| |
| |
| |
Hoofdstuk II
Het politiek genie van Castilië
In de geschiedenis van Spanje, vanaf den tijd waarin kleine koninkrijkjes en graafschappen onderling en tegen de Mooren een chaotischen strijd voerden, om zich staande te houden en om hun gebied te vergrooten, heeft Castilië gewerkt als een ordenende, leidende kracht. De eindelijk verkregen staatkundige eenheid van Spanje was een verwerkelijkt Castiliaansch ideaal.
In het jaar 967 verwierf Castilië zijn onafhankelijkheid. Het duurde echter meer dan een eeuw eer deze, herhaaldelijk verloren en herwonnen, zelfstandigheid haar definitieve politieke gestalte kreeg in de onderlinge geschillen en bondgenootschappen van de, telkens in aantal en grenzen veranderende, rijkjes. De ontwerper van het regeeringssysteem van Castilië is Alfons VI (1065-1109), die tevens een van de grootste politici van Spanje is gebleven.
Alfons VI heeft de binnenlandsche en buitenlandsche politiek van Castilië, dat hij als het hart van Spanje voelde, bewust gericht naar het ideaal dat zijn voorgangers vaag voor oogen had gestaan.
Het doel, de politieke en nationale eenheid van Spanje, een dichterlijke illusie welke nooit te voren een historische werkelijkheid was geweest en ontsproten was uit een verheerlijking van een verleden dat slechts in de verbeelding bestond, werd als reeds bereikt verondersteld in den titel welken Alfons VI aannam. Hij noemde zich keizer van geheel Spanje en heer over Christenen en Mohammedanen.
Het universalisme van zijn politiek was in zijn zoon, gewonnen bij een Moorsche prinses, belichaamd en zou als systeem zijn verwerkelijkt als hij niet op het slagveld was gevallen.
Met Alfons VI werd Castilië, vereenigd met Leon en
| |
| |
Galicië, een rijk dat door twee zeeën werd begrensd en in het wereldhandelsverkeer werd betrokken. Door de keuze van Toledo, dat in 1085 werd veroverd, als zetel van de regeering, toonde Alfons duidelijk zijn bedoeling om een algemeen Spaansche politiek te gaan voeren. Toledo had tijdens de Moorsche overheersching de herinnering bewaard dat het de hoofdstad van het West-Gotische rijk was geweest en het geestelijk centrum van Spanje. Binnen de muren van Toledo was, een eeuw voor Karel den Grooten, het ontwerp voor het herstel van het West-Romeinsche Rijk gemaakt. Negentien kerkconcilies waren er in den loop der eeuwen bijeengekomen. Onder de Moorsche overheersching was de kerkelijke hiërarchie en het juridische systeem van de Romeinsch-Gotische maatschappij in wezen onverlet bewaard, en met deze hulpmiddelen en het politiek-geestelijk overwicht van Toledo begon Alfons de reorganisatie van zijn rijk, uitgaande van Castilië als kern.
De politieke situatie waarin hij zichzelf had gebracht, die van den machtigsten vorst van het Iberisch schiereiland, noopte Alfons VI tot het voeren van een internationale politiek, waarvan de grondgedachte is te reconstrueeren uit zijn huwelijken en uit die van zijn opvolgster. Alfons VI is getrouwd geweest met een Bourgondische prinses, drie Fransche prinsessen en een Moorsche prinses, met de bedoeling zijn betrekkingen met zijn nabuurstaten te verinnigen, en hij huwde zijn dochter eerst aan een Bourgondischen prins uit en bereidde, na diens overlijden, een tweede huwelijk voor met den koning van Aragon, een verbintenis die na den dood van Alfons voltrokken werd, maar niet heeft geleid tot een blijvende vereeniging van de beide rijken onder één staatshoofd.
De uitgang, welken Alfons zocht naar de Middellandsche Zee, bracht hem tot een bondgenootschap met andere Middellandsche Zee-mogendheden, Catalonië en de handelssteden Pisa en Genua.
| |
[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48] | |
KERKJE IN ASTURIË UIT DE NEGENDE EEUW.
| |
| |
De internationale positie, welke Alfons aldus aan Castilië had gegeven, werd verstevigd door een binnenlandsche reorganisatie en een verbeterde economische politiek. De steun van de Kerk werd verkregen door belangrijke concessies, zooals de algemeene invoering van de Roomsche liturgie, ter vervanging van den mozarabischen ritus. Deze verandering stuitte in Spanje op grooten tegenstand van geestelijken en leeken, men maakte er een gewetenszaak en een nationale kwestie van, maar Alfons bereikte het gestelde doel met behulp van Fransche geestelijke orden en prelaten en verwierf er zich de dankbaarheid en den politieken steun van den paus door.
Tegenover den adel vergrootte Alfons de koninklijke macht, welke rechtens slechts een verkiesbare, niet-erfelijke waardigheid was. Van zijn strijd met de edelen, die als bezitters van veroverden grond zich als zelfstandige heeren gedroegen, is de geschiedenis van zijn oneenigheid met den Cid een merkwaardige episode (zie hoofdstuk IV).
Door een nieuwe economische politiek zocht Alfons de medewerking te verkrijgen van de steden, kleine staten in den staat. De basis van de nieuwe staathuishoudkunde van Alfons was de bescherming en de bevordering van den landbouw en de industrie, door het invoeren van arbeidskrachten en leermeesters uit het buitenland. Den handel beschermde en bevorderde hij door verbetering en beveiliging van de verkeerswegen. Bijzondere zorg werd gegeven aan den grooten handelsweg van Santiago, over Burgos en Logroño, naar Frankrijk. Volgens oude schrijvers was de veiligheid in het gebied van Alfons zoo groot dat een vrouw, met goud in haar hand, alleen, ongemoeid door het land kon reizen.
In zijn veroveringsoorlogen tegen de Mooren behield Alfons VI de economische methoden van zijn voorgangers. Hij verarmde hen door het heffen van zware
| |
| |
schattingen, waarmee hij doorging tot zij uitgeput waren. Dan onderwierp hij hen volkomen. Van dat oogenblik af volgde hij echter een nieuwe tactiek. Hij waarborgde zijn nieuwen onderdanen veiligheid van lijf en goed, hij schonk hun vrijheid in de belijdenis en uitoefening van hun godsdienst. Alfons VI is de grondlegger van de mudéjarmaatschappij. Geheele Moorsche steden gingen vrijwel ongewijzigd over onder zijn bewind en ontwikkelden zich tot economische en cultureele centra. De voorwaarden van de overgave van Toledo en de verdere geschiedenis van deze stad onder Alfons VI vormen een duidelijk voorbeeld van deze politiek. De Mooren bedongen en verkregen dat zij in hun huizen mochten blijven wonen en in het ongestoord genot van hun bezittingen zouden blijven. Zij zouden hun groote moskee en hun eigen autoriteiten mogen behouden. De koning zou een burcht in de stad mogen bouwen, als waarborg voor zijn politieke en militaire overheersching.
