| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
De beide Spanjes, een historische tegenstelling
De geheele geschiedenis van Spanje door zien wij twee groepen tegenover elkaar staan: de groep van degenen die streven naar vernieuwing van het politieke stelsel en van de inrichting van het maatschappelijk leven, en de groep van degenen die het bestaande ongewijzigd willen behouden. De bijzondere geaardheid van het Spaansche temperament, de natuurlijke gesteldheid van Spanje en de verschillende invloeden welke op het verloop van de Spaansche geschiedenis hebben ingewerkt, hebben aan deze algemeen menschelijke tegenstelling, de zucht naar vernieuwing en de gehechtheid aan het oude, een dramatisch karakter gegeven.
Deze tegenstelling, die in andere landen, Frankrijk en Engeland bijvoorbeeld, een rijk geschakeerde reeks van verhoudingen en ontwikkelingen heeft gegeven, is in Spanje, ten gevolge van het absolutistische staatsgezag van eeuwen lang, de clericale overheersching, de slechte verbindingswegen van een overheerschend landbouwend volk en de late ontwikkeling van het kapitalistisch industriewezen, tot in onzen tijd in een inleidende phase gebleven. Wat deze tegenstelling niet heeft kunnen verkrijgen aan politieke nuanceering en maatschappelijke graduatie, heeft zij aan felheid en gewelddadigheid gewonnen.
De tegenover elkaar staande Spanjes, het Spanje dat zich wil blijven vernieuwen en ontplooien, en het Spanje dat ongewijzigd wil blijven voortbestaan, worden gescheiden door hun principieele waardebepaling van het zuivere denken met betrekking tot de inrichting van het maatschappelijke leven en het staatkundige bewind.
De tegenstelling wordt gevormd door twee practische
| |
[pagina t.o. 108]
[p. t.o. 108] | |
DEUR IN DEN ZIJMUUR VAN DE MOSKEE TE CÓRDOBA.
| |
| |
levensbeginselen en wordt versterkt door verschil van aanleg - mate van geestelijke beweeglijkheid en critisch vermogen -, levensomstandigheden en algemeene ontwikkeling.
Eenerzijds staan zij, die van meening zijn dat het menschelijk verstand, het critisch nadenken, wijzigend moet inwerken op het politieke en maatschappelijke stelsel, zoo spoedig een verandering in de omstandigheden dit noodig maakt.
Anderzijds staan zij, die het eenmaal bestaande en vastgestelde voor absoluut houden en daarin geen wijziging dulden. Door hun gehechtheid aan de bestaande vormen en stelsels, hun vrees voor het onbekende, hun afkeer van alle verandering met de mogelijke schade aan hun belangen, verleenen zij aan het bestaande een sacraal karakter.
Door de overheersching van de geestelijkheid in het politieke en maatschappelijke leven is de ontwikkelingsgang daarvan aanmerkelijk vertraagd. De geestelijkheid, die gewend is met geestelijke waarden te werken welke zij voor definitief vastgesteld houdt en welke zij niet critisch herziet, draagt deze gewoonte over op het politieke en maatschappelijke leven, dat echter niet in definitieve vormen kan worden besloten. De geestelijkheid, welke volstrekt gezag opeischt in geestelijke zaken, neigt er vanzelf toe over zich zulk een absoluut gezag ook toe te kennen in wereldsche zaken. De critiek, welke zij in geestelijk opzicht niet duldt, veroorlooft zij ook in andere opzichten niet. Dit heeft aan de Spaansche samenleving zulk een traditionalistisch karakter gegeven. Iedere poging om daarin eenige verandering aan te brengen werd als een aanslag op gewijde levensvormen uitgelegd. Elke hervorming, al het nieuwe, werd beschouwd als gevaarlijke ketterij. Het Spaansche politieke en maatschappelijke leven heeft daardoor een stug, onverzettelijk karakter gekregen. Politieke en sociale vragen zijn
| |
| |
steeds met theologische kwesties verbonden en verward. De groote menigte, welke onontwikkeld en oncritisch was, heeft eeuwen lang onder het beslissende gezag van de geestelijkheid gestaan en heeft geen of niet voldoende onderscheidingsvermogen en initiatief gehad. De maatschappelijke nooden zouden de groote menigte gunstig voor iedere poging tot politieke en sociale vernieuwing hebben moeten stemmen, maar haar was volstrekte berusting in het onvermijdelijke geleerd. Een politieke of sociale verandering kon dus, zoolang de groote menigte onzelfstandig en oncritisch bleef en door de conservatief gezinde geestelijkheid werd geleid, slechts slagen als deze van bovenaf geschiedde. Zoo ziet men dus het merkwaardige verschijnsel in Spanje dat tot in de negentiende eeuw de hervormingen, zelfs de revoluties, van bovenaf worden bewerkt. Niet door eenige intellectueelen die aanhang verwierven, maar door de politieke machthebbers, de koningen, die zelfstandig een noodige wijziging aanbrachten. Dit geschiedde niet zonder den heftigen, open of verholen, tegenstand van de conservatiefgezinden en werd door hen òf verijdeld òf zeer beperkt zoo spoedig de centrale, vernieuwende, macht verslapte.
De enkele intellectueelen die naar veranderingen streefden, hebben tot in onzen tijd door gemis aan steun bij de massa hun pogingen moeten opgeven als zij de politieke machthebbers niet voor hun inzichten hadden kunnen winnen. Hun theorieën werden als kettersche ideeën bestreden en hun persoon werd ongunstig voorgesteld. Een veelbeteekenend voorbeeld is dat van Jovellanos, wiens geschrift over landbouwhervorming door de geestelijkheid op den Index werd geplaatst.
