| |
| |
| |
Hoofdstuk V
Kunstenaars, mystici en revolutionnairen
Een kenmerk van het wezen van Spanje is de alle levensuitingen doorstralende invloed van een oude cultuur en een treffend geringe uiterlijke, materieele beschaving. De voorname rust en waardigheid van de Spaansche landbevolking spreekt van een oud ras met een diepe, geestelijke cultuur; het kader van het maatschappelijke leven, de behuizing en de schamele kleeding getuigen van geringen welstand en een gebrekkige civilisatie.
Het oorspronkelijke wezensverschil tusschen cultuur en civilisatie openbaart zich in de Spaansche feiten. Cultuur wil zeggen verzorging, bebouwing, huldiging. Het begrip cultuur heeft een stelligen inhoud, het wijst op de ontplooiing van de gaven van den enkeling. Cultuur is individualistisch, personalistisch. Civilisatie, beschaving, is polijsting, het is een gevolg van uiterlijken druk of dwang. Civilisatie is een uiting, een gevolg van een geordende maatschappij waarin de enkeling ondergeschikt is gemaakt aan de gemeenschap. Cultuur is dynamisch, uiting van persoonlijk geestesleven en van persoonlijke bewogenheid. Civilisatie is mechanisch, vormelijke bewerking van bovenaf. Civilisatie is in wezen een negatief begrip wat den enkeling betreft. Het is de gedwongen inpassing en assimilatie van den enkeling in een gemeenschappelijk bestaan.
Het Spaansche leven en de Spaansche cultuur hebben zich tot op onzen tijd ontwikkeld in een agrarische maatschappij, waarin het industrieel kapitalisme zich niet of nauwelijks deed gelden. Spanje vormde een landengroep welke wel tot een staat, maar niet tot een natie was vereenigd. Het staatsbestuur was centraliseerend en normaliseerend in politiek en ideologisch opzicht. Het maatschappelijk leven evenwel was plaatselijk heel uit- | |
| |
eenloopend, als gevolg van den verschillenden aard van de bewoners en de ligging en natuurlijke gesteldheid van de onderscheidene gewesten. Het onderling contact was gering door de slechte verbindingswegen en de weinig beteekenende handelsbetrekkingen.
Het staatsbestuur heeft eeuwenlang de richtlijnen aangegeven van het openbare leven, van de politieke en godsdienstige opvattingen, maar het liet de andere persoonlijke en maatschappelijke uitingen zich ongedwongen ontwikkelen binnen het betrokken, natuurlijke gebied. Dit heeft aan de Spaansche cultuur een tweeslachtig wezen gegeven. In zooverre zij bewuste uiting van het geestelijk en emotief leven is, wordt zij beperkt door de grenzen welke het normaliseerend staatsbestuur heeft gesteld aan de ontwikkeling van het persoonlijke, redelijke en zedelijke bewustzijn. Waar deze officieele grensbepaling als een beperking van de persoonlijke vrijheid werd gevoeld, werden de cultureele uitingen opstandig en revolutionnair. In zooverre echter de Spaansche cultuur een niet verstandelijk vertolkte uiting van het gevoelsleven is, is zij een in klanken, beelden en bewegingen gegestyleerd spel, waarin de persoonlijke gevoelsstemmingen en gemoedsconflicten worden weerspiegeld en waarin eeuwenoude overleveringen zelfstandig worden nagevolgd.
De civilisatie, de uiterlijke beschaving, heeft in de Spaansche agrarische, prae-kapitalistische maatschappij niet die beslissende macht kunnen verkrijgen, welke zij in het kapitalistisch-industrialistisch West-Europa en Noord-Amerika heeft verkregen. De eerste voorwaarden daartoe zijn massale opeenhoopingen van menschen, goede verbindingswegen, een geregeld handelsverkeer en een goed functionneerende staatstechniek. De civilisatie leidt tot gelijkschaving, tot volkomen effening, tot opheffing van het personalisme. Als gevolg hiervan verdwijnt in de kapitalistisch-industrialistische maatschappijen de volkskunst.
| |
| |
Spanje, dat tot op onzen tijd buiten den beslissenden invloed van het kapitalistische industrialisme was gebleven, heeft dan ook in zeer geringe mate de West-Europeesche en Noord-Amerikaansche civilisatie met haar stoffelijke welvaart en technisch comfort overgenomen. Daarentegen heeft Spanje een rijke volkskunst behouden en de hoogere, bewuste cultuuruitingen - muziek, dichtkunst, dans, beeldende kunsten - zijn steeds innig verbonden gebleven met de spontane volkscultuur.
De Spaansche cultuur wordt, zoo lang wij haar in de geschiedenis kunnen volgen, gedragen door het volk. Zij komt daar onmiddellijk uit voort en blijft er innig mee verbonden. Het volk staat binnen de cultuur. De cultuur was een gemeenschappelijk goed en niet, zooals in West-Europa en Noord-Amerika, het bezit van een kleine groep van ingewijden. In deze innige verbinding van volk en cultuur is pas in het begin van deze eeuw, en voornamelijk tijdens en na den wereldoorlog, een scheuring ontstaan door het opkomen van twee nieuwe bevolkingsgroepen, de gezeten burgerij en het fabrieksproletariaat. Deze beide bevolkingsgroepen zijn het voortbrengsel van de uit West-Europa en Noord-Amerika overgebrachte groot-industrie, welke met buitenlandsche kapitalen en buitenlandsche technische leiding tot ontwikkeling is gebracht. Deze twee nieuwe bevolkingsgroepen werden ontworteld, losgemaakt van hun natuurlijken levensbodem en voor beide is de oude Spaansche cultuur een vreemd, geestelijk goed geworden, waaraan zij geen deel kunnen nemen en waarop zij onbewust-vijandig reageeren. De in enkele handels- en industriecentra snel tot eenigen welstand ontwikkelde burgerij heeft zich gehaast een technische civilisatie over te nemen, aan het buitenland ontleend zooals haar welstand. Het fabrieksproletariaat, grootendeels naar de steden getrokken landbevolking, verwilderde in de industriecentra, of nam de nieuwbakken
| |
| |
burgerij tot voorbeeld en werd een slechte nabootsing van een onechten levensstijl.
De wisselwerking van de volkscultuur en de elitecultuur is in de Spaansche geschiedenis een constant feit. Door deze wisselwerking heeft de Spaansche cultuur een minder geconstrueerd karakter dan de West-Europeesche cultuur, welke al eeuwen lang in haar stijl- en thema-ontwikkeling beïnvloed wordt door haar tegenbeeld, de technische civilisatie.