Alfons hield gestreng de hand aan deze vredesbepalingen en verdragen. ‘Moros en paz ca escripta es la carta’, dit zijn Mooren die volgens een verdrag in vrede mogen leven, staat er in het heldendicht van den Cid, en de Cid durft het niet goed aan hen te brandschatten, want hij ziet zich bij overtreding al achtervolgd door de troepen van Alfons ‘buscar nos ie el rey Alfonsso con toda sue mesnada’.
Het hof van Alfons VI kreeg een Oostersch karakter. Alfons toonde belangstelling in de Moorsche cultuur, hij eerbiedigde en volgde Moorsche zeden en gebruikte het Arabisch ook voor belangrijke regeeringsdocumenten in zijn betrekkingen met Moorsche onderdanen.
Het staatkundig doel van Alfons VI, de hegemonie van Castilië op het schiereiland en de internationaal gerichte politiek, werd door zijn opvolgers niet steeds met dezelfde helderheid van inzicht en hetzelfde beleid nagestreefd. Binnenlandsche troebelen, Spanje's erfelijke belasting,
| |
| |
verhinderden hen daarin bovendien. Alfons VIII (1158-1214) herstelde het geschade overwicht van Castilië door de overwinning op de Mooren bij Las Navas de Toloso in 1212. Onder zijn bevel streden, behalve duizenden onderworpen Mooren en Joden, ook vele buitenlanders, zelfs Engelschen. In het midden van de dertiende eeuw werden de Mooren binnen de grenzen van het koninkrijk Granada teruggedrongen.
Alfons X (1252-1284) was vervuld van dezelfde idealen als Alfons VI, maar hij was in de verwerkelijking er van in politiek opzicht minder gelukkig dan in cultureel opzicht. Hij heeft Toledo tot de cultureele hoofdstad van Europa gemaakt (zie hoofdstuk VI). Als internationaal staatsman is Alfons X, wat zijn ontwerpen betreft, een voorafschaduwing van Karel V en Philips II, maar hij is niet in staat geweest zijn plannen goed voor te bereiden en zijn doeleinden binnen het bereik van zijn middelen te houden. Hij ontwierp een wereldpolitiek, met als twee belangrijkste invloedssferen Engeland en Duitschland. Zijn gemis aan werkelijkheidsbesef blijkt uit een ernstig overwogen en begonnen plan tot een oorlog met Engeland, uitgaande van de verovering van Gasconje, waarop de koning van Castilië erfelijke rechten kon doen gelden. Het huwelijk van zijn zuster met Edward I, den ‘Justinianus Brittannicus’, met wien hij in politiek opzicht menig punt van overeenkomst had, behoudens diens nuchterheid en gevoel voor verhoudingen, regelde de betrekkingen met Engeland ten slotte op vredelievende manier.
In Duitschland werd Alfons X tot keizerlijk opvolger gekozen, maar evenals Karel V en Philips II later, werd hij bestreden door den paus die voor een overwicht van Castilië in Europa vreesde. Twintig jaren van oorlog en intrigues vermochten van een wettige keuze geen erkend recht te maken. Alfons' Europeesche politiek faalde en de eerste Habsburger werd keizer van Duitschland.
| |
| |
Ook Zuidwaarts en Westwaarts, naar Afrika en Portugal, probeerde Alfons X zijn macht uit te breiden, maar in beide richtingen mislukte zijn streven. De vernietiging van de Castiliaansche vloot, voor Tarifa in 1287, was een bijzonder zware tegenslag voor den koning die als een der eersten Castilië tot een zeemogendheid had willen maken.
De politieke beteekenis van Alfons X ligt voornamelijk in zijn visie. Men kan hem den don Quichot onder de Spaansche koningen noemen. Hij is niet groot genoeg geweest in verhouding tot zijn ideaal, maar hij heeft Castilië in zijn ontwikkeling tot internationale mogendheid het bewustzijn van zijn mogelijkheden gegeven en de wegen tot de bereiking er van gewezen.
De Spaansche vloek der binnenlandsche troebelen heeft ook zwaar op Alfons X gerust. Hij heeft zich van deze nationale ramp rekenschap gegeven en tot bezwering er van een reeks van maatregelen getroffen, welke hem in den ontwikkelingsgang van de staatsmacht, van Alfons VI tot Isabella van Castilië, tot een hoogtepunt maakt.
Alfons X heeft de grondslagen gelegd voor de souvereiniteit van de Kroon. Door zijn wetboek, de zoogenaamde ‘Siete Partidas’, heeft hij een gelijkvormige, van één gezagspunt uit geleide rechtsbediening ontworpen. Hierdoor heeft hij het overwicht van de Kroon vergroot, en haar onmiddellijke macht voor de toekomst verzekerd.
Als jurist en administrator toonde Alfons X een heilzaam besef van de maatschappelijke werkelijkheid. Hij heeft zich naar die werkelijkheid gericht, omdat hij wist dat deze aldus door het volkskarakter en den loop der geschiedenis was ontstaan. Daarom heeft hij niet onmiddellijk de gedecentraliseerde rechtsbediening geheel hervormd en het verschil van de plaatselijke gebruiken en voorrechten opgeheven, maar hij heeft een geleidelijke,
| |
| |
organische verandering mogelijk gemaakt, door aan zijn wetboek het karakter van een verzameling wetten met algemeene beschouwingen te geven. De juristen, die naar de bronnen van het Recht werden verwezen, zouden in de practijk van de rechtspleging de ‘Siete Partidas’ tot een nationaal richtsnoer maken. Door navolgende wijzigingen zou aldus een eensluidend wetboek ontstaan.
Alfons X is door deze juridische organisatie de voorbereider van de monarchie in den trant van Isabella van Castilië. Twee eeuwen van troebelen zou Castilië nog hebben te doorstaan, maar dan zou de Kroon de machtsmiddelen hebben verworven om zich tegenover de verdeeldheid brengende krachten te handhaven.
Isabella van Castilië (1451-1504) heeft de souvereiniteit van de Kroon bevestigd door de onderwerping aan het staatsgezag van de drie groepen, adel, geestelijkheid en steden, welke zich als zelfstandige machten hadden gevoeld en gedragen en verantwoordelijk waren geweest voor de lange reeks van onlusten, burgeroorlogen en perioden van regeeringloosheid.