Het eerste conflict van deze twee levenshoudingen, de critische en tot vernieuwing neigende en de traditionalistische, met het karakter van een revolutie, valt in de elfde eeuw. De eigenlijke beteekenis van deze botsing is door de geschiedkundigen onvoldoende belicht. Wel is de
| |
| |
volksverbeelding er in dien tijd door getroffen, zonder dat evenwel het volk, dat in den strijd betrokken werd, er den inzet en de werkelijke beteekenis van begreep.
De twee figuren die de beide levenshoudingen symboliseeren, koning Alfons VI (1065-1109), de hervormer, en Rodrigo Díaz de Vivar (geboortejaar onzeker, sterfjaar 1099), de Cid, de traditionalist, hebben van meet af aan de volksdichtkunst geïnspireerd. De volksdichters hebben den traditionalist verheerlijkt en hebben slechts woorden van afkeur voor den hervormer gehad.
Alfons VI heeft een politieken ommekeer bewerkt en hij heeft zeer ver gaande wijzigingen in het kerkelijk bestuur en ritueel tot stand gebracht. Ook de maatschappij is door hem ingrijpend veranderd. Hij heeft zich daarbij naar Fransche voorbeelden gericht, maar is ook bij de Mooren in de leer gegaan. Franschen en Mooren hebben hem ter zijde gestaan. De Fransche Cluniacenser monniken hebben bij de uitvoering van Alfons' plannen de leiding gehad. Een van hen was aartsbisschop van Toledo, anderen waren bisschoppen, o.a. van Palencia, Valencia, Zamora, Segovia, Sigüenza, Osma, Santiago, anderen abten en bestuurders van instellingen van onderwijs. Met hun hulp en die van het Vaticaan werd de tegenstand van de Spaansche geestelijkheid gebroken. Het volk toonde fanatiek verzet tegen de invoering van den Roomschen ritus en het versieren van de kerken met beelden, waartegen het, wellicht onder Mohammedaanschen invloed, zeer gekant was. In den strijd over deze kerkelijke aangelegenheden werden zelfs beslissingen door het godsgericht ingeroepen.
De letteren en de kunsten werden doordrongen van Fransche invloeden. Het maatschappelijk leven werd gewijzigd door een politiek van verdraagzaamheid, waardoor groote groepen Moorsche onderdanen als zelfstandige gemeenschappen in het Christelijke Spanje werden opgenomen.
| |
| |
De Cid was van oorsprong een landedelman. Hij was een vertegenwoordiger van den aan het oude gehechten, kleinen adel. De Cid was een man die van geen herziening van de eenmaal aangenomen waarden en levensvormen wilde weten en de bestaande toestanden niet wenschte te veranderen. Hij is zijn heele leven een tegenstander van de politiek van Alfons VI gebleven. Zijn conservatieve aard, die afkeerig was van het nieuwe en uitheemsche, blijkt ook uit een veelbeteekenend trekje. De Cid blijft schrijven in het verouderde lettertype, terwijl Alfons de nieuwe letters gebruikt.
Alfons VI is een schepper. Hij heeft nieuwe richtlijnen aangegeven voor het politieke en maatschappelijke leven, hij heeft den handel, de industrie, de beeldende kunsten, de letteren, de wetenschappen in nieuwe banen geleid, hij heeft den aard en het inzicht van zijn onderdanen willen veranderen door hen in vreedzame samenleving met andersdenkenden te brengen en het verkeer met het buitenland te bevorderen.
De Cid paste niet in die geordende, gedisciplineerde samenleving. Hij trok het land uit, willens of gedwongen, en heeft zijn leven vechtende doorgebracht, afwisselend in dienst van Moorsche en christelijke vorsten, vervolgens als zijn eigen heer. Met zijn dood valt zijn veroverd rijkje ineen.
Menéndez Pidal heeft van den Cid een ver vooruitziend staatsman willen maken, een politicus met het ideaal van een vereenigd Spanje voor oogen. Dozy heeft een beter oog op de historische werkelijkheid gehad. De Cid was een reactionnaire geest, die buiten den tijdstroom kwam te staan, een ongedisciplineerd karakter. Alfons VI was een bouwer. Hij is de grondlegger geweest van een nieuwe periode van welvaart en cultuur, ontleend aan nieuwe beginselen en normen.
Een geestverwant van Alfons VI was Alfons X, de Wijze (1252-1284), die eveneens een politieke, maatschappe- | |
| |
lijke en cultureele vernieuwing van bovenaf heeft bewerkt. Alfons de Wijze heeft door zijn eclecticisme zijn rijk tot een hoogtepunt van cultureelen bloei gebracht. Hij heeft nieuwe instellingen van onderwijs gesticht en bestaande verbeterd, o.a. te Córdoba, Murcia, Salamanca en Sevilla. Toledo werd onder hem een cultureel centrum van Europa. Brunetto Latini heeft Alfons X geprezen als beschermer van de wetenschappen. Alfons X was een voorname, open, critische geest. Hij liet aan zijn hoogescholen Joden, Mohammedanen en Christenen doceeren, en koos onder hen zijn medewerkers voor zijn wetenschappelijken en juridischen arbeid. Ter bevordering van de nationale cultuur en de nationale eenheid maakte hij het Castiliaansch tot officieele landstaal, waarin ook de wetten werden gesteld.
De reactionnairen zetten het volk en den eigenmachtigen adel tegen hem op. De internationale politiek en de humane verdraagzaamheid, als gevolg van geregeld verkeer met andere volken en de bestudeering van andere levensbeschouwingen, vonden tegenkanting bij de reactionnaire geestelijkheid. De paus was de politieke tegenstander van Alfons in de continentale politiek, hij bestreed Alfons' rechten op de Duitsche keizerskroon en dit vond zijn weerslag in de vijandige houding van de Castiliaansche hoogere geestelijkheid jegens Alfons.
