| |
| |
| |
Hoofdstuk I
Spanje een mengeling van volken en invloeden
Spanje vormt een kruispunt. Het verbindt Afrika met Europa, de Middellandsche Zee met den Atlantischen Oceaan, Europa met Amerika. De schatten van den bodem hebben van dit kruispunt tevens een wereldmarkt gemaakt. Dit heeft de geschiedenis van Spanje bepaald. Zijn ligging aan de groote handelswegen, zijn mijnen en zijn markten hebben het, zoover de geschiedenis reikt, tot een vergaarbekken van volken en rassen gemaakt. Door zijn economische en strategische beteekenis is Spanje sinds onheuglijke tijden de inzet van den strijd van rivaliseerende handelsmogendheden geweest. Het gemis aan besef van nationale eenheid en saamhoorigheidsgevoel van de bevolking van het Iberisch schiereiland vergemakkelijkte steeds een gedeeltelijke of geheele verovering en bezetting. Binnenlandsche twisten hebben herhaaldelijk een onderdeel van de tactiek van de buitenlandsche indringers gevormd.
Eenige jaren geleden vond men in de provincie Soria de resten van een praehistorische nederzetting, welke klaarblijkelijk in allerijl door de bewoners was verlaten uit vrees voor naderende vijanden. De primitieve etenspot, welke naast de vuurstoof lag, sprak van dezelfde menschelijke ellende als het schamele gerei in de vele haastig verlaten woningen nu. De zwartberookte steenen van Numantia spreken dezelfde taal als de stukgeschoten huizen van Madrid. Zooals heden buitenlandsche mogendheden, met behulp van binnenlandsche twisten, openlijk of heimelijk, economisch en strategisch belangrijke punten van Spanje bezetten of beoogen te bezetten, zoo hebben andere overweldigers dat in den loop der eeuwen herhaaldelijk gedaan.
| |
| |
Ras op ras, volk op volk is in Spanje binnengedrongen en iedere overweldiger heeft op zijn beurt, na korten of langeren tijd, voor een machtigeren moeten wijken of zich naar hem moeten schikken. De sporen, welke deze volken in Spanje hebben achtergelaten, vormen een reeks van lagen welke de geschiedkundige probeert te determineeren en te beschrijven. De gebeurtenissen van de laatste jaren stellen ons in staat ons tevens een voorstelling te vormen van het menschenleed waarmee dit eentonige historische proces gepaard gaat.
De Spaansche geschiedenis is de tragedie van het vernietigd élan, van de verijdelde geestdrift. Het geweld fnuikt herhaaldelijk het geestelijk en maatschappelijk groeiproces. Zelden leidt in Spanje de enthousiaste aanloop tot voltooid werk. Het geweld onderbreekt het.
Zoo is het reeds bij den dageraad van de Spaansche geschiedenis. Wat is er van het begaafde volk geworden dat duizenden jaren voor Christus de fijne teekeningen en muurschilderingen maakte welke in vele grotten en op rotsblokken zijn bewaard? Dit moet een volk zijn geweest dat in geestelijken aanleg na aan ons verwant was, dat in gevoelens en wijze van uitdrukking ervan dichter bij ons stond dan allerlei latere indringers of primitieve volksstammen van tegenwoordig. De kunstenaar, die eeuwen en eeuwen geleden in de grot van Olivanas (in de provincie Teruel) het jonge, gewonde hert afbeeldde, kan in aesthetisch opzicht, in teederheid van gevoel en in scherpte van blik eerder met een hedendaagsch schilder dan met een primitieven ‘wilde’ worden vergeleken. Zijn deze ontroerend fijne muurschilderingen het laatste overblijfsel van een geestelijke cultuur welke in een apocalyptischen nacht van den aardbodem is weggevaagd? Deze vraag komt onwillekeurig op bij ieder die deze afbeeldingen in Altamira, Calapatá, Olivanas, Alcañiz en elders heeft bewonderd. Deze afbeeldingen van menschen, dieren en geheele tafereelen, welke met
| |
| |
een zuiverheid van visie en artistieke volmaaktheid tegen rotswanden en in donkere spelonken zijn aangebracht, wekken de gedachte op aan een verloren gegaan werelddeel, waarmee Spanje's Westkust eertijds verbonden zou zijn geweest. Een verzonken continent waarvan oude Afrikaansche, Europeesche en Amerikaansche legenden spreken en voor welks bestaan botanische, zoölogische, geologische, linguïstische en andere bewijzen zijn aangebracht.
Wie zich niet door aesthetische ontroeringen tot dichterlijke fantasieën laat verleiden en met exacte methoden de menschen wil reconstrueeren die met een stift en met oker deze meesterwerken op rotswanden hebben aangebracht, ziet in hen zwervende jagers, nomaden, die Zuid-Frankrijk en Spanje doortrokken en, òf met een magische bedoeling òf uit een natuurlijken, innerlijken drang tot het styleeren van aanschouwde figuren en tafereelen, in hun schuilplaatsen bij het licht van hun toortsen teekenden en schilderden. Een levendige voorstelling van het leven van zulke nomaden geven ons tal van vondsten uit het palaeolithische tijdperk, zooals het jagerskamp ontdekt bij Torralba del Moral (in de provincie Soria), waar men een dertigtal geraamten van reusachtige olifanten - de elephas antiquus - vond, en eenige kleine steenen bijlen, welke een sprekend getuigenis vormen van de poovere uitrusting van den primitieven mensch in zijn strijd tegen de natuur en de wilde dieren.
Een invasie van andere volken of een economische revolutie, wellicht beide, maakten een einde aan die nomadenperiode. Het neolithische tijdperk wijst in Spanje op een gezeten bevolking. De losse, zwervende groepen hadden plaats gemaakt voor een omvangrijke, gevestigde samenleving, die kennelijk onder een zeer streng gezag stond. De zware steenen bouwwerken spreken van leiding en van een gehoorzamende menigte. Handelswegen ver- | |
| |
bonden de op hoogten gelegen, natuurlijk versterkte nederzettingen. Er was reeds een zekere differentiatie in bezigheden ontstaan, hetgeen men kan afleiden uit de aanwezigheid van steenhouwerswerkplaatsen. Het handelsverkeer strekte zich over groote afstanden uit. Allerlei steenen materiaal is klaarblijkelijk van verre aangevoerd. Indrukwekkende granieten monumenten werden opgericht voor overleden gevreesde en geëerbiedigde hoofden. Die goeddeels van zware rotsblokken vervaardigde grafkelders vormden een hulde aan en tevens een bezwering van de machtige gestorven leiders. Op de bovenbedekkingen grifte men magische formulen en men verborg het geheel onder een kunstmatigen heuvel. Massale rotsblokken werden recht omhoog gezet als magische zinnebeelden van de elementaire natuurkracht, als uiting waarvan men den heerscher, het hoofd, den leider eerde en vreesde.
Die neolithische maatschappij, die in Spanje ontzaglijke steenen bouwwerken als de ‘Cueva de Menga’ bij Antequera, en het hunnebed bij Trigueros heeft opgericht, teekende en beitelde slechts onbeholpen figuren. De ruwe handen, die de granietblokken hanteerden en den grond bewerkten, misten de gratie waarmee de fijne, nerveuze jagershanden bekoorlijke contouren hadden getrokken. Zij boetseerden en versierden echter behendig hun leemen vaatwerk en schiepen een tot heden doorwerkende Spaansche ceramiek-traditie.
Nieuwe economische omstandigheden brachten vervolgens diepgaande wijzigingen in Spanje. Met de ontdekking van de bewerking der metalen werd Spanje het middelpunt van het handelsverkeer aan de Middellandsche Zee en een begeerde kolonie. Spanje is waarschijnlijk het moederland van het brons. Het is een der weinige landen uit de oudheid waar koper en tin werd gevonden. Dus ligt het voor de hand dat men daar ter plaatse het eerst deze beide metalen verbond en brons goot.
| |
| |
Uit Assyrische inscripties heeft men afgeleid dat het Oosten reeds twee duizend jaar voor Christus handelsbetrekkingen met Spanje heeft onderhouden. Het boek Ezechiël zegt dat uit Tharsis, Zuid-Spanje, zilver, ijzer, tin en lood op de markt van Tyrus werd gebracht. In de vroege bronsperiode is er reeds een geregeld handelsverkeer van Spanje, Oostwaarts, met Sicilië, Sardinië en het vasteland van Italië, en Westwaarts, met de Fransche kust, Engeland en Ierland.
De opschuivingen van de bewoners van Spanje hingen daarmee samen. De bewoners uit het steenen tijdperk, welke de Ouden met den verzamelnaam Ligyes of Liguriërs aanduidden, werden door invasies uit Afrika opgedrongen naar het Noord-Westen. Sommige geleerden zien in de Basken de afstammelingen van deze oorspronkelijke bewoners.
Van omstreeks drie duizend jaar voor Christus af verspreidden zich die Afrikaansche indringers, de zoogenaamde Iberiërs, over Spanje. Voornamelijk over het Zuiden en Zuid-Oosten van Spanje. Hier werden zij, onder den invloed van de gevestigde maatschappij en de geordende levenswijze van de overwonnen bevolking, een gezeten landbouw- en industrievolk. Omstreeks duizend jaar voor Christus onderhielden de Phoeniciërs geregelde handelsbetrekkingen met Spanje. Zij hadden toen reeds factorijen en koloniën in Spanje gesticht. Van uit deze factorijen en koloniën, waarvan Gadira, het tegenwoordige Cadix, de voornaamste was, strekte zich de Phoenicische invloedssfeer over het geheele ‘Tartessos’-gebied, het tegenwoordige Andaloezië en grensstreken, uit. Volgens de legenden zouden de Phoeniciërs over zee en over land tot aan Coruña zijn gekomen. De Phoeniciërs betrokken uit Spanje goud, zilver, koper, tin en lood. De overlevering zegt dat zij met de olijven-cultuur in Spanje zijn begonnen. Córdoba bewaart met zijn Phoenicischen naam - corteb, oliemolen - daaraan de
| |
| |
herinnering. De zoutaanwinning, tot op heden een belangrijk bedrijf bij Cadix, was ook reeds een Phoenicische industrie. De afbeelding van een tonijn op Spaansch-Phoenicische munten is het bewijs dat de tonijnvisscherij in dien tijd al even belangrijk was als heden.