Door de oprichting van een centrale justitie en politie, de ‘Santa Hermandad’, de heilige broederschap, werd de openbare orde verzekerd en door de gelijkheid voor het recht werd het misbruik van privileges tegengegaan. Door de opeisching van de grootmeesterschappen van de ridderorden verwierf de Kroon de economische machtsmiddelen om zich tegenover den adel te handhaven. Door de reorganisatie van de financiën maakte de Kroon zich onafhankelijk van de steden, welke in de ‘Cortes’ door toekenning of weigering van fondsen hun beslissenden invloed hadden laten gevoelen. Een wijziging in de samenstelling van de stedelijke besturen, ten gunste van de monarchie, beoogde een einde te maken aan de plaatselijke autonomie. De suprematie van de Kroon over de geestelijkheid werd verkregen door een aanmerkelijke beperking van het grootgrondbezit van
| |
| |
bisschoppen en abten en door het voorrecht voordrachten voor bisschopsbenoemingen te maken, hetgeen in de practijk neerkwam op de aanstellingen van de bisschoppen door de Kroon. Hierdoor werd de hiërarchische opbouw van de Kerk door den Staat geregeld. Deze invloed van de Kroon op de kerkelijke aangelegenheden werd vergroot door het recht van verkoop van pauselijke bullen ten bate van de schatkist en door de bepaling dat alle maatregelen van het Vaticaan in zake Spanje aan de goedkeuring van het staatshoofd moesten worden voorgelegd.
Het huwelijk van Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon in 1469 was de bekroning van een eeuwenlang, met afwisselend gevolg en scherpte van inzicht gevoerde Castiliaansche politiek. Het door Alfons VI omlijnde doel was bereikt. Castilië kon nu een internationale macht van beteekenis worden, indien het de hegemonie op het schiereiland verkreeg en het gezag van de monarchie gehandhaafd bleef.
De vereeniging van de christelijke staten van Spanje, met uitzondering van Portugal en - tot 1512 - van Navarre, en de verovering van het laatste Moorenrijk in 1492, plaatsten de verbonden monarchen voor een grootsche taak, de schepping van den Spaanschen staat en de vorming van een Spaansche natie. De onmiddellijke betrekking van Spanje in de wereldpolitiek, ten gevolge van de ontdekking van Amerika en de bezittingen in Italië, vóór deze taak tot een goed einde was gebracht, heeft een voor Spanje noodlottige uitwerking gehad.
Door het huwelijk van Isabella en Ferdinand werden vier koninkrijken, Castilië, Aragon, Catalonië en Valencia, met zeer uiteenloopende wetgevingen en gebruiken en tegenstrijdige politieke en economische belangen, te zamen gevoegd, met de bedoeling er op den duur een staatkundige en nationale eenheid van te maken.
Dit tweeledige doel, dat wellicht na een langzaam en kundig geleid proces van verbinding en aanpassing van
| |
| |
de economische en politieke belangen van West- en Oost-Spanje, bij innerlijke rust en zonder Europeesche avonturen, bereikbaar was geweest binnen de natuurlijke grenzen van het Iberisch schiereiland, hebben de regeerders van Spanje, onder den druk van de politieke noodzakelijkheid, te snel willen verwerkelijken en daardoor is hun opzet ten slotte verijdeld.
De staatkundige eenheid van Spanje werd kunstmatig verkregen door de vereeniging van het plaatselijke absolutisme van de monarchen, hetwelk naar buiten de eenheid van Spanje waarborgde en naar binnen, door de plaatselijke zelfstandige administratie, de historische verschillen scheen te eerbiedigen. Het eerste, het absolutisme van de Kroon, is door de opvolgers van Isabella en Ferdinand in versterkte mate overgenomen, aan het laatste, het plaatselijk zelfbestuur, is op krachtige wijze een einde gemaakt.
De nationale eenheid van Spanje hebben Isabella en Ferdinand, met behulp van hun absolutistische staatstechniek, gewelddadig probeeren te bewerken. Vergeefs. Tot op heden is Spanje geen nationale eenheid geworden, al is het gebruik van geweld van bovenaf tot verwerkelijking er van ook een klassieke gewoonte geworden.
Binnen den Spaanschen staat waren, naar ras en geloof, vreemde volksgroepen gebleven, ten gevolge van de, over het geheel genomen, verdraagzame politiek van de middeleeuwsche Spaansche koningen. De tijd en de gemeenschap van belangen zouden deze groepen, zooals zooveel andere groepen te voren, in het Spaansche volk hebben ingelijfd. Isabella en Ferdinand beschouwden hen evenwel als een gevaar voor den Staat en de natie, en zij stelden hen voor de keuze de door den Staat opgelegde geloofsbelijdenis, het katholicisme, als uitdrukking en waarborg van de nationale eenheid, te aanvaarden of het land te verlaten.
Men zou de verbanning van de Joden en Mooren als
| |
| |
politieken maatregel kunnen rechtvaardigen, als men kon aantoonen dat zij, door hun simpele aanwezigheid en burgerschap, een schadelijken invloed op de volkseenheid uitoefenden, of door samenspanningen met buitenlandsche vijanden een gevaar voor het land opleverden. Het eerste is echter in strijd met de werkelijkheid. De Spaansche geschiedenis weerlegt die bewering. Het tweede, de intrigues van de Joden en Mooren met Afrika en van de moriscos later met Frankrijk, waren het gevolg van de bedreiging van hun bestaan en leven onder het Spaansche regiem, en van de schending door den Staat van de plechtig met hen gesloten verdragen.
De verbanning van de Joden en Mooren door de ‘Katholieke Koningen’ was in belangrijke mate een financieele geweldmaatregel van den verarmden Staat, die aan roofpolitiek was gewend geraakt, de eeuwen lang op de Mooren geheven schattingen niet kon missen, en door een feitelijke onteigening op groote schaal de schatkist wilde vullen.
Machiavelli heeft het in Ferdinand van Aragon als een bewijs van groote staatsmanskunst geprezen dat hij politieke doeleinden kon bereiken met gebruikmaking van een ideologie - in casu het katholieke geloof - waardoor het volk in geestdrift en beweging kon worden gebracht. Met behulp van een kunstmatig opgewekt religieus fanatisme werd het Spaansche volk tegen de Joden en Mooren opgezet. De gevolgen daarvan hebben zich echter tegen Spanje gericht. Een godsdienst, die als politiek middel wordt gebruikt, wordt van zijn wezen ontvreemd en van zijn innerlijke kracht ontdaan.