Alfons X steunde in zijn binnenlandsche politiek op de autonome, democratische gemeenten. De dertiende eeuw was ook in Spanje het bloeitijdperk der steden. Het waren niet alleen middelpunten van handel en nijverheid, maar kleine staten in den staat, met eigen politiek en legermacht, eigen rechtsbediening. Zij waren souverein in eigen gebied. Zij sloten onderling bondgenootschappen, ter beveiliging van de verbindingswegen en om hun politieke en economische belangen te verdedigen tegen de eigenmachtige groote landheeren en het heerschzuchtige episcopaat. Het lot van de handarbeiders, van den
| |
| |
‘gemeenen man’, was in die stedelijke republieken - deze benaming is terecht voor de steden gebezigd - veel gunstiger dan dat van de arbeiders en boeren in de gebieden van de groote landheeren. De ‘nijvere hand’ was in de steden een kostbaar productiemiddel. Voor het behoud en de verbetering er van werd gezorgd. De gilden waren krachtige politieke en economische organisaties. De landarbeider daarentegen was in schrale tijden slechts een ‘lastige mond’ die gevoed moest worden. De landbouw werd verwaarloosd, de arbeidskrachten werden niet gewaardeerd. De landheeren drukten handel en nijverheid neer door zware lasten. Er ontstond dus een trek naar de steden, een telkens weerkeerend verschijnsel in de geschiedenis, met als gevolg de versterking van de stedelijke macht. Bovendien kochten de steden de landerijen van verarmde edelen op, en lieten zij die, met intensievere middelen en minder werkkrachten, winstgevender bewerken.
Alfons X steunde op de steden en bestreed de feodale heeren. Het Spaansche feodalisme is deels het verzwakte, Germaansche systeem. De veroveringsoorlogen hebben dit oorspronkelijke systeem belangrijk gewijzigd. De feodale heeren, die uitgestrekte bezittingen in persoonlijk, erfelijk eigendom kregen, gevoelden zich daar zelfstandige, eigenmachtige gebieders. Sommige adellijke heeren kregen bovendien over grensstreken rechterlijke en administratieve bevoegdheden. Ter bestrijding van de kosten daarvan en voor het onderhoud van hun militaire macht hadden zij het genot van alle opbrengsten. Deze jurisdictie - van de hertogen van Medina-Sidonia in het Zuiden bijvoorbeeld - is later verward met persoonlijk eigendom. Het is een der fouten van de Republiek van 1931 geweest deze historische verwikkeling niet juist te hebben ingezien. De agrarische hervorming zou aanmerkelijk vergemakkelijkt zijn als men oorspronkelijke jurisdictie en eigendom zuiver had onderscheiden.
| |
| |
De bisschoppen en abten waren behalve geestelijke autoriteiten ook groote landeigenaren, feodale baronnen en eigenmachtige bezitters. Zij waren zoowel tegen de gecentraliseerde staatsmacht als tegen de zelfstandige steden gekant. Zij bestreden beide, ter versterking van hun tweevoudige gezag.
Alfons X voerde een buitenlandsche en binnenlandsche politiek die door den adel en het episcopaat nadeelig voor hun persoonlijke belangen werd geacht. Zij verwekten een burgeroorlog om de toenemende centrale macht van de Kroon te breken. Leider van den gewapenden tegenstand tegen de politiek van Alfons X werd zijn zoon Sancho. De eigenlijke motieven van dezen burgeroorlog werden verborgen achter voorwendsels in zake de erfopvolging. Iedere oorlog of burgeroorlog bedekt zijn ware politieke of economische beweegredenen achter schoone, bedrieglijke leuzen. De binnenlandsche troebelen onder Alfons zijn in kern te herleiden tot den tegenstand van landadel en geestelijkheid tegen de moderniseering van Castilië en tegen de economische en politieke macht van de steden.
In de veertiende en vijftiende eeuw bleef het conflict tusschen de beide Spanjes hoofdzakelijk beperkt tot de discussies van de Cortes. De economische macht van de steden was doorgedrongen in de oorspronkelijke vertegenwoordigingen van den adel en de geestelijkheid. In het midden van de dertiende eeuw, de regeeringsperiode van Alfons X, oefenden de steden in de Cortes van Leon en Castilië reeds grooten invloed uit. Door de toenemende macht van den ‘derden stand’ kreeg het oorspronkelijk clericaal-aristocratisch concilium zijn democratische benaming, Cortes, raadsvergadering. Alfons X maakte er den grondslag van zijn politieke en maatschappelijke macht van. Hij verkoos zelf de afgevaardigden. Het niet ter vergadering verschijnen van den aangewezen afgevaardigde werd een opstandige handeling geacht.
| |
| |
Na Alfons X verloor de Kroon aan macht en aanzien, ten gevolge van de burgeroorlogen. In de veertiende eeuw werd de macht van de groote landheeren en van de hoogere geestelijkheid grooter, door de onrust in het land en het verzwakte centrale gezag. De strijd tusschen Pedro en zijn halfbroer, bevorderd door den vechtlustigen adel en de buitenlandsche mogendheden, leidde tot versterking van de macht in eigen gebied van de groote heeren en van de geestelijkheid.
Ten tijde van Juan II (1405-1454) was het bewind van den gunsteling en het eigenlijke staatshoofd Alvaro de Luna gericht op centralisatie van de koninklijke macht en onderwerping van den adel aan het staatsgezag. De invloed van de steden in de Cortes werd weer grooter. De tegenstelling van de poging tot vernieuwing van Spanje en de zucht tot behoud van de bestaande toestanden werd in feite de tegenstelling van de autonome steden, economische en cultureele centra, voor wie voortdurende vernieuwing een levensvoorwaarde is, en adel en geestelijkheid, wier agrarische macht en geestelijke autoriteit tegen alle vernieuwing gekant is.
