| |
| |
| |
Hoofdstuk III
Alfons XIII, de dictatuur en de republiek
De werkelijke toestand van Spanje in 1902, toen Alfons XIII aan de regeering kwam, is het best gekenschetst door een verantwoordelijk staatsman van een groote mogendheid, die Spanje een stervende natie noemde. Een land, dat niet meer meetelde in de Europeesche politiek en bij gedeelten zou overgaan in de macht van andere staten.
De Spaansche bevolking was door den oorlog met de Vereenigde Staten ruw wakker geschud uit haar droom van nationale grootheid. Velen hadden het geloof in eigen mogelijkheden verloren en verwachtten slechts heil van den nieuwen Europeeschen geest voor hun vervallen land.
Spanje was gedurende eenige eeuwen tot een uiterlijke, staatkundige eenheid bijeengehouden door het geloof in de macht en in het doel waardoor het vereenigd was. Nu begon het die staatkundige eenheid echter als een knellenden band te gevoelen. Sommigen verkondigden dat de voorwaarde tot de wederopleving van Spanje de geheele of gedeeltelijke vrijheid van de afzonderlijke gewesten, met hun eigen taal, cultuur en bijzondere gesteldheid was. Anderen drongen er op aan dat men de zoolang bezongen overlevering van grootheid en roem zou vergeten en zonder de misleidende belichting van vroegeren luister de werkelijkheid van heden zou beschouwen, om er de mogelijkheden en de voorwaarden in te zoeken voor den wederopbouw van de welvaart en de nationale waardigheid.
Spanje was een land met onuitputtelijken rijkdom in en onder den grond. Het was reeds op weg een kolonie van het buitenlandsche - Engelsche, Amerikaansche en Fransche - kapitalisme te worden. Een groot gedeelte van de bevolking was tot armoede en gebrek gebracht
| |
| |
door de feodale klasse, die den grond in bezit had en dien niet, of niet voldoende in ontginning bracht.
Spanje was een land dat in wetenschap, industrie en handel afhankelijk was geworden van het buitenland. De bevolking was grootendeels, geestelijk en maatschappelijk, verwaarloosd. Er waren tienduizenden paupers, een heirleger van bedelaars. Spanje telde tweehonderdduizend geestelijken, eenige duizenden kloosters en geen volksonderwijs.
Dit was het land waarover Alfons de regeering aanvaardde. Hij had te kiezen tusschen het legendarische Spanje, dat in vormelijkheden was verstard, en het ontwakende Spanje, dat nieuwe bestaansmogelijkheden zocht. Hij had te kiezen tusschen het looze vernuftsspel van de rhetorische politici, die werkten met een denkbeeldig Spanje, en de, met besef van de gegeven werkelijkheid, ontworpen plannen van hen die Spanje tot nieuw leven wilden brengen.
Spanje stond in 1902 op een keerpunt van zijn geschiedenis. Alfons kon zich, binnen de perken van de bezworen grondwet, aan het hoofd plaatsen van de beweging tot algeheele vernieuwing van Spanje, of hij kon zich daartegenover stellen, met het toen reeds te onderkennen gevolg dat een levende maatschappij de doode staatsvormen zou verbreken.
Het leven van Alfons XIII is zonder tragiek. In de eerste jaren van zijn regeering was het reeds te voorzien dat de door enkele mannen van wetenschap, letterkundigen, industrieelen en kooplieden ingeleide beweging tot hervorming van Spanje inderdaad het land tot nieuw leven zou brengen.
Een koning die zich bewust tegenover die beweging stelde, zij het ook met verheelde tactiek, en zich verbond met die machten welke aan Spanje de voorwaarden voor een algeheele cultureele en economische vernieuwing probeerden te onthouden, zou noodzakelijk door de voor- | |
| |
waarts bewegende maatschappij op zij worden gedrongen.
Als men de regeeringsperiode van Alfons XIII overziet, dan bemerkt men eenerzijds den steeds krachtiger wordenden opmarsch van de maatschappij en anderzijds het spel van de politiek van Alfons en zijn snel afwisselende ministeries om dezen opmarsch te stuiten. De politiek van Alfons is dertig jaar lang de kunst van het behoud van het wankele evenwicht van den troon geweest. Alfons zag niet het Spanje van zijn tijd. Hij had slechts oog voor den troon. Hij vereenzelvigde de belangen van den troon met de belangen van Spanje.
Alfons heeft steeds zijn persoonlijken invloed - die in zijn onmiddellijke omgeving heel groot was door het overwicht van zijn waardigheid en de, van een gave tot een bewuste techniek gemaakte, charme van zijn persoonlijkheid - politiek ten nutte gemaakt. Hij was de, niet steeds stille, kracht van de Spaansche politiek. Hij stelde de tallooze ministeries samen en speelde de leiders van de partijen tegen elkaar uit, steeds met het doel het doode evenwicht te bewaren en iederen te sterk doorwerkenden invloed te niet te doen.
Naarmate het, door den steeds krachtiger en beslissender wordenden druk van de maatschappij op de politiek, moeilijker werd dit evenwichtsspel en dit verslijten van politici vol te houden, ging Alfons steeds openlijker zijn steun zoeken bij de groepen welke onafhankelijk van de maatschappij meenden te kunnen bestaan, het leger en de geestelijkheid. Het beroep dat hij ten slotte op die beide machten heeft gedaan was tevens zijn laatste kans op behoud van den troon. Door zijn verantwoordelijkheid voor hun bewind stelde hij de Kroon aansprakelijk voor hun mislukking. De dictatuur, de militaire en clericale dictatuur, was het logisch einde van de politieke actie van Alfons.
Het leven van dezen laatsten Spaanschen koning mist alle grootschheid. Zijn persoonlijk leven is het bestaan
| |
| |
van den lichtzinnigen genotzoeker geweest, die herhaaldelijk in opspraak is gekomen. Zijn regeering is gekenmerkt door persoonlijke baatzucht in een sfeer van corruptie, waarvoor hij grootendeels aansprakelijk is te stellen. Het geknoei met concessies, bijvoorbeeld, komt te zijnen laste. Opmerkelijk is bij Alfons XIII zijn gemis aan belangstelling en liefde voor Spanje. Hij scheen dit meer als een wingewest voor zijn Huis en als een basis voor zijn waardigheid te beschouwen, dan als een zelfstandige maatschappij met eigen leven, nooden en eischen. Zijn gedragingen in zijn ballingschap zijn de onwaardige voortzetting van zijn gedrag als koning. Zijn telegraphische gelukwenschen aan Franco, nadat deze met onmenschelijk geweld, geholpen door buitenlandsche troepen, Spaansche steden had bezet, bevestigen zijn tegen den wil en de belangen van een zeer groot deel van de Spaansche bevolking gerichte politiek.
In hetzelfde jaar dat Alfons den troon besteeg, kondigden de arbeiderspartijen in Barcelona de eerste algemeene staking af. De diepgaande beteekenis daarvan werd door Maura, die in 1903 voor het eerst aan het bewind kwam, juist beoordeeld. Hij begreep den omvang van het gevaar van een revolutie van onderaf, en streefde daarom naar een hervorming van bovenaf. De nijpende problemen van Spanje waren van economischen aard en van hieruit zou ten slotte de politieke strijd worden beslist.
De elkaar snel opvolgende ministeries, die gevormd en ontbonden werden door de al te slimme Madrileensche politici en een volksvertegenwoordiging die geen vertegenwoordiging van het Spaansche volk was, hielden slechts spiegelgevechten rondom de eigenlijke vraagstukken. Mannen als Maura wisten het tijdsverschijnsel - de algemeene staking welke te Barcelona werd afgekondigd -, in vergelijking met het zwakke protest van eenige oppositiepartijen tegen de kroningsfeesten, juist
| |
| |
te schatten. De liberalen, de republikeinen, de Catalanisten en de Baskische nationalisten hadden als politieke partijen weinig stootkracht, omdat zij zich buiten de vragen en de nooden van het volk hielden. De arbeiderspartijen kwamen daaruit voort.
De groote en beslissende politieke gebeurtenissen zijn dan ook sindsdien ontstaan uit de maatschappelijke problemen, de vraagstukken betreffende de veiligheid van lijf en goed, betreffende voeding en onderdak, menschelijke waardigheid en vrijheid van den geest. Terwijl de conservatieven, liberalen, federalisten, progressisten, democraten en separatisten zich bezig hielden met academische kwesties, kwam het Spaansche volk in zijn strijd om het dagelijksch bestaan in botsing met de machten die zijn economische, maatschappelijke en geestelijke ontplooiing belemmerden.