De Staat richtte, met medewerking van het Vaticaan, een gerechtshof op dat ten doel had straffend toezicht te houden op de naleving van de afgedwongen en aanvaarde geloofsbelijdenis. Dit politiek-clericale instituut, de Inquisitie, is in wezen in strijd met de waardigheid van den burger en den mensch en is slechts te verdedigen als
| |
| |
politiek dwangmiddel, indien men het amoreel karakter van de politiek aanvaardt en de religie binnen het terrein van de volstrekte staatsbemoeiingen plaatst. Op de Spaansche Kerk en op de Spaansche geestelijkheid is door de praktijken van de Inquisitie de stempel van onverdraagzaamheid, willekeur en terreur gedrukt. De Kerk werd een openbaar machtsorgaan van een politie-staat.
De kolonisatie van Amerika en de handel met de Overzeesche Gewesten stelde de tegenovergestelde politieke en economische belangen van West- en Oost-Spanje in het licht. Castilië richtte zich Noord- en Westwaarts, dat was de natuurlijke richting en de oudste traditie van zijn expansiezucht en van zijn economisch-politieke betrekkingen. Catalonië was een Middellandsche Zee-rijk. Barcelona was de geheele periode der middeleeuwen door een belangrijke handels- en industriestad geweest, die zijn waren - ruwe wol, geweven goederen, ijzer, staal, wijn, zout, wapenen, fruit - naar alle havenplaatsen aan de Middellandsche Zee en ook wel naar Engeland en Vlaanderen uitvoerde. De imperialistische expansie van Barcelona ging Oostwaarts uit rivaliteit met Venetië, Genua en andere Italiaansche handelssteden. De verovering van Sicilië, Sardinië en Napels was daarvan het natuurlijk gevolg.
Isabella eischte den handel met Amerika voor Castilië op. Sevilla werd het centrum voor den gemonopoliseerden handel met de Nieuwe Wereld. Barcelona werd van het verkeer daarmee uitgesloten en ondervond al spoedig de groote schade van de verlegging van de wegen van den wereldhandel.
Deze beide politiek-economische maatregelen, de verbanning van de Joden en Mooren en de uitsluiting van Oost-Spanje van den handel op Amerika, werkten uiterst nadeelig op de ontwikkeling van de nijverheid en den handel van de Vereenigde Spaansche Koninkrijken. De geldmacht, de ondernemingszin en de handelsgeest
| |
| |
van de Joden en Mooren konden niet gemist worden in een volk dat grootendeels afkeerig was van economische bedrijvigheid.
Andere, overigens heilzame maatregelen van staatswege ter bevordering van handel en nijverheid vermochten dit kwaad slechts ten deele te keeren. De Spaansche handel en scheepsbouw werden bevorderd door een wettelijke bepaling dat Spaansche goederen slechts met Spaansche schepen mochten worden vervoerd. Uitvoer van grondstoffen werd tegengegaan en de wol- en zijde-industrie werd gesteund door hooge rechten op buitenlandsche weefsels. Tegen uitvoer van goud en zilver werd streng gewaakt en de buitenlandsche kooplieden werden genoopt de ontvangen gelden in Spaansche waren om te zetten.
Het kan ons bevreemden dat in een landbouwland als Spanje, eens de korenschuur van Europa, ten tijde van de Romeinen, in den nood van den landbouw niet werd voorzien. De landbouw leed onder de schade, aangericht door de trekkende kudden wolvee en onder de zware lasten.
Het staatkundig bouwwerk dat Isabella en Ferdinand hadden opgericht kwam ten slotte geheel te rusten op militaire en politioneele organisatie. Geleidelijk hadden zij de middeleeuwsche militaire organisatie - de samenstelling van ongelijke, zelfstandige eenheden onder bevel van eigenmachtige baanderheeren - vervangen door zelf verworven huurtroepen, met als kern nationale lichtingen. Dit leger, dat onder het onmiddellijk en uitsluitend bevel stond van den Staat, werd op nieuwe wijze ingedeeld en bewapend. Onder leiding voornamelijk van ‘El gran capitán’, Gonzalo Fernández de Córdoba (1453-1515), ontstond de geduchte Spaansche infanterie, die door haar bewapening, discipline en tactiek een eeuw lang de Spaansche hegemonie in Europa mogelijk heeft gemaakt.
Isabella en Ferdinand, door paus Alexander VI met
| |
| |
den titel ‘Katholieke Koningen’ begiftigd vanwege hun verdiensten voor de Katholieke Kerk, hebben het Spaansche volk in geestdrift gebracht voor een taak welke beantwoordde aan het volkskarakter, de verwerving van macht en rijkdom door het geweld der wapenen. De politiek van de stichting van het Spaansche Imperium was voor de Spanjaarden de voortzetting van de acht eeuwen lang gevoerde veroveringsoorlogen tegen de Mooren, welke de voornaamste reden en voorwaarde van bestaan van de Spaansche maatschappij was geweest. In de middeleeuwen waren de baten van die oorlogen zoo onmiddellijk en duidelijk geweest, dat het nauwelijks noodig was ze te bemantelen en te rechtvaardigen met schoonklinkende ideologieën. Zooals de Cid het nadrukkelijk zegt, men vocht ‘om zijn brood te verdienen’, met Christenen tegen Mooren, of Mooren tegen Christenen. Pas toen de gevaren grooter werden dan de voordeelen en de vijand niet meer de rijke, bekende buur, maar een onbekend volk was, werd het noodig de Spanjaarden op te zweepen, en hen aan te vuren met leuzen en ideologieën. De ‘Katholieke Koningen’ hebben dit ondernomen, Karel V en Philips II hebben het voortgezet en er Spanje groot door gemaakt en vervolgens vernietigd.
De erfenis van de ‘Katholieke Koningen’, Spanje als een Europeesche mogendheid die door een imperialistische politiek voor allen een ernstige bedreiging was, kwam ten gevolge van veel sterfgevallen en de terzijdestelling van zijn waanzinnig geachte moeder, in handen van Karel V. Voor Karel V is de heerschappij over Spanje niet doel in zichzelf geweest. Hij beoogde niet Spanje te regeeren naar de natuurlijke belangen van het land zelf, maar bedoelde van Spanje een middel te maken voor zijn continentale politiek, waaraan Spanje volkomen vreemd was.
In Spanje bevestigde Karel V het absolutistische bewind. De ‘Katholieke Koningen’ hadden voldoende beleid getoond om het absolutistische karakter van hun politiek
| |
| |
te verbergen en de democratische opvattingen en tradities van de gemeenten niet te kwetsen. Zij hadden de steden terzijde geschoven en de volkomen verandering van de autonome gemeentebesturen ten gunste van het staatsgezag voorbereid en ter hand genomen. Nieuwe inkomsten, uit Amerika vooral, hadden de bijeenroeping van de Cortes minder noodig gemaakt en den onmiddellijken invloed van de steden beperkt.