Onder Juan II drongen de Cortes krachtig aan op beperking van het kloosterwezen en van de uitgestrekte goederen in de doode hand, een der ernstigste euvels van Spanje en later van Zuid-Amerika. Te veel bezit werd aan de circulatie onttrokken. De wet van 1442, waarin de strijd van reeds eenige eeuwen lang tegen de overheersching van het clericale element in het bestuur van het land een belangrijke overwinning scheen te behalen, staat in een reeks van wetten gericht tegen de economische macht van de Spaansche Kerk, welke de vrije ontplooiing van de maatschappij verhinderde. Van de tiende eeuw af zijn er op voorstel van de Cortes wetten gemaakt tegen de verwerving van goederen in de doode hand, omdat dit schadelijk werd geacht voor de maatschappelijke welvaart. Deze algemeene landswetten van
| |
| |
Leon en Castilië werden in de gemeentelijke wetgeving van vele plaatsen, bijvoorbeeld van Badajoz, Cáceres, Cuenca, Sahagún, Zamora, verscherpt.
De Cortes hadden herhaaldelijk de toepassing van de amortisatie-wetten geëischt, laatstelijk in 1345 en in 1390. De clericale overheersching bleef echter iedere poging tot toepassing daarvan verijdelen. Onder Juan II herwon het staatsgezag zooveel macht, dat het, bij de genoemde wet van 1442, de goederen in de doode hand met twintig procent van hun waarde kon belasten, afgezien van de gewone belasting welke, volgens de wet, moest worden opgebracht. Deze overwinning van het vooruitstrevende Spanje bleef evenwel tot de geschreven wetten beperkt. De bisschoppen en abten beschikten over voldoenden invloed op de autoriteiten en op de maatschappij om te kunnen verhinderen dat deze wetten werden toegepast.
Na de vereeniging van de Spaansche koninkrijken onder Isabella en Ferdinand kwam de strijd tusschen de beide Spanjes in een nieuwe phase. De ‘Katholieke Koningen’ hadden de volgende tactiek gevolgd om het centraliseerende staatsgezag te bevestigen. Zij hadden de politieke macht van de groote landheeren overwonnen met behulp van de democratische steden. Daarna hadden zij de stedelijke besturen zoodanig veranderd dat de Kroon daarin een beslissenden invloed kreeg. Zij stichtten een autocratischen Spaanschen staat en gingen daarna over tot het vormen van een Spaansche natie, met behulp van de geestelijkheid. Als vormend beginsel van de natie koos men de Roomsch-Katholieke geloofsbelijdenis, en de geestelijkheid werd tot geestelijke staatspolitie gemaakt. De kerkelijke reorganisatie en zuivering van kardinaal Cisneros is in de eerste plaats als politieke maatregel bedoeld geweest. In het diepst van haar wezen is de Spaansche Inquisitie een staatspolitiedienst geweest, in handen van de geestelijkheid, welke naar de inzich- | |
| |
ten van het staatsgezag was hervormd en gezuiverd.
Ieder absolutistisch staatsgezag heeft een geheimen politie- en spionnagedienst noodig. De benamingen en de leuzen van de verschillende politie- en spionnagediensten mogen verschillen, hun aard en methoden zullen niet veel uiteenloopen. De Inquisitie, de Gestapo, de Gepeoe, zijn in opzet, doel en werkwijze elkaars spiegelbeeld. Hun doel is de gelijkschaving, de egalisatie, van de openbare meening, en de vernietiging van de critische, zelfstandige persoonlijkheid.
Sinds het eind van de vijftiende eeuw zijn in Spanje de belangen van het absolutistische staatsgezag en van de geestelijkheid in hoofdzaken dezelfde. De groote landheeren werden in die belangengemeenschap opgenomen. Na de onderdrukking van den burgerlijken, democratischen opstand van 1520 was ieder persoonlijk of georganiseerd verzet tegen het politieke en geestelijke gezag onmogelijk geworden. De clericaal-absolutistische staat heeft zich sindsdien door terreurmaatregelen gehandhaafd.
De Inquisitie mengde zich, in de zestiende en zeventiende eeuw, in alle uitingen van het openbare en persoonlijke leven. Al wat in strijd met de belangen van het staatsgezag en het geestelijke gezag werd geacht, werd als ketterij gestraft. Dit heeft het ontstaan van een krachtigen burgerstand in Spanje tot in onzen tijd verhinderd, want voorwaarden daarvoor zijn economische en geestelijke vrijheid. De steden, die in de dertiende, veertiende, en vijftiende eeuw hadden gebloeid, vervielen, de verkeerswegen werden verwaarloosd en de mogelijkheden tot een werkelijke nationaliseering van Spanje werden daardoor beperkt. Het openbare en particuliere leven werd door een net van geboden en verboden omspannen, de persoonlijke zelfstandigheid en het initiatief werden onderdrukt, en een slaafsche, onderdanige geest werd aangekweekt.
De stemmen van degenen die een vrij, vooruitstrevend
| |
| |
Spanje voorstonden, konden zich niet of nauwelijks laten hooren. Het reactionnaire Spanje beschikte over alle machtsmiddelen om iedere hinderlijke critiek het zwijgen op te leggen. Toch bleven er stemmen opgaan om Spanje te reorganiseeren en aan handel, nijverheid en landbouw de noodige voorwaarden voor een goede ontwikkeling te geven. De despotieke monarchie en de innige vereeniging van Staat en Kerk werden bestreden door Vitoria, Suárez en Mariana. Quevedo (1580-1645) bestreed de tyrannie in zijn ‘Marco Bruto’ en in zijn ‘Sueõs’ en andere politiek-satyrische werken hekelde hij de maatschappelijke toestanden en zocht hij naar de oorzaken van het economisch verval.