De Phoenicische sieraden, zoowel de kostbare en sierlijk bewerkte kleinoodiën, welke in de provincie Cáceres zijn gevonden, als de grovere uit verschillende plaatsen in het Zuiden, wijzen op de flinke koopkracht en het hooge levenspeil van de inheemsche bevolking, die een goed afzetgebied vormde voor echte of nagemaakte Oostersche sieraden, zijden artikelen en fraaie, kostbare houtsoorten.
In de zesde eeuw voor Christus ontstond er tusschen verschillende handelsmogendheden aan de Middellandsche Zee een strijd om de grondstoffen en de afzetgebieden van het Iberisch schiereiland.
De Grieksche handelspolitiek had reeds een strategischen driehoek in het Westelijk gedeelte van de Middellandsche Zee getrokken. Deze driehoek - Málaga, Marseille, Corsica - doet ons aan de hedendaagsche driehoeksbases voor vlootoperaties denken. De eerste verwerkelijking van deze handelspolitiek was door Phocaea tot stand gebracht, en na den val van deze handelsstad werd zij door Griekenland voortgezet. Een der belangrijkste Grieksche nederzettingen in Spanje was Emporion, het tegenwoordige Ampurias, aan de Catalaansche kust.
De rivaliteit tusschen Phoeniciërs en Grieken leidde tot een oorlog, waarbij de Phoeniciërs de hulp inriepen van hun stamverwanten uit Carthago. De Grieken werden verslagen en Carthago werd dientengevolge meester van de Middellandsche Zee en van de Spaansche handelsproducten. De Phoeniciërs kwamen onder de heerschappij van hun bondgenooten te staan. De Carthagers waren harde meesters, en een gedeelte van de Iberische bevolking trok het binnenland in, uit behoefte aan
| |
| |
vrijheid en zelfstandigheid. Hierdoor stuitten zij op vreemde bevolkingsgroepen, welke omstreeks zeshonderd jaar voor Christus uit het Noorden Spanje waren binnengedrongen, de Kelten. De Kelten, die door hun kennis van de ijzerbewerking beter bewapend waren dan hun tegenstanders, hadden gemakkelijk een groot deel van het Noorden en Westen van Spanje bezet. Zij hadden zich op natuurlijk versterkte heuvels gevestigd en bouwden daar hun fortachtige nederzettingen, welke van een ontwikkeld gemeenschapsgevoel getuigen. Van hun barokachtigen kunstzin, welke een blijvende eigenschap van de Spanjaarden is geworden, spreken de met cirkelende lijnen, krullen en ingewikkelde geometrische figuren versierde steenen, waarin vierkante kruisteekens en in cirkels gevatte swastika's een meermalen voorkomend motief zijn.
Op de centrale hoogvlakte en in de grensgebieden vermengden de voor het geweld van de Carthagers wijkende Iberiërs zich met deze Kelten of met andere, van Keltische invloeden doortrokken stamverwanten. Deze gezamenlijke bevolking vormt de kern van het latere Spaansche volk. De beschrijving van het uiterlijk en het karakter van de bewoners van het Iberisch schiereiland, welke auteurs uit de klassieke oudheid hebben gegeven, komt in hoofdzaken overeen met de kenmerkende trekken van de hedendaagsche Spaansche, voornamelijk de Castiliaansche, bevolking. De talrijke toevoegingen van vreemde elementen sindsdien hebben het uiterlijk en karakter niet grondig vermogen te wijzigen.
In de pezige, donkere bewoners van het Iberisch schiereiland van twintig en meer eeuwen geleden, met hun zwart, golvend haar, hun kleine, lenige gestalte, hun onafhankelijk karakter, hun vrijheidszin, hun krijgshaftigheid, hun naïeve goedgeloovigheid, hun spoedig gekwetst gevoel van eigenwaarde, hun afkeerigheid van vreemdelingen, hun trouw in vriendschap, hun opofferings- | |
| |
gezindheid, hun soberheid, hun uithoudingsvermogen, kan men het oerbeeld van de tegenwoordige Spaansche bevolking herkennen.
De ligging van de meeste Spaansche steden en dorpen herinnert aan de Kelto-Iberische nederzettingen. Deze waren gewoonlijk op heuvels gelegen, omspoeld door rivieren of beken. En zooals in onzen tijd deze Spaansche steden en dorpen door hun eenzame ligging zich onderling weinig verbonden gevoelen, weinig besef van saamhoorigheid hebben, en de bewoners een sterk plaatselijk patriottisch gevoel koesteren, zoo waren ook bij de Iberiërs en Kelto-Iberiërs de afzonderlijke steden en dorpen rijkjes, maatschappijen op zichzelf. Zij vormden geen nationale eenheid. Onderlinge veeten en geschillen werden vinnig en hardnekkig uitgevochten en vreemde indringers wisten die oneenigheden in hun eigen belang op te wekken en in hun eigen belang te gebruiken. Dit particularisme is de Spaansche bevolking nu reeds meer dan vijf en twintig eeuwen eigen gebleven en is een uitvloeisel van het karakter en een gevolg van de geographische en economische omstandigheden.
Er zijn geschiedschrijvers die den moed van de Iberiërs en Kelto-Iberiërs in twijfel hebben getrokken. Anderen geven er echter hoog van op. Deze tegenstrijdige beoordeelingen komen voort uit verschillende gezichtspunten. Al naar gelang van het gezichtspunt kan men heden nog tot overeenkomstige beoordeelingen van de Spanjaarden komen. Op eigen bodem, binnen de grenzen van het eigen, kleine gebied vochten de Iberiërs en Kelto-Iberiërs met een moed die spreekwoordelijk is geworden. Daar buiten waren zij weifelend, spoedig ontmoedigd. Ditzelfde heeft men bij de Spanjaarden in onzen tijd kunnen opmerken. Deze eigenschap heeft men bij vele primitieve volksstammen kunnen vaststellen, zij hangt samen met het sacraal geachte eigen gebied en de zekerheid, welke de vertrouwdheid daarmee wekt.
| |
| |
De steden van de Iberiërs en Kelto-Iberiërs, ontzaglijk versterkte vestingen, zijn tot op onze dagen de getuigen gebleven van de harde onverzettelijkheid waarmee onderling oorlog werd gevoerd. De op elkaar gestapelde granietblokken, de meters dikke muren verklaren ons tevens hoe sommige van deze steden, Numantia bijvoorbeeld, een jarenlang beleg van buitenlandsche indringers konden weerstaan.
De massale bouwstijl, welke den Spanjaarden lief is gebleven, was een kenmerk van de Iberiërs en Kelto-Iberiërs. In dien stijl bouwde men ook grafkelders, zooals het monumentale bouwwerk bij Toya, in de provincie Jaén. Tevens is dit een uiting van een uitgebreid grafritueel en een magischen doodencultus. De vele ex voto's, de zorgvuldig uitgebeitelde inscripties, de zinnebeeldige voorstellingen wijzen daar insgelijks op. De zeer uitgewerkte Keltische doodencultus, waarvan geheele doodensteden getuigen, met straten van graftomben waarin lijfsieraden en wapenen naast de urn met asch onder een geciseleerde zuil werden begraven, heeft het oorspronkelijke Iberische grafritueel beïnvloed en verrijkt. Het formalistisch-magische karakter van de latere Spaansche volks-religie is psychologisch innig verwant met, en in menige handeling en opvatting de voortleving van de Kelto-Iberische religieuze gebruiken, gevoelens en denkbeelden.
De Carthagers hebben hun onmiddellijken invloed op Spanje beperkt tot de kuststrooken. Zij bezetten de belangrijkste punten, om de exploitatie van de mijnen en de markten te blijven beheerschen, en met het oog op de bestendiging van hun heerschappij in de Middellandsche Zee, verworven door de overwinning op de Grieken, probeerden zij ook vasten voet op de Balearen en op Sicilië te krijgen. Deze politiek leidde tot oorlogen met het opkomende, imperialistische Rome.
De drie Punische oorlogen waren het gevolg van den naijver van deze twee handeldrijvende en koloniseerende
| |
| |
mogendheden, die beide voor hun expansiepolitiek de beheersching van de Middellandsche Zee, de Spaansche mijnen en de Spaansche afzetgebieden opeischten. De strijd eindigde in het jaar 146 voor Christus, ten nadeele van Carthago, dat in vlammen opging. In den naam van de stad Cart(h)agena, die ten tijde van Strabo als de belangrijkste Iberische stad onder het gezag van Carthago gold, leeft de herinnering aan de overheersching van de Carthagers in Zuid-Spanje nog voort.