Zoowel in de Spaansche letteren als in de muziek en beeldende kunsten kan men den bevruchtenden invloed van de volkskunst vaststellen. Een zeer duidelijk voorbeeld voor onzen tijd is de muziek van Albéniz, Granados, de Falla, Antonio José, Turina, e.a. Hun composities zijn in wezen bewerkingen van de anonieme volksmuziek. Zij zijn, als persoonlijke kunstenaars, de stijlbewuste vertolkers van de oorspronkelijke volksscheppingen. De artistieke dichters hebben inspiratie, gegevens en verstechniek gevonden in de volksdichtkunst. De roman heeft van de middeleeuwsche satyre en moraliseerende legende, den zestiende- en zeventiende-eeuwschen schelmenroman tot de naar zedelijke en verstandelijke bevrijding zoekende romans van Galdós en Pio Baroja, geleefd in het besef van de maatschappelijke werkelijkheid en haar nooden. Het tooneel is opgehouden volkstooneel te zijn toen het zich losmaakte van het burleske drama, het spel van spot, leering en vermaak, van het volk. García Lorca heeft den weg terug gewezen en met het marionettentheater uit den burgeroorlog is de dramatische kunst weer met het volksgevoel vereenigd.
In de schilderkunst kunnen de meest Spaansche schilders, Goya en Picasso, als verpersoonlijkingen van den volksgenius gelden. Op de doeken van Goya en Picasso is zoowel de wijze van zien als de wijze van zijn van het Spaansche volk weergegeven. Hun bij uitstek subjectieve schilderkunst, die chaotisch en fragmentarisch is zooals
| |
| |
iedere felle, persoonlijke beleving, dringt, juist vanwege haar hartstochtelijke intensiteit, diep in het wezen van de ervaren en aanschouwde werkelijkheid in. Zij zijn de onmiddellijke reflexen van gevoelsspanningen, zij geven die op even spontane wijze weer als de religieuze houtplastiek uit de zestiende eeuw of de ceramiek, welke meer dan dertig eeuwen lang een levende Spaansche volkskunst is gebleven. Kleur en teekening, klank en gebaar geven het gevoelsleven van een gepassionneerd volk treffender en zuiverder weer dan het woord en de idee, en daarom zijn de Spaansche schilderkunst, de houtplastiek, de ceramiek en de muziek op een hooger niveau van cultuuruiting gekomen dan de Spaansche letteren.
De literatuur heeft geen Goya en geen Picasso voortgebracht. De zoo jonge filmkunst bracht reeds een Buñuel, in veel opzichten een Goya van de film. Dat de literatuur geen figuren heeft voortgebracht van de afmetingen van Goya en Picasso, vulkanische persoonlijkheden in wie het volkswezen tot uitbarsting is gekomen, is deels een gevolg van de geaardheid van het Spaansche volk zelf, deels een gevolg van uiterlijke omstandigheden.
De verhouding van den Spanjaard tot het leven en de maatschappij is hartstochtelijk, niet bezonnen of intellectualistisch. De gevoelens zijn sterker dan de gedachten. Het gevoel, de passie, verhindert de helderwording van de gedachte. Het woord is meer een impulsief gebaar dan een ideologische formule. Vandaar ook de krachtuitingen, de opstapelingen van adjectieven en synoniemen, de tallooze uitgangen ter schakeering van het woord naar affectwaarde. Wie het Spaansch hoort of leest zonder de noodzakelijke gegevens voor de schaalverkleining, zal onjuiste opvattingen omtrent de redelijke waarde van het gesproken of geschreven woord krijgen. Er is bij den Spaanschen mensch over het geheel een gemis aan helder bewuste en gegronde gedachten. Er is een zekere warsheid van abstract denken, van wetenschappelijke denk- | |
| |
en werkmethode, van redelijk onderzoek. Er is ook een tekort aan zuiver intellectueele belangstelling, aan besef dat alle intellectueele waarden voortdurende herziening vereischen. De gedachten van den Spaanschen mensch ontleenen hun waarde, formuleering en motiveering aan zijn gevoelens. In zooverre er van redeneering sprake is, is dat de redeneering van een door hartstochtelijke gevoelens in bewustzijnsvernauwing gebrachten mensch. Het zijn heftige gebaren en kleurrijke woorden, niet zuivere afmetingen van intellectueele waarden. De gesticuleerende hand zoekt onbewust naar een wapen dat kracht aan het betoog zal geven. De burgeroorlogen zijn sinds eeuwen Spaansche vormen voor openbare discussies over nationale problemen.
Nieuwe denkbeelden hebben steeds moeilijk toegang gevonden in het stroeve Spaansche intellect. Terwijl de levendige verbeeldingskracht en het plastische vermogen zich alle buitenlandsche stijlvormen heeft eigen gemaakt en door het eigen, persoonlijk artistiek talent er bloedwarme Spaansche kunst van heeft gemaakt, blijft de geest, het verstand, weinig ontvankelijk voor nieuwe abstracte ideeën. Het voortleven van de duizenden spreekwoorden wijst op een zekere geestelijke traagheid, een vasthouden aan bepaalde denkvormen.
In zooverre is de Inquisitie, zooals zij in Spanje is georganiseerd en zooals zij in Spanje heeft gewerkt, geen vreemd verschijnsel in het Spaansche leven. Zij is er uit voortgekomen, zij past er in, zij beantwoordt aan het Spaansche karakter, waarop zij op haar beurt, door haar almacht van drie en een halve eeuw lang, een onheilzamen invloed heeft uitgeoefend. De afkeer van nieuwe denkbeelden, de warsheid van intellectueele bewogenheid, van abstract denken en van zuivere, redelijke critiek brengt vanzelf tot het aanvaarden en in stand houden van voor allen geldende grondwaarheden. Het is onjuist te meenen dat het instituut der Inquisitie in Spanje onpopulair is ge- | |
| |
weest. Bij verandering van het collectief bewustzijn zullen andere grondwaarheden aanvaard en beschermd worden, maar de gevolgde methoden zullen niet belangrijk van de voorafgaande verschillen. Deze laatste burgeroorlog heeft geleerd dat de Spaansche anarchisten en communisten evenals de phalangisten en katholieke traditionalisten de zonen zijn van hetzelfde volk en nakomelingen van de vroegere Inquisiteurs, van wie zij een spiegelbeeld zijn geworden. Verdraagzaamheid en eerbied voor de denkbeelden van anderen is in Spanje een vrijwel onbekend verschijnsel. Een werkelijk liberalisme in geestelijken zin kan slechts bestaan waar de twijfel als denkmethode wordt gecultiveerd.
De letteren moesten van dit volkskarakter en van de daaruit voortvloeiende politieke en sociaal-administratieve toestanden de gevolgen ondergaan. Eeuwen lang is het centraliseerende, effenende politieke bestuur almachtig geweest. De normen voor het denken waren officieel aangegeven en zij werden door den strafrechter gehandhaafd. Wie den zedelijken moed had een eigen, afwijkende levens- en wereldbeschouwing te vormen en bekend te maken, werd met geweld tot zwijgen gebracht. Men mag aannemen dat gedurende drie eeuwen dagelijks drie of vier menschen op last van den strafrechter met uiterste gestrengheid zijn gestraft. Deze berekening is heel gematigd.