De klachten over het voortwoekerende kloosterwezen en de goederen in de doode hand blijven gedurende de despotieke regeering van de Habsburgers voortduren. Vitoria en Molina, beiden theologen van groot gezag, bestreden de opeenhooping van kerkelijke bezittingen. De Cortes beklaagden zich in het begin van de zeventiende eeuw dat er steeds meer geestelijke orden in Spanje kwamen en er steeds meer kloosters werden gebouwd. In het jaar 1626 waren er, volgens een verklaring van de Cortes, meer dan negen duizend kloosters voor mannen. Enkele jaren daarvoor had een hoogleeraar in de wijsbegeerte in Salamanca geschreven dat het teveel aan monniken schadelijk was voor het geestelijke en het maatschappelijke leven. Hij zegt dat het land er door ontvolkt, dat de religie er door geschaad en het economische leven er door verlamd wordt.
Theologen, juristen, economen en plaatselijke overheidspersonen kwamen in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw op voor ingrijpende veranderingen op economisch gebied. Vooral drongen zij aan op landbouw-hervormingen, omdat de toestanden onder de boerenbevolking zeer treurig waren. Zij, die in de agrarische wetten van 1931 Marxistische beginselen meenen te onder- | |
| |
kennen, moeten zich op de hoogte stellen van de voorstellen tot landbouwhervormingen welke in vroegere eeuwen door goed-katholieke, vooruitstrevende mannen zijn gedaan. Het ‘werkelijke’ Spanje is niet alleen het Spanje van de despotieke grootgrondbezitters en van de domme, fanatieke priesters die den machtigen in het gevlij komen en den uitgehongerden en rechtloozen boeren berusting prediken. Er is een ander, werkelijk Spanje, dat een Evangelisch besef van sociale gerechtigheid heeft. Dit Spanje heeft zich door de geheele middeleeuwen heen laten hooren, het heeft onder het Oostenrijksche Huis zijn voormannen gehad in Vitoria, Vives, Melchior Cano, Mariana, Azpilcueta, Covarrubias, Molina, e.a., in de achttiende eeuw heeft het zijn uitdrukking gevonden in Ferdinand VI en Karel III met hun staf van medewerkers, in de negentiende eeuw heeft het zich steeds krachtiger later gelden, en in onze dagen hebben mannen als Lobo, Gallegos Rocaful, Semprún, Ossorio Gallardo, Bergamín, e.a. het christelijk ideaal van sociale gerechtigheid, geestelijke vrijheid en naastenliefde, verdedigd tegen het geweld, de verdrukking en de onverdraagzaamheid.
In het midden van de zeventiende eeuw heeft een Catalaansche delegatie de regeering de wegen tot een algemeen herstel gewezen. Zij heeft het voorstel gedaan de emigratie naar Amerika te beperken, binnenlandsche koloniën te stichten, woeste gronden te ontginnen, verkeerswegen aan te leggen of te verbeteren, de industrie tot nieuw leven te wekken door de douane-tarieven te herzien en afzetgebieden te zoeken. Zij wees op de schadelijke invloeden van de oorlogen, die om imperialistische redenen, met godsdienstige leuzen, werden gevoerd en het land verarmden en ontvolkten.
In het begin van de achttiende eeuw waren de toestanden in Spanje troosteloos. Bijna een derde van de bevolking, die op zeven en een half millioen geschat werd,
| |
| |
verkeerde in de diepste armoede. De boeren stierven van honger op vruchtbaren grond, welken de landheeren niet wilden laten ontginnen. De nationale industrie was vrijwel geheel te gronde gegaan door zware lasten, beperkende wetten en slechte verbindingswegen. Het bezit van de koloniën had de Spaansche industrie niet bevorderd. De grondstoffen uit de koloniën werden niet in Spanje verwerkt, maar als betaling uitgevoerd voor buitenlandsche industriewaren. Het volk was geestelijk en maatschappelijk verwaarloosd. De clericale tyrannie had de ontwikkeling van de wetenschappen verhinderd. Het godsdienstige leven was in een sfeer van formalisme en dwang verstard en ontgeestelijkt.
Het besef van den omvang van het nationale kwaad was tot Ferdinand VI doorgedrongen, en in zijn korte regeeringsperiode (1746-1759) werden heilzame pogingen aangewend om het kwaad te keeren. Men drong echter niet door tot de oorzaken er van.
Karel III heeft een nieuw voorbeeld gegeven van een politieke en maatschappelijke revolutie van bovenaf. Toen hij in 1759 aan de regeering kwam kon hij Spanje zien met de oogen van een vreemdeling. Hij zag de oorzaken van het algemeene verval en ontwierp maatregelen tot herstel.
Karel III heeft het tijdperk van de epische overlevering - Spanje als wereldrijk - willen afsluiten en hij heeft een algeheele, practische reorganisatie tot stand willen brengen om Spanje, binnen zijn natuurlijke mogelijkheden, tot welvaart en nationale grootheid te brengen.
Karel III was een achttiende-eeuwsche burgerkoning, een man met de verlichte denkbeelden van zijn tijd, verdraagzaam, humanitair, cosmopolitisch, met een sterk geloof in den zedelijken en economischen vooruitgang. Hij vormt den overgang naar de negentiende eeuw en zijn vooruitziend beleid bedoelde het mogelijk te maken, dat deze zonder geweldddadige revolutie, in den trant van
| |
| |
de Fransche, tot stand zou komen. Een omzetting van het Spaansche leven en de Spaansche maatschappij, van dien aard dat maatschappelijke gerechtigheid, vrijheid tot geestelijke ontplooiing en herstel van handel, landbouw en industrie mogelijk werden, kon slechts geschieden, volgens Karel III, ten eerste door onmiddellijk de uiterlijke belemmeringen weg te nemen en ten tweede door het Spaansche volk zedelijk en verstandelijk op te voeden.
