abstracte veroveringen van de Renaissance. Zijn middeleeuwsche traditie stelde het daartoe in staat. Spanje had een langere voorbereiding gehad voor de zoogenaamde breuk welke de Renaissance met de middeleeuwen vormt. Spanje had zich reeds in de middeleeuwen voor het probleem van den geestelijken aard, van de persoonlijke zelfstandigheid van den mensch gesteld gezien. De Spaansche middeleeuwsche wijsbegeerte was, door de bijzondere gesteldheid van Spanje met zijn wezenlijk verschillende
| |
| |
culturen en levensopvattingen, reeds bijzonder subjectivistisch. De mensch was middelpunt. Het leven, het denken, was anthropocentrisch. In practisch en philosophisch opzicht had Spanje op de zoogenaamde geestesrevolutie van de Renaissance vooruitgegrepen. De metaphysische, kennistheoretische en natuurwetenschappelijke problemen, welke de post-Renaissance-wetenschappen als object kregen, waren principieel in Spanje reeds in gedeeltelijke behandeling genomen.
Spanje schiep den eersten modernen Staat, het eerste moderne koloniale, imperialistische rijk, het eerste moderne nationale leger. De Spaansche neo-scholastiek gaf de eerste moderne kennistheoretische verhandelingen, de Spaansche letteren gaven den eersten socialen roman en het eerste nationale theater. Dit alles is in wezen te herleiden tot het feit dat Spanje, eerder dan West-Europa, onder den druk der omstandigheden tot het inzicht en de practische beleving was gekomen dat de vorming der dingen, het norm- en richtinggevende beginsel, gelegen is in de verworven kennis van de zelfstandige en critische persoonlijkheid.
Cervantes heeft zelf gezegd dat hij bij het schrijven van den ‘Don Quichot’ heeft beoogd een verpoozing te verschaffen aan het neerslachtige, verdrietig gestemde gemoed. Uit andere uitingen van Cervantes heeft men gemeend te mogen afleiden dat hij de volle beteekenis en de bijzondere waarde van den ‘Don Quichot’, dien hij bij andere werken van hem achter schijnt te stellen, niet heeft begrepen. Vandaar dat critici hebben gesproken van zijn ‘onbewuste, geniale schepping’. Cervantes zou volgens vele literatuurcritici een man zijn geweest die, in den blinde schietend, de roos had geraakt.
Plaatst men Cervantes binnen zijn tijd, vergelijkt men zijn geheele oeuvre met de belangrijkste cultuurvoortbrengselen van Spanje in zijn Gouden Eeuw, dan blijkt dat Cervantes voornamelijk met den ‘Don Quichot’ en
| |
| |
enkele van zijn Tafelspelen op het gebied van de literatuur heeft gecreëerd, wat anderen op het gebied van de politiek, de philosophie, de mystiek en de beeldende kunsten hebben voortgebracht. Cervantes moet als een facet van het Spaansche cultuurbeeld worden beschouwd. Dan blijkt dat hij niet is een ‘onbewust tastend’ genie, maar een in nuchtere zekerheid scheppend kunstenaar, een uitbeelder van de gegeven werkelijkheid, welke hij zelfstandig beoordeelde en interpreteerde.
Het groeiend inzicht in den ‘Don Quichot’, als gevolg van verrijkte kennis van de omgeving waarin hij ontstond, is dikwijls in de plaats gesteld van de oorspronkelijke bedoeling van Cervantes met den ‘Don Quichot’. Alsof, bijvoorbeeld, Rodin niet zijn eigen, bepaalde visie en opvatting had gehad bij zijn werk... omdat de critici jaren noodig hebben gehad om die visie en artistieke opvatting te ontdekken.
Cervantes heeft het leven, de maatschappij, de menschen, zichzelf, nuchter en critisch bekeken. Hij heeft, als modern mensch, de beperkingen gezien welke den mensch zijn opgelegd. Hij heeft de verhoudingen gezien waarin de menschelijke aspiraties komen te staan ten gevolge van die natuurlijke beperkingen. Hij is zich van de betrekkelijkheid van alle waarden bewust geweest. Cervantes heeft helder ingezien dat de nuchtere, zakelijke werkelijkheid de eerste eisch is waarnaar het menschelijk streven zich heeft te richten. Cervantes heeft beseft, dat, wie geen oog heeft voor de natuurlijke verhoudingen, het noodige evenwicht mist tusschen zijn idealen en de gegeven werkelijkheid en dus niet in staat kan zijn deze te verwerkelijken. Op zichzelf kunnen de te hoog gestelde idealen schoon en goed zijn, maar hun practische levenswaarde hangt af van de mate van de mogelijkheid ze te verwerkelijken. Slechts een gek en een kind kennen de grenzen van de werkelijkheid niet. De volgroeide menschelijke wijsheid noopt tot passen en meten. Zij
| |
| |
verwerpt het onmogelijke en berust in het onvermijdelijke. Het volstrekte ligt buiten den greep van de menschelijke hand. Dit critisch relativisme van Cervantes was vóór hem wijsgeerig uitgewerkt door Vives, Pedro de Valencia en Francisco Sánchez. Cervantes heeft die levensbeschouwing zelfstandig verwerkt in zijn ‘Don Quichot’ en in enkele andere werken, in het bijzonder in het Tafelspel ‘Het Wondertooneel’.
De ‘Don Quichot’ is niet slechts een burleske grap, een uitbundige schaterlach. Evenmin is hij de ontgoochelde spot over alle metaphysische waarden en de hooge idealen van gerechtigheid en naastenliefde. Ook niet een romantische uitbarsting over het onpeilbare leed van de onbegrepenen, of een geweeklaag en verontwaardigd protest over de stompzinnigheid en hardheid van de nuchtere wezens die slechts oog voor stoffelijke waarden hebben.
De ‘Don Quichot’ is de sociale roman van Cervantes' tijd en de eerste sociale roman van Europa. Cervantes heeft zelf, door zijn harde levenservaring en door zijn intellectueele vorming, begrepen dat de mensch de maat der dingen, de waardebepaling van de beginsels, begrippen, gevoelens en idealen moet afleiden uit de gegeven werkelijkheid. Zijn eigen tijd, de maatschappij waarin Cervantes leefde, was vastgeloopen in de verwarring van idee en werkelijkheid, geloof en practijk, doel en ingenomen plaats. Die maatschappij vindt men in haar geheel terug in den ‘Don Quichot’ en de grondgedachte van Cervantes is, dat iedere poging tot verbetering, tot hervorming moet uitgaan van een zuiver besef van de werkelijkheid zelf en niet van een daaraan vreemd metaphysisch idealisme. Cervantes' relativisme brengt hem tot een practisch idealisme. Don Quichot en Sancho Panza zijn beiden illusionisten. De volmaakte riddelijkheid - gerechtigheid en naastenliefde - en het aardsche paradijs - Sancho's eiland - dit zijn imaginaire waarden en daar- | |
| |
om onvruchtbaar voor de samenleving in haar geheel. Deze heeft haar eigen wezen en wetten en die moet men ontdekken om haar te kunnen verbeteren.
De symbolische figuren van Cervantes, don Quichot en Sancho Panza, zijn door hun universeele menschelijkheid, hun vlucht in den droom, gemeengoed van de Europeesche cultuur geworden. Hun tegenbeeld, de Spaansche schelm, heeft denzelfden triomftocht door de wereld gemaakt. Don Quichot, Sancho Panza en de schelm zijn drie verschillende, maar volkomen menschelijke reacties op een werkelijkheid welke men niet wenscht te aanvaarden. Don Quichot vlucht in een metaphysisch idealisme, Sancho Panza in een hedonistisch humanisme, de schelm in een cynisch negativisme. Don Quichot droomt van de volmaakte schoonheid, de volmaakte gerechtigheid, de volmaakte riddelijkheid en wenscht niet te transigeeren met de werkelijkheid. Hij is gereed de werkelijkheid en zijn medemensch op te offeren aan zijn droom. Sancho Panza verheft het lustgevoel van den middelmatigen mensch tot het hoogste goed en als middelmatig mensch gelooft hij in een leider, die zijn ideaal zal verwerkelijken. Zelf voelt hij zich daar niet toe in staat, hij verwacht de vervulling van zijn droom van een leider, voor wiens kleine fouten, tekortkomingen en dwaasheden hij niet blind is, maar in wiens geniaal mysticisme hij een scheppende, voorzienige macht onderkent.
De schelm is cynisch en negatief. Hij haat de samenleving met de verbetenheid van een herhaaldelijk diep gekwetst kind. De schelm is de opstandige puber, die met zichzelf en anderen geen raad weet, die anderen pijn wil doen omdat hem pijn is gedaan, die zichzelf verlaagt omdat anderen hem en zichzelf hebben verlaagd. De schelm heeft een kwaadwillige, wrange zelfvoldaanheid in het doen van het verbodene, omdat het verboden en verkeerd is.