Karel V miste den tact van zijn grootouders om de vormen te ontzien, terwijl men het wezen aantast. Hij had geen gevoel voor het Spaansche formalisme en eerbiedigde dit ook niet. De verborgen absolutistische methoden van zijn voorgangers veranderde hij onmiddellijk in open absolutistische praktijken. De steden kwamen daartegen in verzet, een gedeelte van den adel, die naar een herwinning van zijn vroegere autocratische macht streefde, sloot zich bij dat verzet aan om het staatsgezag te breken en de aanhang van het volk werd verkregen door veel gerucht te maken van de begunstiging van de vreemdelingen. De adel liet de gemeenten in den steek, toen het voor zijn belangen gevaarlijk geachte democratische streven duidelijk merkbaar werd.
De overwinning van Karel V behaald op de ‘comunidades’, de democratische gemeenten, leidde tot de vestiging en de erkenning van de volstrekte staatsmacht. De glorie van het staatshoofd - koning van de vereenigde Spaansche koninkrijken, van Napels en Sicilië, keizer van Duitschland, heer der Nederlanden, gebieder over de Overzeesche Gewesten, regeerder over een rijk ‘dat alle wereldzeeën insloot’ - verleende aan het staatsgezag een schittering welke het volk aantrok en verblindde. De vereenzelviging van het volk met het luisterrijke staatshoofd wekte op tot een ontzaglijke ontplooiing van energie. Op alle terreinen van het leven - behoudens het economisch gebied - ontstonden en werkten groote figuren, die, zooals Karel V zelf, het Renaissance-ideaal
| |
| |
van de vergoddelijking van den natuurlijken (aardschen) mensch nastreefden. Hernán Cortés is daarvan een der duidelijkste voorbeelden. Hij was zich volkomen bewust van dit streven naar de divinisatie door eigen werk, door eigen schepping.
De gemeenschap van het Spaansche volk aan een taak en een politieke opvatting, welke het staatsgezag ontworpen en met alle beschikbare middelen opgelegd had, deed een eenheid in handeling en gedachte ontstaan, welke den indruk maakt van nationale eenheid, maar inderdaad de besliste overheersching van Castilië over Spanje was. Castilië is de menschen en de gewesten blijven absorbeeren, zoolang het in zichzelf en in zijn taak geloofde.
De hedendaagsche fascistische en Stalinistische staatkunde heeft het geheim weer ontdekt en toegepast, dat Machiavelli naar aanleiding van de politiek van de ‘Katholieke Koningen’ heeft geformuleerd. Een volkseenheid wordt gemaakt door een volk in spanning te houden, het een gevoel van gevaar, van bedreigd-zijn te geven, het grootsche doeleinden in uitzicht te stellen, het tot gemeenschappelijke actie op te wekken, tot bezwering van het gevaar en bereiking van de doeleinden. Het volk weerspiegelt zich in de staatsmacht. Het voelt zich gesublimeerd in het verheerlijkte gezag. De volstrekte zeggenschap over den enkeling en de maatschappij, de verboden en onthoudingen verhoogen de instinctieve agressiviteit en daardoor is een met absolutistische methoden geregeerd volk gemakkelijk in een oorlogspsychose te brengen. In de collectieve gewelddadigheid vindt het de noodzakelijke ontlading en de onbewust begeerde vernietiging.
Het bewind van het Oostenrijksche Huis is voor Spanje noodlottig geweest. Karel V heeft Spanje in de continentale politiek en dientengevolge in een reeks van oorlogen betrokken in een periode waarin Spanje zich van inner- | |
| |
lijke schokken moest herstellen en krachten moest verzamelen voor zijn nieuwe taak van groote zeevarende en koloniseerende mogendheid. Philips II kreeg het bewind over een reeds aanmerkelijk vermoeide en uitgeputte natie. De vreugde in de actie, welke tijdens Karel V gekweekt en gevoed was, maakte tijdens Philips plaats voor gelatenheid en berusting. Voor de vergoddelijking door de daad, door de eigen schepping, kwam het besef van de ijdelheid der menschelijke verrichtingen en de overgave aan een Hoogere Beschikking. De machtsmysticus Cortés werd opgevolgd door quietistische mystici. Spanje begon zich gewonnen te geven. Philips voerde dertig jaar lang vredespolitiek, de politiek van een verzadigde, vermoeide natie, doch tevens van een natie die zich geroepen gevoelde het lot van de wereld te regelen. De taak, welke Karel V Spanje had opgelegd, was voor Philips II een roeping, een heilige plicht geworden. Spanje is aan dien denkbeeidigen plicht opgeofferd.
De uitputting, als gevolg van te groote krachtsinspanning, leidde tot ontgoocheling. De laatste groote machtsontplooiing van het imperialistische Spanje, de uitrusting van de zoogenaamde Onoverwinnelijke Vloot, werd een mislukking, omdat men niet meer in zichzelf geloofde. Voor de mislukking werd ook niet de aanvoerder, de mensch, aansprakelijk gesteld, maar de zonde. Spanje herzag daarna niet critisch zichzelf, zijn treurige economische positie, de corruptie in zijn administratie, zijn slecht beheerde koloniën, de ondeugdelijke bewapening en verouderde constructie van zijn schepen, maar speurde naar ketters die door hun zonden de metaphysische oorzaak van de nationale rampen moesten zijn.
Dit gemeenschappelijke Spaansche zondebesef is een uiting van de verminderde levenskracht, van het geschokte zelfvertrouwen. Toen het Spaansche volk op alle zeeën teruggedrongen en op alle slagvelden verslagen
| |
| |
werd, toen het voedsel schaarsch, de kleeding duur en de lasten ondraaglijk werden, toen maakte zich een gevoel van kleinmoedigheid van het geheele volk meester. Het was in den waan gebracht voor ‘Gods eigen zaak’ te strijden en niettemin zag het zich hulpeloos in een hoek gedrongen. De grimmige vervolging van de vermeende schuldigen, de ketters en ‘judaizantes’, welke op de mislukking van de expeditie tegen Engeland volgde, is een uiting van het collectieve gevoel van minderwaardigheid, dat op enkele ongelukkigen werd overgedragen en in hen lijfelijk gestraft.