Den onmiddellijken, politieken invloed van het Vaticaan op Spanje beperkte Karel III door het recht op te eischen alle kerkelijke bepalingen en beschikkingen eerst te beoordeelen alvorens zij in Spanje werden afgekondigd. Rechtsgeldigheid verkregen de pauselijke verordeningen eerst door de goedkeuring van den koning. Door deze bepaling bekrachtigde Karel III de Concordaten van 1737 en 1753, waarbij Spanje een grootere mate van onafhankelijkheid ten opzichte van Rome had verworven.
De Inquisitie werd als zelfstandig werkende rechtbank opgeheven. Het kloosterwezen werd beperkt. In het begin van de achttiende eeuw waren op een bevolking van zeven en een half millioen inwoners honderd acht en zestig duizend wereldgeestelijken, negentig duizend monniken en acht en dertig duizend zevenhonderd nonnen. Velen traden in den geestelijken stand om aardsche redenen - een gemakkelijk, verzorgd bestaan in een verarmd land - en hun onwaardig leven wekte ergernis. De oude Spaansche wetten betreffende de verplichting tot belasting betalen werden op de geestelijkheid toegepast. In 1767 werden de Jezuïeten uit Spanje verbannen, om economische redenen, om de orde te handhaven en de rechtsbediening mogelijk te maken, verklaarde Karel III. De poging tot het verwekken van een volksoproer in 1766, uitgegaan van clericale elementen naar men vermoedde, was aan dit besluit en deze bewoordingen van Karel III niet vreemd. Hij zag in de Jezuïetenorde een bolwerk van den reactionnairen geest.
| |
| |
De richtlijnen van de binnenlandsche politiek van Karel III komen in hoofdzaken overeen met die van de Spaansche Republiek van 1931. Karel III was zelfs vooruitstrevender. Hij heeft begrepen dat een politieke revolutie slechts mogelijk wordt door een economische verandering en wat de Republiek van 1931 niet heeft gewaagd te doen of niet heeft ingezien, heeft Karel III ingezien en gedaan. Hij heeft het nieuwe bewind van verdraagzaamheid, burgerzin, en industrialisme willen baseeren op een groot aantal nieuwe, kleine bezitters. Een nieuw net van verbindingswegen en voor import en export gunstige tariefregelingen kwamen handel en industrie ten goede. Groote groepen buitenlandsche boeren en bekwame arbeiders werden door gunstige arbeidsvoorwaarden naar Spanje gelokt, om den achterstand van den nationalen landbouw en industrie te overwinnen. Wettelijke bepalingen beoogden den Spaanschen afkeer van handenarbeid te verminderen en op den duur te doen verdwijnen. Het onderwijs werd genationaliseerd, gericht naar de bevordering van de constructieve Spaansche deugden en naar de bestrijding van aangeboren of aangekweekte ondeugden. De administratie werd verbeterd en van corruptie gezuiverd. Leger en vloot werden gereorganiseerd en effectief gemaakt. Het bewind over de koloniën werd aanmerkelijk verbeterd.
In een menschenleeftijd onderging Spanje een diepgaande verandering ten goede. De conservatieve aard van de Spanjaarden en het koppige verzet van de geestelijkheid, die de beperking van haar politieke en economische macht voorstelde als een bestrijding van de religie en de menigte tegen de regeering opruide, bemoeilijkten den arbeid van Karel III en zijn ministers. Karel III heeft te weinig gerekend met de inertie van den geest. Het kost tijd om menschen ontvankelijk te maken voor nieuwe denkbeelden. De Benedictijn Feijoó heeft zijn lange, vruchtbare leven (1675-1764) er aan besteed
| |
| |
de Spanjaarden weer tot verstandelijk critisch werk op te wekken en den Europeeschen geest in Spanje te doen doorwerken. De hervormingen van Karel III en van mannen als Campomanes, Aranda, Floridablanca, Jovellanos e.a. moesten te veel met politieken dwang worden opgelegd, want de publieke opinie was er nog niet ontvankelijk voor. De beide groepen wier machtspositie werd bedreigd, de landheeren en de geestelijken, beheerschten nog te zeer de samenleving.
Het werk van Karel III is halverwege blijven steken. De reactionnaire elementen in de regeering van zijn zieligen en onwaardigen zoon hebben het voor een groot deel ongedaan gemaakt. Maar Karel III had de overbrugging van het reactionnaire absolutisme naar het vooruitstrevende constitutionalisme mogelijk gemaakt, en een elite van ruimdenkende hervormers gekweekt. De maatschappelijke en politieke ontwerpen van Karel III zijn de geheele negentiende eeuw door actueel gebleven, en de Republiek van 1931 heeft ze tot voorbeeld genomen voor de regelingen betreffende het onderwijs, de landbouworganisatie, de administratie, de bepalingen in zake de geestelijke orden en het kloosterwezen, de algemeene voorwaarden voor maatschappelijk herstel en de verhouding van Kerk en Staat.
Ten onrechte hebben Roomsche geschiedschrijvers de politiek van Karel III als anti-religieus voorgesteld. Karel III was vroom katholiek, maar anti-clericaal, met een typisch achttiende-eeuwsche, Fransche opvatting van de menschelijke en maatschappelijke waardigheid.