De vrije ontwikkeling van letteren en wetenschappen is ernstig belemmerd door dezen dwang in ideologisch opzicht. Het verzet daartegen is in alle groote schrijvers merkbaar, doch dit verzet is voornamelijk emotioneel, niet intellectueel. Het heeft geleid tot een verrijking van de taal voor het weergeven van gevoelsschakeeringen, het heeft niet een apparaat voor een critisch-genuanceerde gedachtenwereld doen ontstaan. Kenmerkend voor de Spaansche literatuur is geworden de techniek der adjectieven, der woordvorming, en het spelen met woord- | |
| |
beteekenissen, het gebruik der verschillende subjonctiefvormen, het vernuftig hanteeren van associaties. Nauwelijks bekend is de stijl der substantieven en werkwoorden alleen, het werken met feiten, omgrensde gedachten, nauwkeurig aangegeven intellectueele verrichtingen. De Spaansche literatuur is in hoofdzaak stijl-, en woordkunst, zij is rhetorisch en schilderachtig. Slechts waar de beschrijvingen den zelfkant van het maatschappelijk leven raken, geven zij werkelijke, organische menschen.
Borrow heeft de opmerking gemaakt dat de Spaansche taal rijker is dan de Spaansche literatuur. Een aandachtige vergelijking bewijst de juistheid van deze opmerking. De literatuur is voornamelijk decoratief, de taal is dynamisch. In de taal, de levende, gesproken taal, vindt men de sporen van de anonieme opstandigheid tegen voorgeschreven denkwetten. In de gesproken taal vindt men vele elementen voor een persoonlijke levensphilosophie, die door gemis aan een gunstige sfeer en techniek van zelfstandige gedachtenontwikkeling niet tot systematische uitwerking is gekomen. De Spanjaard leeft zijn ontzaglijk groote, vitale energie uit in zijn taal, in het spreken. Op het gebruik van de omgangstaal heeft de geschreven taal geringen invloed uitgeoefend, doordat tot op onzen tijd het aantal menschen dat kon lezen belangrijk minder was dan de analphabeten. Dit heeft de grenzen van de woordbeteekenissen wijd uitgezet en dit heeft bovendien de geschreven taal voortdurend van benedenaf verrijkt. De fel bewogen Spaansche volksziel, haar nooden, haar fragmentarische gedachten en haar tendenzen leert men eerst werkelijk kennen uit de levende taal. Hieraan ontleenen de schelmenroman en de copla's hun documentaire waarde.
De gepassionneerde levenshouding van de Spanjaarden en hun tekort aan critisch intellectualisme heeft de ontwikkeling van de geestesstroomingen die in de Renaissance-periode zijn ontstaan tegengehouden. De wezenlijke
| |
| |
vernieuwing uit de Renaissance-periode, die in de achttiende en negentiende eeuw met verbeterde apparaten is uitgewerkt, namelijk de grondig gewijzigde houding van den mensch ten opzichte van de physieke werkelijkheid, heeft in Spanje geleid tot vitale actie, niet tot wijsgeerig criticisme, niet tot de beoefening van de exacte wetenschappen. Het besef dat het zwaartepunt van het menschelijk leven op aarde ligt en de norm van zijn bestaan in zijn eigen conscientie, heeft in Spanje geen geestelijke omwenteling van beteekenis teweeggebracht. Deels doordat de zoogenaamde Renaissance-ontdekkingen reeds in de dertiende eeuw in Spanje waren beleefd (zie hoofdstuk VI), deels doordat op deze scherper geformuleerde ontdekkingen vitaal-hartstochtelijk en niet abstract-critisch werd gereageerd. Laat men den Renaissance-stijl in de beeldende kunsten en schoone letteren buiten bespreking, dan kan men zeggen dat de Spaansche Renaissance slechts een korte periode van rationeel en ethisch criticisme heeft gekend, tot 1530 ongeveer, met een bloeiperiode van Erasmiaanschen invloed. De eigenlijke Spaansche reactie op den Renaissance-geest is het vitale constructionisme geweest, het constructieve uitleven van den enkelen mensch, van het collectieve streven, van de politieke gedachte. Spaansche Renaissance-producten zijn de Spaansche Staat, een geniale schepping van Ferdinand en Isabella, de ontdekking en kolonisatie van de Overzeesche Gewesten en de persoonlijke ondernemingen met de bedoeling zich in eigen werk te diviniseeren, waarvan Cortés de indrukwekkendste vertegenwoordiger was.
In de uitwerking van deze constructieve actie spreekt inderdaad een Renaissance-geest, zooals de impuls er toe een Renaissance-strooming was geweest. De opvattingen omtrent recht, ras en koloniale administratie zijn Renaissance-producten, critische toepassingen van intellectueele ontdekkingen. De Spanjaarden zijn hun eigen rechter geweest, zij hebben, uitgaande van eigen, ver- | |
| |
oordeelde daden, de beginsels vastgelegd van het volkenrecht, zij hebben het rasvooroordeel principieel verworpen en de beginsels vastgelegd voor humanitaire kolonisatie. Dat hun volksgenooten niet in staat zijn geweest deze beginsels volkomen - of zelfs gedeeltelijk - na te komen, raakt de wezenlijke kwestie van de principieele, juridische critiek niet.
Noodlottig voor Spanje werd echter het feit dat de exacte wetenschappen, die in West-Europa tot bloei kwamen als gevolg van de gewijzigde houding tot de physieke werkelijkheid, niet beoefend of bevorderd werden. Spanje geraakte daardoor niet alleen technisch ten achter, met de economische afhankelijkheid en het politieke verval die daarmee onlosmakelijk verbonden zijn, maar het geraakte daardoor steeds meer vastgehecht in de verouderde denkmethoden. Het vereenzelvigde den vorm met het wezen. Het hield het scholastieke wereldbeeld en het scholastieke denksysteem voor de eenig mogelijke binnen een katholieke levensbeschouwing. Dat echter een christelijk spiritualisme en een ethische metaphysica te verbinden zijn met zelfstandige beoefening van de moderne exacte wetenschappen, drong in Spanje niet door en is in een bepaalde katholieke sfeer ondanks Pasteur en andere illustere adepten van de exacte wetenschappen nog niet doorgedrongen.
De Spaansche intellectueele traagheid is een verhindering voor het nemen van de proef geweest en de politiek-clericale leiders van het volk hebben van een nationaal gebrek - een tekort aan wijsgeerig criticisme - een deugd en een stelsel gemaakt. Van 1530 tot 1931 heeft men de Spaansche scholen en universiteiten gedwongen tot het handhaven van bepaalde denkvormen en denkmethoden en hierdoor is de critisch-intellectueele werkzaamheid tot een verholen zeldzaamheid geworden.
In de achttiende eeuw heeft de Benedictijn Feijoó met zijn critische opstellen geprobeerd ingewortelde voor- | |
| |
oordeelen uit te roeien, de verstarde geesten in beweging te brengen en een moreele en economische vernieuwing te bewerken. Feijoó, Floridablanca, Jovellanos, Aranda en de andere mannen die met Karel III naar verbetering van de maatschappelijke toestanden streefden, en als voorwaarde daartoe goed onderwijs wilden verschaffen, kwamen voort uit het Fransche critische reformisme en hadden hun opvatting van de menschelijke waardigheid daaraan ontleend.