De geschiedenis van den monarch en den mensch Philips II is de geschiedenis van Spanje van de tweede helft van de zestiende eeuw. Er is een onmiskenbare grandeur in deze figuur, die in het diepst van zijn wezen een geheim is gebleven en dus tal van mythen heeft doen ontstaan. In Philips is de grandeur van een boven de tijdsorde verheven gedachte. Hij staat uiterlijk onbewogen tegenover den achtergrond van het bankroet gegane Spanje, de verloren bezittingen, de tot een woestenij geworden, eertijds bloeiende, Zuidelijke Nederlanden. ‘De gedachte van een man is een wereld waard’, is tijdens zijn regeering gezegd en Philips hield zijn gedachten voor goddelijke waarheden. Daaraan gemeten is voor hem al het tijdelijke en beperkte slechts een speling van licht en lucht. Vandaar die fijne ironie van Philips, een typische ironie, die door geheel Spanje is overgenomen, en een literatuur, een philosophie en een plastische kunst heeft doen ontstaan. Een ironie, die men zelfs in het Escuriaal en in het koningspantheon kan onderkennen, als men ze, evenals Philips dat deed, van bovenaf, van de rotsachtige hoogte, in de barre eenzaamheid beziet. Het is de symboliek van de starre onbeweeglijkheid van het eeuwige en van de ijdelheid van de vergankelijke verschijningsvormen. In het bewustzijn hiervan kon Philips glimlachen om het staatsbankroet, om den ban- | |
| |
vloek van den paus, om den ondergang van de Onoverwinnelijke Vloot. En dit geeft zulk een indrukwekkende majesteit aan die tengere, ziekelijke, bleekblonde verschijning. Uit hem straalt een verheven idee, een volstrekt geloof, dat met overgave wordt gediend en verwerkelijkt. Nooit bemerkt men in hem twijfel aan zijn idee, slechts twijfel aan zijn eigen waardigheid om dit idee te belichamen. Aan de volstrektheid van die gedachte werden een Imperium, een volk, en hijzelf opgeofferd. Want dit waren voor hem slechts schaduwen van tijdelijke ondervangingen van een eeuwig licht.
Het politiek genie van Castilië, gevormd in een dorre hoogvlakte waarin de eenzaamheid, de ruimte en het licht tot een mystiek universalisme stemmen, is in Philips II tot volkomen ontluiking gekomen. Het is het genie van het illusionisme. Het besef van de verhoudingen, van de werkelijkheid, van den tijdsduur is er aan vreemd. Alleen de idee is werkelijk, de aanschouwde realiteit is een fictie, welke aan de idee haar eigenlijke vormen moet ontleenen. De geschiedenis leert dat men herhaaldelijk door een idee uit het niets, ex nihilo, een nieuwe werkelijkheid schept. De tragiek van Philips en van Spanje is geweest, dat de middelen niet de macht hebben gehad van de idee. En omdat men niet twijfelen kon aan de waarachtigheid van het denkbeeld - het gebied van de illusie is gesloten voor de rede - twijfelde men aan de middelen en aan zichzelf. Het lot heeft gewild dat de Europeesche machtsbegeerte van de Habsburgers en het Castiliaansche illusionisme vereenigd werden en dat aan mystieke bespiegelingen een wereldmacht als middel werd ten dienste gesteld. Castilië was niet voorbereid voor de taak waarvoor het zich geroepen achtte. Door de gezamenlijke erfenissen van Karel V was het Castiliaansche droombeeld een dwingende plicht geworden. Misschien zouden Karel V en Philips II hun taak met behulp van de moderne techniek, een doeltreffend economisch bestuur en een
| |
| |
opportunistische staatkunde tot een goed einde hebben gebracht. De gebrekkige zestiende-eeuwsche verkeersmiddelen, de economische onkunde en een hard, principieel integralisme hebben hen belemmerd de gekozen taak en den vermeenden plicht van wereldarbiter te vervullen.
Eeuwen lang is sinds dien de Spaansche politiek in haar wezen en richtlijnen bepaald gebleven door de keuze van Madrid als hoofdstad des lands. Bij koninklijk besluit was het eenzame plaatsje op de rotsachtige, onvruchtbare hoogvlakte tot zetel van de regeering gekozen. Philips II verkoos Madrid als hoofdstad, omdat het geometrisch het middelpunt van Spanje was en omdat het door zijn ligging buiten het geregeld verkeer met de economische en cultureele centra van het land was gebleven. Sevilla, Valladolid, Burgos, Barcelona en Lissabon (na 1580), hadden natuurlijkerwijze de hoofdstad van Spanje kunnen zijn, omdat zij door handel en verkeer kernpunten van Spanje waren. Sevilla en Lissabon zouden als belangrijke zeehavens bijzonder goed hebben gepast in de naar beheersching van de zeeën gerichte politiek van Philips. Valladolid en Burgos hadden oude rechten en een eeuwenlang overwicht in het cultureele, economische en nationale leven van Oud en Nieuw Castilië. Barcelona kon zwaarwegende rechten doen gelden, als de belangrijkste cultuur- en handelsstad aan de Oude Wereldzee, waarvan Philips een Spaansche binnenzee wilde maken.
Philips II koos echter geen van die steden als hoofdstad van het land en zetel van de regeering, omdat zij allen te zeer door de aandacht voor tijdelijke belangen werden beheerscht. Hij wilde zijn politiek verheffen boven het door tijdelijke en plaatselijke belangen beperkte streven. Philips II leidde zijn, volkomen persoonlijk, staatkundig en maatschappelijk bewind af van buiten het bereik van de critiek staande beginselen. Zijn politiek was aprioristisch.
| |
| |
De keuze van een afgelegen, ongenaakbaar oord als zetel van de regeering was een zinnebeeld van het staatkundig beleid. Spanje, de koloniën en de onder Spaanschen scepter vereenigde landen, werden geregeerd van uit ‘de hoogst gelegen hoofdstad’ van Europa, waartoe de staatkundige, maatschappelijke en economische werkelijkheid niet kon doordringen, ten einde de beginselen, welke aan het regeeringsbeleid ten grondslag lagen, te wijzigen. Philips geloofde dat Spanje van Godswege geroepen was om de leiding van de wereld op zich te nemen. De snelle groei van Castilië tot een wereldrijk was voor hem het bewijs van zijn roeping. In feiten waarin de sceptische Machiavelli slechts de gevolgen van een uiterst bekwame, aan de zedenwetten vreemde, staatkunde had gezien, welke bovendien begunstigd was door een reeks van sterfgevallen met rijke erflatingen, daarin zag Philips de bevestiging van een hoogere bestemming. Spanje was geroepen tot wereldbeheerscher. De richtlijnen van zijn politiek waren vastgelegd in het absolutisme van Karel V. De klassieke Spaansche staatsphilosophie - Vitoria, Suárez, Mariana - is daarmee in strijd, maar Philips heeft het absolutisme tot staatspraktijk gemaakt.
Spanje heeft gedurende eenige eeuwen de onheilzame gevolgen van dit aprioristische absolutisme ondergaan. De volgende koningen uit het Oostenrijksche Huis, Philips III, een goedbedoelende kwezelaar en besluitelooze plannenmaker, Philips IV, een losbol, mengeling van lichtzinnigheid en bigotterie, Karel II, ‘de behekste’, een door ziekelijke angsten verontruste, impotente stakker, hebben hun gunstelingen als dictators laten regeeren, met het droombeeld van de goddelijke Spaansche roeping tot wereldmacht als norm.