De politieke geschiedenis van 1902 tot 1931 wordt niet zoozeer gemaakt door een Maura, een Canalejas, een Romanones, een Dato, een García Prieto, maar door het Spaansche volk, het Spaansche leger, de Spaansche geestelijkheid.
De phasen van die politieke ontwikkeling worden niet aangegeven door het zooveelste ministerie Maura of Romanones, maar door de jaartallen 1902, algemeene staking afgekondigd te Barcelona; 1904, geruchten van een militairen staatsgreep; 1905, de wet van de militaire jurisdictie; 1909, de bloedige week van Barcelona; 1917, de revolutionnaire staking; 1921, de slachting bij Annual; 1923-1930, de militair-clericale dictatuur; 1931, de republiek. Het vervolg is de natuurlijke voortzetting. De republiek zwenkt na twee jaren naar rechts, in 1934 komt de opstand tegen de reactie, in 1936 het volksfront, op den voet gevolgd door den militair-clericalen opstand.
De politieke tegenstellingen zijn tot op de omwenteling van 1931 niet aangegeven door de partijen die de macht in handen hadden of er naar streefden, maar door den
| |
| |
van achter de schermen door den koning, het leger en de geestelijkheid bestuurden Staat en het Spaansche volk. De zich daartusschen bewegende partijen hadden zoo weinig programmatisch vastgezette en omlijnde beginselen, dat het willekeurige personalisme, uitgedrukt in den leider van de partij, daarvoor in de plaats trad.
In 1902 leidde de oorlogsbegrooting, of liever de generaalsbegrooting, tot even heftige als onvruchtbare debatten in de Cortes. De arbeiders in Barcelona en in de andere industriecentra en mijndistricten toonden dat zij de beteekenis van die begrooting begrepen en zij stelden zich door stakingen gemeenschappelijk te weer tegen de voorbereiding tot militair absolutisme.
In 1904 werd de vrees voor een militairen staatsgreep versterkt. In 1905 verschaften zich een aantal officieren te Barcelona ‘recht’, door de pers en ander materiaal van een dag- en weekblad te vernielen, als straf voor uitlatingen welke zij beleedigend voor het leger achtten. Vrijwel alle garnizoenen van Spanje betuigden hun instemming met deze gewelddaad, de koning verklaarde zich eensgezind met de officieren en dwong de regeering af te treden. Er werd een militair straf- en tuchtrecht ontworpen, dat inhield dat alle beleedigingen en vergrijpen tegen militaire instellingen door een krijgsraad zouden worden berecht. Deze wet van de militaire jurisdictie kwam onder den druk van den koning en de opperofficieren tot stand. Zij beteekende de innige verbinding van den troon met het leger. Het ontwerp, de besprekingen en de afkondiging van deze wet toonden de onmacht van de liberale politieke partijen aan.
In 1909 kwam het tot een voorpostengevecht tusschen de beide actieve strijdmachten van de Spaansche politiek, het volk en het leger. De tegenstelling was nog niet geheel bewust. De botsing beperkte zich tot een treffen van vooruitgeschoven eenheden. De vijandelijkheden hebben
| |
| |
echter door hun afmeting en doorwerking een politieke beteekenis gekregen.
Naar aanleiding van een aanval van de Marokkaansche inboorlingen in het Spaansche protectoraatsgebied, was besloten tot het uitzenden van een strafexpeditie. Deze ging, vooral in Catalonië, onder luid protest van de nabestaanden en omstanders scheep. De daaropvolgende nederlagen, die een keer te meer de onkunde van de Spaansche officieren en de onvoldoende technische uitrusting en africhting van het leger aantoonden, wekten een stemming van weerzin en verzet onder het geheele Spaansche volk, dat een levendige herinnering aan de zware verliezen uit de koloniale oorlogen had behouden. De openbare meening stelde het leger en de politieke machten, die zich daarachter lieten gelden, verantwoordelijk voor de nederlagen. De arbeiderspartijen besloten, met steun van de republikeinen en gewestelijke nationalisten, een algemeene proteststaking af te kondigen. In Barcelona ging men vóór den afgesproken datum tot de staking over. Deze kreeg onmiddellijk een gewelddadig karakter en was een veelbeteekenende uiting van de gevoelens welke de massa bezielden.
De opstand te Barcelona, van 26 Juli tot 31 Juli 1909, was niet een welberaamde, door partijvoormannen geleide beweging met een bewust revolutionnair doel, maar een spontane uitbarsting van volkswoede en van wrok tegen de militaire en clericale macht. De algemeene staking mislukte en de volksopstand bleef tot Catalonië, en voornamelijk tot Barcelona, beperkt.
De zoogenaamde ‘bloedige week’ te Barcelona was de gewelddadige uiting van het diep in het volk gewortelde bewustzijn dat het leger en de geestelijkheid aansprakelijk waren voor de nationale rampen, voor de maatschappelijke misstanden en voor de ondoeltreffende politiek.
Het door de regeering gelaste onderzoek naar de hoofdschuldigen van de gewelddadigheden en de onder druk
| |
| |
van de hoogere geestelijkheid gevolgde beschuldiging, veroordeeling en terechtstelling van Ferrer hebben aan de onlusten te Barcelona een ideologischen inhoud en een politiek-sociale strekking gegeven welke zij oorspronkelijk, als ongebreidelde gevoelsuiting, niet hadden. De om politieke redenen gelaste veroordeeling van Ferrer, die in feite noch in bedoeling schuldig is te achten voor de wandaden te Barcelona, heeft aan de groote menigte het heldere inzicht gegeven in zijn niet geheel bewuste beweegredenen. Daardoor is de terechtstelling van Ferrer van zulk een ontzaglijke politieke beteekenis geworden. In politiek opzicht is de vraag naar de verstandelijke en zedelijke waarde van den mensch Ferrer van weinig of geen belang. Het geval Ferrer is beslissend, namelijk dat de stichter van de ‘Moderne School’ en de stuwkracht van een vrijdenkersbeweging, welke tegen kerkelijk en politiek absolutisme was gericht, door zijn tegenstanders ter dood is gebracht naar aanleiding van gebeurtenissen waarvoor hij rechtens noch zedelijk aansprakelijk was te stellen.
Het Spaansche volk heeft de veroordeeling en terechtstelling van Ferrer uitgelegd als een aanslag op zijn verstandelijk en zedelijk zelfbeschikkingsrecht en ze als een kenmerkende uiting beschouwd van de saamhoorigheid van de geestelijke en politieke tyrannie, belichaamd in Kerk en Leger. De naam Ferrer werd een politieke leuze en daaronder vereenigden zich de republikeinsche en socialistische partijen.
Van 1909 af stapelden de regeeringsmoeilijkheden zich op en de ministeries hadden een kort en dikwijls stormachtig bestaan. De belangrijkste vragen waren de verhouding van Kerk en Staat, de regeling betreffende de geestelijke orden, de pacificatie van Marokko, de sociale onrust in Catalonië, de neutraliteit van Spanje tijdens den wereldoorlog, de Duitsche duikbooten en de zeemijnen, de zich uitbreidende industrie en de maatschappelijke
| |
| |
nooden. Inmiddels werd, tegen den achtergrond van deze problemen, de positie versterkt van de beide groepen door wie het pleit aangaande het politieke lot van Spanje zou worden beslecht.
Het officierencorps begon zich te organiseeren in een vakvereeniging, naar het voorbeeld van de arbeiderssyndicaten. Het stelde zijn onvoorwaardelijke eischen aan de regeering betreffende de beroepsopleiding, de technische uitrusting, de bezoldiging, de rechtspositie en de bevordering. De ‘Juntas de Defensa’, de vereenigingen tot verdediging van de belangen en rechten van het leger, schenen geneigd en gereed te zijn een beroep te doen op ‘de uiterste noodzaak’. De republikeinen en de radicalen probeerden deze beweging in republikeinschen koers te brengen. De ‘Juntas’ verkregen de erkenning als rechtsgeldige vakbonden en de koning wist ze door een behendige tactiek aan zijn persoon en den troon te binden. De overeenkomst van belangen van leger en troon en de politieke beteekenis van de ‘Juntas’ bleek in Augustus 1917.