De Romeinen hebben Spanje zes eeuwen bezet gehouden en het grondig geromaniseerd. De kuststreken aan de Middellandsche Zee, het gedeelte van Spanje dat reeds sinds eeuwen aan buitenlandsche invloeden en overheersching gewend was, onderwierpen zich zonder veel verzet. In het binnenland stuitten de Romeinen op plaatselijken of gemeenschappelijken tegenstand, maar het gemis aan saamhoorigheidsgevoel van de Iberische, Kelto-Iberische en andere bevolkingsgroepen vergemakkelijkte de verovering voor de Romeinen. Het plaatselijk verzet werd meedoogenloos bedwongen en gebroken. Honderden steden en dorpen werden met den grond gelijk gemaakt, en de bewoners als slaven verkocht. Na twee eeuwen waren de Romeinen meester van het land en konden zij de kolonisatie krachtig en beslissend doorzetten. Voor de handhaving van hun gezag en voor de bevordering van het handelsverkeer werd een net van wegen over Spanje getrokken. De hoofdwegen liepen van het tegenwoordige Port-Bou, langs de kust, tot Cadix, van Cadix, dwars door het land, over Augusta Emerita, het tegenwoordige Mérida, de hoofdstad van Hispania ulterior en vervolgens over Salamanca en Lugo, naar de Galicische kust. Van de Galicische kust liep een hoofdweg, dwars door het land, naar Tarragona, toen Tarraco geheeten. Tal van zijwegen doorkruisten het land en verbonden de hoofdwegen met elkaar.
| |
| |
Het rijke Spanje werd een onuitputtelijk wingewest voor Rome, zoowel door de kostbare en nuttige metalen uit zijn bodem, de producten van zijn industrieën - wapenen, linnen, kant, glas, aardewerk, bronzen artikelen, olijfolie, e.a. - als door het afzetgebied dat Spanje bood. Dit afzetgebied werd door de toenemende welvaart steeds grooter en voordeeliger voor den onder Romeinsche contrôle staanden Middellandsche Zee-handel.
De Romeinen hebben zich als zeer bekwame kolonisatoren doen kennen. Evenals het Spaansche gebied door goede verbindingswegen en bruggen - waarvan vele nog gebruikt worden en een schilderachtige versiering van het landschap vormen - omspannen werd, zoo werd de bevolking door de administratieve, juridische en economische organisatie van haar bestaan in haar aard en levenswijze naar Romeinschen trant gevormd. De inheemsche talen, behalve het Baskisch, werden ten slotte geheel door het Latijn verdrongen. De Romeinsche scholen, die de inheemsche jeugd opvoedden tot hooge ambtenaren en aan Rome ondergeschikte leiders van het land, hebben beslissend daartoe bijgedragen. Als een bewijs van de innerlijke romaniseering van het Spaansche volk kan men het woord hidalgo zien, hetwelk waarschijnlijk is afgeleid van (h)italcu, een Spaansch vulgair-Latijnschen vorm van italicus. De uit Italië afkomstige mensch, de geboren Romeinsche burger, de Italicus, gold als de voornaamste, als de edelman. (De nevenvorm hijodalgo is kennelijk volks-etymologie.) De Spaansche hoofdmaaltijd, die begint met een eiergerecht, wijst nog heden op de doordringing van den Romeinschen invloed in de huiselijke sfeer.
Spanje heeft ten tijde van de Romeinsche overheersching groote welvaart gekend. De handelssteden en de bestuurscentra, zoowel aan de Middellandsche Zee als in het binnenland, groeiden uit tot wereldsteden. Tarragona geeft nog door zijn Romeinsche muren de stads- | |
| |
grenzen van Tarraco aan en deze omvang wijst op minstens een millioen inwoners. Heden ten dage telt het er nauwelijks dertig duizend. Men schat dat de bevolking van Spanje in de tweede en derde eeuw van onze jaartelling meer dan twintig millioen zielen telde.
Overal in Spanje ziet men nog de resten van indrukwekkende bouwwerken uit den Romeinschen tijd. Hun onpersoonlijk, onoorspronkelijk karakter getuigt van den beslissenden en algemeen ordenenden en gelijkschavenden invloed die van Rome uit werd uitgeoefend.
In de tweede en derde eeuw van onze jaartelling moet het leven in Spanje over het geheel rustig en veilig zijn geweest, want tot ver buiten de stadsmuren verrezen mooie, zelfs weelderig ingerichte, landhuizen. De resten daarvan vindt men ook in het binnenland, bijvoorbeeld in de provincie Soria.
De maatschappij en de enkeling werden binnen deze sfeer van krachtig gezag, rust, orde, geregeld handelsverkeer, geleide industrieën, vakkundigen landbouw gematigd, getemperd, wat betreft het onstuimig karakter dat de Iberische en Kelto-Iberische maatschappij had gekenmerkt. De eeuwen lang opgelegde Romeinsche civilisatie, een voornamelijk materialistische, opportunistisch gezinde beschaving, met haar nuchterheid, haar zakelijkheid, haar op uiterlijke, vormelijke orde en recht gebaseerde samenleving, heeft een blijvenden stempel op de Spaansche bevolking gedrukt en dit vormt met de opbruisende driften, welke in de Spaansche ziel huizen, een treffende tegenstelling, die men in de geheele verdere geschiedenis van Spanje kan volgen.
Spanje had de Romeinsche beschaving en de Romeinsche cultuur zoozeer in zich opgenomen, dat het er scheppend aan kon medewerken. Het heette rijk te zijn aan in de letteren bedreven mannen en van enkele der grootste Latijnsche schrijvers weten wij dat zij van Spaanschen oorsprong waren. Zelfs heeft men kunnen verdedigen dat
| |
| |
de Romeinsche cultuur in de tweede periode van het keizerrijk door Spaansche schrijvers gedragen werd. Zooals er ook keizers van Spaanschen bloede zijn geweest.
Een integreerend deel van het Spaansche volk vormen de Joden. Door de geregelde handelsbetrekkingen, welke Spanje met het Oosten onderhield, waren, volgens oude overleveringen, de Israëlieten reeds lang voor de Romeinen in Spanje gekomen. Sommigen houden de Hebreërs, de Iberim, zelfs voor de oorspronkelijke bewoners van het Iberisch schiereiland. In de namen Spanje en Toledo heeft men Hebreeuwsche woorden meenen te herkennen en pogingen zijn gedaan om verband en verwantschap van het Hebreeuwsch met het Baskisch aan te toonen.
Het is vrijwel zeker dat de Joden lang voor de Romeinen factorijen en koloniën in Spanje hebben gehad. Overal langs de kusten van de Middellandsche Zee waren in het begin van onze jaartelling Joodsche kolonies, in Egypte, Lybië, Cyprus, Griekenland, Italië en eeuwen lang daarvoor hadden de Joden handel gedreven met de belangrijkste havens aan de Middellandsche Zee, ook met het vermaarde Tarsis in Zuid-Spanje. Het feit dat de apostel Paulus zoo vurig verlangde naar Spanje te gaan wijst op het bestaan van belangrijke Joodsche nederzettingen aldaar.
Na den val van Jeruzalem zijn vele Joden naar Spanje getrokken en zij werden door duizenden van hun rasgenooten gevolgd toen deze in het begin van de tweede eeuw uit hun vaderland Palestina werden verdreven. Zij vestigden zich voornamelijk in de handels- en industriesteden, als financiers en kooplieden. De Romeinen hadden allerlei anti-Joodsche bepalingen gemaakt, waarbij de werkzaamheid van de Joden in den landbouw en den handel ter zee werd beperkt of verboden. Het aantal van deze Joodsche politieke vluchtelingen wordt op veertig
| |
| |
duizend geschat. Eenige eeuwen hebben zij rustig in Spanje kunnen leven en het is zeer waarschijnlijk dat zij door hun betrekkingen met de belangrijke Joodsche nederzettingen in Noord-Afrika hun economische en politieke positie aanmerkelijk hebben versterkt. In het begin van de vierde eeuw waren de Joden in Spanje reeds een macht van beteekenis geworden en de katholieke geestelijkheid begon door anti-Joodsche verordeningen hun maatschappelijken invloed tegen te gaan. Zij verbood de vriendschappelijke betrekkingen tusschen Christenen en Joden. Eenige eeuwen later, in de katholieke periode van de West-Gotische heerschappij, werden de Joden gedwongen over te gaan tot het katholieke geloof of het land te verlaten. Ongeveer honderdduizend lieten zich doopen, de rest week uit. Dergelijke vervolgingen herhaalden zich, waaruit wij kunnen afleiden dat de rasen geloofsgemeenschap der Joden niet verbroken was en als politieke, economische en geestelijke macht werd benijd en gevreesd.
De verovering van Spanje door de Mooren is in belangrijke mate voorbereid en mogelijk gemaakt door de samenspanning van de Spaansche en Noord-Afrikaansche Joden. Tijdens de Moorsche overheersching genoten de Joden vrijheid van godsdienst en was hun rechtspositie gewaarborgd. Bijwijlen stonden zij bloot aan uitbarstingen van woede en afgunst van het door dweepzieke elementen of politieke intriganten opgeruid gepeupel. De taaie onverzettelijkheid van het Joodsche ras, dat telkens weer gereed en in staat is om van voren af aan te beginnen, deed hen over deze perioden van onverdraagzaamheid en vervolging heen komen. Zij vormden uitgebreide gemeenschappen, zelfs waren er tijdens het Moorsche bewind geheele Joodsche steden, zooals Lucena, in de provincie Córdoba.
Uit overwegingen van zakelijk, persoonlijk belang, of uit overtuiging, gingen vele Joden over tot den gods- | |
| |
dienst van de overheerschers, Mohammedanen of Christenen, en zij vermengden zich met hen. Uit berekeningen van sommige geschiedkundigen leidt men af dat in de dertiende eeuw, een tijdperk van cultureelen bloei en verdraagzaamheid in een groot deel van Christelijk Spanje, ongeveer een millioen Joden in Spanje gevestigd waren. Dit zou dan minstens een tiende van de geheele bevolking zijn geweest, volgens sommige geschiedschrijvers, want het aantal inwoners van Spanje zou tot op minder dan de helft van het aantal uit de derde eeuw zijn teruggeloopen. Anderen schatten het aantal Spaansche Joden in dien tijd op vijf millioen en de gezamenlijke bevolking op vijf en twintig.