Zooals echter in de zestiende eeuw de Erasmiaansche invloed met geweld was gekeerd en de aanloop tot een op de scepsis gebaseerde wijsbegeerte en de humanistische levensleer was gestuit, zoo werd ook in de achttiende en in de negentiende eeuw de invloed van het Fransche reformisme van bovenaf tegengegaan.
Het heeft tot het eind van de negentiende eeuw geduurd eer het in Spanje is gekomen tot een stelselmatig herzien van de aanvaarde beginsels en denkvormen, de grondslag is gelegd en de levensvoorwaarden zijn geschapen voor de ontwikkeling van de moderne critische methoden en het ontwerpen van een Spaansche philosophie.
De grondvesters van het moderne Spanje, dat zich weer heeft willen inlijven in de Europeesche letteren en wetenschappen, zijn Franciso Giner de los Rios, een Erasmiaansche figuur wat zijn geest en opzet betreft, Salmerón, een liberaal staatsman, Costa, een vooruitstrevend sociaal hervormer, en Azcárate, een vernieuwer van de juridische administratie.
Uit deze mannen, wier geniaal kunstwerk de modellatie van een nieuwe Spaansche generatie is geweest, is het instituut ‘Junta para Ampliación de Estudios’ voortgekomen, een instelling tot algeheele hervorming van het onderwijs en het bevorderen van de beoefening van de letteren en wetenschappen. Een geheel nieuw Middelbaar en Hooger Onderwijs, een aantal litteraire en weten- | |
| |
schappelijke tijdschriften en boekwerken, vele laboratoria en een aanzienlijk fonds tot het verleenen van buitenlandsche studiebeurzen zijn door deze Junta in het leven geroepen.
Het is dan ook eerst in de laatste twee generaties dat de groote intellectueele en ethische levensproblemen openlijk en zelfstandig in de letteren zijn behandeld. Van de helft van de zestiende eeuw tot het eind van de negentiende eeuw kenmerken de Spaansche letteren zich door emotionalistische opstandigheid en intellectueel conformisme. Men moet de uitgegeven Spaansche teksten geweld aandoen, met scherpzinnig vernuftspel tusschen de regels door willen lezen, om belangrijke, overtuigende gevallen van non-conformisme in wijsgeerigen zin te kunnen aantoonen.
Opstandig zijn zij allen. Men zal moeilijk een meesterwerk uit de Spaansche letteren kunnen noemen dat niet revolutionnair is. In alle groote en in vele kleinere schrijvers is het verzet tegen de bestaande politieke en maatschappelijke toestanden hartstochtelijk. Dit verzet gaat uit van een in Spanje bijzonder levendig gevoel voor menschelijke waardigheid en recht.
Uitermate revolutionnair zijn de mystici, Santa Teresa, San Juan de la Cruz e.a., die dan ook in botsing zijn gekomen met de kerkelijke autoriteiten. De Spaansche mystiek, die in de tweede helft van de zestiende eeuw een hooge vlucht heeft genomen, is een der voornaamste uitingen van de Spaansche Renaissance, vitale actie van den enkeling ter diviniseering van de eigen persoonlijkheid. De Spaansche mystiek vertoont psychologisch groote overeenkomsten met de Spaansche ontdekkingen en veroveringen van nieuwe werelden. De cultus van de eigen persoonlijkheid, het streven van Cortés e.a. om in een zelf gesticht imperium te blijven voortleven, vindt zijn parallel in de verovering van een geestelijke wereld van Santa Teresa en San Juan de la Cruz, waarin de mensch
| |
| |
in het goddelijk wezen zal worden opgenomen. De dynamische actie van de veroveraars wordt weerspiegeld in de geestelijke en zedelijke activiteit van die mystici, wier zuiver besef van de maatschappelijke werkelijkheid en wier evangelisch saamhoorigheidsgevoel met de geestelijk, zedelijk en stoffelijk verwaarloosde menigte hen verre hield van quietistische gelatenheid en hen tot vurige predikers en hervormers maakte.
De persoonlijke godsbeleving van de mystici en het daaruit ontsproten ethisch integralisme, het besef dat de geestelijke en zedelijke beginsels van het Christendom absoluut zijn en er niet mee getransigeerd moet worden, bracht Santa Teresa, San Juan de la Cruz, San Ignacio e.a. in botsing met het opportunisme van de kerkelijke overheid.
Het is een gemeenplaats geworden te spreken van het religieus karakter van de Spaansche cultuur en van het Spaansche volk. Dit religieus karakter is voornamelijk formalistisch. De religie als diep persoonlijke ervaring is in Spanje in de laatste eeuwen, na het versterf van de mystiek, slechts als onderdrukte stem tot uiting gekomen. Het religieus formalisme, waardoor het Spaansche katholicisme spreekwoordelijk is geworden, is bij de groote menigte versteend tot fetichisme. Reeds San Juan de la Cruz heeft dit aangetoond en gebrandmerkt en sinds de zestiende eeuw is dit kwaad steeds erger geworden. De godsdienstige en zedelijke vorming van de massa is verwaarloosd. De kerkelijke autoriteiten hebben zich met een uiterlijk conformisme van de massa tevreden gesteld.
In plaats van de religieuze ervaring met ethische spanning is een vorm van magische interpretatie van de kerkelijke ceremonieele handelingen getreden en bij de toenemende ontkerstening van het Spaansche volk is dit magisch, paganistisch karakter van de volksreligie steeds duidelijker geworden. Niet alleen in de eenzame, armelijke dorpen in het hart van Extremadoera of op de Castili- | |
| |
aansche hoogvlakte, maar ook in de groote steden bleef het volk verstoken van werkelijke geestelijke voorlichting en zedelijke leiding. De vervreemding van de Kerk en zelfs de vijandschap daartegenover van de groote menigte moet in de eerste plaats verklaard worden door het in gebreke blijven van de verantwoordelijke kerkelijke autoriteiten zelf.
Het levend godsdienstig bewustzijn heeft reeds eeuwen lang aanstoot genomen aan het gemis aan evangelischen ijver van de Spaansche geestelijkheid. Van den oorsprong van de Spaansche literatuur tot op onze dagen worden aanklachten tegen de onwaardige geestelijkheid gehoord. In deze opstandigheid van het religieus gevoel en het zedelijk verantwoordelijkheidsbesef tegen de wereldgelijkvormigheid en lauwheid van de geestelijken zijn twee verschillende perioden te onderscheiden. Tot op de hervormingen van het Concilie van Trente (1545-1563) richt zich de verontwaardiging tegen het zedelijk verval van de geestelijkheid, na het Concilie van Trente komt het godsdienstig gevoel in opstand tegen de politiek-economische werkzaamheid van de hoogere geestelijkheid, welke van de Kerk een wereldsch machtsinstituut heeft gemaakt.
Het streven naar politieke en economische macht, in innige verbinding met den Staat waarmee zij een materieele belangengemeenschap had gesloten, heeft van de Kerk eensdeels een simpel onderdeel van het staats-organisme gemaakt, en anderdeels een vormelijk religieus instituut dat zich steeds meer assimileerde aan een godsdienstig laagstaande maatschappij.