De republikeinsche actie, welke in Augustus 1917, in samenwerking met de liberalen, democraten, radicalen en socialisten werd gevoerd en gedeeltelijk gesteund werd door de arbeiderspartijen, verliep door de afzijdigheid van de ‘Juntas’. Het bleek nu dat de ‘Juntas’ zoomin republikeinsch als democratisch waren.
In 1917 werd de politieke toekomst van Spanje in algemeene lijnen duidelijk aangegeven door het verloop en den samenhang van de gebeurtenissen. Het leger was een georganiseerde politieke macht, een staat in den staat, met autocratische oogmerken. De republikeinsche, liberale en democratische partijen vonden slechts aanhang bij de opkomende burgerij en onder de intellectueelen. Zij waren echter zonder politieke kracht als zij niet werden gesteund door de socialisten. De arbeiderspartijen en syndicaten streden onder elkaar een strijd op
| |
| |
leven en dood, in den letterlijken zin, en streefden naar een maatschappelijke omwenteling. Een politieke revolutie zou voor hen slechts het middel voor een sociale revolutie zijn.
Van 1917-1923 hebben de ministeries zich gemiddeld slechts eenige maanden kunnen staande houden. Er werd buiten de Cortes en de grondwet om geregeerd. Binnen de tegenstrijdige bewegingen en belangen was geen eenheid van actie te verkrijgen, zelfs niet op een minimumprogramma. Alfons had, in zijn jarenlang uitspelen van menschen, partijen en belangen tegen elkaar, de mogelijkheden voor nieuwe combinaties uitgeput. Hij bereidde zich volgens een vast plan voor zijn laatste kans voor, de militaire autocratie.
De openbare orde en veiligheid werden in die jaren voortdurend verstoord door de directe actie van de arbeiders en de patroons. De sociale onrust werd vergroot door de provocaties van de zijde van de autoriteiten. Generaal Martínez Anido, gouverneur van Barcelona, en generaal Arlegui, commissaris van politie te Barcelona, zijn niet alleen verantwoordelijk voor tal van provocatieve maatregelen, maar ook schuldig aan honderden willekeurige terechtstellingen.
Met de nederlaag te Annual, waar generaal Silvestre, met kenmerkend Spaansch gemis aan discipline, duizenden Spanjaarden den dood in voerde, trad de nog schijnbaar grondwettelijke regeering in haar laatste phase. De openbare meening stelde den koning verantwoordelijk voor de roekelooze onderneming van Silvestre. Het was bekend dat de koning zich herhaaldelijk, buiten medeweten van de regeering en den generalen staf, in de krijgsbedrijven in Marokko had gemengd.
De omvang van de catastrophe was ontzaglijk. Er was een groot verlies aan menschenlevens, aan oorlogsmateriaal en aan terrein. De Spaansche positie in het protectoraatsgebied was hachelijk geworden. Het bleek
| |
| |
tevens dat ondanks de jaarlijksche Marokkaansche begrooting, van meer dan tweehonderd millioen peseta's, en de algemeene oorlogsbegrooting, van meer dan vijfhonderd millioen peseta's, het leger slecht uitgerust, slecht afgericht en slecht geleid was.
Tegen dezen achtergrond, een nationale ramp waarvoor de koning, het legerbestuur en de regeering, onmiddellijk of zijdelings, aansprakelijk waren, en een leger als politiek instituut maar zonder militaire, professioneele waarde, werd de noodzaak gevoeld van een beslissende wijziging van het politiek bewind.
De regeering deed haar laatste poging, een beroep op een hervorming van bovenaf. Zij stelde een wijziging van de grondwet voor, een verbeterd kiesstelsel op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging, sociale wetgeving, volksopvoeding en verbetering van de voorwaarden voor de volksgezondheid. Van onmiddellijke uitwerking op het politiek gebeuren was de benoeming van een commissie van onderzoek naar de verantwoordelijkheid voor de militaire rampen in Marokko. De Cortes stelde die commissie, op voorstel van de regeering, samen. Zij bestond uit een en twintig afgevaardigden, verhoudingsgewijs gekozen uit de verschillende partijen.
Het leger en de Kroon begrepen het gevaar dat voor hen in dit onderzoek lag besloten en zij sloten zich openlijk aaneen, uit gemeenschap van belangen. De Commissie van Onderzoek, samengesteld den elfden Juni 1923, moest half September haar verslag uitbrengen. Den dertienden September zette Miguel Primo de Rivera, kapitein-generaal van Catalonië, met voorkennis en goedvinden van den koning, de regeering af en nam hij als militair dictator het bewind in handen.
In een manifest, gedateerd twaalf September, maakte Primo de Rivera bekend dat hij noodgedwongen buiten de wetten des lands trad. De beroepspolitici hadden sinds 1898 zoomin waardigheid als kunde getoond in hun
| |
| |
bewind. Baatzucht en eigenbelang waren de beweegredenen van hun handelingen. Zij wisselden elkaar volgens afspraak af en ‘de eenige beperking van hun baatzuchtig streven was de vrees voor het leger dat critisch toezag en eerlijkheid en oprechtheid in handel en wandel eischte’. Nu Spanje ten onder dreigde te gaan nam het leger, in den persoon van generaal Primo de Rivera, het bestuur van het land over. ‘Deze greep naar de macht behoefde niet gerechtvaardigd te worden.’ Het Spaansche volk eischte een krachtig bewind. Er moest een einde worden gemaakt aan de politieke aanslagen, de vloedgolf van de misdaden, den val van de peseta, de verspilling van 's lands gelden, de tariefwetten welke persoonlijke belangen dienden, de politieke intrigues naar aanleiding van Marokko (!), de onzekerheid omtrent de oplossing welke dit nationale vraagstuk zou krijgen (!), het gemis aan maatschappelijke tucht waardoor industrie en landbouw te gronde gingen, de straffeloos gevoerde actie voor gewestelijke afscheiding en de hartstochten opgewekt naar aanleiding van de verantwoordelijkheden (in Marokko!). In Madrid zou een militair bestuur worden gevestigd. Aan het Spaansche volk werd het verzoek gedaan bekwame, ijverige en rechtschapen mannen aan te wijzen die... onder de bescherming van het leger een ministerie zouden vormen ‘in volkomen waardigheid en bevoegdheid’, indien de koning zich verwaardigde hen te aanvaarden. Er zou ‘met zedelijk gezag en niet beïnvloed door al wat door politiek of ambitie was vergiftigd’ naar de verantwoordelijkheden in zake het landsbestuur onderzoek worden gedaan. De gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de politieke partijen zou worden gestraft ‘door ze geheel en al uit het bestuur des lands te weren’. ‘De aanklagers zouden niet in opspraak of ongelegenheid geraken’ (!).
De staatsgreep van Primo de Rivera gelukte, zonder openlijk verzet. De generaals van de belangrijkste garni- | |
| |
zoensplaatsen verklaarden zich eensgezind met Primo de Rivera en de koning vertraagde zijn terugkomst uit San Sebastian om de regeering alleen te laten tegenover de moeilijkheden. De eerste minister had den koning verzocht het besluit van de regeering - afzetting van de opstandige generaals en bijeenroeping van de Cortes - te bekrachtigen, maar de koning ‘had tijd noodig om na te denken’. De regeering trad af en daags daarna ontbood de koning Primo de Rivera te Madrid en gaf hij hem officieel het bewind in handen.
Het Spaansche volk aanvaardde de - als overgangsmaatregel aangekondigde - militaire dictatuur gelaten. Een deel van de bevolking zag in een clericaal-militair bestuur een waarborg voor de bescherming en bestendiging van haar maatschappelijk bevoorrechte positie. De republikeinen, liberalen, democraten en radicalen gevoelden zich machteloos tegenover een eensgezind optreden van de generaals. De arbeiders en de boerenbevolking werden steeds meer afkeerig van politieke actie welke niet onmiddellijk leidde tot een maatschappelijken ommekeer. De socialistische partij maakte haar leden bekend dat men in de gegeven omstandigheden moest berusten, om het wettig karakter van de eigen organisatie niet te verliezen. Largo Caballero aanvaardde later een plaats in de regeering. De andere arbeiderspartijen en vakvereenigingen werden onwettig verklaard en ontbonden. Leden die bekend waren om hun sociale actie werden vervolgd.