Het volkomenste beeld van den ‘pícaro’, den schelm,
| |
[pagina t.o. 184]
[p. t.o. 184] | |
VIJFTIENDE-EEUWSCH WOONHUIS TE CÁCERES.
| |
| |
en van de ‘novela picaresca’, den schelmenroman, geeft de ‘Buscón’, de ‘Oplichter’ van Quevedo. Binnen het ontgoochelde levensbeeld van dezen schelm worden alle menschelijke en maatschappelijke waarden betrokken. Alle daden en gedachten ontspruiten uit haat, afkeer, wraakzucht, spotzucht, plaagzucht, waarmee ten slotte voornamelijk de betrokkene, de schelm, opzettelijk zichzelf zoo diep mogelijk kwetst. Ouders, familieleden, geestelijken, rechters, advocaten, soldaten, studenten, professoren, allen worden zij ongunstig en bespottelijk voorgesteld. Met de hardnekkigheid van het verbitterde gemoed probeert de schelm, die zijn eigen avonturen verhaalt (de bekendste schelmenromans zijn als autobiographieën geschreven), de nietswaardigheid van zijn medemenschen aan te toonen. Hij wentelt zich opzettelijk in het slijk en lacht luid en zielig over zijn schande en wangedrag.
Het cynische negativisme van den schelmenroman is het gevolg van de diepe teleurstelling van een hooggestemd idealisme, zooals de verbitterde opstandigheid van kinderen dikwijls voortkomt uit het plotseling verkregen besef van de tegenstelling schijn en wezen, die hun gevoel verbijstert en ontwricht. De negatieve levenshouding is het gevolg van een verwrongen levensbeeld. Het gevoel van opstand, van afkeer, ten opzichte van de ouders, van het gezag, van de samenleving in haar geheel, spruit voort uit de vergelijking van een ideëel beeld met de kwetsende leelijkheid van de werkelijkheid. De haat en spot wordt te grimmiger naarmate de liefde, de vereering en het geloof in de illusie dieper en verhevener zijn geweest.
De schelmenroman mist den goedlachschen spot van de middeleeuwsche hekeldichten, kluchten en zotternijen. Zelfs de een enkele maal gehoorde moraliseerende toon wordt wrang en de strekking gaat in tegenovergestelde richting, want de moreele en religieuze lessen worden ge- | |
| |
geven door wie daar het minst voor geschikt is. De zelfkant van de samenleving, zooals die in den schelmenroman geteekend is, mist die uitbundige vroolijkheid, die gezonde spotzucht, die dartelheid en dien overmoed uit overmaat van levenslust en jeugdig vuur, welke men in het ‘Libro de Buen Amor’, de Spaansche ‘Comédie humaine’ uit de veertiende eeuw, en de West-Europeesche literatuur van de onmaatschappelijken vindt. In de Fransche ‘joyeuse’ groepen, in de Nederlandsche en Duitsche gilden der narrenschepen, Everaertsbroeders en dergelijke, vindt men vroolijke dwaasheid, kostelijke parodie, zinnelijke uitspatting, alle mogelijke ‘kwade fouten’, maar zelden dien grimmigen, wraakzuchtigen haat. In de middeleeuwen spotten de jonge geestelijken vroolijk met episcopaat en kerkelijke ceremoniën, de studenten maken karikaturen van het recht en de rechtsbediening, de burgerzoons lachen over degelijkheid en gematigdheid en allen maken zich vroolijk over deugd en braafheid. In den Spaanschen schelmenroman is dit anders geworden. De Spaansche schelmenroman geeft niet de zinnelijke Vastenavondstemming van de ‘gezellen met wilde manieren’, maar het ziektebeeld van een innerlijk stukgeslagen mensch en van een verworden maatschappij.
De schelm is de tegenvoeter van alle ideëele figuren uit de literatuur. Hij mist de verheerlijkte deugden uit de ridderromans, uit de herdersromans, uit de avonturenromans, uit de heiligenlegenden. Hij heeft alle ondeugden welke tegenover die deugden staan en hij is daar trotsch op, hij zoekt er zijn kracht in, hij leeft er van. De schelm is de principieele en hartstochtelijke verloochening van die deugden.
De schelm is niet fictief, hij is reëel. Ook is het verwrongen levensbeeld van den schelmenroman niet een litteraire verdichting, het beantwoordt aan een ontaarde werkelijkheid. De schelmenroman is niet alleen een psychologisch document. Hij is ook een historisch-sociaal
| |
| |
document. Uit betrouwbare bronnen uit de zeventiende eeuw, uit beschrijvingen van de ruwe Carnavalspret, gepaard met mishandelingen van dieren, bloedige volksvermaken, ontuchtige vertooningen, uit moraliseerende geschriften welke de toenemende ontaarding, de misdaad, de sadistische dwingelandij van overheidspersonen, de schrille tegenstellingen tusschen rijk en arm, de pompeuze kerkelijke ceremoniën en de openbare onzedelijkheid beschrijven, weten wij dat de proletariseering van de maatschappij bedenkelijke afmetingen had aangenomen. Het pessimisme, de ontgoocheling, het cynische vermaak in misdaad en ontucht, het sadisme, de pathologische tentoonspreiding van allerlei ondeugden en schandelijkheden waren sociale werkelijkheden in de zeventiende eeuw. Dit is een facet van de Spaansche barok, welke ook door de beeldende kunsten wordt weerspiegeld. De voorliefde voor het bloedige, afzichtelijke, macabere, verwordene.
De schelmenroman is de ontaarde vorm van den drang naar de persoonlijke vrijheid. Deze drang naar de geheele ontplooiing van de persoonlijkheid, als een verstandelijk en zedelijk zelfstandig element, had zich na het eind van de zestiende eeuw niet meer voldoende kunnen uiten op het gebied der critische, intellectueele werkzaamheid. In de zeventiende eeuw werd ook het terrein der practische actie aanmerkelijk beperkt. De ontdekkingsreizen, de veroveringen, de kolonisaties, gaven niet meer die ruime gelegenheid om het persoonlijk initiatief, het persoonlijk inzicht, het eigen karakter in grootsche daden te verwerkelijken.
De maatschappij, die door dwangmiddelen tot een collectief bewustzijn was gebracht, begon, ten gevolge van de politieke inzinking en het economisch verval, in ontbinding te geraken. Het absolutistische staatsbestuur belette de ideologische vrijheid en verwaarloosde de zedelijke vorming. Geestelijke en maatschappelijke terreur
| |
| |
had een angstpsychose onder de zwakken en agressieven haat onder de sterken gewekt. Bij allen was een zekere mate van hypocrisie ontstaan, omdat de uiterlijke aanpassing en het formeele conformisme levensvoorwaarden waren geworden. Innerlijk verzet leefde echter bij velen, ongekwetst was waarschijnlijk niemand.
De Spaansche Renaissance glijdt zonder overgang onmiddellijk over in de Barok. De schelmenroman - de eerste aanloop is in het midden van de zestiende eeuw - is als letterkundig genre typische Barokkunst. In volkomen zedelijke tegenstelling tot de mystiek en het ascetisme, welke eveneens Baroktrekken vertoonen, is de schelmenroman psychologisch na daaraan verwant. De mystiek en de schelmenroman gaan beide uit van het gevoel der zedelijke onwaardigheid, welke het best gekarakteriseerd is met het beeld van den mensch met pestbuilen en kankergezwellen. De mystiek zoekt de verlossing in de volkomen opneming in een ideëele sfeer, de schelmenroman aanvaardt de algemeenheid en de onvermijdelijkheid van de verdorvenheid en streeft naar de persoonlijke perfectie in het kwaad.
De overvloedige productie en de snelle verbreiding zoowel van de mystieke werken als van de schelmenromans zijn een nieuw punt van overeenkomst. Zij hebben wellicht dezelfde lezers gevonden, zooals er ook schrijvers zijn geweest, o.a. Quevedo, die beide genres hebben beoefend. Men kan bovendien in de beeldende kunsten - schilderkunst en houtplastiek vooral - tal van afbeeldingen vinden die passende illustraties zijn zoowel voor mystiek-ascetische werken als voor de schelmenromans.
Het succes van den schelmenroman is buiten Spanje even groot geweest als in Spanje zelf. Ten eerste wel om zijn menschelijk, te menschelijk, karakter. De gevoelens, gedachten en daden, welke in den Spaanschen schelmenroman zijn beschreven, zijn algemeen menschelijk. De
| |
| |
zelfkant van de maatschappij heeft een blijvende bekoring voor de lezers. De schelmenroman is even populair geweest als de detective-roman nu is. De zeventiende- en achttiende-eeuwsche vertalingen zijn talrijk. De Spaansche encadreering beantwoordde aan de West-Europeesche opvatting van Spanje. Zij versterkte het gekweekte vooroordeel. Hongerige edellieden, strakke religieuze vormelijkheid en zedelijk bederf, loszinnige priesters, avontuurlijke vrouwen, stadswijken vol gespuis en bedelaars, dat was Spanje in de Europeesche oogen, en zoo teekenden de Spaansche romans het land zelf.