Na Trente is er steeds door alleenstaande, diepreligieuze naturen gewezen op de verzaking van het geestelijk karakter van de Kerk. Ontaard in een politiek-economisch machtsstreven werden de tijdelijke belangen van de Kerk tegenstrijdig aan die van de landbevolking en vervolgens van het groote stadsproletariaat en de kleine burgerij, die steeds vijandiger tegen haar werden gestemd.
| |
| |
In zooverre de Kerk zich nog als geestelijk instituut in het maatschappelijk leven kon handhaven, geschiedde dit voor de groote massa door assimilatie aan de lagere volksreligie. Deze aanpassing en verbastering is zoo ver gegaan dat eeuwen lang bijgeloovige praktijken, fetichistische handelingen en zelfs ceremoniën, die uit den tijd van den Iberischen stierencultus onder het volk waren blijven voortleven, in Extremadoera en andere provincies binnen de kerkelijke plechtigheden werden opgenomen. De dulding van het grofste bijgeloof, magische handelingen en het ongeestelijk bedrijf van den openlijken handel in pauselijke bullen en aflaten hebben eeuw in eeuw uit het zuiver religieus gevoel opstandig gemaakt tegen het geestelijk verval van de Kerk, hetwelk achter den pompeuzen luister van de kathedralen en de openbare machtsmiddelen werd verborgen gehouden.
De religieus-opstandige strooming is, na Trente, door de klassieke mystiek en het ascetisme - Santa Teresa, San Juan de la Cruz, Fray Luís de León - over Nebrija, Brocense, Arias Montano, Gracián, Quevedo en Mariana in de navolgende eeuwen te volgen en heeft in onzen tijd, in uiterste tragische omstandigheden, een hoogtepunt bereikt.
De letteren en de beeldende kunsten, vooral echter de levende omgangstaal, weerspiegelen de verwrongen vormen waarin het verbasterde religieuze gevoel en de niet tot bevrijdende uitspraak gekomen conflicten van verstand en hart zich hebben vastgezet. Twee verschijnselen overheerschen daarin. De obsessie van den dood en de angst voor en de bekoring van de sexueele zonde.
De dood als beklemmende dwanggedachte is begrijpelijk in een land met negatieve leefregelen in zake de geslachtelijke verhoudingen. In Spanje, dat door een van zijn beste zonen en kenners een democratie van monniken is genoemd, is het leven, in een dood- en liefdelyriek, be- | |
| |
schouwd als een korte overgang tusschen twee oneindigheden. De zelfmoord, in Spanje als passioneele uiting een veelvuldig verschijnsel, is als letterkundig gegeven weinig gebruikt ten gevolge van de censuur, maar is als neiging, door de stemming van de inversie van de levenswaarden, in de lyriek en het theater vooral duidelijk waarneembaar. De schelmenroman met zijn ontgoochelde, cynische zelfbespotting, zijn moedwillige zelfverlaging en zijn verguizing en verachting van de ouders, dient ook in dit licht nader te worden beschouwd. De schelm, de ‘pícaro’, is de noodzakelijke aanvulling, de verlenging, van de don Juan-figuur. De gemoedsconflicten, welke niet in innerlijke vrijheid en op natuurlijke wijze tot oplossing zijn gekomen, drijven tot levensnegatie en tot cynisme van macaberen aard. Verbasterde religie en verachtelijk gemaakte eros voeren een zieligen dans uit rondom het graf.
In het klassieke theater is het tegenspel van den ‘gracioso’, den clown, de bespotting van het hooggegespannen liefdesspel van de hoofdfiguren. De grove karikatuur, de nuchtere verhoudingswijzigingen laten het besef van leegheid, doelloosheid, bedrieglijkheid, de behoefte aan ideëele waarden overschaduwen, en verduisteren het eigen droombeeld dat verlossing moest geven. Deze zelfbespotting en zelfpijniging is, toen de figuur van den schelm en den clown als litteraire gegevens in onbruik zijn geraakt, overgebracht in de satyrische zedenschildering, het komische genre-stukje met bitteren ondertoon en ten slotte in de naargeestige sfeer van de doelloos ronddolenden en mislukkelingen van Pio Baroja, een Spaanschen Dostojewsky, zonder diens innige medelijden en menschenliefde.
De Spanjaard neigt tot pessimisme en nihilisme. Een eeuwenlang gemis aan hernieuwde openbare probleemstelling, aan principieele herziening van de gangbare opvattingen, heeft de onverschilligheid voor intellectueele vragen tot een nationalen karaktertrek gemaakt en voor- | |
| |
oordeelen van allerlei aard dieper vastgezet. Verbonden met de gepassionneerde levenshouding wekt dit dweepzucht en onverzoenlijkheid.
Van uit dezen gezichtshoek is het drama van den Spaanschen mensch het zelfstandigst bezien door Galdós, Pio Baroja, Unamuno en Ortega y Gasset. Galdós heeft de religieuze verstarring, de onverdraagzaamheid en de onontvankelijkheid voor nieuwe denkbeelden van de Spaansche samenleving beschreven met de afzondering en ondergang van degenen die naar geestelijke en zedelijke zelfstandigheid streefden. Pio Baroja beschrijft de ongeordende vlagen van vitale actie zonder bewust en goedomlijnd doel en laat zijn figuren ten onder gaan in hun chaotische bedrijvigheid, afgewisseld met moreele inzinking en intellectueel indifferentisme. Unamuno heeft den Spaanschen mensch tot hernieuwde geestelijke en zedelijke spanning willen brengen door aan het oorspronkelijke Spaansche besef, dat ‘de mensch alleen staat tegenover God’, een persoonlijke, tragische werkelijkheid te geven. Er kan slechts weer een vruchtbare levensspanning ontstaan als de mensch zich bewust is de maker te zijn van zijn eigen heelal. De enkeling wordt niet ingepast in een gereed gemaakt geheel, hij is niet een mechanisch onderdeel dat een toegewezen plaats heeft, maar een scheppend, dynamisch wezen dat een eigen levensorde moet ontwerpen en voor eigen levenslot verantwoordelijk is. Ortega y Gasset heeft de Europeesche geestelijke stroomingen in Spanje geleid, Spanje uit zijn afzondering gedrongen en een methodiek voor het Spaansche denken ontworpen, berustend op een herontdekking van den Spaanschen mensch en het Spaansche volk. Tegenover het critiekloos aanvaarden van opvattingen en de berusting in een overgenomen levenshouding, stelt hij de ‘vitale dimensies’ van een persoonlijke cultuur met de verantwoordelijkheid voor de eigen gedachten.