De dictator ontbond de Cortes en stelde de grondwet buiten werking. Twee jaar lang regeerde hij met een militair directorium feitelijk als eenig minister. In December 1925 werd een ministerie gevormd, waarin eenige politici van uiterst rechts zitting kregen. Veelbeteekenend voor het karakter van dit ministerie en voor de stemming van het Spaansche volk is, dat als minister van binnenlandsche zaken en handhaver van de orde
| |
| |
de beruchte generaal Martínez Anido werd benoemd.
In 1927 werd een ‘Nationale Vergadering’ bijeengeroepen, een schijn van een volksvertegenwoordiging, welke inderdaad een lichaam zonder wetgevende of administratieve bevoegdheid was en slechts raadgevend kon optreden.
In 1929 werd een ontwerp voor een nieuwe grondwet gemaakt, in Bourbonsch-absolutistischen geest. Het was echter niet mogelijk dit ontwerp uit te werken en af te kondigen als wet.
Vervolgens werd getracht de ‘Nationale Vergadering’ uit te breiden. Daarin zouden dan worden opgenomen de belangrijkste staatslieden van vóór de dictatuur - de eerste ministers en de voorzitters van de Cortes en van den Raad van State - en verder vertegenwoordigers van Academies, universiteiten, vereenigingen van geneesheeren en van juristen, van socialistische vakvereenigingen, van katholieke vakvereenigingen en dergelijke.
De stemming van het land kwam duidelijk tot uiting deels door de aanwijzing van candidaten die de dictatuur hadden bestreden en deels door het onbeantwoord laten van den oproep tot het stellen van candidaten.
Aan het eind van 1929 erkende Primo de Rivera dat zijn bewind niet meer zonder voorbehoud werd goedgekeurd en gesteund door ‘bepaalde groepen’ in het land. Die groepen werden nader aangeduid. De adel trok zich terug wegens inkrimping van de decoratieve politieke voorrechten, de conservatieven trokken zich terug omdat zij niet als een onderdeel van de zoogenaamde ‘patriottische unie’, een politiek verbond van de dictatuur, wilden worden beschouwd, maar een zelfstandige partij wilden zijn. De bankiers en de industrieelen steunden de dictatuur niet meer omdat de crisis dieper doordrong in Spanje. De werkgevers hadden bezwaren tegen de arbeidswetgeving, welke zij niet in overeenkomst met de ongunstige tijden
| |
| |
achtten. De pers wilde niet langer onder de strenge censuur staan.
De revolutionnaire machten werden weer roerig. De republikeinen, radicalen en socialisten sloten zich nauwer samen. De peseta viel ten gevolge van den zeer ongunstigen toestand van de financiën - de staats- en gemeenteschulden waren ongeveer driemaal vergroot - en het geringe vertrouwen dat de buitenlandsche beurs in de duurzaamheid van het bewind toonde.
Primo de Rivera zocht een terugweg naar de grondwettelijke regeering, maar zijn voorstel in zake een nieuw soort nationale vergadering als overgang werd door den koning afgewezen. Het leger zegde zijn vertrouwen in den dictator op en Alfons willigde het verzoek in van Primo de Rivera om van zijn taak ontheven te worden. De koning maakte dus zelf een eind aan de dictatuur, toen deze zich impopulair had gemaakt en den noodigen steun miste. Hij heeft het onvermijdelijke verhaast, in de hoop de volksgunst te herwinnen.
Beziet men de regeeringsperiode van Primo de Rivera van uit het gezichtspunt van de civilisatie, dan zal het oordeel gunstig uitvallen. De dictatuur heeft de openbare orde gehandhaafd, handel, nijverheid en landbouw bevorderd, de maatschappelijke toestanden verbeterd, een betere arbeidswetgeving gemaakt, en nieuwe bronnen voor de nationale welvaart gezocht. Het spoorwegnet werd verbeterd, tunnels werden gemaakt, groote autowegen werden aangelegd, besproeiingswerken werden ontworpen en met de uitvoering er van werd een begin gemaakt. De post-, telegraaf- en telefoondienst werd verbeterd en op de hoogte van den tijd gebracht. Spanje werd tot een centrum van toerisme gemaakt door de oprichting van een nationaal bureau voor vreemdelingenverkeer, met ruime middelen en een doeltreffenden propagandadienst. Twee beroemd geworden - en in Spanje vanwege de zware lasten berucht gebleven - ten- | |
[pagina t.o. 88]
[p. t.o. 88] | |
BOERENHUIS IN ASTURIË.
| |
| |
toonstellingen beoogden Spanje een betere plaats te geven in de wereld en bereikten dit inderdaad. Het lager onderwijs werd verbeterd en uitgebreid door het openen van eenige duizenden scholen. De ‘universiteitsstad’, het prachtige complex gebouwen voor de universiteit, aan den buitenkant van Madrid, werd ontworpen en met den bouw werd een begin gemaakt. - De ontwerpers en bouwers vermoedden niet welk een treurig einde deze fraaie schepping eenige jaren later zou hebben. - In de buitenlandsche politiek verhoogde Primo de Rivera het aanzien van Spanje door de pacificatie van Marokko (met Fransche hulp) en door den toevloed van buitenlandsch kapitaal te begunstigen voor de bevordering van de Spaansche industrie.
Beziet men de periode van de regeering van Primo de Rivera van uit het gezichtspunt van recht, vrijheid, menschelijke en burgerlijke waardigheid en cultuur, dan zal het oordeel ongunstig uitvallen. Primo de Rivera nam wederrechtelijk en met geweld het bewind in handen. - De instemming van den koning maakte het onrecht niet tot recht, maar tot tweevoudig onrecht, want Alfons verbrak zijn eed op de grondwet. - Om het bewind in handen te houden werd het Spaansche volk onmondig verklaard en een ontzaglijke politiemacht, met een verfoeilijk stelsel van spionnage, verklikkerij, provocatie en gevangenhouding zonder verhoor, drukte zwaar op het land. Militaire terreur en clericale dwang verstikten alle spontane uitingen en beoogden een effening van het geestesleven, waardoor aan de cultuur de mogelijkheid tot vrije ontwikkeling werd onthouden of ontnomen.
Tegen de beperking van de autonomie van den geest en van het cultureele leven kwam verzet van de belangrijkste beoefenaars van de letteren en de wetenschappen. Als protest tegen de willekeurige inmenging in het bestuur van de universiteiten namen een aantal hoogleeraren hun ontslag. De studeerende jeugd, vereenigd in een alge- | |
| |
meen verbond, de ‘Federación universitaria escolar’ (F.U.E.), protesteerde met stakingen en opstootjes, o.a. tegen de bevoorrechting van katholieke middelbare scholen en hoogescholen.
De scherpe bepalingen tegen gewestelijke vrijheden - onderdrukking van de landstaal in Catalonië, Valencia, op de Balearen, in Galicië en in de Baskische provincies - bedoelden de centralisatie zoo ver uit te strekken dat de zich in cultuur en innerlijk wezen nog steeds zelfstandig voelende gewesten slechts een onderdeel, provincies, van Spanje zouden vormen.
De dictatuur van Primo de Rivera was het regeeringsbeleid van een simplistisch denkend, maar begaafd en goedbedoelend militair. Alle goede en slechte eigenschappen van zijn bestuur liggen daarin besloten. Primo de Rivera heeft gefaald in zijn voornemen om een overgang te vormen van feitelijke regeeringloosheid naar een krachtige, grondwettelijke monarchie. Hij heeft het wezen van de Spaansche problemen niet begrepen. De zwakheid van de regeeringen, de onlusten in het land, de corruptie in recht en administratie en de maatschappelijke misstanden moesten in hun oorzaken bestreden worden. Primo de Rivera heeft de uiting van de kwalen - welke hij zelf verergerde - belet. De opgehoopte kwade krachten zijn ten slotte zoo sterk geworden dat hij ze niet meer heeft kunnen bedwingen.
Uiterlijke machtsmiddelen zijn niet voldoende om een land goed te regeeren. Zeker niet een land als Spanje, met zijn uiteenloopende belangen en tendenzen, zijn gewestelijke verschillen, zijn groote afstanden en onvoldoende verbindingswegen, zijn sterk personalistische bevolking met een oude volkscultuur, met een levendig gevoel voor persoonlijke waardigheid, voor recht en voor vrijheid en zijn nijpende sociale nooden.