De hoofdstad Madrid leefde lichtzinnig en bigot in deze begoocheling voort. Het land werd ontvolkt, de in het begin van de zestiende eeuw bloeiende industrie-centra raakten in verval, het volk leefde, geestelijk en maatschappelijk
| |
| |
geknecht, in armoede. Voordat de laatste koning uit het Oostenrijksche Huis in 1700 in zijn marmeren pronkkist in het Escuriaal werd bijgezet, intrigeerde men reeds in de buitenlandsche kanselarijen over het bezit van Spanje. Onder den schijn van een dynastieken successie-oorlog vochten Frankrijk en de Geallieerden om den beslissenden invloed in Spanje, een strijd dien de Geallieerden na elf jaar opgaven, toen hun candidaat, Karel van Habsburg, ophield een strooman te zijn en Engeland en Frankrijk een basis voor overeenstemming vonden.
De Bourbons, die van 1700-1931, behoudens korte onderbrekingen, over Spanje hebben geregeerd, zijn voornamelijk de filiaalhouders van buitenlandsche mogendheden, afwisselend Frankrijk en Engeland geweest. Het Castiliaansch genie is in hen niet tot een nieuwe opvlamming gekomen. De Spaansche Bourbons hebben zich over het geheel gekenmerkt door hun absolutistische, willekeurige politiek, zonder het oorspronkelijke Habsburgsche idealisme, door hun onkunde, zoo niet onverschilligheid, inzake de Spaansche belangen en door de onwaardigheid van hun persoonlijk leven.
Een gunstige uitzondering in de rij van onbekwame en funeste regeerders is Karel III (1759-788) geweest, een ‘verlicht despoot’, in achttiende-eeuwschen Franschen trant. Hij zag Spanje en het Spaansche volk met de critische oogen van den vreemdeling. Een vervallen, machteloos rijk, een verarmd en verwaarloosd volk, een braakliggend land, een domme, aanmatigende, onverdraagzame geestelijkheid, een kloosterwezen dat zich als een woekerplant over het land uitstrekte, een feodale klasse, die de koloniën door wanbeheer van het moederland had vervreemd en het moederland zelf verdrukte en uitmergelde, en een burgerij die niet tot ontwikkeling kon komen. Karel III toonde den eigenlijken Spaanschen regeerders, den adel en de geestelijkheid, Spanje in zijn armzalige naaktheid, als een vervallen grootheid die
| |
| |
spot en medelijden opwekte bij vreemdelingen, maar deze heerschende groepen wilden niet zien wat zij voor oogen hadden.
Een toonbeeld van onwaardigheid, als koning en mensch, was Karel IV (1788-1808). Na zestien jaar lang de regeering in handen te hebben gelaten van den gunsteling van zijn vrouw, stond hij in 1808 kroon en scepter aan Napoleon af.
De zoogenaamde Onafhankelijkheidsoorlog, dien het Spaansche volk in 1808 tegen Napoleon begon en in 1813, dank zij de Engelsche hulp en de strategische kennis van Wellington, tot een goed einde bracht, wordt gewoonlijk voorgesteld als een grootsche uiting van nationaal gevoel en van onafhankelijkheidszin. Vergelijkt men dien zoogenaamden vrijheidsoorlog tegen de Franschen echter met de feestelijke inhaling in 1823 van het Fransche leger, dat het Bourbonsche anti-constitutioneele absolutisme kwam bevestigen, dan worden de werkelijke beweegredenen en krachten van dien oorlog duidelijk. De Spaansche ‘Onafhankelijkheidsoorlog’ van 1808 is niet in de eerste plaats een volksbeweging voor het behoud van de nationale vrijheid geweest - daartoe was het besef van nationale eenheid en saamhoorigheid te zwak - maar was voornamelijk het verzet van de clericale macht tegen de geestelijke invloeden uit Frankrijk. Het was de strijd tegen de philosophische beginselen uit de achttiende eeuw, welke te voren door de censuur waren teruggedrongen en nu door de Franschgezinden in Spanje in breede kringen bekend werden gemaakt. De geestelijkheid vocht voor haar politieke en geestelijke macht en zij heeft het lagere volk, dat lezen noch schrijven kon en geheel onder haar invloed stond, tot een fanatieken strijd tegen de Franschen aangevuurd. Het volk was een blind werktuig, de dommekracht, waarmee Frankrijk, het Frankrijk van de Encyclopedisten en van 1789, werd bestreden.
| |
| |
De negentiende eeuw is de periode geweest van den strijd om het zelfbeschikkingsrecht van het volk, tegen de souvereiniteit van de Kroon. De groote Spaansche staatsphilosophen uit de zestiende en zeventiende eeuw, Vitoria, Suárez en Mariana, hadden zich voor het zelfbeschikkingsrecht van het volk uitgesproken. De wereldlijke macht berust, volgens hen, bij het gemeenebest in zijn geheel. De opbouw en de regeling van de politieke en maatschappelijke macht dient volgens het natuurrecht te geschieden. De richtlijnen en het doel van den Staat moeten worden afgeleid van het nut, van het welzijn van het geheele volk. Het volk is de drager, het orgaan van de staatsmacht. Suárez is in zijn democratische beschouwingen zoover gegaan, dat hij de vraag heeft gesteld of de monarchie de juiste staatsvorm is. Mariana heeft de verantwoordelijkheid van de Kroon jegens de natie in strafrechtelijken zin verdedigd.
In Spanje was bovendien een oude, democratische traditie. Het persoonlijk absolutisme van de Habsburgers en de Bourbons, de vereenzelviging van de natie met de dynastie en Spanje's machtspositie welke zulk een schittering aan de Kroon gaf, hadden deze klassieke Spaansche staatstheorieën op den achtergrond gebracht. De achttiende-eeuwsche Fransche philosophie, het negentiende-eeuwsche liberalisme, de opkomende burgerstand, het verval van Spanje's macht en de verminderde glorie van de Kroon, waaraan het persoonlijk leven van de vorsten ernstig afbreuk had gedaan, maakten de vraag omtrent de staatsmacht tot den inzet van een dramatischen strijd.
De ontwikkeling van de strijdvragen en de zich wijzigende verhoudingen van de tegenstanders, ten gevolge van de toenemende volksontwikkeling en de veranderende economische toestanden, waardoor de belangstelling voor het wezen en de oplossing der kwesties grooter werd, is te volgen in de reeks grondwetten, grondwetsontwerpen
| |
| |
en wijzigingsbepalingen uit de negentiende eeuw. Een aantal militaire opstanden, staatsgrepen, burgeroorlogen, revoluties, een dynastieke verandering, een republiek, een restauratie zijn de begeleidende verschijnselen van dit politieke proces dat, door den aard van het Spaansche volk, de gewelddadige methoden van de gewapende macht en de kortzichtigheid van de verpolitiekte geestelijkheid, slechts met veel bloedvergieten kon worden voltrokken.