In Spanje is de waarde van den mensch anders gemeten
| |
| |
dan in West-Europa. De benaming ‘monnikendemocratie’ voor de Spaansche maatschappij was zeer juist gekozen. In de korte phase van het menschelijk bestaan zijn allen in wezen en waarde gelijk. De waarde van den enkeling wordt bepaald naar zijn psychisch wezen, niet naar zijn economische beteekenis. Ten opzichte van God, het oneindige, voelen allen zich gelijk, ondanks verschil van maatschappelijken rang of welstand. Ten opzichte van de maatschappij in haar geheel, als een op geestelijke beginselen gebouwde gemeenschap, wordt aan den enkeling een geringe waarde toegekend. De enkeling verhoudt zich tot de gemeenschap als het betrekkelijke tot het absolute. Ter wille van de gemeenschap en tot het behoud van de absolute geestelijke waarden, waarop zij geacht wordt te berusten, wordt de enkeling gemakkelijk opgeofferd.
Evenals men in Spanje, ten gevolge van zijn levenshouding van passioneelen aard, gemakkelijk tot het dooden van een tegenstander komt uit een beheerschend en volstrekt gevoel, of ter wille van een absoluut-geacht beginsel, heeft men ook aan het terechtstellen van ideologische tegenstanders een sacrale beteekenis verleend door het geloof in de geestelijke structuur van de samenleving.
Het zeer uitgewerkte ritueel van de rechtspleging van de Inquisitie en haar pompeuze terechtstellingen zijn de magisch-symbolische vormen, waarin zich de behoefte van een gemeenschap tot zelfbescherming tegen schadelijke, geestelijke invloeden, die het bestaan van haar absolute waarden in gevaar brachten, heeft geuit. Aan dezen sociaal-psychologischen kant van de Inquisitie is te weinig aandacht besteed. Haar bestaan en functie kunnen niet alleen uit haar bewuste politieke, dogmatische en juridische richtlijnen worden begrepen. Het feit van de populariteit van de Inquisitie kan niet alleen uit politiek en dogmatisch conformisme worden verklaard. In de
| |
| |
magisch-symbolische vormen van de Inquisitie zijn de sacrale menschenoffers blijven voortleven uit den heidenschen tijd, welke nog in zooveel andere Spaansche levensuitingen doorwerkt.
In de door heftige gemoedsconflicten bewogen Spaansche maatschappij uit de eerste maanden van den burgeroorlog heeft men aan beide kanten den massalen terugval tot dit primitieve levenspeil kunnen vaststellen, waarop ‘zonder haat’ de maatschappij ‘gezuiverd’ werd van haar ‘gevaarlijke’ tegenstanders. Psychologisch en historisch is het van groote beteekenis dat verschillende groepen, zelfs de felste tegenstanders van de Inquisitie, het ornaat en het ceremonieel van dit instituut hebben nagebootst.
In Spanje is aan den enkeling als maatschappelijk wezen slechts in zooverre aandacht besteed en bijzondere waarde toegekend, als hij voor de ‘gewijde levensorde’ nuttig of schadelijk was. Binnen deze levensorde zijn de enkelingen slechts figuranten. Hun rol is onbeduidend, hun verschillen zijn denkbeeldig. Het geheel is een vertooning van korten duur en slechts schijn. Deze levenshouding, welke den middeleeuwschen mensch in het bijzonder zou gekenmerkt hebben, heeft in Spanje tot op onzen tijd kunnen voortduren, omdat het moreele en economische kader van de Spaansche maatschappij een vrijwel ongewijzigde voortzetting van de middeleeuwsche maatschappij was. Een der diepste oorzaken van de hedendaagsche Spaansche verwarring is de poging tot overhaasten overgang van agrarische maatschappij naar kapitalistisch-industrialistische maatschappij geweest, waardoor de Spaansche samenleving uit haar voegen is gerukt.
Het besef van de eeuwigheidswaarde van den enkeling, van de in wezen fictieve rangordening in de maatschappij en van de broederschap der menschen heeft in Spanje een voortdurenden roep om sociale gerechtigheid doen opgaan.
| |
| |
De verschillen in levenspeil zijn in Spanje nooit groot geweest. Behalve een klein aantal grootgrondbezitters, bisschoppen en kloosterheeren, die over aanzienlijke vermogens beschikten, waren er heel weinig rijken in Spanje. Er was een grauwe gelijkvormigheid, welke ook weer de benaming ‘monnikendemocratie’ voor de Spaansche maatschappij rechtvaardigt. Het eenige, werkelijke verschil in deze gelijkvormigheid was, dat er velen waren die honger leden, armoedig gehuisvest en karig gekleed waren, en dat er, behalve de magnaten des lands, een aantal betrekkelijk welgestelden waren, die zich echter nog dicht genoeg bij den honger en de armoe gevoelden om zich, uit angst of vertoon, overmatig te voeden en met eenige ostentatie te kleeden.
Tot voor eenige generaties was de toestand in geheel Spanje - behoudens Catalonië - nog zooals hij nu nog in de dorpen en provinciestadjes is. Velen leden gebrek en enkelen konden zich goed voeden en kleeden. In ieder dorp en in ieder stadje kon men die enkele bevoorrechten met name noemen. Deels berustte men in deze eeuwenoude toestanden, welke eigen zijn aan een landbouwvolk met een achterlijk economisch bestuur, deels was er een gevoel van verzet en opstandigheid. Het gevoel van op-opstandigheid van den mensch die honger heeft en een ander vette ganzen ziet eten, die in lompen gehuld is en in een hol of krot woont en anderen goed gekleed en gehuisvest ziet, is feller en uitbundiger dan dat van den misdeelde die opgegroeid is in een gecompliceerde kapitalistische samenleving, waar zelden iemand werkelijk gevaar loopt van honger of koude te sterven.
De geheele Spaansche geschiedenis door kan men in de letteren den hartstochtelijken roep om maatschappelijke gerechtigheid hooren. Deze roep is uitgegaan van het christelijk saamhoorigheidsgevoel en richt zich tegen degenen die zich dik eten en anderen laten verhongeren. Tot op den import van Marxistische leuzen, die de vesti- | |
| |
ging van het kapitalistisch industrialisme op den voet zijn gevolgd, is er in Spanje geen sprake van principieelen klassen- en belangenstrijd, wat de verhouding van de groote massa tot de bezittende groepen betreft. De roep om maatschappelijke gerechtigheid, die door de geheele Spaansche literatuur klinkt, was geen kreet van opstand tegen de structuur van de maatschappij, maar een eisch tot in-practijk-brenging van de levensleer van het Christendom. De hiërarchische opbouw van de maatschappij en de economische verschillen werden als de vanzelfsprekende, in de orde van de menschelijke natuur en de goddelijke beschikking gelegen inrichting van de samenleving beschouwd. De massa droeg haar lot gelaten in zooverre dit als de wil van God kon worden uitgelegd. De groote kindersterfte, gevolg van maatschappelijke ellende, werd tot op onzen tijd in tallooze Spaansche gezinnen lijdzaam aanvaard. ‘Men deelde gelijk op met God’, d.w.z. men was tevreden als men de helft van de kinderen in het leven behield. Wie zich op de hoogte heeft kunnen stellen van de uiterste armoe en inderdaad onmenschwaardige toestanden, waarin duizenden gezinnen, vooral in het Zuiden, Westen en Centrum van Spanje, eeuw in eeuw uit hebben geleefd, wie het door ontbering en endemische ziekten verschrompelde menschentype uit de verschillende gewesten heeft leeren kennen, heeft een indrukwekkend bewijs van het menschelijk geduld en de gelaten berusting in de gegeven levensomstandigheden voor oogen gehad.