Ook Primo de Rivera is het slachtoffer geworden van de suggestie, welke uitgaat van de ligging van de Spaansche
| |
| |
hoofdstad. Als geometrisch middelpunt wekt het bij de politici de gedachte op dat Spanje op ‘wiskundige’ wijze, volgens vooropgestelde, van buiten ontleende staatkundige beginselen kan worden geregeerd. Zoo echter één land zijn regeeringsbeleid moet zoeken in de menschelijke en maatschappelijke werkelijkheid, dan is het Spanje, met zijn gemengde bevolking en zijn nooit tot een natie samengegroeide gewesten. De regeering van Madrid is dan ook steeds van uit de randgewesten ten val gebracht. Primo de Rivera ging zooals hij gekomen was, door den druk van uit het land waar Madrid overheen had gezien.
De val van den dictator was ook in wezen de val van koning Alfons, niet van de monarchie. De koning was verantwoordelijk voor de komst en het bewind van Primo de Rivera. Alfons heeft geprobeerd aan de voor hem noodlottige gevolgen van de mislukking van de dictatuur te ontkomen, door zelf den impopulair en onmogelijk geworden dictator af te zetten en terug te keeren naar een grondwettelijke regeering. Zijn opzet is mislukt.
Van Alcalá Zamora en Ossorio Gallardo, rechts staande, katholieke politici, tot de uiterst linksche partijen, klonk de roep om grondige wijziging van het staatsbestuur. Conservatieven, liberalen, radicalen, regionalisten, socialisten, vakvereenigingen, zelfs officieren drongen op de verkiezing van een nieuwe volksvertegenwoordiging aan. De rechtsche partijen hoopten daarbij de constitutioneele monarchie te behouden, het centrum en links streefden naar een republikeinschen staatsvorm.
De politieke agitatie bleef echter aanvankelijk beperkt tot de partijleiders en het leger. De burgerij en het volk bleven buiten het gewoel. De burgerij, omdat zij - voornamelijk een naoorlogsche maatschappelijke groep - van iedere politieke verandering nadeelige gevolgen vreesde voor haar pas ingenomen positie. Het volk, omdat het in politieke veranderingen geen heil zag en slechts voor een maatschappelijke omwenteling in den strijd wilde komen.
| |
| |
Om deze vrees van de burgerij te overwinnen en de onverschilligheid van het volk te breken werd door de verschillende partijen een propaganda-actie ontwikkeld. Deze actie werd door de censuur bemoeilijkt, maar vergemakkelijkt door de bijna onbeperkte vrijheid van het gesproken woord. De openbare bijeenkomsten vervingen in dezen de dagbladen. Na eenige maanden was de openbare meening in zooverre bewerkt dat de komst van een behoudende, democratische republiek niets vreesaanjagends meer had voor de burgerij. Het volk werd in den waan gebracht dat een democratische republiek een doorgang zou vormen naar een sociale revolutie.
De monarchisten hebben de fout begaan niet aanstonds hun houding te bepalen ten opzichte van de vraag of Alfons XIII te handhaven was, na een spontaan afgelegde verklaring betreffende zijn politiek ten overstaan van de zoo spoedig mogelijk samen te roepen Cortes, of dat Alfons wegens het breken van zijn eed en het verzaken van zijn plicht tot afstand moest worden genoopt, ten gunste van zijn zoon Juan. Indien men onmiddellijk na den val van Primo de Rivera dit punt had geregeld, dan zouden de verkiezingen waarschijnlijk een meerderheid voor de monarchie hebben opgeleverd. De breed opgezette republikeinsche actie over het geheele jaar 1930 had immers aan het eind van dat jaar nog zoo weinig uitgericht, dat zoowel de militaire opstand ten gunste van de republiek te Jaca als die van Cuatro Vientos volslagen mislukten.
De revolutionnaire propaganda miste eenheid van grondslag en eenheid van politieke richting. In het minimum-programma van Augustus 1930, opgesteld te San Sebastian, werden geen algemeene beginselen opgenomen voor het politiek-sociale bestuur van de republiek, tot welker uitroeping men besloten was. Er waren slechts enkele punten waarover volstrekte eensgezindheid was te verkrijgen. Dat waren de verwerping van de monarchie,
| |
| |
het betrekkelijke zelfbestuur van Catalonië, Galicië en de Baskische provincies, de vrijheid van godsdienst en de eerbiediging van het geweten en de persoonlijke rechten.
Het is begrijpelijk dat een vergadering van liberale katholieken, behoudende en vooruitstrevende republikeinen, liberalen, radicalen, federalisten en socialisten niet een breederen grondslag voor gemeenschappelijke actie kon vinden. Het gaf een zorgelijk beeld van de toekomst van Spanje, dat zij niet tot overeenstemming konden komen met betrekking tot de groote staatkundige en maatschappelijke vraagstukken, welke de regeering van de republiek aanstonds in behandeling zou moeten nemen.
Van de verschillende partijen en groepen die in San Sebastian waren vertegenwoordigd - Alcalá Zamora en Miguel Maura voor de rechts-liberalen, Azaña en Lerroux voor de republikeinsche alliantie, Domingo, Galarza en A. de Albornoz voor de socialistische republikeinen, Casares Quiroga voor den Galicischen republikeinschen bond, Aguadé voor de Catalaansche nationalisten, Bosch en Mallol voor de republikeinsche actie van Catalonië, en eenige geen partij maar een ideologie vertegenwoordigende personen als Indalecio Prieto, Sánchez Román en Eduardo Ortega y Gasset - hadden de socialisten en de Catalanisten de grootste politieke stootkracht.
De intellectueelen waren grootendeels voor de republiek gewonnen. Op hen oefenden mannen als Azaña, voorzitter van het litterair-wetenschappelijke genootschap ‘Ateneo’, het brandpunt van het Madrileensche cultureele leven, en Unamuno, José Ortega y Gasset, Marañón en Pérez de Ayala grooten invloed uit.
Het revolutionnaire comité gaf een manifest in het licht waarin het de grieven tegen de dictatuur en den koning samenvatte. Het wees op de schade die toegebracht was aan het land door het slechte financieele beheer, de corrupte administratie en rechtsbediening, de
| |
| |
verdrukking van de geestelijke en burgerlijke vrijheid, en het gaf de politieke en maatschappelijke richtlijnen aan van de republiek. De onderteekenaars van dit manifest - N. Alcalá Zamora, A. Lerroux, Fernando de los Ríos, M. Azaña, S. Casares Quiroga, Indalecio Prieto, M. Maura Gamazo, M. Domingo, A. de Albornoz, F. Largo Caballero, L. Nicolau d'Olwer - werden na den mislukten militairen opstand in December, voor zoover zij zich niet tijdig in veiligheid konden stellen, gevangen gezet.
De fouten welke de regeering beging, na de pogingen tot opstand te Jaca en Cuatro Vientos, bewerkten meer ter bevordering van de revolutionnaire stemming dan de republikeinsche actie. Een opstand geleid door officieren kon het Spaansche volk niet in vervoering brengen, de actie van de republikeinsch-democratische politici raakte het wezen van de maatschappelijke nooden niet en de socialistische leiders hielden zich ook onzijdig op het gebied waar het volk revolutionnair wilde optreden.
De komst van eenige vendels van het vreemdelingenlegioen, de terechtstelling, na kort geding, van de leiders van den opstand te Jaca, kapiteins Galán en García Hernández, en het plotseling meedoogenloos optreden van de Openbare Macht, die de republikeinsche propaganda oogluikend had toegestaan, brachten het Spaansche volk in heftige verontwaardiging. De politieke onverschilligheid van de groote menigte maakte plaats voor republikeinsche geestdrift, zonder andere idealen dan de afzetting van den koning en de omverwerping van het bewind. Het was de typische reactie van emotioneelen aard van het Spaansche volk dat in zijn rechts- en eergevoel was gekwetst.
In Maart 1931 werden de processen tegen de medeplichtigen van den opstand te Jaca en tegen de leden van het revolutionnaire comité aanleidingen tot indrukwekkende republikeinsche betoogingen. De gemeentelijke
| |
| |
verkiezingen in April brachten in zes en veertig van de vijftig provinciale hoofdsteden een republikeinsch gemeentebestuur. Alleen Burgos, Pamplona, Cadix en Palma op Mayorca behielden een monarchistische meerderheid.