Gedurende de middeleeuwen waren voortdurend nieuwe Joodsche groepen uit het buitenland naar Spanje gekomen, vluchtend voor de onverdraagzaamheid en de moeilijke levensomstandigheden elders. Spanje was een middelpunt van Joodsche cultuur geworden. De Joodsche geleerden - medici, astronomen, geographen, mathematici, economen, wijsgeeren, taalkundigen - en de Joodsche letterkundigen werden beroemd over de geheele toenmalige wereld. De groote beteekenis van de Joodsche geleerden in Spanje is geweest ten eerste, dat zij in de middeleeuwen de dragers zijn geweest van de cultuur der Ouden en deze verrijkt hebben, en ten tweede, dat zij door hun exact-wetenschappelijk onderzoek en hun wijsgeerige beschouwingen de grondslagen hebben gelegd voor de moderne wetenschappen en de cultuur der Renaissance. Door hun cosmopolitische geaardheid en hun betrekkingen met hun verspreid levende rasgenooten hebben zij het Moorsche en vervolgens het Christelijke Spanje - het Córdoba uit de elfde eeuw en het Toledo uit de dertiende eeuw - een cultureel-universeel karakter gegeven. De Joden hebben door hun invloed op de politiek ook de vereeniging van Spanje bewerkt - die hun zelf noodlottig is geworden - en zij hebben, als geld- en
| |
| |
handelsmacht, een beslissenden invloed gehad in de voorbereiding en verwerkelijking van de ontdekking van de Nieuwe Wereld. Er ligt een diepe historische waarheid verscholen in de legende of overlevering welke Columbus een Spaanschen Jood noemt.
Meer dan vijftien eeuwen lang heeft de vermenging van Joden en niet-Joden in Spanje voortgeduurd en deze vermenging heeft aan de Spaansche bevolking kennelijk Semietische trekken gegeven, of de reeds aanwezige Semietische trekken versterkt. Het Semietische uiterlijk van de meeste Spanjaarden treft den buitenlander onmiddellijk. Zeer veel voorkomend is in Spanje de haviksneus en de lange rechte neus, welke algemeen Semietische kenmerken zijn. Sommige eigenschappen welke men in het bijzonder aan de Joden toekent, sterk familiegevoel, gehechtheid aan traditioneele opvattingen en gebruiken, matigheid, reinheid op het lichaam met nauwgezette verzorging van haar, handen en voeten, afkeer van lichamelijk werk, sluwheid in het vinden van uitwegen en redmiddelen, formalisme, beweeglijkheid, uitbundigheid in taal en gebaren, zijn bij de Spanjaarden vrij algemeen. En evenals de Joden zijn de Spanjaarden nuchter, realistisch, rationalistisch en in politiek opzicht illusionistisch, messianistisch.
De uitdrijving van de Joden uit Spanje in 1492 heeft Spanje niet van Joodsch bloed ‘gezuiverd’. Toen de mythe van de ‘zuiverheid van het bloed’ ontstond, toonde kardinaal Mendoza in een beroemd gebleven schrijven aan Philips II aan dat een heel groot aantal voorname adellijke families Joodsch bloed in de aderen had. Bovendien heeft het befaamde uitwijzingsdecreet niet de tot het Christendom overgegane Joden getroffen. Dezen bleven dus in Spanje en zij streefden er naar zich met de andere Spanjaarden te vermengen, ter beveiliging en verbetering van hun maatschappelijk bestaan. Bij vele Spaansche families - Menéndez, Castro, Franco,
| |
[pagina t.o. 24]
[p. t.o. 24] | |
ROMEINSCHE BRUG BIJ MERIDA.
| |
| |
Fresco, Rojas - is het besef van de Joodsche afstamming levendig gebleven, zooals ook het ‘Judaïsme’ een typische Spaansche ketterij is geweest, waartegen de scherpste maatregelen zijn genomen, doch waarmee ook een deel van de geestelijkheid was behept. De actie die heden ten dage in het zoogenaamde nationalistische Spanje onder buitenlandschen invloed wordt ontvouwd ‘voor de zuivering van het Spaansche ras van Joodsche smetten’ is, bezien uit de geschiedenis en de werkelijke samenstelling van het Spaansche volk, een verderfelijke dwaasheid.
Twee andere bevolkingsgroepen hebben op de vorming van het Spaansche volk ingewerkt, de Germanen en de Mooren. Over de mate van hun invloed bestaan belangrijke meeningsverschillen.
In het begin van de vijfde eeuw veroverden Germaansche stammen, de Sueven en de Vandalen, en een Sarmatisch nomadenvolk, de Alanen, in korten tijd het Noorden, Westen en Zuiden van het Iberisch schiereiland. De Vandalen vestigden zich in het Zuiden, dat in zijn naam, Andaloezië, nog de herinnering aan hun kortstondig bewind heeft bewaard. Van den Noord-Oostkant drongen later de West-Goten Spanje binnen en veroverden een groot gedeelte van het grondgebied. De Vandalen en Alanen trokken naar Afrika, de Sueven wisten zich nog ruim een eeuw staande te houden in de Baskische gewesten, in Galicië en in een deel van het tegenwoordige Portugal.
Deze binnengedrongen, niet talrijke, Germaansche volksstammen hadden reeds veel van hun oorspronkelijk karakter verloren door hun langdurige omzwervingen en tijdelijke vestigingen in gebieden welke doortrokken waren van Romeinschen, Griekschen en Byzantijnschen invloed. De West-Goten hadden zich eenigermate de Romeinsche en Byzantijnsche beschaving eigen gemaakt.
| |
| |
Het West-Gotische rijk, dat in Spanje gesticht werd en zich tot in het begin van de achtste eeuw handhaafde, beoogde politiek en cultureel een voortzetting van het Romeinsche bewind in Spanje te zijn. Ook hier dus vormt de Germaansche invasie geen breuk maar een voortzetting van het bestaande.
Als bevolkingsgroep bleven de West-Goten langen tijd naast de inheemsche bevolking staan. Zij vormden de heerschende klasse en wettelijke bepalingen verboden tot in het midden van de zevende eeuw de vermenging met de onderworpen bevolking. Hieruit reeds zou men de geringheid van hun aantal mogen afleiden. Godsdienstige geschillen - de strijd tusschen de Arianen en de katholieken - hebben bovendien een belemmering voor de vermenging gevormd. Toen in de zevende eeuw het katholieke geloof staatsgodsdienst werd, werden alle niet-katholieken uit Spanje verbannen en werd het verbod van ‘rasvermenging’ opgeheven. De Goten bleven tot dien, en geruimen tijd daarna, de eerste plaats innemen en het woord Godo onderging dezelfde, voor de maatschappelijke verhoudingen merkwaardige beteekenisverandering als italicus in den Romeinschen tijd. Godo werd zinverwant met edelman en nog heden beteekent het in Zuid-Amerika ‘raszuivere Spanjaard’, al komen daar in de omgangstaal allerlei afgeleide beteekenissen bij, zooals snob.
De eigenlijke en algeheele vermenging van de West-Goten met de inheemsche Spaansche bevolking werd na de ineenstorting van het West-Gotische rijk voltrokken, toen de Christenen tegenover de Mohammedanen tot één groep werden gevormd, hetzij onder Mohammedaansche overheersching, hetzij zelfstandig. In Galicië, waar de Kelten betrekkelijk zuiver waren gebleven, heeft de vermenging met de Sueven het Germaansche karakter van de bevolking versterkt. In Catalonië, de naam zegt het reeds, is de invloed van het Gotisch element op de samen- | |
| |
stelling van de bevolking het grootst geweest. Wat men gewoonlijk het meerdere ‘Europeesche’ karakter van de Catalanen noemt is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het groote percentage Germaansch bloed uit de West-Gotische periode.
Op de politieke en maatschappelijke ontwikkeling van Spanje heeft de Gotische invloed een vèrstrekkende uitwerking gehad. De geschiedenis van innig verbonden koningschap, adellijke grootgrondbezitters en geestelijkheid is in hoofdzaken bepaald door hun belangengemeenschap uit den Gotischen tijd. De Gotische adel, die door een aantal voorrechten zijn betrekkelijke onafhankelijkheid ten opzichte van den koning had verzekerd en den koning slechts zoolang erkende als hij hun privileges eerbiedigde en zich aan de wetten hield, is in de middeleeuwen, gedurende de heroveringsoorlogen, uitgegroeid tot een militaire grootgrondbezittersklasse, welker macht zich tot op heden beslissend laat gelden. De geestelijkheid, die onder de Gotische koningen tot militairen bijstand was verplicht en invloed uitoefende op het politiek beleid, kreeg dat krijgshaftige en heerschzuchtige karakter dat haar in de middeleeuwen, toen zij een werkzaam aandeel in de heroveringsoorlogen had en bisschoppen en abten involge schenkingen ook grootgrondbezitters werden, is bijgebleven en haar tot op heden kenmerkt. Het koningschap was door zijn voorwaardelijk karakter duidelijk het zinnebeeld van de macht van den adel en de geestelijkheid, die er den eersten onder hun gelijken mee bekleedden, om hun belangen te behartigen en te waarborgen. De zelfstandige gemeenten, voortzetting van de Iberische en Kelto-Iberische particularistische steden en dorpen, stonden van meet af aan vijandig tegenover den landadel en de verpolitiekte geestelijkheid en temperden door hun economische macht den invloed ervan. Hier ligt de kiem van den eeuwenlangen strijd van de democratische steden- | |
| |
politiek tegen de absolutistische politiek van den adel en de geestelijkheid.