Le Sage begon de navolging met zijn ‘Gil Blas’ en zijn ‘Diable boiteux’ en nam voorloopig de Spaansche ensceneering over. Zijn zelfstandige bewerking van het Spaansche gegeven blijkt echter vooral in zijn ‘Diable boiteux’ waar op een Spaansch tooneel levende Franschen zich bewegen. Door Le Sage en Sorel leidt de Spaansche schelmenroman tot den West-Europeeschen zedenroman. Fielding, Smollet, Grimmelshausen zijn in hun romanopvatting door den schelmenroman beïnvloed. Ten onzent Bredero en verschillende andere zeventiendeeeuwsche tooneelschrijvers. Reeds in de zestiende eeuw was er een Nederlandsche vertaling van de ‘Lazarillo’ verschenen en de ‘Guzmán de Alfarache’ zette zijn Europeeschen triomftocht ook ten onzent voort. In het midden van de zeventiende eeuw verscheen van de Nederlandsche vertaling reeds de derde druk.
Door Le Sage, Sorel en Prévost hebben Stendhal, Balzac en Flaubert den invloed van den Spaanschen schelmenen zedenroman ondergaan, zooals een lange rij Fransche romanciers in hun opvatting van den realistischen roman beïnvloed zijn door den ‘Don Quichot’.
Zooals Spanje den eersten socialen roman en den eersten zedenroman heeft voortgebracht, zoo heeft het ook het eerste nationale theater gecreëerd en vormend
| |
| |
ingewerkt op de ontwikkeling van de West-Europeesche dramatische kunst.
Als schepper van het Spaansche tooneel geldt Lope de Vega (1562-1635), die het volksspel en de epische en religieuze volkspoëzie tot uitgangspunt heeft genomen. Het Spaansche theater is van meet af aan speeltheater geweest. Het is geschreven om een ongeduldig en veeleischend gehoor te boeien. Het is niet geschreven voor lezers. Het is ontstaan en het heeft zich ontwikkeld in onmiddellijk contact met de groote menigte. Lope de Vega heeft zich rekenschap gegeven van de eischen welke zijn gehoor aan het tooneel stelde. Hij heeft zich in de plaats gedacht van zijn publiek en hij heeft zich de opvattingen, de gevoelens, de illusies daarvan eigen gemaakt. Lope de Vega en zijn navolgers hebben voor het oogenblik geschreven, voor de toeschouwers van eenige middagen in het rumoer van het alledaagsche leven. Dit heeft aan de Spaansche tooneelkunst van de zeventiende eeuw een innerlijke eenheid gegeven.
De Spaansche dramatische literatuur van de zeventiende eeuw kan als een belangrijk historisch-psychologisch document worden gebruikt, onder de voorwaarde dat men het verschil tusschen de verbeelde werkelijkheid van het tooneel en de doorleefde werkelijkheid van iederen dag in het oog houdt. Overigens loopt die scheidingslijn door het theater zelf heen. De personen die aan de illusies en wenschen van het publiek moesten beantwoorden, de volmaakte edelman, de lyrische minnaar, de vurige patriot, de geloofsheld, de schoone vrouw die tot alle offers uit liefde gereed is, de koning als symbool, hebben hun corrigeerende nevenfiguren als karikatuur. De nuchtere plebejer zonder abstract eerbegrip, de zinnenmensch zonder lyrische ontvlamming, die zijn leven niet waagt noch voor geliefde, noch voor geloof, noch voor den koning.
Ook in de dramatische literatuur is dezelfde tegen- | |
| |
stelling uitgewerkt als in den ‘Don Quichot’ en den schelmenroman, de tegenstelling tusschen het geconstrueerde ideaal en de naakte werkelijkheid. De schildering van de idealen welke aan het Spaansche volk werden voorgehouden, idealen welke aan de verheerlijkte drieeenheid God, Vaderland, Koning een verheven menschelijke werkelijkheid moesten geven, werden op het tooneel een bezielend droombeeld tegenover een afschrikwekkende dagelijksche ervaringswerkelijkheid. Naarmate de innerlijke tegenstelling schrijnender werd, verheerlijkte men het droombeeld luidruchtiger.
De maatschappij, die, gezien door de oogen van scherpziende kenners van Spanje van dien tijd, Cervantes, de Jezuïet Mariana, Quevedo en vele anderen, inderdaad opging, onderging in zingenot en losbandigheid, die het gebaar voor de daad, het woord voor de gedachte, den vorm voor het wezen, den ritus voor de religie, een dynastie voor het vaderland begon te nemen, vroeg een rhetorisch, heldhaftig, lyrisch, pompeus, formalistisch theater, waardoor echter het spottende lachen van den bedwongen critischen zin bleef doorklinken.
Alle officieele idealen, waarmee het collectieve bewustzijn gevoed werd, worden belichaamd in volmaakte figuren, die zelden psychologisch genuanceerd zijn. Het zijn toonbeelden, schema's, geen menschen. De schema's en thema's zijn weinig in getal en overbekend. Het volk houdt van vaste, ongeschakeerde figuren, met geaccidenteerde ervaringen en avonturen, waarvan de ontknooping vooraf bekend is. De spanning blijft, omdat in de wisselende ervaringen en gebeurtenissen het werkelijke, simpele, onopgesmukte menschelijke gevoel en lot kunnen worden verbeeld. Dit blijkt echter tusschenspel, accident, de hoofdlijn volgt de absolute droomfiguren, de abstracte idealen, die het geheele menschelijke leven uit het beperkt tijdelijke willen opheffen in het volmaakte en eeuwige. Zelfs de dood wordt daarin een bijkomstig voorval.
| |
| |
Deze dramatische kunst, die geboren is uit collectieve droomen en een gemeenschappelijke, smartelijke werkelijkheid, is in stijl en techniek Spaansch, maar haar illusies en haar reëel besef, haar geabstraheerde typen en haar aan het alledaagsche leven ontleende bijfiguren zijn algemeen menschelijk. De taal, het spel met beelden, woorden, begrippen, associaties, is onnavolgbaar Spaansch, de actie, de symbolen, de gevoelens, de gedachten, de motieven zijn in het West-Europeesche theater overgegaan.
Het Fransche tooneel van de zeventiende eeuw is uit het Spaansche voortgekomen. Het heeft zijn opzet en gegevens er aan ontleend, maar het is van anderen geest, van een andere levensbeschouwing, het is anders gericht. Het Spaansche theater was een nationaal volkstooneel, het Fransche klassieke theater was bestemd voor een aristocratische en cultureele elite.
De beide Corneille's, Scarron, Rotrou, Molière, e.a. hebben het Spaansche tooneel tot voorbeeld genomen, maar zij hebben de motieven anders verwerkt. Volgens Hazard heeft het Spaansche tooneel den ommekeer van het Fransche theater bewerkt. Het heeft aan het Fransche classicisme de heroïsche bezieling gegeven, voornamelijk door het abstracte eerbegrip van de Spanjaarden. Niet alleen het episch-klassieke theater, maar ook het karakteren zedentooneel is van de Spaansche dramatische literatuur af te leiden. Het perspectief is echter geheel anders.
Het Spaansche theater is schematisch, symbolisch en in beeld gebrachte ideologie. Het klassieke Fransche theater zocht naar de psychologisch verantwoorde en waarschijnlijk gemaakte actie en karakterontwikkeling. Pierre Corneille neemt het abstracte en formalistische eerbegrip van de Spanjaarden over en probeert van de als absolute grootheden opgevatte symbolen menschelijke karakters te maken. In het Fransche zeden- en karakterspel, met zijn hoogtepunt Molière, worden de Spaansche
| |
| |
ethische ideeën levende menschen, met genuanceerde karakters.
Een overgangsfiguur tusschen het schematische Spaansche tooneel en het psychologische Fransche theater is Ruiz de Alarcón (1580-1639), die in Mexico was geboren. In zijn werk vindt men, in Spanje schaarsch, gevoel voor maat, verhoudingen en waarschijnlijkheid.
Het eenige karakter, dat uit het Spaansche tooneel in de algemeene dramatische literatuur is overgenomen, is de ‘Don Juan’-figuur. De vergelijking van het origineel met de bewerkingen is kenschetsend voor het verschil van het Spaansche theater en het Fransche.