De negentiende eeuw is een voortdurende, bewuste strijd tusschen het vooruitstrevende Spanje en het reactionnaire Spanje. In den zoogenaamden Onafhankelijkheidsoorlog begon een elite van het Spaansche volk zich bewust te worden van zijn politieke kracht en zijn burgerlijke waardigheid. De grondwet van 1812 was daar de uitdrukking van. Het vooruitstrevende Spanje, in den
| |
| |
geest van Karel III, maakte zich echter niet los van het Roomsch-Katholicisme. Het verbond de democratie, de constitutioneele monarchie, met het Roomsch-Katholicisme als staatsgodsdienst.
De reactie van 1814-1820 en van 1823-1833 is voor een belangrijk deel de oorzaak van de anti-religieuze tendenzen welke in het Spaansche liberalisme zouden opkomen. De reactie begon zich te vereenzelvigen met de Kerk zelf. Het scheen alsof de Kerk zelf gekant was tegen alle verbeteringen of vernieuwingen op maatschappelijk en politiek gebied. Het monarchaal absolutisme, het episcopaat en de groote landheeren sloten een openlijk verbond en de onwaardige methoden van Ferdinand VII, om alle democratische en sociaal-vooruitstrevende bewegingen te onderdrukken, schenen de officieele sanctie van de geestelijkheid te krijgen.
De Spaansche geestelijkheid van de negentiende eeuw miste, over het geheel, de ontwikkeling en ontvankelijkheid van geest, het gevoel voor sociale gerechtigheid en de noodige maatschappelijke belangstelling om zich een juist oordeel te vormen over de groote strijdvragen en om leiding te geven aan de samenleving.
De periode van 1812-1874 is, wat de tegenstelling van de beide Spanjes aangaat, een afgesloten tijdvak met een eenvormig karakter. Beide groepen nemen beurtelings de politieke macht in handen en probeeren van bovenaf hun inzichten door te zetten. Het resultaat is een bonte mengeling van ontwerpen en wetten, die niet tot verwerkelijking komen of niet worden toegepast, een verstoorde administratie, een verontrust maatschappelijk leven en toenemende haat en tweedracht.
Het verloop van den strijd tusschen beide Spanjes wordt in de eerste twee derden van de negentiende eeuw door de volgende jaartallen aangegeven. In 1812 kwam de grondwet van Cadix tot stand. Van 1814-1820 volgde de reactie. Van 1820-1823 was er een constitutioneel
| |
| |
bewind, volgens de grondwet van 1812. Van 1823-1833 clericaal absolutisme, aanvankelijk met Franschen steun. Van 1833-1836 eerste Carlistische oorlog, deels een dynastieke strijd, deels een strijd tusschen reactie en vooruitgang, deels een poging tot afscheiding van de Baskische gewesten, een soort van burgerlijk-nationale revolutie van vooruitstrevend karakter. Het Baskische volk verbindt streng katholicisme met democratie en maatschappelijk progressisme. Van 1837-1856 afwisselend gematigd liberaal en conservatief bewind. Van 1856-1868 strijd tusschen liberalisme en clericaal absolutisme. In 1868 liberale revolutie en verdrijving van de Bourbons. Van 1868-1873 liberalisme en gematigd bewind van Amadeo. In 1873 de republiek, in 1874 de restauratie. In deze periode werkt het leger als een despotieke macht, met liberale leuzen en tyrannieke middelen.
Na de restauratie van 1874 treden de beide Spanjes in een nieuwe strijdphase. Het opkomende kapitalisme, de economische macht van den jongen burgerstand en de arbeidersorganisaties van de industriecentra openden nieuwe wegen en verschaften andere middelen en methoden aan het vooruitstrevende Spanje. Het besef drong door dat de strijd om de politieke macht slechts op organische wijze zou kunnen worden gewonnen, door het vormen van een openbare meening, door het opvoeden van de jeugd tot zelfstandig denkende, van hun politieke en maatschappelijke plichten en rechten bewuste burgers. Mannen als F. Giner de los Ríos, Joaquín Costa, G. Azcárate en M. Cossío hebben de intellectueele wederopleving van de generatie van 1898 bewerkt. Deze is, mede door den stoot welke uitging van het verlies van het nationaal prestige na den oorlog van 1898, tot een zelfstandige, critische herziening van alle Spaansche waarden gekomen. Door de critische beoordeeling van de politiek, de maatschappij, de wetenschappen, de letteren en kunsten, heeft de zoogenaamde generatie van 1898
| |
| |
tot een vèrstrekkende vernieuwing op al deze gebieden geleid. Hiermede ging samen een nadere omschrijving van de burgerlijke rechten van den enkeling.
De intellectueele bourgeoisie werd draagster van de liberale gedachte. Zij stuurde aan op een liberale revolutie, met bevestiging van het volstrekte zelfbeschikkingsrecht van het volk.
De mannen die deze revolutie in 1931 hebben bewerkt en vervolgens de beginsels en richtlijnen van de Republiek hebben ontworpen, zijn door de beide voornoemde generaties gevormd. Het waren intellectueelen, in de technische beteekenis van dit woord. Theoretici. Idealisten. Mannen met een sterk geloof in hun humanitaire denkbeelden, vervuld van het achttiende- en negentiende-eeuwsche idealisme, het vertrouwen in den vooruitgang van den mensch en de maatschappij langs den weg van het inzicht.
Deze Republiek van 1931, met haar cosmopolitischen geest, haar overschatting van de verstandelijke vorming, haar sociaal reformisme, haar geloof in den zedelijken vooruitgang, de geestelijke zelfstandigheid en de waardigheid van den mensch, haar vertrouwen in het parlementarisme en de democratie kwam op het politiek ongunstigste oogenblik tot stand.