Onder het Gotische bewind kwam er een sterke inzinking in de industrieele bedrijvigheid van Spanje. De exploitatie van de mijnen werd minder en de handel ging achteruit. Landbouw en veeteelt - de feitelijke grondslagen van de feodale overheersching - werden de belangrijkste middelen van bestaan en zij zouden dat tot op onzen tijd blijven.
Cultureel is de West-Gotische periode van belang voor Spanje geweest, omdat door het bondgenootschap met Byzantium en door de stichting van een Byzantijnsch patriarchaat te Cartagena, de Byzantijnsene cultuur, vooral in de plastische kunsten en in de architectuur, vruchtbaar op Spanje heeft ingewerkt.
In het begin van de achtste eeuw herhaalde zich de alleroudste geschiedenis van het Iberisch schiereiland: een invasie uit Afrika. Gebruik makend van de troebelen in Spanje ten gevolge van inzinking, wanbeheer, zedenbederf, algemeene verslapping en ontevredenheid van de bevolking over de hardheid van de Gotische overheerschers, drongen in het begin van de achtste eeuw de tot het Mohammedanisme bekeerde en door Arabieren geleide Berbers Spanje binnen. In een luttel aantal jaren veroverden zij vrijwel het geheele schiereiland.
De gemakkelijke verovering van Spanje door de Arabieren, Syriërs en Berbers wordt verklaard door de politieke voorbereiding daarvan door de Spaansche Joden, door de intrigues van aanzienlijke Spaansche edelen, die om persoonlijke redenen het bestaande bewind ten val wilden brengen, en door den onwil van de bevolking om te vechten voor een gehate regeering van vreemdelingen, tegen Afrikaansche volken met wie zij zich rasverwant gevoelden. De Berbers, het meerendeel van de binnendringers, waren verwant met de Iberiërs en evenals dezen
| |
| |
met Phoeniciërs, Romeinen, Joden, Grieken, en in geringe mate met Germanen, vermengd. In de volgende eeuwen zijn er nog ettelijke invasies van Afrikaansche volksstammen geweest. Telkens zijn weer nieuwe, wilde groepen Spanje binnengedrongen, als de weerstand minder werd door levensverfijning, verslapping en binnenlandsche oneenigheid.
Gedurende acht eeuwen heeft de steeds inkrimpende Moorsche macht zich in Spanje gehandhaafd. In die acht eeuwen zijn de levensomstandigheden in het Moorsche Spanje over het geheel gunstig geweest. De Moorsche economische politiek greep terug naar de Phoenicische en Romeinsche periode, door de wederopvatting van de inheemsche industrieën, de exploitatie van de mijnen, den uitgebreiden handel met de steden aan de Middellandsche Zee en verder naar het Oosten, Noorden en Zuiden. Krachtens hun geaardheid van handels- en industrievolk waren de Mooren verdraagzaam inzake godsdienstige opvattingen. Onder het Moorsche bewind leefde de Gotisch-Romeinsch-Spaansche maatschappij, bijkans ongestoord, als godsdienstige en administratieve gemeenschap voort. Een Abd er Rahman II liet zelf in Córdoba een christelijk concilie bijeenroepen. De Christenen onder Moorsch bewind, de ‘mozárabes’, d.i. mustarab, de gearabiseerden, ontwikkelden zich met de tot het Mohammedanisme overgeganen, goeddeels lijfeigenen en slaven, die hierdoor vrij werden, en de Joden tot een in de steden gevestigden burgerstand. Zij legden zich toe op handel, nijverheid en bankwezen. De landbevolking was grootendeels Moorsch. In deze gunstige omstandigheden, die slechts, ten gevolge van binnenlandsche onlusten, invasies van Afrikaansche legerbenden, of de gewelddaden van de onafhankelijke Christenstaten in Spanje, door perioden van dweepzieke onverdraagzaamheid en vervolging werden onderbroken, kon een vermenging van Mooren en Span- | |
| |
jaarden zich langzaam aan en geleidelijk voltrekken.
In de tiende en elfde eeuw ontwikkelden de Mooren zich tot een voornaam cultuurvolk, welks beteekenis voor Spanje en Europa in hoofdstuk VI is aangegeven. Het geestelijk karakter van deze Moorsche cultuur - wijsbegeerte, letteren, mystiek, exacte wetenschappen - maakte dat slechts een kleine groep haar deelachtig kon worden. De groote massa was er niet ontvankelijk voor. De elite werd echter innerlijk vermoorscht, gearabiseerd, en sommige christelijke schrijvers uit dien tijd weeklaagden dat de jeugd het Latijn niet meer voldoende beoefende, maar zich voornamelijk op het Arabisch toelegde. Door het exclusieve karakter van deze Arabisch-Moorsche cultuur bleef de groep die door haar gevormd werd klein en haar geperfectionneerde werktuig, het klassieke Arabisch, drong niet door tot de breede lagen van het volk. Vandaar dat in acht eeuwen van politieke zelfstandigheid de Mooren slechts geringen invloed hebben uitgeoefend op de Spaansche taal van hun Spaansche onderdanen en tegenstanders. Een paar honderd woorden heeft het Spaansch aan het Arabisch ontleend, namen van voorwerpen, die de Spanjaarden van de Mooren hebben overgenomen, namen van administratieve bepalingen of functies waarmee zij te maken hadden, en termen uit den handel, de industrie en het krijgswezen. Echter geen van de termen voor de fijngeschakeerde ethische en wijsgeerige begrippen en verfijnde gevoelens van de Mooren. In het hedendaagsche Spaansch weerspiegelt zich nog wel de Moorsche civilisatie, maar niet de Moorsche cultuur.
Aan de andere zijde van de breede strooken ‘Niemandsland’, die het Moorsche en christelijke Spanje scheidden, voltrok zich, onder andere omstandigheden, hetzelfde proces van vermenging en beïnvloeding. Met de herovering van het Spaansche grondgebied werden groote groepen van de Moorsche bevolking in de Spaansche volksge- | |
| |
meenschap ingelijfd. De ‘reconquista’ was voornamelijk een veroveringsoorlog en het eigenbelang van de veroveraars noopte hen zich verdraagzaam te betoonen. Binnen de christelijke maatschappij ontstond een Moorsche maatschappij die, onder wisselend gunstige en ongunstige omstandigheden, eenige eeuwen lang een zelfstandig bestaan heeft geleid en ten slotte, òf door aanpassing uit lijfsbehoud met de christelijke maatschappij in den Spaanschen Staat is versmolten, òf is verbannen.
Die eeuwen van samenleving hebben de lichamelijke en geestelijke vorming van het Spaansche volk belangrijk beïnvloed. De onderworpen Mooren - de ‘mudéjares’, van mudejal, onderworpen - wijdden zich aan den landbouw, de nijverheid, de kunsten en de wetenschappen, een terrein van werkzaamheden waarvoor de christelijke Spanjaarden aanmerkelijk minder belangstelling hadden dan voor het winstgevend krijgsbedrijf. De onzekere rechtspositie van de onderworpen Mooren, de voortdurende bedreiging die zij gevoelden, wekte hen op tot een grootere economische en geestelijke bedrijvigheid. Hun gespannen bestaan - ‘het gevaarlijke leven’ - verhoogde hun prestatievermogen. Zij werden een economische en cultureele macht waarmee rekening moest gehouden worden. Tot ver in de vijftiende eeuw vormden zij in vele Spaansche - ook Castiliaansche - steden belangrijke broederschappen. Zij bleven zich ook in kleedij van de Spanjaarden onderscheiden. Hun kleurige hoofddoeken, hun fraaie zijden hemden, hun kapmantels en brodekijnen zijn in de middeleeuwsche kronieken beschreven en het beeld van de schoone, elegant gekleede, hooghartige Moorsche is in de lyriek bewaard. De Spaansche magnaten - koningen, edelen en prelaten - ondergingen in levenswijze en levensopvatting den invloed van de in cultuur en levenskunst boven hen staande Mooren. Het volk was hun over het geheel welgezind, vanwege hun liefdadigheid en de
| |
| |
bereidwilligheid van de Moorsche geneeskundigen. Een denkbeeld van de innige verbinding van die beide maatschappijen in de christelijke staten geeft ons de verordening van een veertiende-eeuwsch concilie, welke inhield dat de Mooren niet meer de kerkelijke plechtigheden mochten verstoren door hun rumoerigen zang en muziek! De geloovigen waren namelijk gewoon Moorsche vrienden mee te nemen bij de groote kerkfeesten.
In deze nauwe levensgemeenschap bleef echter de ideologische invloed van de Mooren op de Christenen gering. De geestelijkheid hield in dezen nauwlettend toezicht. De taal bleef bovendien een belemmering voor een inwerking op de menigte. In cultureele centra, zooals Toledo in de dertiende eeuw, werden de Mooren, evenals de Joden, de meesters van de Christenen in het abstracte denken.
In de literatuur werkte de rijkgevarieerde Arabische verstechniek door en enkele lyrische motieven, o.a. de idealiseering van de liefde, werden overgenomen. Het grootst was evenwel de invloed op de muziek, de beeldende kunsten en de architectuur. Op de muziek, door de levensgemeenschap en de gemakkelijke overdraagbaarheid van den stijl en de techniek, welke onmiddellijk waarneembaar en navolgbaar waren; op de beeldende kunsten en de architectuur, omdat de Mooren uitblonken als handwerkslieden, beoefenaars van de nijverheidskunst en bouwmeesters. Het edelsmeedwerk, de goudborduursels, het gedreven koper, het glaswerk, het aardewerk, het vlechtwerk, de leerbewerking, het metsel- en stucwerk, de architectonische opvattingen en decoraties van de Mooren zijn, vermengd met Fransch-Spaansche motieven en stijlvormen, als typische ‘Spaansche’ kunstuitingen beroemd geworden en zijn tot op heden als voorbeelden vruchtbaar blijven doorwerken in Europa.