De ‘Don Juan’ van het Spaansche tooneel - zijn klassieke bewerker is Tirso de Molina (1571-1648) - is een ideographische formule. Hij is de schematische tegenstelling van een abstract ideaal. Tegenover het ideaal van den lyrischen geliefde, den vurigen geloovige, den man van onbevlekte eer, staat de ‘Don Juan’ als de geslepen bedrieger uit zinnelijken drang, de oogenbliksmensch voor wien geen metaphysische of abstracte waarden bestaan. ‘Don Juan’ verwerpt spontaan, zonder problematiek, de beginselen van de gemeenschappelijke Spaansche levens- en wereldbeschouwing. Hij doet dit zonder strijd, zonder twijfel, zonder onzekerheid. Hij sterft zooals hij heeft geleefd. Zoolang hij nog op zijn beenen kan staan en zijn handen vrij heeft, rekent hij slechts met zichzelf en de zichtbare werkelijkheid. Voor niets anders heeft hij oog of aandacht. ‘Don Juan’ is de ongeschakeerde negatie tegenover het volstrekte Spaansche credo.
Molière heeft de ‘Don Juan’-figuur vermenschelijkt. Hij heeft er een Franschen, spottenden materialist van gemaakt, die voorloopig het zekere voor het onzekere, het voor de hand liggende voor het vaag-mogelijke neemt, zijn verstand en zijn lustgevoel tot voorloopig richtsnoer kiest, maar ruimte laat voor andere normen, waarmee hij echter zelf niet wil rekenen. Uit dezen ‘Don Juan’ is
| |
| |
de onrustig zoekende idealist, de onbevredigde sensitivist, de door onvoldoende begrepen lusten, wenschen en angsten opgejaagde ‘Don Juan’ van het wereldtooneel ontstaan.
Dezelfde tegenstelling tusschen schema en menschelijk karakter ziet men o.a. in ‘De verdachte waarheid’ van Ruiz de Alarcón en de ‘Tartufe’ van Molière. Bij Alarcón overheerscht het volstrekte waarheids- en zedelijkheidsbegrip en de ontwikkeling van de handeling beantwoordt aan het volstrekte beginsel. De leugen wordt gestraft krachtens de absolute zedenwet. De leugenaar wordt mechanisch, automatisch het slachtoffer van zijn leugens, zooals in ‘De muren hebben ooren’ de lasteraar mechanisch het slachtoffer van zijn gelaster wordt. Bij Molière wordt de bedrieger en huichelaar een menschelijk karakter. Hij wordt bovendien niet automatisch door de werking van de immanente wetten der gerechtigheid gestraft, maar doordat hij onhandigheden begaat, niet volmaakt is in de kunst van het liegen.
In ‘Verdoemd door gemis aan vertrouwen’ van Tirso de Molina wordt niet een Faustische natuur geteekend, worstelend met metaphysische en ethische problemen, maar een formalistisch levensbeginsel in beeld gebracht, de werking der genade langs bovennatuurlijken weg. Vandaar dat Franschen hier eerder een karikatuur dan een religieus drama in hebben gezien.
De Franschen hebben, met hun ingeboren gevoel voor maat, waarschijnlijkheid en natuurlijke menschelijkheid, uit het Spaansche theater de bouwstoffen gekozen voor een tooneelkunst die het menschelijk karakter als hoofdgegeven heeft. De Spaansche tegenstellingen van schematische gegevens zijn in het Fransche theater karakterconflicten, ethische problemen of maatschappelijke strijdvragen geworden, waaruit het grillige, ongemotiveerde en bovennatuurlijke geweerd is, of binnen het spel der menschelijke mogelijkheden is teruggebracht.
De betrekkingen tusschen de Spaansche ‘comedia’ en
| |
| |
de Nederlandsche dramatische kunst zijn aangetoond door dr. J.A. van Praag. De Spaansche dramaturgie is, evenals de Spaansche romans, deels door rechtstreeksche vertalingen uit het Spaansch, deels door bemiddeling van het Fransch, in ons land bekend geworden en zij heeft onze dramatische literatuur beïnvloed. Als zeer merkwaardige bijzonderheid vermeldt Van Praag, dat talrijke Spaansche tooneelstukken te Amsterdam werden opgevoerd in de woningen van Joden van Spaansch-Portugeesche afkomst, die - hier zooals elders - in belangrijke mate hebben bijgedragen tot het onderhouden van de cultureele betrekkingen met Spanje.
De invloed van de Spaansche kunst is gedurende de kentering, welke Europa in de zestiende en zeventiende eeuw doormaakte, belangrijk geringer geweest dan de politieke, mystiek-theologische, juridisch-wij sgeerige en litteraire invloed. De Spaansche kunst is steeds bijzonder aan eigen bodem gebonden gebleven. De Spanjaarden zijn wel voortdurend ontvankelijk geweest voor alle invloeden van buiten, maar zij hebben aan de overgenomen opvattingen en motieven een eigen Spaanschen stijl gegeven, die moeilijk te definieeren (zie blz. 200-202) en niet voor overdracht vatbaar is. De eenige artistieke vorm welke in Spanje weinig ingang heeft gevonden is de Italiaansche Renaissance-stijl. De bouwwerken en sculptures in zuiveren Renaissance-stijl zijn schaarsch. In de periode, waarin de Italiaansche Renaissance-stijl in Europa overheerschte, heeft Spanje zijn eigen kunstopvattingen gevolgd. Deze kunstopvattingen zijn zoo geheel met de Spaansche volks-ziel verbonden, dat zij daar slechts in afzonderlijke gevallen, uit innerlijke overeenstemming of als exotisch gegeven, van losgemaakt zijn en naar het buitenland zijn overgebracht.
Dit heeft ook langen tijd gegolden voor de Spaansche schilderkunst. Voor de Spaansche schilderkunst haar eigen zelfstandigheid, haar eigen techniek, stijl en karakter had gevonden, had zij de vormende invloeden van
| |
| |
de Nederlandsche, Venetiaansche en Napolitaansche school ondergaan. Toen de Spaansche schilderkunst, voornamelijk na Greco (1548-1625), tot een zelfstandige ontplooiing was gekomen, bleef zij meer tot Spanje beperkt dan de andere uitingen van het Spaansche cultureele leven. Eerst veel later heeft zich de invloed van de Spaansche schilderkunst in Europa doen gevoelen. Greco is tot in het eind van de negentiende eeuw vrijwel onbekend gebleven en Velázquez kon in het eind van de zeventiende eeuw in Frankrijk nog een middelmatig schilder worden genoemd.
De zuivere weergave van de aanschouwde werkelijkheid, waarnaar Morales (1517-1586) reeds streefde, het diepe gevoel van het menschenleed, het brooze en vergankelijke van het leven, de onwaarde van de zienlijke wereld en de bovennatuurlijke bestemming van den mensch, het religieuze karakter van de Spaansche schilderkunst, dat zelfs in de weergave van de nederigste en de meest verworden vormen van het leven tot uiting komt, hebben deze schilderkunst langen tijd buiten de groote Europeesche cultuurstroomingen gehouden.
Greco's realistische extase, zijn zinnebeeldig formalisme, zijn innerlijke bewogenheid, zijn spel van licht en donker, zijn tot op onzen tijd buiten Spanje als een exotisch barbarisme beschouwd. De statueske figuren van Morales, die in de tegenstelling van licht en donker oprijzen als realistische symbolen van het menschenleed, en over Ribalta (1551-1628), Roelas (1558-1625), Herrera (1576-1656) in Zurbarán (1598-1662) en Velázquez (1599-1660) tot het klassieke Spaansche religieuze en humanistische realisme zijn ontwikkeld, zijn langen tijd een veronachtzaamde, onbegrepen of weinig gewaardeerde cultuuruiting van Spanje gebleven.
In de jaren dat Saint-Simon, Montesquieu, Voltaire en andere achttiende-eeuwsche philosophen en litteratoren
| |
| |
in Spanje slechts een achterland van Europa zagen, een land en volk dat voor de Europeesche beschaving zonder beteekenis was, begon Spanje als de, deels vermeende, verwerkelijking van een nieuw levensideaal richting te geven aan een cultureele omwenteling die in voorbereiding was.
De Romantiek, die uit het nieuwe levensgevoel van een aantal achttiende-eeuwsche lyrici is ontwikkeld tot een nieuwe levensbeschouwing en een nieuwe kunstopvatting, in het eind van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw, is historisch en psychologisch innig verbonden met Spanje. De Spaansche letteren en beeldende kunsten van de zeventiende eeuw hebben aan het romantisch levensgevoel stijlvormen, gegevens, en wijsgeerige bewustwording geschonken. Het gevoel van innerlijke levensgemeenschap heeft vervolgens van Spanje het land van de romantische droomen gemaakt.
Paul Hazard plaatst het begin van wat hij de ‘crisis van het Europeesche geweten’ noemt, in de periode 1680-1715. In dat tijdperk merkt hij groote psychologische veranderingen op. Opstand tegen de gestelde levensvormen en verwerping of critische herziening van de beginselen. Deze kentering in de Europeesche cultuur valt samen met de verbreiding en doorwerking van de zestiende- en zeventiende-eeuwsche Spaansche letteren in Europa. De vertalingen van den ‘Don Quichot’, van de schelmenromans en van de dramatische literatuur volgden elkaar op en maakten West-Europa vertrouwd met de emotionalistische levenshouding van de Spanjaarden. Gedurende het eind van de zeventiende en begin achttiende eeuw - het tijdperk waarin Hazard de crisis van het Europeesche geweten laat vallen - is ‘De scherpzinnigheid en vernuftskunst’ van Gracián het handboek van de Europeesche kunstenaars die naar de ‘allerpersoonlijkste’ uitdrukking, stijl, beeldspraak en woordkunst zoeken, terwijl zijn ‘Heroe’, ‘Discreto’, en
| |
| |
‘Criticón’ een ideëel levensbeeld van den mensch gaven, dat in Europa door velen tot voorbeeld werd genomen.