De passie laaide slechts op als de ellende niet langer te dragen was en men vroeg dan slechts de aalmoes die de Christen gehouden is te geven. De dichters die de volksgevoelens vertolkten hebben op aangrijpende wijze deze smeekbeden weergegeven, zij hebben satyrieke beschrijvingen gegeven van de geestelijken die ‘met hun bijzit en een huis vol bastaards’ zich dik aten en doof bleven voor de klachten der armen, zij hebben de arme boeren
| |
| |
geschilderd die hun laatste kip moesten slachten voor den landheer, die op jacht was afgedwaald en in de boerenstulp een maal gelastte. Het algemeene middeleeuwsche thema, dat geld alles vermag te geven, de gunstige uitspraak van den rechter, wereldsch aanzien en zelfs de hemelsche zaligheid, die te koop wordt aangeboden, is in Spanje, door de gelijk gebleven toestanden van die clericaal-feodalistische maatschappij, tot op onzen tijd een vertrouwd litterair gegeven gebleven.
In de zestiende en zeventiende eeuw hebben een aantal humanisten, onder invloed van Erasmus' principieele critiek op het ongelijk verdeelde bezit, het ideaal van het eerste Christendom gehuldigd, de afschaffing van het particulier bezit en de inrichting van de maatschappij volgens broederlijke gelijkheid. Tot meer dan de letterkundige uitwerking van een tot de verbeelding sprekend gegeven is deze opvatting niet gekomen. Het heeft zelfs asceten en mystici kerkerstraf en mishandeling gekost, toen zij dit christelijk ideaal tot een kloosterwerkelijkheid wilden maken.
De ideologische critiek van de Fransche encyclopedisten op de maatschappij leidde in Spanje tot sociaal reformisme, vóór de massa zich, zooals in Frankrijk, van de revolutionnaire gedachten meester maakte. In het begin van de negentiende eeuw, bij de grondwet van 1812, wordt er in Spanje met een reorganisatie van het maatschappelijk stelsel een aanvang gemaakt, volgens de Fransche principes, in zooverre die met den christelijken geest te vereenigen waren. Door de vereenzelviging van de Kerk met het reactionnaire politieke en sociale stelsel is sindsdien het ideologisch verzet daartegen geleidelijk ontwikkeld tot een principieele bestrijding van de Kerk zelf. De politieke en sociale bewustwording van de groote massa heeft aan deze bestrijding een rumoerig karakter gegeven.
De mogelijkheid tot een vrijere, meer omvattende
| |
| |
arbeidersorganisatie werd geopend door de opheffing in 1812 van de verplichte aansluiting bij een gilde. Het beginsel was geformuleerd en erkend, latere intrekking deed het slechts bewust vastzetten bij de massa, die het niet zelf had ontdekt. Catalonië, dat de eerste opeenhooping van fabriekspersoneel in de textielindustrieën had, kreeg in 1840 de eerste arbeidersorganisatie. Het heeft echter tot 1868 geduurd eer de Spaansche arbeidersbeweging aansluiting heeft gezocht bij de internationale strooming. Twee jaren nadien werd het eerste Spaansche arbeiderscongres gehouden in Barcelona, de oudste en voornaamste industriestad in Spanje. Hier werd besloten tot directe actie. Het denkbeeld van vreedzaam reformisme langs wegen van geleidelijkheid kon moeilijk ingang vinden in het gepassionneerde temperament van de Spanjaarden. Het is dan ook uit overeenkomst in levenshouding en temperament, uit de behoefte tot actie onder druk van het gevoel, dat de Spaansche arbeidersbeweging zich voor Bakoenin uitsprak, toen het Marxistisch-socialistische congres in 1872 te Den Haag zijn methode en opvattingen verwierp. Het Marxisme heeft in Spanje als sociale wijsbegeerte nauwelijks beoefenaars van beteekenis gehad. De Spaansche Marxistische bibliographie is tot op onze dagen weinig zaaks. Behalve Maurín, Nin, Andrade zijn er geen Marxistische schrijvers van belang te noemen. Daarentegen heeft het gepassionneerde anarchisme en de emotioneele drang tot sociale revolutie de geheele Spaansche literatuur van onzen tijd, en de beeldende kunsten in hooge mate, beïnvloed.
De naar socialistische opvatting geleide arbeidersbeweging, welke van 1890 af krachtig is toegenomen, aan vankelijk zonder principieel geformuleerd programma, heeft door haar opportunistische tactiek ruimer gelegenheid tot breeder opgezette organisatie gevonden dan het anarcho-syndicalistische streven, dat apolitiek was. Zij heeft ook practische resultaten bereikt, de benoeming van
| |
| |
de Studie-Commissie tot Maatschappelijke Hervormingen in 1902, de oprichting van het Instituut van Maatschappelijke Hervormingen met een sociaal Scheidsgerecht in 1903, de Industrieele Gerechtshoven in 1909, en vele sociale wetten: de Ongevallenwet, de Zondagsrust, de achturige werkdag (in 1919) en beschermende wetten in zake vrouwen- en kinderarbeid zijn door de tactiek van overleg van de socialistische partij en de socialistische vakvereenigingen tot stand gekomen. Zij hebben door hun methode van transigeeren, als gevolg van realistische politiek, zelfs hun medewerking aan de dictatuur van Primo de Rivera verleend en daardoor in die jaren hun bestaan als organisatie wettelijk gewaarborgd. De geschiedenis van de Republiek heeft geleerd dat de principieele verdeeldheid binnen de socialistische beweging de positie van de socialistische partij als regeeringspartij uiterst zwak maakte.