Gezien het feit dat negen tienden van de bevolking hun stem hadden uitgebracht, kon het niet worden geloochend dat het Spaansche volk de monarchie - in den persoon van Alfons XIII - verwierp. De commandant van de Guardia Civil stelde zich ter beschikking van de Republiek en het leger was niet bereid de monarchie te verdedigen. Alfons besloot het land te verlaten. Hij deed echter geen afstand van zijn rechten op den troon.
Het feit, dat de nieuwe regeering Alfons, ongemoeid, zelfs met eerbewijzen overeenkomstig zijn rang, liet vertrekken, houdt in òf dat de republikeinen den uitslag van de gemeentelijke verkiezingen niet beslissend achtten en in een langer verblijf van den koning een gevaar zagen, òf dat men daarmee wilde aantoonen dat de Republiek gegrondvest werd op vrede en verdraagzaamheid. Indien dit laatste het geval is heeft de Republiek, door later de kwestie van de verantwoordelijkheid van Alfons XIII te stellen, tegen haar geest en opzet gehandeld.
De voorloopige republikeinsche regeering weerspiegelde in haar samenstelling de tegenstrijdige tendenzen van de partijen en groepen welke slechts voor één oogenblik en tot één doel, het ten val brengen van den koning, waren vereenigd. Eenheid van actie en beleid in politiek en maatschappelijk opzicht was van haar niet te verwachten. De voorloopige regeering werd aldus samengesteld. Eerste minister, N. Alcalá Zamora; binnenlandsche zaken, M. Maura (beiden rechts-republikeinsch); financiën, I. Prieto; arbeid, F. Largo Caballero; justitie, F. de los Ríos (alle drie socialist, maar met aanmerkelijke schakeeringen); openbare werken, A. de Albornoz; onderwijs, M. Domingo (beiden radicaal-socialist); oorlog, M.
| |
| |
Azaña; marine, S. Casares Quiroga (beiden linksrepublikeinsch); economische zaken, L. Nicolau d'Olwer (Catalaansch separatist).
Van dit ministerie kon niet worden verwacht of gevreesd dat het een volkomen ommekeer in de Spaansche politiek zou bewerkstelligen. Het was een werkministerie voor de loopende zaken, meer bedacht op vertraging dan op versnelling van den gang. De druk van het buitenland, dat verstoring van het Europeesche evenwicht vreesde, daar Spanje een hoeksteen van het bestaande evenwichtsstelsel was, dwong tot matiging in de politieke vernieuwing en tot vrijwel volkomen remming van de tendenzen tot maatschappelijke hervormingen.
De algemeene normen welke de regeering, daags na afkondiging van de Republiek, bekend maakte, waren slechts voorzichtige verlengingen van de politieke richtlijnen uit den tijd van de monarchie. De eerbied voor de burgerlijke en geestelijke vrijheid was reeds omschreven in vroegere regeeringsbesluiten; de bekrimping van de politieke macht van het leger, door opheffing van de wet van 1917 in zake de militaire jurisdictie, beteekende weinig als de geest en de leiding van het leger niet werden veranderd. De aangekondigde amnestie voor politieke misdrijven en persdelicten was een klassiek Spaansch gebaar.
Van ingrijpende plannen in sociaal opzicht werd door de regeering niet gerept. De bewogen geschiedenis van de Republiek is hierin besloten.
De komst van de Republiek geschiedde vrijwel in volmaakte orde. Alleen waar het volk eigen sociale eischen liet hooren kwamen ongeregeldheden voor. Een aantal ‘wilde’ stakingen met sociaal-revolutionnair karakter in de mijn- en industriegebieden toonden het verschil tusschen de maatschappelijke werkelijkheid en het academische regeeringsbeleid.
In de eerste weken van de Republiek werd de openbare
| |
| |
orde echter zonder groote moeite gehandhaafd. De internationale beursspeculaties, die een ernstigen aanval op de peseta deden, en de op groote schaal verrichte kapitaalvlucht vermochten geen paniek met politieken nasleep te verwekken.
Deze rustige komst en vestiging van de Republiek was tevens de beslissendste veroordeeling van den koning. Zij pasten dus niet in de opvattingen en bedoelingen van de principieele tegenstanders van de Republiek. Het was dus te verwachten dat er op die openbare orde een aanslag zou worden gedaan, hetzij met den bewusten opzet deze onmiddellijk te verstoren en daarmee een reactie te verwekken, hetzij als een ongewilde, in haar gevolgen niet berekende uiting van anti-republikeinschen geest.
Kardinaal Segura, de primaat van Spanje, staat in dezen schuldig in de Geschiedenis door zijn onberaden herderlijken brief, rondgezonden in de eerste dagen van de Republiek. In dezen herderlijken brief richtte kardinaal Segura een openlijke dankbetuiging aan koning Alfons en bracht hij hem hulde voor al wat hij had gedaan voor de instandhouding van het geloof. Verder waarschuwde de kardinaal tegen ‘de oprukkende vijanden van het koninkrijk van Christus’ - kennelijk het nieuwe bewind, waartegen alle goede katholieken moesten strijden. Deze herderlijke brief maakte den indruk van een provocatie en monarchistische bladen verergerden de zaak door hun politieke commentaren. De gemoederen werden verhit. Den tienden Mei leidde het optreden van leden van een pas opgerichte monarchistische club, in een van de drukste straten van Madrid, tot ongeregeldheden. Deze kregen een gewelddadig karakter. Een week lang volgden de aanslagen op kerken en kloosters elkaar op, in het centrum en in het Zuiden van Spanje. Deze aanslagen hadden niet alleen een anti-clericaal, maar eenigermate een anti-religieus karakter. In de Kerk werd een machtsorgaan van een reactionnaire politiek gezien.
| |
| |
De politieke gevolgen waren van vèrstrekkenden aard. De innerlijke verdeeldheid van de regeering werd in haar onwil en onmacht tot optreden aangetoond. Het republikeinsch bewind was gediscrediteerd en als ongeschikt, onwillig of onmachtig tot het handhaven van de orde en van de bescherming van lijf en goed gebrandmerkt. De Kerk en de geestelijkheid kregen den nimbus van het martelaarschap. Goed katholicisme kon met eenigen schijn van recht met anti-republicanisme worden vereenzelvigd. De geheele arbeidersklasse kon in haar geheel, met haar maatschappelijke eischen, als een horde van onverlaten en brandstichters worden voorgesteld.
Het politieke en sociale lot van de Republiek werd in die droevige week voor de eerste jaren beslist. De Republiek zou een weifelend karakter houden. Zij was zich bewust de Kerk, het leger, en een groot deel van de bezittende klasse tegen zich te hebben. Zij zou probeeren deze machtige groepen in haar politieke en sociale actie te ontzien, om ze geleidelijk voor zich te winnen. Dit kon echter niet gebeuren zonder de groote menigte, die op de dringend noodige hervormingen wachtte, diep teleur te stellen, waardoor de sociale onrust vergroot werd.
Op acht en twintig Juni 1931 werd een wetgevende volksvertegenwoordiging verkozen. Het bestaande kiesstelsel was in enkele opzichten gewijzigd. De stemgerechtigde leeftijd was van vijf en twintig op drie en twintig jaar gebracht. Vrouwen en geestelijken waren verkiesbaar. Het aantal afgevaardigden werd op hoogstens vierhonderd zeventig gesteld, volgens provinciale eenheden van vijftig duizend kiezers. De kwestie van de vertegenwoordiging van de minderheden werd geregeld volgens het stelsel van de ‘beperkte stemming’. De Cortes kreeg de bevoegdheid te beslissen over de rechtsgeldigheid van de verkiezingen en de toelating van de gekozenen.
De verkiezingen brachten een linksche meerderheid.
| |
| |
De socialisten kregen honderd veertien afgevaardigden. De radicaal-socialisten, een samenvoeging van linksstaande radicalen en evolutionnistische socialisten, zes en vijftig. De links-republikeinen, een partij van vooruitstrevende intellectueelen en kleine burgers, met Azaña als leider, dertig. De Catalaansche republikeinen, een naar links neigende groep zonder eenheid van gedachte en actie - er waren vooruitstrevende democraten, anarchisten en onberekenbare figuren als majoor Franco onder -, telden vijftig vertegenwoordigers. De Galicische republikeinsche federatie, een willekeurige groep, niet een partij, telde zestien vertegenwoordigers.