De liberale revolutie, erfenis van het Renaissanceideaal van de intellectueele en ethische zelfstandigheid van den mensch, kwam in Spanje te laat. Zij was in Spanje, dat slechts een korte Renaissance-periode met vrije geestelijke ontwikkeling had gehad en waarin de Reformatie niet tot een algemeene, bewuste, critische vorming van de persoonlijke levensbeschouwing had geleid, onvoldoende voorbereid bij de groote menigte. Deze liberale revolutie kwam bovendien tot stand toen Europa de politieke en humanitaire idealen, welke er aan ten grondslag lagen, begon af te wijzen. Het negentiende-eeuwsche, kapitalistische industrialisme had voor
| |
| |
zijn vrije ontplooiing een liberale democratie noodig gehad. Spanje, dat in bijna alle opzichten eenige decenniën bij Europa ten achter was, begon dit kapitalistische industrialisme op te bouwen toen het overal elders dreigde in elkaar te storten. De Republiek kwam twee jaren na de groote wereldcrisis tot stand.
De beide Spanjes, onverzoenlijk en onvereenigbaar sinds zoovele eeuwen, werden ten slotte, onder den druk van de omwenteling die in het hedendaagsche wereldgebeuren zich voltrekt, tegenover elkaar geplaatst in een tragischen strijd, welke in de bewogen Spaansche geschiedenis zijn evenbeeld niet heeft gehad.
Het traditionalistische Spanje, dat de beginselen van de liberale, burgerlijke revolutie verwerpt, dat van geen zelfbeschikkingsrecht van de natie wil hooren, dat de geestelijke en burgerlijke zelfstandigheid van den enkeling afwijst, wordt geleid door drie groepen die een absolutistische regeeringswijze voorstaan, de Kerk, het leger, de groote landheeren.
Dit traditionalistische Spanje heeft steun en aansluiting gezocht bij die landen in Europa, welke tot het absolutistische regeeringsstelsel zijn teruggekeerd. De drie traditionalistische machten van Spanje zouden zich alleen niet hebben kunnen staande houden, want de liberale burgerij en de arbeidersorganisaties waren gezamenlijk sterk genoeg om hen te weerstaan. Voor de herwinning van de politieke macht hebben de Kerk, het leger en de groote landheeren de hulp van buitenlandsche wapens, troepen en diplomatie noodig gehad.
Indien in de wereld het geloof in de achttiende- en negentiende-eeuwsche humanitaire en politieke idealen krachtig was gebleven, zou de Spaansche Republiek, die daarop was gebouwd, den steun van de democratische landen hebben gehad. Het zedelijk bewustzijn en het politiek geweten van de democratische landen zouden de overweldiging van Spanje niet hebben geduld.
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
GAANDERIJ IN DE COLEGIATA TE SANTIAGO (OMSTREEKS 1200).
| |
| |
In dezen is echter een ommekeer gekomen. Het geloof in den mensch, als zedelijk-redelijk wezen en als zelfstandig, verantwoordelijk burger, is verminderd. De techniek en de toepassing van de wetten der massa-psychologie maken de macht van een dictatoriale regeering bijna volstrekt. Zij kan door haar publiciteitsorganen de driften en de affecten van de groote menigte naar willekeur oproepen en leiden en de techniek van de moderne bewapening en de geheime politie stellen haar in staat de enkelen, die aan de massa-psychose ontsnappen, machteloos te maken.
Bovendien is gebleken dat de groote menigte, de burgerij zoowel als het volk, de persoonlijke verantwoordelijkheid, de geestelijke en maatschappelijke vrijheid, de zelfstandige, critische levenshouding niet begeeren of waardeeren in de mate als het achttiende- en negentiende-eeuwsche idealisme dit had verondersteld. Zij kan het zonder die verantwoordelijkheid en vrijheid stellen, indien haar bezit en kleine genoegens gewaarborgd zijn.
De democratische regeeringen en de burgerij, gebracht tusschen de bedreiging van het dictatoriale absolutisme en de heerschappij van het proletariaat, tusschen fascisme en staatscommunisme in Russischen trant, neigen over tot een autoritair gekleurde reactie.
Het republikeinsche Spanje is bij het alternatief van den angst opgeofferd. In het buitenland en in Spanje zelf. Het is voldoende geweest dat de conservatieve en fascistische pers en radio de Republiek voorstelden als een overgang naar, of als een gedeeltelijke verwerkelijking van de sociale revolutie. De burgerlijke democratieën hebben zich van de Republiek teruggetrokken en daarmee haar eigen politieke belangen geschaad en beginsels verloochend. In Spanje zelf hebben de mannen, die de liberale Republiek mogelijk hebben gemaakt, haar onvoldoende gesteund. Velen hebben daartoe niet den moed en het verantwoordelijkheidsbesef gehad. Zij hebben hun
| |
| |
post verlaten en den opmarsen van rechts en van links mogelijk gemaakt. In zooverre zij hun liberale en humanitaire beginsels niet geheel hebben verloochend en bij rechts een onderkomen hebben gezocht, zijn zij gevlucht, en wachten zij, in het verborgene, zwijgend, den afloop van den strijd af.
Het vooruitstrevende Spanje, dat levensmogelijkheden voor allen zocht en den mensch en de maatschappij de noodige vrijheid voor ontwikkeling wilde geven, dat van de tiende eeuw af tot op onzen tijd toe zijn weg naar het licht heeft gezocht, geleid door politici, theologen, juristen, economen, achttiende-eeuwsche idealisten en reformisten, negentiende-eeuwsche liberalen, democraten, en evolutionistische socialisten, is opnieuw met geweld teruggedrongen.
Iedere bedwinging, iedere terugdringing van het vooruitstrevende Spanje heeft meer geweld geëischt. Dit is een troost en een bemoediging, want het bewijst dat de innerlijke krachten, welke dit vooruitstrevende Spanje stuwen, telkens een grooter weerstandsvermogen ontwikkelen.
|
|