De neiging van den mensch om in leven en kunst het gevoel en de fantasie den voorrang te geven boven het nuchtere verstand en den zin voor de werkelijkheid, is een even aangeboren eigenschap als het omgekeerde, de overheersching van het nuchtere verstand boven het gevoel, dat is. Een emotionalistische kunstopvatting kan dus spontaan ontstaan en behoeft niet door uiterlijke invloeden te worden bewerkt of bepaald. De letterkundige strooming, die in Engeland in het begin van de achttiende eeuw met Mallet's ‘William and Margaret’ ontstaat, kan een spontane opwelling uit de Engelsche ziel zijn. Het kind Chatterton, dat, bekoord door de middeleeuwsche St. Mary Redcliff, in een verbeeld verleden een wereld van lyrische schoonheid ontdekt, vindt in zijn eigen droomerige, melancholische stemmingen uitdrukkingsvormen en een levenshouding, die verwant is met de Spaansche zeventiende-eeuwsche lyrische en dramatische dichtkunst. In denzelfden tijd echter, waarin deze knaap de onsterfelijke woorden ‘The sleepless soul who perished in his pride’ neerschreef en weerklank voor zijn woorden vond, trok het symbool van den hoogmoedigen, eenzamen idealist, Don Quichot, door Engeland, en het Spaansche theater gaf de dramatische vertolking van andere, door innerlijke onrust, wanhoop, opstandigen en eerzuchtigen hoogmoed opgejaagde of door hoog gestelde idealen bezielde figuren.
Deze, mogelijk goeddeels slechts onbewust doorwerkende invloed van de Spaansche letteren in het achttiendeeeuwsche Europa mag niet worden onderschat. Het feit dat, zoo spoedig de nieuw ontstane emotionalistische levenshouding en kunstopvatting zich van haar bijzonder karakter bewust werd, zij tot verdiepte studie van de Spaansche cultuur kwam en haar eigen scheppingen in een Spaansche omlijsting plaatste, dient in dezen samen- | |
| |
hang te worden beschouwd. Goethe, Grillparzer, Herder, Böhl von Faber, F. von Schlegel, vervolgens von Eichendorff, Heine en ten slotte Schopenhauer, als laatste theoreticus van het romantisch levensgevoel, hebben de studie van de Spaansche letteren vernieuwd. In Frankrijk en in Engeland ontstond bij de romantici dezelfde geestdrift voor Spanje.
Als kunstopvatting en als levensbeschouwing vertoont de Romantiek vele punten van overeenkomst met het zestiende- en zeventiende-eeuwsche Spanje. Het is de groote verdienste van Díaz-Plaja op deze overeenkomsten te hebben gewezen en het probleem der afhankelijkheid en verwantschap te hebben gesteld.
De Romantiek is emotionalistisch. Het gevoel en de verbeelding overheerschen in het leven der kunstenaars en in hun werk. De mensch, als eigenmachtige, zelfstandige persoonlijkheid, wijst alle gezag af en is in hartstochtelijken strijd met zijn omgeving, medemensch, natuur en bovennatuurlijke krachten. De mensch is eenzaam. Hij kwijnt weg in zijn verlangen naar volstrekte gevoelswaarden, hij streeft naar een ideëele werkelijkheid. Hij is belust op een op gevoel en verbeelding werkende tentoonspreiding van zijn eigen, bijzondere waarde. Innerlijke twijfel aan zichzelf en aan de verwezenlijking van zijn idealen, het besef van de tegenstelling tusschen illusie en werkelijkheid stemmen tot somberheid, drijven tot wanhoop. De natuur en de samenleving weerspiegelen eigen stemmingen. Het bovennatuurlijke, het geheimzinnige, het monsterachtige, het gedrochtige, beelden de eigen innerlijke angsten en vertwijfelingen uit. De vrouw is het zinnebeeld van de eigen affecten en weerspiegelt alle schakeeringen daarvan. Zij is de betooverende illusie, de volmaakte schoonheid en deugd, het goddelijk verhevene. Zij is de daemonische macht, de bekoring van het kwade, de lijfelijke ondeugd.
Het romantisch levensgevoel deed een romantische
| |
| |
levensbeschouwing en artistieke techniek ontstaan. De grondslag daarvan is het besef van de persoonlijke vrijheid. Het normgevende is het eigen verlangen en het persoonlijk inzicht. In de letteren, in de beeldende kunsten, in het persoonlijk leven, in de maatschappelijke verhoudingen, in de inrichting van den Staat, eischte men vrijheid en zelfstandige beslissing op. Het zoeken naar de allerpersoonlijkste uitingen van het eigen gevoel leidde, over de spontane, lyrische uiting, naar het ingewikkelde vernuftsspel. Het primitieve leven werd geïdealiseerd, met de onbelemmerde ontwikkeling van de natuurlijke, ‘dus goede’, eigenschappen van den mensch.
Hetgeen in de Spaansche letteren was gevonden, werd in Spanje zelf teruggezocht of verbeeld. De tegenstelling achttiende-eeuwsch Westeuropeesch cerebralisme - Spaansch emotionalisme in de letteren en kunsten werd de tegenstelling Westeuropeesche burgerlijke beperking en regelmaat - Spaansche spontaneïteit en passie. Het chaotisch karakter van de Spaansche maatschappij, het hartstochtelijke personalisme van den Spaanschen mensch, de aangrijpende woestheid en grillige schoonheid van het Spaansche landschap, de schilderachtige sfeer van de Spaansche steden en dorpen, werden het geliefkoosde kader van de romantische literatuur. Schiller, Byron, Hugo, Dumas, Mérimée, Gautier en vele andere romantici zochten in Spanje bezieling of gaven hun fantasieën een ‘Spaansche’ ensceneering. De beschrijvingen van Spanje van Borrow, Gautier en Davillier, de teekeningen van Doré, zijn het klassieke beeld gebleven van hoe het overgevoelige hart en de verhitte fantasie van de romantici Spanje hebben gezien en er nieuwe levenswaarden hebben gevonden.
De psychologische verwantschap van den romantischen dichter met den Spaanschen kunstenaar leidde tot de ontdekking van de Spaansche kunst. Het kenmerkende van de Spaansche kunst is de decoratieve overlading, het
| |
[pagina t.o. 200]
[p. t.o. 200] | |
SCHILDERACHTIG STRAATJE IN SANTIAGO.
| |
| |
ascetisch realisme, de verwerkelijking van het bovenzinnelijke, de gloeiende, maar ingehouden zinnelijkheid, het herhaaldelijk weerkeerende motief van het levensverval, de obsessie van het geheimzinnige en van den dood, de innerlijke onrust, de sombere ernst.
Van de oudste tijden af is in de Spaansche kunst de versiering hoofdzaak. De oud-Iberische kunst heeft een reeds bij uitstek decoratief karakter. De Moorsche sierkunst, de grillig uitgewerkte planten- en dierenmotieven, paste beter bij het Spaansche volkskarakter dan de sobere Romaansche stijl. De Gotiek, met haar felle innerlijke bewogenheid, haar gevoel voor het bovenzinnelijke, beantwoordde aan de grilligheid van de Spaansche fantasie, aan de bezetenheid door de gedachte aan den dood, aan de beklemming door den onstuimig zinnelijken drang. De klassiek-naakte Renaissance-stijl vond nauwelijks navolging, de Barok sloot onmiddellijk, als een wezenlijk Spaansche stijl, op de Gotiek aan.
De Spaansche kerken, die als massieve steenklompen, hoog op heuvels gelegen, het omringende landschap en de neergedoken huizen beheerschen, als symbolen van de bovenzinnelijke machten waarvoor de menschen angstig neerbuigen, drukken door hun opzet en inrichting volkomen het wezen van de Spaansche kunst uit.
Het suggestieve spel van licht en donker van de Spaansche schilderkunst, waardoor de hoofdfiguren scherp komen af te steken tegen den achtergrond - die zelfs als landschap slechts bijkomstig onderdeel blijft -, wordt in vele Spaansche kerken de omhullende duisternis, waarin de vlammende kaarsen van het altaar en van de heiligenbeelden, vermengd met een bleek schijnsel uit de smalle ramen, de oogen trekken naar het heilige centrum.