Het centrum werd gevormd door de radicalen, de partij van Lerroux, die in de volgende jaren rechts zou opschuiven, met acht en negentig afgevaardigden. De progressisten, een groep rechts-republikeinen, met als leiders Alcalá Zamora en M. Maura, hadden nauwelijks twintig afgevaardigden gekregen.
De oppositiepartij werd gevormd door een veertigtal afgevaardigden, namelijk de Agrariërs (monarchistisch), de Baskische katholieken (conservatief) en losse groepen als de ‘Onafhankelijken’. Voorzitter van de Cortes werd de academische socialist Besteiro.
De opgaven van het aantal afgevaardigden loopen uiteen. Na enkele maanden, vooral na de besprekingen over de grondwetsontwerpen betreffende de verhouding van Kerk en Staat, en na de onlusten met sociaal-revolutionnair karakter in Andaloezië en Catalonië, verschoven de verhoudingen en werden de rechtervleugel en de oppositiepartij versterkt.
De groote politieke vraagstukken, waarover de wetgevende volksvertegenwoordiging een onmiddellijke beslissing zou moeten nemen, waren de verhouding van Kerk en Staat, de Staat en de natie, het onderwijs, en de sociaal-economische toestanden. De Spaansche Republiek van 1931 beoogde een vertraagde verwerkelijking van
| |
| |
het Erasmiaansch humanisme en van de achttiende- en negentiende-eeuwsche liberale beginselen te zijn.
De gedachtenwisselingen en de beslissingen zouden plaats vinden in een sfeer van politieken hartstocht en zouden leiden tot resultaten welke niemand bevredigden. Van het begin van de besprekingen af spookte de bedreiging van den burgeroorlog door de Cortes. Zij die deze schim opriepen - de in getal zwakste partij - hebben de sterkere partijen daarmee voortdurend verzwakt en ze door innerlijke tegenspraak en gedeeltelijk toegeven verdeeld, of verwijderd van hun kiezers.
De grondwet van 1931 was eerder een politiek-maatschappelijk programma dan een geheel van wetten dat wortelde in het bewustzijn van het Spaansche volk. Een half jaar voor de uitroeping van de Republiek had Azaña, in een rede op een republikeinsche meeting te Madrid, gezegd, dat men bedoelde een burgerlijke, parlementaire republiek te grondvesten, zoo radicaal als de meest radicale republikeinen haar vermochten te maken. Deze republiek zou deels het einde zijn van een jarenlangen strijd, maar anderdeels het begin van een nieuwe actie, namelijk van het streven naar politieken vooruitgang en maatschappelijke gerechtigheid.
Van dit streven was de grondwet van 1931 de uiting. Zij bevatte de beginselen van links-republikeinen, socialisten en radicaal-socialisten, en kwetste, door haar opzet en bepalingen, de politieke, maatschappelijke en godsdienstige gevoelens van een groot deel van het Spaansche volk. De grondwet van 1931 hield niet voldoende rekening met historisch geworden toestanden. Degenen die iedere verandering in de bestaande orde als een aanslag op de grondvesten van de samenleving zagen, werden geprikkeld tot verzet.
Velen hadden bezwaren tegen het parlementaire stelsel gebaseerd op de volkssouvereiniteit. Dit stelsel was in het buitenland een teleurstelling of een mislukking gebleken,
| |
| |
zeiden zij, en voor Spanje was het ongeschikt. De Spanjaarden misten nationaal saamhoorigheidsgevoel, zij waren ongebreideld en personalistisch, zeide men. De bepalingen betreffende den president van de Republiek en de volksvertegenwoordiging werden tegenstrijdig geacht. De president kon de Cortes ontbinden, en de Cortes kon den president in staat van beschuldiging stellen en afzetten. De mogelijkheid van de toekenning van het statuut van zelfregeering voor de randgewesten hield, volgens de tegenstanders, een ernstig gevaar in voor de toch reeds zwakke nationale eenheid van Spanje. Zij zagen er het begin van een verbrokkeling van Spanje in, waartoe de natuurlijke gesteldheid van het land - de bergketens - en de uiteenloopende geaardheid van de bevolking, met gewestelijke culturen en talen of dialecten, reeds aanleiding te over gaf.
De vermogende burgerij en de adellijke grootgrondbezitters zagen in de grondwettelijke bepalingen betreffende de rechten van den mensch een eenzijdige bescherming van de kleine burgerij en van de onvermogenden. In de erkenning van het burgerlijk huwelijk, in de mogelijkheid van echtscheiding met de bevoegdheid een nieuw huwelijk te sluiten en in de gelijkstelling voor de wet van binnen en buiten het huwelijk geboren kinderen, zagen vele katholieken een ernstige bedreiging van het gezin.
In de wetten nopens de regeling van de verhouding van Kerk en Staat zagen conservatieve katholieken een antigodsdienstigen geest. Het werd in strijd met de werkelijkheid en een uiting van sectarische gezindheid geacht dat de grondwet de katholieke kerk gelijkstelde met andere godsdienstige gemeenschappen, die weinig in getal en gering van beteekenis waren. In de bepalingen betreffende de Jezuïeten - overigens onjuist geformuleerd, want de gebruikte omschrijving omvat niet de geheele orde - zagen vele katholieken een partijdige beperking van de toegekende vrijheid van geweten en godsdienstige
| |
| |
belijdenis. De regeling in zake het verplichte, openbare onderwijs werd ook als anti-religieus uitgelegd. De verdere wettelijke regeling aangaande het onderwijs moest in een land als Spanje, dat weinig goede openbare lagere en middelbare scholen telde en - verhoudingsgewijs - vele goede bijzondere scholen, vooral middelbare scholen, onmiddellijk storend werken. Op den korten termijn die gesteld werd tot sluiting van de bijzondere scholen, een jaar voor de lagere en twee jaar voor de middelbare, konden de Staat en de gemeenten niet in de behoeften en de op zich genomen verplichting voorzien.
De economische wetten werden door de grootgrondbezitters en de werkgevers als een aantasting van hun persoonlijke rechten en als een bewuste, partijdige aanslag op hun belangen uitgelegd.
Het land werd in verdeeldheid gebracht. De regeering kwam tusschen de uitersten te staan, tusschen de reactionnaire partijen, die over een steeds breeder front tot de oppositie overgingen en van een staatsgreep spraken, en de revolutionnaire partijen die op vèrgaande maatschappelijke hervormingen aandrongen of een sociale omwenteling voorbereidden.
Voor een geleidelijke, vreedzame vestiging van een in maatschappelijk opzicht vooruitstrevende, liberale republiek werd geen tijd of gelegenheid gelaten. Een tactische fout van de Republiek is geweest dat het staatsorganisme in handen van reactionnairen is gelaten.
Ruim een jaar na de uitroeping van de Republiek, op 10 Augustus 1932, deed generaal Sanjurjo een poging tot een staatsgreep, om een militair-clericale dictatuur te vestigen. De poging mislukte. De Republiek scheen al voldoende vastgeworteld te zijn in het volksbewustzijn om den aanslag van eenige generaals te weerstaan. De reactionnairen begrepen de les, de liberale republikeinen en de socialisten echter niet. Er volgde geen republikaniseering van het staatsorganisme en de socialisten
| |
| |
bleven hun reformistische tactiek volgen, waardoor zij den aanhang van het volk begonnen te verliezen. Het volk eischte sociale macht, ter bewerking van de sociale omwenteling.
De reactionnairen streefden, sinds de mislukking van 1932, naar een rechtsche revolutie van bovenaf. Zij versterkten hun parlementaire macht door aaneensluiting. De katholiek-fascistische partij van Gil Robles, de conservatieve liberalen, de monarchistische partij, de agrariërs en de Carlistische traditionalisten begonnen een gezamenlijke actie. Hun propaganda stelde de regeering voor als socialistisch en anti-religieus. Zij dichtten haar voornemens toe welke voor de welvaart van Spanje, den godsdienst en de goede zeden gevaarlijk werden geacht. Financiers van het slag van Juan March, die de draden van de geheele staathuishouding in handen hadden - de telefoon, de spoorwegen, de scheepvaartmaatschappijen, de petroleum, de pers - konden naar willekeur economische stoornissen verwekken, om daardoor de openbare meening tegen de regeering te beïnvloeden.