Het verbanningsdecreet van het jaar 1502, betreffende de mohammedaansche Mooren, dat eenige jaren na den val van het laatste Moorsche rijk werd afgekondigd, trof
| |
| |
slechts een betrekkelijk klein aantal van de Mooren zelf, want velen waren ten gevolge van de terreurmaatregelen sedert het einde van de vijftiende eeuw, of uit overtuiging, tot het Christendom overgegaan. Overigens gold dit decreet voorloopig niet voor Aragon.
Een eeuw later, in 1609, werden ook de ‘moriscos’, de afstammelingen van de Mooren, die onder christelijken schijn hun geloofsgemeenschap en stamverwantschap hadden bewaard, uit Spanje verbannen. Vele grootgrondbezitters hebben, om redenen van economisch belang, dit bevel tot verbanning slechts gedeeltelijk, of in het geheel niet ten uitvoer gebracht. Door deze ontduiking van de wet bleven evenwel slechts bewerkers van den grond en nederige handwerkslieden achter. Niet de welgestelde en ontwikkelde Mooren en ‘moriscos’, die een stuwkracht voor het economische leven en voor de beschaving waren. Hun uitdrijving is, evenals de verbanning van de Joden, een onherstelbaar verlies voor Spanje geworden. Het energieke en vindingrijke deel van de Moorsche bevolking werd verjaagd, de rest werd in de volksgemeenschap opgenomen en door scherp toezicht geneutraliseerd.
Een afzonderlijke volksgroep vormen in Spanje de Zigeuners, de ‘Gitanos’ zooals de Spanjaarden zeggen, gelijk wij vroeger ‘Egyptenaers’ of ‘Giptenaers’ zeiden, overeenkomstig de destijds vermoede plaats van herkomst van dit schilderachtige nomadenvolk. De Zigeuners zijn in het midden van de vijftiende eeuw in Spanje gekomen en hun levenswijze is sindsdien over het geheel gelijk gebleven. De waarzegsters, ketellappers, koperslagers, paardenhandelaars en zwervers, waar berichten uit de vijftiende eeuw van spreken, zijn ons uit het hedendaagsche Spanje evenzeer bekend. De nog steeds groote bedrevenheid van de Zigeuners in het bewerken van ijzer werd in Spanje al zoo vlug bekend dat een Zigeuner
| |
| |
de kogels kon leveren waarmee Granada in 1492 ten val zou worden gebracht.
De Zigeuners vormden een armoedig volkje en daardoor werden zij niet betrokken in de verbanningsdecreten tegen de Joden en Mooren, wier uitdrijving voor een belangrijk deel samenhangt met hun rijkdom en de staatstekorten.
In de eeuwen dat de Zigeuners in Spanje hebben rondgezworven of gevestigd zijn, zijn hun aard en voorkomen niet ingrijpend veranderd. Zij hebben zich ook vrijwel niet met de Spaansche bevolking vermengd. De kern van hun eigen taal - die op Indische afstamming wijst - hebben zij bewaard. Zij zijn grootendeels nomaden gebleven. Door geheel Spanje, maar vooral in het Zuiden, ontmoet men die zwervende groepen. De jonge meisjes en de jonge mannen trekken de aandacht door hun sierlijken lichaamsbouw, hun knappe gelaatstrekken en zwierigen gang, met fier opgericht hoofd en licht ingebogen lendenen. Hun donkerbruine huid, hun fijne, eenigszins gebogen neus, hun kleine handen en voeten, hun gitzwart haar en intelligente, soms aangrijpend weemoedige oogen, de kleine mond met de prachtige, gelijke tanden en het hooge voorhoofd geven aan de jongeren een voornaam voorkomen, dat door den sluwen blik, de brutaal-opdringerige of ook gluiperige manieren geschaad wordt.
De Zigeuners zijn een begaafd ras. In muziek en dans stijgt hun begaafdheid vaak tot genie. Hun invloed op het Spaansche volk is heel groot geweest. Door hun samenleving - niet door vermenging - hebben zij allerlei eigenschappen op het Spaansche volk overgebracht. Dit heeft sommigen aan oorspronkelijke rasverwantschap doen denken en men heeft den naam waarmee de ‘Gitanos’ zichzelf aanduiden, Cincalés, in verband willen brengen met de Spaansche rivier Ciga, waar de, in Spanje geboren, Latijnsche dichter Lucanus van
| |
| |
spreekt. Deze romantische opvatting is door de taalwetenschap verworpen. De Indische afstamming van de Zigeuners is overtuigend aangetoond.
Slechts een klein gedeelte van de Zigeuners is in het geordende maatschappelijke leven van Spanje opgenomen. Enkelen hebben zich als veehandelaren of als logementhouders gevestigd en zijn tot welstand gekomen. Tal van stierenvechters zijn Zigeuners, evenals enkele beroemde dansers en danseressen die in het buitenland de typische ‘Spaansche’ dansen opvoeren.
Het aantal Zigeuners in Spanje wordt op vijftig duizend geschat.
Sinds de vroege middeleeuwen tot op onzen tijd heeft Frankrijk in belangrijke mate invloed uitgeoefend op de vorming van Spanje, op zijn staatkundige geschiedenis, op zijn cultureele ontwikkeling en op de samenstelling van de bevolking.
De politieke constitutie van Frankrijk, de eerste gecentraliseerde staat en bewuste natie van Europa, heeft den Spaanschen koningen van meet af aan als voorbeeld voor oogen gestaan, en zij ligt ten grondslag aan de stichting van de Vereenigde Spaansche Koninkrijken in het eind van de vijftiende eeuw. De bestijging van den Spaanschen troon door de Bourbons in 1700 is op zichzelf reeds een overtuigend bewijs van den hernieuwden, beslissenden invloed van Frankrijk op Spanje na de periode der Habsburgers, en zij beteekende voor Spanje de wederopneming van de Fransche staatstechniek, waarvan Karel III in de achttiende eeuw de begaafdste en kundigste toepasser zou worden.
De Napoleontische periode leidde wel tot een nationaal verzet tegen Frankrijk, maar niet tot een onderbreking van de navolging van de Fransche politieke opvattingen. De geheele negentiende eeuw is in Spanje een voortdurende worsteling om het Fransche politieke voorbeeld
| |
| |
zoo dicht mogelijk te naderen. De uitslag van dien strijd, de Republiek van 1931, is een liberale, sociaal vooruitstrevende staatsorde naar Fransch model.
In de middeleeuwen was Frankrijk de christelijke zusterstaat, die krachtige hulp verleende bij de heroveringsoorlogen en bij den politieken, maatschappelijken, kerkdijken en cultureelen opbouw van Spanje. De Benedictijnen, de Cluniacensers en de Cisterciënsers hebben bij dien opbouw leiding gegeven. Fransche kolonies lagen over het geheele veroverde gebied verstrooid en kregen bijzondere, wettelijk vastgelegde voorrechten. Deze toenadering, navolging en steun op politiek, maatschappelijk, kerkelijk en cultureel gebied was voor christelijk Spanje een levenskwestie en voor Frankrijk een groot nationaal en een economisch belang. Spanje vormde in de middeleeuwen een kruispunt van handelswegen, aan de instandhouding waarvan Frankrijk veel gelegen was. Er liep een groote handelsweg van Byzantium naar Frankrijk, dwars door Spanje. De Ebro was bevaarbaar tot aan Logroño - in het geheele stroomgebied vindt men in den bouwstijl van kerken en in de daar aanwezige kunstvoorwerpen de herinnering bewaard aan dit doorgaand handelsverkeer uit Byzantium en de cultureele invloeden welke er van uitgingen - en bij Logroño werden de daar per schip aangevoerde goederen overgeladen en van daar over den weg naar de Noord-Westelijke kust gebracht. De havensteden Santander, Laredo en Castro onderhielden handelsbetrekkingen met Frankrijk, Engeland en de Nederlanden. Over Logroño liep ook de zoogenaamde ‘Fransche’ weg, die van de Pyreneeën naar Santiago voerde, de beroemde bedevaartplaats voor geheel Europa en dientengevolge een cosmopolitisch handelscentrum, waarop Frankrijk contrôle uitoefende.
Het cultureele leven - de letteren, de beeldende kunsten, de architectuur - van de middeleeuwen in
| |
| |
christelijk Spanje draagt een Franschen stempel. De taal van het eerste letterkundige werk van beteekenis, het heldendicht van den Cid (ongeveer in 1140 geschreven) wemelt reeds van Gallicismen en dit verschijnsel - een betrouwbare waardemeter voor de algemeen cultureele beïnvloeding, zoo niet afhankelijkheid - duurt voort tot de stichting van het Spaansche Imperium.
De politieke en economische belangen van het Spaansche Imperium en Frankrijk waren tegenstrijdig. De handelswegen werden na de ontdekking van Amerika verlegd. De Atlantische Oceaan werd de wereldzee. Gedurende ruim anderhalve eeuw, van 1500-1680, is de politieke, economische en cultureele invloed van Frankrijk op Spanje gering. De Fransche invloed maakte plaats voor den invloed van het Italiaansche humanisme en de Renaissance, welke echter minder inwerkten op het abstracte denken dan op de stijlvormen en motieven van de letteren en de beeldende kunsten. Het geestelijk leven uit de eerste periode van het Imperium heeft den vormenden invloed ondergaan van de Nederlandsche en Duitsche mystiek. Van groote beteekenis is ook geweest de invloed welken de Nederlandsche en Duitsche nijverheidskunst, de graphische vakken en de beeldende kunsten hebben uitgeoefend.