De verwerkelijking van het bovenzinnelijke, die de schilderkunst en de houtplastiek kenmerkt, waardoor de bovennatuurlijke wezens binnen het menschelijk bestaan betrokken worden en daarvan zelfs het dagelijksch en
| |
| |
huiselijk karakter aannemen, voltrekt zich geheel in de kerken, waarin de Christusbeelden met ‘echt’ haar, glazen oogen en tranen van was, hun te treffende menschelijkheid met zijden kleeren bedekken.
De beheerschende gedachte van het verval en de koststondigheid van het leven, welke in de Spaansche schilderkunst die eindelooze rij van grijsaards, gebrekkigen, dwergen, idioten, bedelaars, zwervers en verworden stakkers heeft voortgebracht, wordt in de kerken in beeld gebracht door de in glazen kisten opgebaarde Christusfiguren, grauw en verschrompeld als een verdord cadaver.
De voorliefde voor het aangrijpende en gruwelijke, gevolg van verdrongen zinnelijke driften, die blijkt uit de realistisch afgebeelde martelaarsfiguren met stuk gescheurde lichamen en de schildering van dood en verrotting, komt in de kerken tot uiting in de aanschouwelijke voorstellingen van de verschrikkingen van hel en vagevuur en in de met metalen zwaarden en dolken doorstoken Jezus- en Mariabeelden, wier rood geverfde wonden en marteltuigen afzonderlijk voorwerp van devotie zijn.
De typisch Spaansche somberheid, de ‘Spaansche droefheid’, die in zooveel norsche, naargeestige portretten tot uiting komt en zooveel lijdende Christussen en Moeders van Smarten heeft voortgebracht, wordt in vele kerken weerspiegeld in het opzettelijk weren of dempen van het buitenlicht en in de zware, beklemmende zuilen en muren.
De voorliefde voor het pompeuze, voor het decoratief-overladene, voor het monumentaal-indrukwekkende, die in de Spaansche Gotiek, de Barok, en den Churriguerastijl is uitgebeeld, komt in het interieur van de kerken tot uiting in de tot aan de zoldering reikende altaarstukken, de onder kronen en juweelen beladen Mariabeelden, de meters hooge, zwaar vergulde tabernakels, de tentoon- | |
| |
spreiding van pracht en weelde in de kerkelijke ceremoniën.
Tijdens de opkomst van de Romantiek heeft een Spaansch kunstenaar, die midden in het Europeesche leven stond, het wezen van de Spaansche kunst met al haar tegenstrijdige uitingen in zijn werk samengevat.
In Goya (1746-1828) is de Spaansche volksziel belichaamd. Het geheele innerlijke leven van het Spaansche volk spreekt uit Goya's werk. De behoefte aan ideëele levenswaarden, de tragische conflicten van illusie en werkelijkheid, de sombere ironie uit wanhoop, de verdrukking van het geweten, de uitbarstingen van hartstocht en haat, de bezetenheid door waandenkbeelden uit angst voor het bovennatuurlijke, de grimmige onverdraagzaamheid, het sadistische behagen in bloed en wonden, de voorliefde voor het macabere, het afschrikwekkende, het in doodsangst verwordene. Doch ook de liefde voor het eenvoudige, het alledaagsche, het vreedzame straattafereel, het idyllische verpoozen, het blije spel en de bekoring van de jeugd en de stille geneugten van den ouderdom.
Het psychisch realisme van Goya heeft het Spaansche volk in zijn dagelijksch bestaan, met zijn innerlijke en uiterlijke nooden en vreugden, met zijn geheele werkelijke geschiedenis weergegeven. Goya heeft in zijn tijdbeelden ook het verleden aanschouwelijk gemaakt.
In zijn ‘Celestina’, het van dichterlijke liefdesdroomen vervulde schoone meisje Melibea, met de heksachtige, geslepen, oude koppelaarster, die met den rozenkrans in de hand en een gebed op de ingevallen lippen op haar toesluipt, is het sexueele drama van Spanje geteekend met de soberheid van het vijftiende-eeuwsche litteraire meesterwerk dat in Spanje actueel is gebleven. Het pendant daarvan in het dagelijksch leven is het bordeel, in de nabijheid van de kerk gelegen.
In zijn ‘Inquisitie’-doeken, en in zijn Flagellanten is
| |
| |
het religieuze drama van Spanje vastgelegd, de ontaarding van het religieus gevoel, door tyrannie, gewetensdwang, aangekweekt fanatisme, metaphysische angsten.
In zijn Stierengevechten is de geheele historische en psychische beteekenis van dit nationale Spaansche spel aanschouwelijk gemaakt. Gegroeid uit een magisch-religieuzen cultus is het stierengevecht de symbolische uitdrukking gebleven van den strijd tusschen het redelijke en onredelijke, den mensch en het dier, den mensch en de natuurlijke en bovennatuurlijke krachten. Het is tevens de noodzakelijke vorm voor ontlading der passioneele driften, de gezamenlijke deelneming aan den cultus van geweld, bloed en behendigheid, het hartstochtelijke spel van beweging en vaardigheid, van koelbloedigheid en beheersching, van voorgeschreven spelregels en persoonlijk initiatief.
In de portretten van Koning Karel IV en Koningin Marie Louise is de degeneratie van het koninklijke huis met een zakelijke rust, een helderheid van psychologisch inzicht, een innerlijke verontwaardiging, getemperd door hoofsche wellevendheid, en een verbeten woede in de kleine, verradende trekjes aangegeven. Geen historisch werk, met alle noodige documenten over het treurige leven aan het hof van Karel IV en Ferdinand VII, is in staat het dynastieke verval zoo aanschouwelijk te maken als de portretten van de koninklijke familie van Goya dit vermogen.
Als de rede zijn eigenlijke functie verliest en gaat droomen in de beklemming van een beangst gemoed en een verdrukt geweten, brengt zij monsters voort. Deze gedachte is van Goya en hij heeft ze geuit in zijn heksensabbatten, zijn nachtmerries, zijn grillen, zijn droomen, zijn werelden van angst, verschrikking en geweld. Goya, die in zijn levensbeschouwing verwant is aan Quevedo, op wien naar eigen verklaring Jeroen Bosch diepen indruk had gemaakt, vertoont in zijn grillige,
| |
| |
nachtmerrie-achtige angstverbeeldingen treffende verwantschap met onzen Jeroen.
In zijn ‘Verschrikkingen van den oorlog’ symboliseert Goya de vertwijfeling en de grauwe ellende van het volk. Elk dezer ‘Verschrikkingen’, de ineengestorte huizen met de dooreengeworpen lijken, de gefusileerden, de gehangenen met den ironisch toekijkenden Franschen soldaat, de in blinde woede vechtenden, het onverschillige vervoer van karrevrachten dooden en de sombere ommegang in het onzekere, moet worden verstaan van uit het aangrijpende beeld van domheid, ontzetting, waanzin, rondom ‘De doode Waarheid.’
Dit scepticisme en pessimisme van Goya, uit het besef van het zegevierend onrecht, de heerschende domheid, de uitzichtlooze ellende van de verdrukten, is ook kenbaar in Goya's religieuze werk. Zijn ‘Christus aan het Kruis’ is een beeld van sombere gelatenheid, van berusting in de domheid en het geweld, van het opgeven van een schoonen droom van naastenliefde, gerechtigheid en innerlijke vroomheid en van een smartelijke erkenning van de despotieke willekeur der machthebbers. Het is een Jezus Christus die zich van God en de menschen verlaten gevoelt, die eenzaam hangt boven zijn folteraars, verraders en weifelende vrienden en boven zich een duistere leegte ziet.
Goya, die het geheele gevoelsleven van den mensch in beeld heeft gebracht, vertolkte de levensbeschouwing van de opkomende Romantiek, welke in belangrijke mate door hem de Spaansche kunst heeft leeren verstaan.
Het is merkwaardig, dat de negentiende-eeuwsche Spaansche Romantiek, die ontstaan is onder Westeuropeeschen invloed, bij haar teruggrijpen op de zestiende- en zeventiende-eeuwsche cultuur de aesthetiek van Greco beter is gaan begrijpen en daarvoor ontvankelijk werd. Greco was in de achttiende eeuw in Spanje zelf, in de academische kringen die van het Fransche cerebrale classicisme doortrokken waren, vrijwel een on- | |
| |
bekende geworden. In Spanje is na 1830 de studie van Greco weer opgevat. De doorwerking daarvan op Europa is eerst een halve eeuw later merkbaar geworden.
Bergson heeft tijdens den wereldoorlog van 1914-1918 een vernieuwing van de geestelijke belangstelling voor Spanje voorspeld. Spanje zou wederom zijn licht werpen over een keerpunt van de Westeuropeesche beschaving.