De meer dan vijf en twintig honderd stakingen van 1931 tot 1933 komen zeker niet uitsluitend ten laste van de sociaal-revolutionnaire arbeiders. Zij zijn voor een belangrijk deel te wijten aan de politieke berekeningen van degenen die van uit hun bureaux die schokken door het nationaal-economisch bedrijf lieten trillen.
De groote menigte verkijkt zich gemakkelijk aan de uiterlijke verschijnselen. Zij is bovendien van natuur schrikachtig. Zij hoorde van de verminderde opbrengsten van den landbouw en van de vermeende oorzaken daarvan, de schadelijke werking van de nieuwe landbouwwetten, de paniek bij de bezitters, de onkunde bij de landarbeiders, de storende inmenging van overheidswege, de opstandige stemming bij de boerenbevolking, het gemis aan gezag, het gemis aan orde, het gemis aan waarborgen voor het grondbezit, voor de oogsten, voor de opbrengsten.
| |
| |
De burgerij hoorde van de crisis in de bedrijven, van de buitensporige eischen van de arbeiders, van tal van fabrieken die stop werden gezet, omdat voortzetting van het bedrijf onmogelijk was geworden door de hooge loonen en de geringer geworden afzetgebieden. De burgerij werd overstelpt met alarmeerende berichten omtrent een chaotische verwarring in den handel en de industrie, ten gevolge van het door het personeel opgeeischte medezeggenschap in de bedrijven. Zij werd doodelijk verschrikt gemaakt door gruwelberichten aangaande de directe actie van de arbeiders. De veiligheid van lijf en goed was niet langer gewaarborgd! De constitutioneele beperking van de politieke macht van de geestelijkheid werd voorgesteld als een strijd tegen de Kerk en de religie. De burgerij hoorde van bijzondere scholen die werden gesloten en van de staatsscholen die niet werden geopend of een schadelijken invloed uitoefenden op de jeugd. Het communistisch gevaar werd een doeltreffend reactionnair propaganda-middel.
Wat de opgeschrikte burgerij niet zag was dat een derde deel van het nationale vermogen in handen was van de Kerk en de geestelijkheid, welke als aandeelhouders van vele - ook Catalaansche - industrieën en bankinstellingen hun politieke bedoelingen langs economische wegen trachtten te bereiken. Een gedwongen loonsverlaging, als loonsverhooging dringend noodzakelijk is, bewerkt meer stakingen dan de revolutionnaire actie van volksmenners. De opzettelijk uitgelokte stakingen kunnen politiek ten nutte worden gemaakt door de reactionnaire pers. Deze tactiek doorzagen de brave katholieke lezers van de A.B.C., Debate en dergelijke niet. Zij gaven er zich ook geen rekenschap van dat Gil Robles bij de Duitsche nationaal-socialisten in de leer ging en dat hun pers onder den onmiddellijken invloed van fascistisch gezinde mogendheden kwam.
De aldus bewerkte openbare meening vond haar weer- | |
| |
slag in de verkiezingen van September 1933, welke een overwinning gaven van de reactionnaire en conservatieve partijen. Er werd een conservatief-democratische regeering gevormd, met reactionnaire versterking van de openbare bestuurslichamen. In October 1934 volgde een openlijk reactionnaire regeering, het kabinet Lerroux-Gil Robles. Als protest tegen deze verloochening van de beginselen van de Republiek brak er een sociaal-revolutionnaire opstand uit in Asturië en een opstand met separatistische tendenzen in Catalonië. Deze opstand leerde dat de socialisten een groote revolutionnaire macht konden ontwikkelen. De onmiddellijke mislukking van den opstand in Catalonië maakte duidelijk dat de innerlijke tegenstrijdigheden van de libertaire anarchisten, de Stalinistische staatscommunisten, de revolutionnaire socialisten en de vooruitstrevend-democratische Catalanisten geen eendrachtige samenwerking mogelijk maakten.
De reactionnaire regeering begon een strenge gezagspolitiek te voeren. Onder den druk daarvan kon de coalitie van de linksche groepen en de vooruitstrevende republikeinen ontstaan, die zich Volksfront noemde, een tactisch onjuiste benaming, welke associaties met Dimitrow wekt. Dit eenheidsfront was bovendien zwak door onderlinge oneenigheid over beginselen en methoden.
Van 1933 af had de propaganda van Rusland in Spanje een belangrijken vorm gekregen. Tot den oorlog van 1936 heeft die propaganda echter weinig opgeleverd, ondanks de groote sommen daaraan besteed. Op vierhonderd drie en zeventig afgevaardigden van de nieuwe Cortes van Februari 1936, van wie tweehonderd zes en zestig candidaten van het Volksfront waren, hadden de communisten slechts vijftien afgevaardigden. De oorzaak van het geringe gevolg van de met ruime middelen gevoerde Russisch-communistische propaganda was, dat daarbij onvoldoende rekening werd gehouden met de sociaal- | |
| |
revolutionnaire neiging en het libertair-personalistische karakter van het Spaansche volk. De Stalinistische gezagsleer, de partijdiscipline welke de persoonlijkheid onderdrukt, de innerlijke mechanisatie van den enkeling door de staatsalmacht stooten den Spanjaard af.
Het Volksfront was een negatief eenheidsfront, tot stand gekomen door sentimenten, ergernis over de methoden van de regeering Lerroux-Gil Robles gevolgd bij de onderdrukking en bestraffing van de opstanden. Het Volksfront was niet gevormd door helder bewuste politieke gedachten en een vastgesteld sociaal programma. Het werd bijeengehouden door leuzen, niet door werkelijkheden. De eenheid in de oppositie zou verdwijnen na het bereiken van het beoogde doel, de omverwerping van de reactionnaire regeering.
Voor de politiek leidende krachten van het Volksfront, de vooruitstrevende, democratische republikeinen, was in Spanje geen bestaans- en regeeringsmogelijkheid. Indien de Volksfrontregeering den steun had gehad van een vereenigde socialistische partij, zou zij zich wellicht nog hebben kunnen staande houden. De socialisten waren echter verdeeld.
De Volksfrontregeering heeft zich gekenmerkt door onmacht. Zij heeft dezelfde fouten begaan als de eerste regeering Azaña. Zij heeft het staatsapparaat in handen van de reactionnairen gelaten. De vrees voor rechts was zoo groot dat de regeering het leger, de openbare macht, en de openbare bestuurslichamen niet heeft durven republikaniseeren. Openlijk monarchistische en antiepublikeinsche, fascistisch-gezinde opperofficieren, Mola, Franco, Goded, e.a. werden op belangrijke posten gelaten. Tegen de kennelijke complotten van het leger en van de reactionnaire partijen werd niet, of slap, opgetreden.
De sociaal-revolutionnaire neigingen van het volk waren door de verkiezingspropaganda, de toenemende maatschappelijke nooden en den dreigenden opmarsch
| |
| |
van rechts aangewakkerd. De libertaire anarchisten en de revolutionnaire socialisten wekten tot directe actie op. De reformistische socialisten probeerden de oplaaiende passies te temperen, zij herinnerden zich de les van 1934: een volksbeweging loopt tegen een leger te pletter. De Stalinistische communisten volgden het consigne van Moskou. Zij onthielden zich van revolutionnaire actie en steunden om tactische redenen het democratische bewind.
De besluitelooze, onmachtige, burgerlijke regeering maakte in dit gewoel een droevigen indruk. De Republiek, als vooruitstrevend-democratische staatsvorm, bleek in Spanje een niet te verwerkelijken ideaal. De illusie van een klein aantal liberalen en katholieken, late nazaten van Erasmus, die eens zoo diep op den Spaanschen geest had ingewerkt, kon niet verwerkelijkt worden. Niet de macht van den geest maar het geweld van de wapenen zou over het lot van Spanje beslissen. En - bittere ironie van het leven en van de geschiedenis - in naam van den godsdienst die uit een zuiver geestelijke en zedelijk-menschelijke levensopvatting is ontsproten, begonnen de reactionnaire partijen een burgeroorlog waarin tegen alle geestelijke, zedelijk-menschelijke, en vaderlandlievende beginselen met koel beraad is gezondigd.
|
|