Van het eind van de zeventiende eeuw af krijgt Frankrijk weer de eerste plaats. Tot het begin van de twintigste eeuw blijven alle Spaansche pogingen tot vernieuwing van het cultureele en sociale leven hun richtlijnen aan Frankrijk ontleenen. Als begeleidend verschijnsel van dezen overheerschenden Franschen invloed ziet men een steeds breeder wordenden stroom Gallicistische woorden en uitdrukkingen in het Spaansch. In zooverre het Europeesche cultureele leven in Spanje kon doordringen, werd het er in de achttiende en negentiende eeuw bekend in Fransche vormen en in een Fransche interpretatie. De Spaansche cultuur blijft in die periode de Fransch- | |
| |
Europeesche cultuur met een achterstand van één of meer decenniën volgen.
De negentiende-eeuwsche industrie en de moderne verbindingswegen brachten Spanje weer binnen de actueele Europeesche politiek en daarmee ook onmiddellijk binnen de cultureele en sociale tijdstroomen. Engeland, Amerika en Frankrijk hebben in het eind van de vorige eeuw het initiatief tot de industrialisatie en exploitatie van Spanje genomen. Het logisch gevolg daarvan is de Republiek van 1931, welke als staatsvorm en als maatschappelijk systeem ruimer mogelijkheden voor deze economische, sociale en geestelijke verandering bood.
De na den wereldoorlog ontstane politieke, economische en maatschappelijke tegenstelling van Engeland-Frankrijk eenerzijds, en Duitschland-Italië anderzijds, heeft een van haar ernstigste wrijfpunten in Spanje gevonden. De oude Spaansche geschiedenis heeft zich toen herhaald. De grondstoffen en de strategische positie van Spanje zijn aanleiding geworden tot een strijd om zijn bezit. Onder den dekmantel van schoonklinkende ideologieën en met gebruikmaking van binnenlandsche twisten, zijn buitenlandsche mogendheden Spanje binnengetrokken en hebben daar belangrijke punten bezet. Het gevaar is groot dat, hoe deze strijd ook eindigt, het opnieuw zwaar geteisterde Spanje een kolonie van buitenlandsche machten zal worden, zooals het dat al zoo vaak is geweest.
Grieksche en Latijnsche schrijvers spraken reeds over de treffende overeenkomsten, in het voorkomen en het karakter, van de bewoners van het Iberisch schiereiland. De algemeene gelijkenis in de hoofdtrekken van het uiterlijk en de geaardheid waren voor de Ouden aanleiding te spreken van een Iberisch volk. Ongeveer twintig eeuwen sindsdien vormt de bevolking van Spanje, na talrijke invasies, na langdurige vermengingen met
| |
| |
vreemde volken, nog zulk een eenheid dat haar algemeene kenmerken een zeer bepaald Spaansch typus vormen.
De Spaansche mensch van heden verschilt nauwelijks van den Iberiër uit de dagen van Tacitus en Strabo. De Spanjaarden zijn nog, over het geheel genomen, langschedelige menschen, met donker, vaak golvend haar, klein van stuk en donker van huidkleur. Het algemeene Spaansche volkskarakter is de weerspiegeling van het karakter der Iberiërs, zooals wij dat uit de oude beschrijvingen kennen.
Het feit dat de Spaansche bevolking zichzelf zoo gelijk is gebleven, ondanks de invasies van vreemde volken en de vermenging daarmee, wordt verklaard zoowel door de over het geheel gelijk gebleven levensomstandigheden als door de rasovereenkomsten met het meerendeel van de buitenlandsche indringers.
De invasies met een blijvend karakter zijn bijna alle uit Afrika gekomen, en uit Afrika was ook de oerbevolking van het Iberisch schiereiland, dat oorspronkelijk met Afrika verbonden was, afkomstig. De Joden, die in zoo grooten getale in het Spaansche volk zijn opgenomen, vormden niet een geheel nieuw element, maar toonden vele overeenkomsten met de Afrikaansche kustbevolkingen, waarmee zij sinds onheuglijke tijden betrekkingen hadden onderhouden. De West-Goten kwamen niet als een zuiver Germaansch volk Spanje binnen en hun vermenging met het Spaansche volk werd pas geheel voltrokken, nadat zij meer dan twee eeuwen de invloeden van de Spaansche levensomstandigheden hadden ondergaan.
Slechts de Kelten vormden een zelfstandig, uitheemsch element. Zij hebben een tijd lang zulk een groot gedeelte van het Spaansche gebied bezet gehouden, dat Herodotus, Hipparchus, e.a. Spanje Celtica konden noemen. De vermenging van de Iberiërs met de Kelten heeft de Spanjaarden tot op zekere hoogte tot een Indo-Germaansch
| |
| |
volk gemaakt. De geregelde toevoer van Afrikaansch bloed heeft dit verworven Indo-Germaansche karakter echter doen verbleeken, zelfs in het Noord-Westen dat den minsten invloed van de jongere invasies uit Afrika zou hebben ondergaan.
De politieke, economische en cultureele betrekkingen van Spanje met Europa hebben bij de leidinggevende groepen in Spanje het bewustzijn gekweekt van Europeesche gemeenschap en Indo-Germaansche verwantschap. In het diepst van zijn wezen en van zijn gevoel is de Spanjaard evenwel een vreemdeling in Europa. Zijn gelaat moge naar Europa zijn gekeerd, zijn hart is Afrikaansch. Als schakel tusschen Afrika en Europa is Spanje door een spel van de natuur losgerukt van het werelddeel waarvan het geographisch en ethnologisch een onderdeel was.
Dit feit, dat ieder moet treffen die zich met Spanje bezighoudt en Spanje's grondgebied en cultuur doorkruist, heeft aanleiding gegeven tot op journalistiek of litterair effect bedachte kenschetsingen van Spanje's wezen, die voor de Spanjaarden kwetsend zijn, omdat zij voortkomen uit een Europeesche zelfoverschatting en meerderheidswaan, waarvoor geen grond is.
De Spaansche mensch van heden, resultante van eeuwenlange vermengingen, vertoont een aantal sprekende eigenschappen, sterk in het oog vallende trekken, welke de geschiedkundigen verleid hebben tot het maken van historisch-genetische veronderstellingen. Evenals de verschillende lagen en groepen in de samenstelling van het Spaansche volk historisch kunnen worden aangegeven maar niet afzonderlijk kunnen worden vastgesteld, omdat het Spaansche volk is uitgegroeid tot een bepaald, homogeen typus met lichte varianten - zelfs de Basken verstoren dit algemeene volksbeeld niet, zij bevatten soortgelijke constitueerende elementen en vertoonen insgelijks overeenkomstige verschillen -, zoo hebben sommige geschiedkundigen en psychologen groepen van eigen- | |
| |
schappen samengevoegd en hebben zij geprobeerd deze als historische lagen te determineeren.
Het Spaansche individualisme en particularisme, de zucht tot persoonlijke onafhankelijkheid, de spreekwoordelijke Spaansche moed en de trouw zouden erfdeelen zijn van de Iberiërs en de Kelten. Het fiere zelfbewustzijn en het kittelige eergevoel zouden zijn gekweekt tijdens het Romeinsche Imperium, tot welks stichting en schittering de bevolking van het Iberisch schiereiland in belangrijke mate heeft bijgedragen. De Goten zouden aan het religieus gevoel richtlijnen hebben gegeven en de formalistische rangordening hebben geschapen. De Mooren zouden de opvlammende passies, de Oostersche berusting en het krijgshaftig karakter aan het Spaansche volk hebben gegeven.
Zulk een geschiedkundige determinatie in psychologischen zin is heel onbevredigend. Zij is te schematisch en te willekeurig.
Eigenschappen, welke overheerschend en algemeen zijn bij het Spaansche volk, zijn eenvoud, onstuimigheid, berusting in het onvermijdelijke, soberheid, trouw in vriendschap, personalisme (overschatting en cultus van de eigen persoonlijkheid), formalisme, beheersching van en onverschilligheid voor eigen en anderer pijn, plastische verbeeldingskracht, emotionaliteit en geringe redelijkheid, onverzoenlijkheid in dogmatischen zin en vergevingsgezindheid van mensch tot mensch, edelmoedigheid en goedgeloovigheid (naïveteit).
Psychologen spreken van het primitief karakter van den Spaanschen mensch. De snelle afwisseling van passie en gelatenheid, van energie en verslapping, van doodsverachting en overhaaste vlucht, van somberen ernst en kinderlijke uitgelatenheid, de overheersching van het gevoel, de geringe beteekenis van het redelijk nadenken, het onvoldoende besef van de grenzen van de eigen persoonlijkheid, de zucht tot ostentatie, het kinderlijk ge- | |
| |
noegen in het dragen van wapenen (de zware revolvers en de armbanden van patronen die men overal in Spanje zag tijdens den burgeroorlog!), het volstrekte karakter dat men aan sommige opvattingen, gevoelens en handelingen geeft, waarmee de dogmatische onverdraagzaamheid en de vrijwel onbegrensde opofferingsgezindheid samenhangt, zijn bekende eigenschappen van het Spaansche volk en kenmerkende trekken van alle ‘primitieve’ volken.