De grondwet van 1812 was gebaseerd op het zelfbeschikkingsrecht van het volk, op de vrijheid en de onafhankelijkheid van de natie. Het dynastieke absolutisme werd verworpen. Oude democratische instellingen van vóór den tijd van het Oostenrijksche Huis - gewestelijke voorrechten, gemeentelijk zelfbestuur, de wetgevende macht van de Cortes - werden in eere hersteld. In 1824, zoo spoedig Ferdinand VII zich daartoe in staat achtte, verbrak hij zijn eed op deze grondwet en kondigde hij in een koninklijk decreet af dat de staatssouvereiniteit in zijn eigen persoon was gelegen. Tien jaren lang heeft Ferdinand absolutistisch geregeerd.
De eerste burgeroorlog, 1833-1840, was een strijd tusschen twee politieke opvattingen, welke ontbrandde naar aanleiding van een dynastieke kwestie, de erfopvolging van Ferdinand. De constitutionalisten steunden zijn dochter, de absolutisten - waaronder vrijwel de geheele geestelijkheid was te rekenen - steunden zijn broer don Carlos.
De grondwet van 1837 erkende wederom de souvereiniteit van de natie en bracht, als gevolg van de uiteenloopende opvattingen van de conservatieve en vooruitstrevende constitutionalisten, een beperking van de wetgevende macht van de Cortes, door de instelling van een Senaat.
De grondwet van 1845 beperkte de parlementaire bevoegdheden nog meer door de toekenning aan de Kroon
| |
| |
van een vèrstrekkende contrôle over de Cortes. De grondwet van 1856 bracht iets dat sinds het eind van de vijftiende eeuw uit de Spaansche wetgeving was verdwenen: de verdraagzaamheid in godsdienstzaken. Men kwam tot het inzicht dat parlementarisme onafscheidelijk verbonden is met vrijheid van geweten.
De ten velde verslagen absolutisten zochten door paleis-intrigues hun politieken invloed te herwinnen. Dientengevolge komt in 1856 het republicanisme in Spanje op. In 1868 werd de koningin verjaagd. Zij had door haar politieke onbetrouwbaarheid en door haar onwaardig gedrag het koningschap en de Bourbons in ernstig discrediet gebracht.
De liberale grondwet van 1869 was echter niet republikeinsch, maar monarchistisch. Evenals in 1700 ontstond er over de bezetting van den Spaanschen troon en den politieken invloed in Spanje oorlog tusschen rivaliseerende landen, Frankrijk en Duitschland in dit geval.
De koninklijke waardigheid werd aanvaard door een prins uit het Huis van Savoye, die onder den naam Amadeo I in Januari 1871 aan de regeering kwam. In Februari 1873 deed hij afstand, omdat hij de partijtwisten niet kon bedwingen en openlijke en verborgen tegenstand het hem onmogelijk maakte te regeeren. In strijd met de grondwet nam de Cortes de regeeringsbevoegdheden over, zij verklaarde zichzelf tot Nationale Vergadering en riep de Republiek uit. Aan het bewogen bestaan van deze Republiek maakte in 1874 een militaire staatsgreep een einde en bewerkte de restauratie van de Bourbons.
De grondwet van 1876 herstelde de constitutioneele monarchie. De wetgevende macht werd door de Cortes en den koning gedeeld. De godsdienstige verdraagzaamheid werd opnieuw, onder heftig protest van den paus en den leider van de katholieke partij in den Senaat, door de wet bepaald. De Carlisten, die in 1876 na de regeerings- | |
| |
belofte van algeheele amnestie de wapens neerlegden en hierdoor een einde maakten aan den tweeden burgeroorlog (1872-1876), verkregen een groote politieke macht door de opstandigheid welke door de geestelijkheid tegen de Constitutie werd gekweekt.
De Spaansche politiek van na de restauratie tot den oorlog met de Vereenigde Staten in 1898 is ingegeven door vrees voor een hernieuwden burgeroorlog: Cánovas en Sagasta hebben slechts een klein spel van behendigheid gespeeld. Hun politiek - zij wisselden elkaar af volgens overeengekomen spelregels - heeft geen rekening gehouden met de nieuwe buitenlandsche werkelijkheden, het kapitalistische industrialisme en imperialisme, met de juiste plaats van Spanje in de wereld en den zich langzaam aan openbarenden tijdgeest in Spanje. Hun politiek was het vreesachtige beleid van ‘op de plaats rust’, vrees voor het reactionnaire verzet en voor den geest van vooruitgang.
Het Madrileensche spel van regeeren buiten de politieke en maatschappelijke werkelijkheid om, hetgeen Cánovas ten slotte het leven heeft gekost en Spanje zijn laatste koloniën heeft doen verliezen, was slechts mogelijk door de even gevaarlijke als verdorven gewoonte van de vervalschingen van de verkiezingsuitslagen. In Madrid werd men het vooruit eens over de samenstelling van de volksvertegenwoordiging. De verhoudingen werden zoo bepaald dat de overeengekomen beurtelingsche bewindvoering haar bestaansrecht en bestaansreden had. Verder zorgde men voor een decoratieve, maar ongevaarlijke oppositiegroep. Om Madrid, dat is rondom de regeering, werd een staketsel gezet ter afwering van alles wat de illusie zou kunnen verstoren.
Het regeeringsbeleid werd slechts een looze vertooning, waaruit de binnenlandsche en buitenlandsche werkelijkheid angstvallig werd geweerd. Een groot deel van het Spaansche volk verkeek zich zoozeer aan dit zorgvuldig
| |
[pagina t.o. 72]
[p. t.o. 72] | |
KAPEL IN HET DERTIENDE-EEUWSCHE KLOOSTER SAN JUAN DE DUERO TE SORIA.
| |
| |
opgezette kijkspel van de Madrileensche politiek, dat de Vrede van Parijs in 1898, de erkenning van een smadelijke nederlaag, het verlies van de laatste koloniën en het bewijs van volkomen machteloosheid als natie noodig was om tot een juist inzicht van de werkelijkheid te komen.
Een hernieuwd besef van een grootsche taak bracht sommigen - politici, letterkundigen en kunstenaars - tot bezinning over den aard en de beteekenis van het Spaansche volk en zijn mogelijkheden, als het weer onder de leiding van het oorspronkelijke Castiliaansche genie zou komen te staan.
|
|