De revolutionnaire geest, die sinds de vorige eeuw het geheele politieke, maatschappelijke en cultureele leven van Spanje heeft beheerscht, heeft, door den invloed welken het christelijk denken in stelligen of negatieven zin ondergaat van de gewijzigde probleemstellingen en de ideologische structuurveranderingen, verschillende stroomingen onder de Katholieken doen ontstaan. De conservatief gezinde Katholieken hebben hun activiteit beperkt tot reactionnaire politiek. Van de innerlijke bewogenheid van de Spaansche samenleving zagen zij slechts de uiterlijke verschijnselen en zij meenden de maatschappelijke onrust te kunnen bedwingen door krachtiger gezag en openbare liefdadigheid. In de kritieke jaren voor den val van de Monarchie en de komst van de Republiek hebben de conservatief gezinde Katholieken geen groote figuren tot leiders gehad. Mannen als Menéndez Pelayo of zelfs een Balmes zouden de teekenen der tijden beter hebben verstaan en voorlichting en leiding hebben gegeven. In de conservatief gezinde katholieke kringen is men onont- | |
| |
vankelijk gebleven voor de nieuwe denkbeelden op het gebied van de sociale en politieke wetenschap en heeft men zich daar vijandig tegenover gesteld, uit gemis aan theoretici welke het constructieve uit het oude en het nieuwe principieel konden verzoenen. Aanvankelijk volhardden de conservatieve Katholieken in een clericaalabsolutistische politiek, met een zekere tegemoetkomendheid aan de eischen tot maatschappelijke verbeteringen. De dictatuur van Primo de Rivera heeft een gedeeltelijke verwerkelijking van die pogingen gegeven. Daarna heeft men getracht de van haar politieke en maatschappelijke macht bewust geworden massa te winnen voor een corporatief-politiek stelsel. Gil Robles heeft daarmee, onder de kundige leiding van de Jezuïeten, een kortstondig succes bereikt. De bijeengebrachte groote menigte liep daarna in verscheidene richtingen uiteen. Deels in sociaal-revolutionnaire richting, onder de
leiding van den jongen Antonio Primo de Rivera, die zoowel vernieuwing van het geestelijk leven als hervorming van de maatschappij zocht te bewerken, in het kader van een liberaal, anti-clericaal katholicisme. Een ander deel van de katholieke menigte werd opgevangen door de monarchisten met een vooruitstrevend maatschappelijk programma, in den trant van den graaf van Parijs. De traditionalisten uit Navarre maakten van hun clericaal feodalisme een hernieuwd politiek systeem, voornamelijk voor gewestelijk gebruik.
Conservatief gezinde Katholieken hebben van centraal Spanje uit, in de eerste jaren van de Republiek, in de Baskische gewesten een beweging in modern-nationalistischen geest verwekt. Zij hebben, op het voorbeeld van de wederopleving van Catalonië als zelfstandig cultuurvolk met behoefte aan autonomie, van het oude, katholieke Baskische volk, met zijn sterk sociaal verantwoordelijkheidsbesef en saamhoorigheidsgevoel, een katholieken Staat willen maken. Hiermee werd beoogd de
| |
| |
katholieke Baskische gewesten als een stormram tegen de Republiek te gebruiken. De snelle veranderingen in het politieke leven van Spanje hebben van het tot nationalistische politiek opgewekte Euzkadi, in tragische omstandigheden, den bondgenoot van de Spaansche Republiek gemaakt. Het instrument keerde zich tegen den ontwerper en gebruiker. Het Baskische nationalisme, dat door Spaansche reactionnairen uit opportunisme was geleid tot een politiek streven naar autonomie, was een staatkundige macht van beteekenis geworden op het oogenblik dat de Spaansche reactie een tegenovergestelde politiek begon te voeren. De Basken, een oud cultuurvolk met een diep ingewortelde burgerlijke traditie door eeuwenlange verbinding van landbouw en industrie, hebben in hun jonge streven naar nationale zelfstandigheid gemakkelijk de grondgedachten van het parlementaire staatssysteem met een vooruitstrevend maatschappelijk karakter kunnen opnemen en zij kwamen dus principieel tegenover de Spaansche reactionnairen te staan. De geschiedenis heeft hier, wellicht voor de eerste maal, de Jezuïeten tegenover elkaar zien staan en dit in het geboorteland van Ignatius van Loyola. De Spaansche Jezuïeten hebben van 1931 af getracht van een tot autonoom bestuur gebracht Euzkadi een hefboom te maken om het republikeinsche Spanje om te zetten in een reactionnair-monarchistisch of clericaal-dictatoriaal Spanje. Vele Baskische Jezuïeten hebben zich vereenigd gevoeld met een nationaal en zelfstandig Euzkadi en hebben in 1936 geweigerd zich als onderdeel te laten opnemen in een gecentraliseerd, militair-autocratisch Spanje. Het Baskische probleem is een der merkwaardigste krommingen waarlangs de revolutionnaire strooming in Spanje is geloopen.
De jongste veranderingen in het religieuze leven en denken, onder invloed van de maatschappelijke vragen en nooden, en de hoogere waarde die aan de intuïtie als
| |
| |
kenbron wordt toegekend, hebben in Spanje een hernieuwden strijd over vorm en wezen doen ontstaan. In dezen strijd is Erasmus in Spanje weer actueel geworden. De omstandigheden waarin de strijd wordt gevoerd vertoonen zulke treffende overeenkomsten met die waarin Erasmus heeft geleefd en gewerkt, dat niet alleen de hernieuwde actualiteit van Erasmus daardoor wordt verklaard, maar dat wij tevens een dieper inzicht in de politieke, maatschappelijke en religieuze beteekenis van Erasmus in de zestiende eeuw krijgen.
De spiritualisten - ‘spiritualist’ als tegenstelling tot ‘formulist’ - die zich in 1933 rondom het tijdschrift ‘Cruz y Raya’ hebben geschaard, ‘ter affirmatie en negatie’, keerden zich evenals Erasmus tegen de overschatting van vormen en formules. Zij huldigden het Erasmiaansch ideaal van de ethische en aesthetische zuiverheid van het eigen innerlijk leven en de critische zelfstandigheid van den geest die daarmee een harmonisch geheel moest vormen. Evenals Erasmus streefden zij er naar een geest van maatschappelijke verantwoordelijkheid te wekken. Zij brachten de eenvoudige waarheden van het Christendom weer aan het licht. Zij lieten de stem hooren van het christelijk geweten, dat zich door hen weer deed gelden boven de theologische abstracties, de politieke ideologieën, het van het werkelijke leven vervreemde traditionalisme en de zelfzucht van een heerschende groep.
De kerkelijke en politiek-reactionnaire leiders van Spanje hebben het wezen van het jonge Spanje, dat op alle terreinen van het leven tot uiting kwam, miskend. Zij hebben er zich vijandig tegenover gesteld. Deze miskenning en deze vijandigheid zijn voor Spanje noodlottig geworden. De revolutie van 1931 was een simpele, natuurlijke gebeurtenis. Het was de val van een staatsstructuur die de nieuwe levenswaarden, de vitale geestdrift en den ontplooiingsdrang van de maatschappij niet
| |
| |
meer kon bevatten. De val van de clericale monarchie was een wijziging in den staatsvorm, welke essentieele vernieuwingen in het openbare leven moest mogelijk maken. Toen deze werkelijke vernieuwingen zich kenbaar begonnen te maken, toen het duidelijk werd dat de in geestelijken en maatschappelijken nood gewekte volksgeest nieuwe existentieele waarden ontwierp, hebben de traditioneele leiders van het Spaansche volk dezen hartstochtelijken drang tot hervorming niet begrepen. Zij hebben toen een natuurlijken levensstroom met geweld in zijn bronnen willen terugdringen. In plaats van dezen stroom in zulke beddingen te geleiden dat de geheele Spaansche levensbodem er nieuwe, vruchtgevende krachten aan had kunnen ontleenen, hebben zij met geweld den stroom willen afsluiten. In de botsing van de natuurkrachten van het Spaansche volk en het remmend geweld van de clericaal-militaire autocratie, is veel schoons en vruchtbaars verloren gegaan wat in eeuwen door kunstenaars, mystici en hervormers was voorbereid.
|
|