Deze eigenschappen hangen nauw samen met de Spaansche levensomstandigheden. Een vijfde van de Spaansche bevolking leeft van den landbouw en zij beoefent dit bedrijf nog grootendeels met simpele middelen. De kern van het Spaansche volk is nog volkomen onderworpen aan de natuurlijke gesteldheid van zijn grond. De moderne techniek heeft het nog heel onvoldoende geholpen om daarop wijzigend in te werken, zich daarvan te bevrijden, den grond te beheerschen. Deze afhankelijkheid, de behoeftige levensomstandigheden, de afzondering, heeft in Spanje, meer dan in het geïndustrialiseerde Europa, de innerlijke verbinding van den mensch met de natuur gehandhaafd. Deze emotieve betrekking van den mensch met de hem beheerschende natuur heeft in de Spaansche landbevolking vele eigenschappen en gewoonten van de primitieve volken doen voortleven.
Dat in een landbouwvolk de moeder in het middelpunt van het gezinsleven en van de maatschappelijke orde staat, is het natuurlijk gevolg van den aard van zijn bestaan. De moeder is daarvan het zinnebeeld en de verwerkelijking. In Spanje heerscht nog feitelijk het matriarchaat. In de Baskische landen leeft het ook nog in de wetten voort, bijvoorbeeld in het erfrecht, dat de oudste dochter bevoordeelt. De Moeder regeert het Spaansche gezin. De moedervereering is bijzonder groot. De Mariacultus is daarvan de weerspiegeling, de gesublimeerde uiting. De onder Spaanschen invloed, Spaanschen drang,
| |
| |
tot Roomsch-Katholiek dogma verheven opvatting van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, was reeds een oud Spaansch volksgeloof.
De Spaansche gewoonte ook den familienaam van de moeder te dragen en het wettelijk gebruik ook met den naam van de moeder belangrijke documenten te teekenen, is een bewijs van het doorwerkend matriarchaat tot in het hedendaagsche leven. Het is niet zeldzaam dat Spanjaarden alleen den naam van hun moeder voeren.
Het zoogenaamde viriele karakter van den Spanjaard, de verheerlijking van den heel manlijken man, muy hombre, de aard van het erotische leven zooals dit in de don Juan-figuur tot een nationaal symbool is geworden, wijst ook op een onvolgroeid, sexueel niet geheel gedifferentieerd karakter. De uitlegging, welke de moderne psychologie van de don Juan-figuur heeft gegeven, is geheel anders dan de populaire opvatting daarvan. Don Juan wordt door geen enkele vrouw gebonden, zijn heterosexueele polarisatie komt niet tot stand en hij blijft onbevredigd. Zijn eenige succes is het getal. Diep in zijn gevoel overheerscht een vinnige agressiviteit, waarvan zijn duel-verhouding tot andere mannen en zijn opstandigheid tegen den vader en alle opgelegde gezag de uiting is.
Evenals de don Juan-figuur gestalte geeft aan bepaalde Spaansche gevoelens en eigenschappen, zoo is ook de don Quichot-figuur een zinnebeeld van den Spaanschen mensch. Don Quichot is de belichaming van het Spaansche idealisme, het idealisme van een agrarisch volk dat gelooft in de zuiverheid en volstrektheid van ideeën en in de mogelijkheid en wenschelijkheid ze te verwerkelijken. Het dagelijksch leven heeft voor een groot deel van het Spaansche volk weinig aantrekkelijks. Het is vaal en dor. Voor tienduizenden is in Spanje het dagelijksch voedsel, de huisvesting, de kleeding, al sinds eeuwen een voortdurende, nijpende zorg. De goede gaven van het leven zijn gering, de meeste, zelfs eenvoudige wenschen blijven
| |
| |
onvervuld. De maag en het hart zijn onbevredigd. In zulke levensomstandigheden, waarin het eigen bestaan even grauw is als de leemen wanden van de schamele woning, ontstaat, naast het gevoel van geringschatting van het werkelijke leven, het verlangen naar een schooner, verhevener leven, naar een ideëel bestaan. Begrippen als gerechtigheid, vrijheid, schoonheid, menschenliefde, broederlijke gelijkheid en saamhoorigheid, opofferingsgezindheid en barmhartigheid krijgen een diepe beteekenis in levensomstandigheden, welke ieder uur spreken van ongerechtigheid, knechtschap, grauwheid, onbarmhartigheid, verdrukking, baatzucht en haat.
Tienduizenden Spanjaarden zijn, geslacht op geslacht, ondervoed en geestelijk verwaarloosd, in een rijk, gedeeltelijk vruchtbaar land met een oude cultuur. Tienduizenden Spanjaarden hebben niets te verliezen, zelfs geen bed. De spreekwoordelijke Spaansche moed en doodsverachting hangen hiermee nauw samen en ook het hooggestemde idealisme en de hardheid waarmee men het wil verwezenlijken.
Deze Spaansche tragiek is in don Quichot mensch geworden. Don Quichot is de Spaansche mensch, die in zijn eenzame steppen het besef van beperking, van nuchtere afpassing, van plooiing heeft verloren en aan zichzelf en anderen volstrekte eischen stelt. In zijn barre woestenij is hij gaan droomen van een paradijs en in de wijde eenzaamheid rondom hem ziet hij ruime mogelijkheid dit te doen verrijzen.
De volstrektheid in zijn ethische eischen maakt slechts een dwazen indruk omdat zijn middelen om ze te verwerkelijken ontoereikend zijn. Zijn idealisme is echter volkomen menschelijk. Zijn droombeeld en zijn eischen zijn op zichzelf genomen niet dwaas. Zij maken een dwazen indruk als men ze vergelijkt met de gedachten, de gevoelens en vooral met de bewapening van zijn tegenstanders en zijn eigen poovere verschijning.
| |
| |
De arme boeren die, in het begin van den burgeroorlog, met hun jachtgeweren hun armzalige dorpen verdedigden tegen tanks en bombardementsvliegtuigen, maakten een even dwazen indruk als don Quichot met zijn mageren knol en zijn lans, maar hun fijnbesneden, ascetische koppen, die nauwelijks afstaken tegen de grauwe aarde waarop zij later ontzield neerlagen, spraken van een verheven menschelijke wijsheid en waardigheid, welke elders schaarsch zijn geworden.
Achter de algemeene kenmerken van het Spaansche volk zijn gewestelijke verschillen te onderkennen. Sommige geschiedkundigen meenen die verschillen te mogen herleiden tot binnen natuurlijke grenzen gehandhaafde verschillen van onderscheidene rassen of volken. Men heeft geprobeerd deze uiteenloopende groepen door schedelmetingen, statistieken van haarkleur en kleur der oogen, van den vorm van den neus, van den lichaamsbouw en de gesteldheid van het gebit, ethnologisch in te deelen. Het is echter niet gelukt scherpe grenzen te trekken. Hetzelfde geldt van de karaktereigenschappen. Schrijvers die aangetrokken werden tot het maken van treffende onderscheidingen, hebben aan de verschillende gewestelijke bevolkingen pakkende en tot de verbeelding sprekende kenschetsingen gegeven. Zij spreken van de zachtmoedige, geduldige, vlijtige Galiciërs, van de handige en ondernemende Catalanen, van de harde, ascetische, fanatieke Castilianen, van de vurige Andaloeziërs, en van de Extremaduriërs met hun ziel van ‘conquistadoren’.
Zulke typeeringen zijn te algemeen en te willekeurig. Zij raken het wezen van de feiten niet. Het betreft hier over het geheel lichte schakeeringen van een zelfde stof. Wat men als doorwerkende rasverschillen wil kenmerken zijn voornamelijk de gevolgen van uiteenloopende verschillen in klimaat, bodemgesteldheid, middelen van bestaan. Slechts voor Catalonië en Galicië kan men, op grond van historische gegevens, de bijzondere ontwikke- | |
| |
ling van de cultuur en het volkskarakter, van een blijvenden en kennelijken invloed van een ander volk en ras, met name de Goten en Kelten, spreken. Doch ook de Catalaansche en Galicische verschillen zijn slechts nuancen van de algemeene Spaansche kleur.
Vergeleken met de andere Europeesche volken vormt het Spaansche volk een onmiskenbare eenheid. Er is altijd veel gerucht gemaakt in de wereld over Spaansche eigenschappen, die afweken van algemeene Europeesche eigenschappen. Er is daardoor een vooroordeel tegen Spanje gekweekt en gevoed.
Spanje is een vergaarbekken van vele volken en verschillende rassen geweest. Het heeft zeer uiteenloopende invloeden ondergaan. In het smeltingsproces is ontegenzeglijk eenig schuim naar boven gekomen, maar dit is gemakkelijk te scheiden van het edele metaal.
Spanje bezit een prachtig menschenmateriaal, dat ondanks ongunstige omstandigheden voortreffelijke eigenschappen heeft ontwikkeld. De Spanjaarden bezitten vele maatschappelijke deugden, als gevolg van hun persoonlijke eigenschappen, zooals trouw, eerlijkheid, bereidwilligheid, opofferingsgezindheid, matigheid, geduld, eenvoud, eerbied voor zedelijke en verstandelijke meerderheid.
Hard en stroef zijn over het geheel de trekken van de Spaansche gezichten. De geest is stug en houdt koppig vast aan eenmaal aanvaarde normen. Het hart is echter ruim en diep menschelijk. Aan Spanje is niets menschelijks en geen enkel mensch vreemd.
Het is de tragiek van Spanje dat sinds eeuwen roekeloos is omgegaan met dit menschenmateriaal en dat onvoldoende is voorzien in de eerste eischen van een goede maatschappelijke regeling, welke de grondslag is van een degelijk staatkundig bestel.
De geschiedenis van Spanje is treurig en eentonig. Men heeft steeds het volk neergeslagen om zijn grond te bezitten.
|
|