Een twintig jaar voordien had Barrès bevonden dat in Spanje de gevoelens onstuimiger waren dan in West-Europa, dat de gedachten er in wezen gevoelsreflexen waren en niet geconstrueerde formules, dat het leven en de dood er in magische betrekking tot elkaar werden gediend en dat de dood als een andere levensvorm werd gecultiveerd. Spanje was voor Barrès de bevrijding uit de prozaïsche eentonigheid van het Europeesche, materialistische bestaan. Spanje was kleur, passie, geest. In Spanje was edel leven, geestelijke exaltatie, streven naar eeuwigheidswaarden in het aardsche bestaan. Energie en hartstocht, stralend licht en barre rotsen, hoogmoed en tragische levensspanning, dat was het Spaansche levensbeeld voor den neo-romanticus Barrès.
Na den wereldoorlog is Spanje in de oogen van velen verrezen als een Nieuwe Wereld. Het primitieve Spaansche bestaan, de afgelegen dorpen in de bergen, de ommuurde steden in de woeste eenzaamheid, de bouwvallen uit een eeuwenoud verleden, de middeleeuwsche logementen, de pompeuze processies met van goud en edelgesteenten flonkerende beelden en gewaden, omstuwd door een geestdriftige menigte, vormden een passende omlijsting voor het anti-intellectualistische, anti-utilitaristische Spanje, dat in zoo'n scherpe tegenstelling stond tot het aan rationalisme en mercantilisme stervende West-Europa.
Het agrarische Spanje, met zijn boerenbedrijf van
| |
| |
twintig, dertig eeuwen her, waar het koren nog gedorscht werd door muildiervoeten en waar de ossenwagen traag over de hobbelige wegen ging, waar in het ontoegankelijke bergland nog roovers leefden, en arenden, beren en wolven hun voedsel vonden, waar de Zigeuners hun oorspronkelijke nomadenbestaan nog voortzetten en stierenvechters binnen een kring van tienduizenden toeschouwers een ritueel spel van leven en dood uitvoerden, dit primitieve, agrarische Spanje boeide den West-Europeaan met zijn tot in onderdeden geordende maatschappij, geregeerd door een eenig en almachtig god, het Geld.
Het praekapitalistische Spanje, waar de verhouding van mensch tot mensch gebaseerd was op de gelijke, innerlijke waarde, waar de bedelares haar kind kon zoogen op een café-terras en een daglooner een minister een sigaret kon aanbieden en de hand reiken, waar besef voor geestelijke hiërarchie en geen gevoel voor mechanische discipline was, waar liefde, haat, geloof met vurige felheid werden geuit, dit Spanje was een openbaring voor de wereld waar de mensch naar zijn bezit en zakelijke bruikbaarheid wordt beoordeeld, waar wel macht, doch weinig erkend gezag is, waar de gevoelens en opvattingen getaxeerd worden naar de politieke beursberichten.
In Spanje scheen het leven niet redelijk ontleed, maar hartstochtelijk beleefd te worden; het leven werd niet mechanisch onderdeel van een onpersoonlijk stelsel, maar het was eigen, emotioneel bezit; de mensch was niet een pasmunt of werktuig, maar een wezen met een heroïek gevoel van eigenwaarde; het leven werd niet geleid door het zakelijk belang, maar door het ideëel eigendom.
In Spanje was de cultuur niet het uitsluitend bezit van een kleine groep met een gecompliceerd-technische uitrusting, maar een gemeenschappelijk goed waar allen, ook het kind, de vrouw, de bedelaar, de boer, aan werkten.
Dit was het geïdealiseerde Spaansche levensbeeld van het na-oorlogsche Europa, dat zichzelf wilde ontvluchten.
| |
| |
De buitenlandsche toeschouwers namen in Spanje herhaaldelijk den vorm voor het wezen. Zij zagen in de magere, pezige lichamen van de Castiliaansche boeren een ascetisch-mystieke ziel, niet een leege maag; zij zagen de donkere oogen van de Andaloeziërs wel gloeien van passie, niet van honger. Zij zagen wel de schilderachtige houdingen van de bedelaars voor kathedralen met barokgevels of voor Moorsche paleizen en moskeeën, maar zij zagen niet hun maatschappelijke en geestelijke ellende. De buitenlandsche toeristen keken wel in verrukking op naar de Gothische muren en torens van ‘doode steden’, maar zij gaven zich geen rekenschap van de menschelijke ellende die binnen die muren besloten was. Zij zagen wel de overdadig versierde kerken en de geloovigen die in extatische houdingen geknield lagen, maar zij zagen niet de toenemende ontkerstening van Spanje en de ontgeestelijking van de geestelijkheid. Men had lyrische bewondering voor het imperiale Spanje dat werelden ontdekt en onderworpen had, men werd romantisch gestemd over de vervallen grootheid van Spanje en zette zich mijmerend neer bij de indrukwekkende ruïnes, maar men toonde geen of weinig belangstelling voor de oorzaken van Spanje's verval. De buitenlanders geraakten in geestdrift over Spanje's ‘edelen levensstaat’, maar zij beseften niet dat Spanje een praalgraf in Barokstijl dreigde te worden.
Spanje was de laatste romantische illusie van West-Europa. De levensvormen waren er ruwer, de gevoelens ongebreidelder, de plastische fantasie levendiger en kleuriger. Spanje was de vlucht uit het nuchtere, zakelijke, overbeschaafde Europa. Spanje was ‘exotisch’. Het was ‘anders’. Men sloot, opzettelijk of onbewust, de oogen voor de innerlijke overeenkomsten. Men bepaalde zich bij het verschil in gebaar en uiterlijk en maakte zich over al wat daarachter verborgen lag romantische voorstellingen.
Het wereldtoerisme, dat na den grooten oorlog naar
| |
| |
Spanje werd geleid, en grootendeels beperkt bleef tot enkele, gemakkelijk bereikbare plaatsen met een spectaculair karakter, bracht Spanje in de mode. De Spaansche schilderkunst, de dans en de muziek vonden daarna hun weg in Europa. De literatuur bleef tot een zeer kleinen kring beperkt, zij werkte minder onmiddellijk, zij eischte grootere activiteit van den geest, het publiek kon niet slechts passief haar bekoring ondergaan en haar wezenlijk karakter onderscheiden. Sorolla, Pinazo, Zubiaurre, Zuloaga, Romero de Torres, Solana, Echagüe, Gustavo de Maeztu, Maruja Mallo, López Mezquita, Joaquín Mir, Aureliano Beruete, Dario de Regoyos, Chicharro, Sunyer, Anglada, maakten het Europeesch publiek met de moderne Spaansche schilderkunst vertrouwd en Picasso, Gris, Dalí werden wereldberoemde vertegenwoordigers van de allernieuwste opvattingen. De moderne Spaansche muziek werd beroemd als de allernieuwste van Europa, al werd haar verbreiding ook tegengegaan door de voor de groote massa gereedgemaakte conventioneele Spaansche muziek. Albéniz, Turina, de Falla, Granados zijn een Europeesch cultureel bezit geworden. ‘Argentina’, ‘Argentinita’, Escudero en andere Spaansche danseressen en dansers hebben een ontvankelijk publiek gevonden voor het symbolische expressionisme van den Spaanschen dans, waarin ritueele plechtstatigheid en wilde hartstocht een harmonischen uitdrukkingsvorm hebben gevonden.
Terwijl echter de vulgaire Blasco Ibáez op rumoerige wijze in de geheele wereld verbreid werd, kende men Spanje's grootsten artist van den modernen tijd, Ramón del Valle-Inclán, slechts in zeer beperkten kring. De artistieke Spaansche literatuur - het proza zoo goed als de gedichten - kan slechts in het oorspronkelijk worden gelezen. De techniek van de Spaansche woordkunst en het spel met begrippen is met de taal verbonden. De Spaansche geestesstructuur heeft in het Gongorisme, dat in de
| |
| |
zeventiende eeuw de Europeesche letteren heeft beïnvloed, haar zuiverste uitdrukking gevonden. In de hedendaagsche literatuur is een wederopleving van dit Gongorisme merkbaar, in de poëzie, bijvoorbeeld Valle-Inclán, García Lorca, in den roman, bijvoorbeeld Gómez de la Serna, en in de essay, bijvoorbeeld Ortega y Gasset. In de handen van de Gongoristen wordt de literatuur absolute poëzie, een aristocratische geestessport, waarin de uitdrukking van het gevoel verintellectualiseerd wordt, een spitsvondig spel ter vermijding van het bekende woord en de bekende zinswending, om een puur persoonlijk uitdrukkingsmiddel te vinden, hetwelk voornamelijk in een nieuwe associatie wordt gezocht. ‘Poëzie is vermijding van het noemen der dingen’, zegt Ortega y Gasset ergens. Elusie en allusie, als eenige vorm voor de illusie.
Het hispanisme, de wetenschappelijke beoefening van de Spaansche geschiedenis en cultuur, heeft van de naoorlogsche idealiseering van Spanje de invloeden ondergaan. Terwijl er in de laatste vijftien jaren een stroom van geschriften is ontstaan betreffende Spanje's bloeiperiode en deze geschriften grootendeels een panegyriek karakter hebben, is de productie aangaande de vervalperioden gering. Tegenover de ‘zwarte legenden’ over Spanje, beginnen ‘witte legenden’ te ontstaan, gedocumenteerde waarmakingen van wenschdroomen. In het moderne Spanje, dat nieuwe wegen begon te zoeken tot verkrijging en bewustwording van een nieuwe, eigen cultuur en dat uit een critisch onderzoek van de geestelijke en materieele oorzaken van het verval de middelen ter geheele reconstructie wilde leeren kennen, is herhaaldelijk een geprikkelde reactie tegen deze verheerlijking van een te romantisch geïnterpreteerd verleden merkbaar geweest. Men zag het gevaar dat in deze idealisatie schuilde. Een gevaar voor Spanje, dat tot een rhetorischen lofzang van het verleden werd gedrongen en dreigde te verstarren in een episch gebaar, terwijl nuchtere, harde, verstandelijke
| |
| |
arbeid en zedelijk-religieuze bezinning werd vereischt. Een gevaar ook voor Europa, waar totalitaire staatstheorieën zich van het oude Spaansche voorbeeld meester maakten en mythen begonnen te vormen.
De idealiseering van het zestiende- en zeventiendeeeuwsche Spanje is vooral merkbaar geweest bij de Duitsche hispanisten. Het standaardwerk van Pfandl over de Spaansche ‘Nationalliteratur’ is daarvan geheel doordrongen. Het is een lofzang op het beginsel van ‘Eén leider, één geloof, één volk, één cultuur.’ Karl Vossler besloot in 1930 een meesterlijke voordracht over de beteekenis van de Spaansche cultuur voor Europa met de bedenking dat het vitalistische, mystieke anti-rationalisme van Spanje, dat hij verheerlijkte, aan deze zijde van de Pyreneeën gevaarlijk kon werken. Wat in Spanje opvoedkundige en constructieve waarde had, kon buiten Spanje misleidend werken en als middel door het fascisme, een ‘hochfahrende Demagogie’, gebruikt worden. In 1932 publiceerde Karl Vossler zijn werk over Lope de Vega, hetwelk, volgens zijn eigen aankondiging, geschreven is uit verlangen naar een dichtkunst welke geworteld is in een religieuze en nationale gemeenschap, die uitstijgt boven standsverschillen en het leven aanvaardt. Het ‘persoonlijk tijdsgevoel’ van Vossler noopte hem een levensbeeld te geven van een dichter, die in zijn tijd had volbracht ‘wat heden ten dage door velen weer gewenscht en noodig geacht wordt’. Hij wilde met zijn ‘Lope de Vega’ een inleiding geven in een ‘verre en toch zoo nabijgelegen wereld’.
Zoover gaat Vossler in zijn idealiseering van Lope de Vega en zijn tijd, dat hij zijn gebreken ‘naïef en beminnelijk’ noemt en hem vrij acht van de ‘minderwaardige gevoelens van de onbevredigde neiging om zich te laten gelden en van het ressentiment, waardoor het hedendaagsche bewustzijn en de samenleving vergiftigd zijn’.
| |
| |
Betreffende Vossler's ‘Inleiding tot de Spaansche literatuur van de Gouden Eeuw’ schreef Le Gentil, dat de sympathie van Vossler voor de Spaansche Gouden Eeuw gedeeltelijk voortkwam uit de overeenkomst van het Spanje uit dien tijd met het Duitschland uit onzen tijd. Daardoor legde Vossler bijzonder den nadruk op het onlogische en het mystieke van het Spaansche volk van de Gouden Eeuw. Hij heeft achter de uiteenloopende en tegenstrijdige uitingen van de Spaansche cultuur een gemeenschappelijk ideaal gezocht, waarop nauwelijks critiek zou zijn geoefend.
Dr. G.J. Geers heeft, naar aanleiding van de werken van Pfandl, Vossler, Hatzfeld, e.a., van de wenschdroomen van het Duitsche hispanisme gesproken. De identificatie van het Spaansche volk met zijn leider, de gemeenschappelijke Spaansche beleving van de mystieke idealen van de zuiverheid van het bloed, de eenheid in een geloof, het nationale karakter van de cultuur, hebben de Duitsche hispanisten als een eigen droombeeld bezield en hun critisch vermogen geschaad.
De Duitsche hispanisten hebben door hun geïdealiseerd beeld van Spanje aan de Duitsche staatstechniek een suggestief voorbeeld gegeven van een kunstmatig vereenigd volk, dat, in kennelijken strijd met de feiten, de zuiverheid van het ras tot nationale basis nam, den leider boven de critiek en de wetten verhief, een anti-intellectualistisch levensideaal huldigde, een almachtig politiek-ideologisch gerechtshof stichtte tot handhaving er van, en zich vervolgens gemeenschappelijk in een imperialistisch expansionisme stortte.
De psychologische wetten, waaraan zulk een kuddegemeenschap gehoorzaamt, heeft de moderne Duitsche psychologie diepgaande bestudeerd, en de fascistische staatstechniek, die zich principieel tegenover deze wetenschap stelt, heeft de uitkomsten van haar onderzoek als handleiding genomen en doeltreffend leeren toepassen.
| |
| |
Op de katholieke politieke en sociale wetenschappen oefent het klassieke Spanje een soortgelijken invloed uit. De eenheid van Kerk en Staat, met de overheersching van de Kerk op den Staat zooals die in Spanje is verwerkelijkt, blijft voor vele katholieken een staatkundig en maatschappelijk ideaal. In zake Spanje wordt echter herhaaldelijk de perspectivistische fout gemaakt, dat de opgang en de machtsperiode van Spanje aan de verwerkelijking van dit ideaal worden toegeschreven. Onvoldoende critische studie van de Spaansche geschiedenis of eigen illusionisme is de oorzaak van dit gezichtsbedrog. In Spanje is de Kerk pas in de vervalsperiode, vooral onder de laatste Habsburgers en de eerste Bourbons, een politiek machthebber geworden. Onder Ferdinand en Isabella, Karel V en Philips II was de Kerk een politiek middel in de hand van den souvereinen Staat.
Het katholieke corporatisme, in den stijl van de Oostenrijksche grondwet van 1934 en van het Portugal van Oliveira Salazar bijvoorbeeld, en het katholieke fascisme, in den stijl van het manifest van het Nationale Blok van Calvo Sotelo, en den clericaal-militairen opstand vervolgens, zijn geïnspireerd op een geïdealiseerd klassiek Spanje.
De volstrekte regeling van het openbare en persoonlijke leven, met gebruikmaking van de staatsmacht, is een gedachte welke aan katholieke politici en in het bijzonder aan de geestelijkheid dierbaar is. Het hiërarchisch systeem van de katholieke Kerk neigt over tot absolutisme en imperialisme, vooral in tijden waarin het geestelijk overwicht vermindert. De vrijheid voor anderen - de politieke, maatschappelijke en intellectueele vrijheid - is in de oogen van de katholieke politici en de katholieke geestelijkheid geen begeerlijk goed. In tijden van geestelijken bloei, van krachtige, innerlijke beleving van de geestelijke beginselen van de Kerk, hebben katholieke theologen en rechtsgeleerden het beginsel van de volks- | |
| |
souvereiniteit kunnen verdedigen, bijvoorbeeld in het zestiende-eeuwsche Spanje. In tijden van verslapping en formalisme wordt geprobeerd het innerlijk geschade overwicht met uiterlijke machtsmiddelen te versterken. Het gebruikmaken van materieel geweld is een erkenning van geestelijke zwakte van de Kerk. Van het oogenblik af, dat de Kerk de macht over de geesten begint te verliezen, zoekt de clerus naar de toepassing van politieke dwangmiddelen. Het is daarom psychologisch begrijpelijk dat in onzen tijd het clericalisme het katholieke autocratische Spanje van de laatste Habsburgers en de Bourbons verheerlijkt en staatstheorieën aanhangt welke daaraan ten grondslag zouden hebben gelegen. Tot welke ongeestelijke daden en methoden dit kan leiden, leert ons de houding van het Spaansche episcopaat onder Franco. Tot welk een principieele verloochening van het Christendom dit kan leiden, heeft ons de aanvankelijke vereenzelviging van kardinaal Innitzer met het nationaal socialisme doen zien. Tot welk een bedenkelijke verwarring dit kan leiden, heeft ons de steun geleerd welken het Italiaansche episcopaat heeft verleend aan het fascisme, dat de principieele transcendentie van het Christendom verwerpt.
Het geestelijk verval van het clericaal-autocratische Spanje heeft den katholieken blijkbaar weinig geleerd. Blind voor de historische werkelijkheid zoekt men een bezielend voorbeeld in een Spanje, dat slechts in de verbeelding bestaat. Hierbij bereidt men een nieuwe vervalperiode van het geestelijk leven voor, gelijk aan die welke naargeestig is belicht door de flakkerende mutserds van de Inquisitie.
|
|