De Spaansche burgeroorlog
(1936)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendZijn oorzaken en mogelijke gevolgen
[pagina 54]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 55]
| |
van de Republiek, vastgelegd in de grondwet van 1931, de vestiging van een gezonden, sterken staat, van een geordende maatschappij en van de ontplooiing van het persoonlijk leven volgens zijn geheele geestelijke, zedelijke en stoffelijke bestemming onmogelijk maken, sloten zich een aantal personen, instellingen en groepen tezamen om, met het geweld der wapenen, deze grondwet en deze regeering welke erop berustte buiten werking te stellen, en de waarborgen te scheppen voor een Spanje naar eigen ideaal. Dit rechtsche front, met even groote innerlijke tegenstellingen als het linksche front, bestaat uit de volgende elementen. Ten eerste, het leger. Het Spaansche leger, beter gezegd, de Spaansche officieren, hebben zich sinds meer dan een eeuw herhaaldelijk gewapenderhand gemengd in de politiek. Van het begin van de vorige eeuw af, d.i. van het oogenblik af dat het Spaansche volk invloed begon uit te oefenen op den regeeringsvorm en de richtlijnen van de politiek, hebben de officieren zich daarin met geweld doen erkennen. De namen Riego (1784-1823), Espartero (1792-1879), Serrano (1810-1885), O'Donnell (1809-1867), Narvaez (1800-1860), Prim (1814-1870), Pavía (1834-1895), Martínez Campos (1831-1900), Primo de Rivera (oom en neef) en Franco vormen de geschiedenis van deze gewelddadige inmenging van de officieren in het bestuur des lands. Het leger is telkens weer als middel tot een bepaalde binnenlandsche politiek gebruikt, in de eerste twee derden van de vorige eeuw voornamelijk met liberale tendenzen, daarna met conservatieve. De beide burgeroorlogen van de vorige eeuw zijn wel gekarakteriseerd als een strijd tusschen het liberaal gezinde leger en de absolutistische Kerk, een strijd waarin het leger de militaire overwinning behaalde, maar die beslecht werd door de overheersching van de Kerk. Het feit van deze inmenging van het leger in de politiek wordt verklaard deels door de constitutie van het leger, deels door de geaardheid van de Spanjaarden in het algemeen en van de officieren in het bijzonder, en deels door | |
[pagina 56]
| |
het karakter van de Spaansche politiek. Het leger, of, zooals de Spanjaarden zeggen, ‘het gezamenlijk der gewapende corpsen’, heeft als instrument in de buitenlandsche en koloniale politiek in de laatste eeuw verre van een roemruchte geschiedenis. Het heeft daartoe gemist den werkelijk militairen geest, systematische africhting, krachtige discipline, doeltreffende uitrusting en bekwame leiding. Als macht in den staat is het echter zeer groot door het aantal officieren, hetwelk in steeds toenemende mate onevenredig is geworden met het aantal soldaten. Dit was in 1931 gekomen tot één officier op vijf of zes soldaten. Dit officierencorps wordt samengehouden door een reeks van gemeenschappelijke klasse-belangen, en is bovendien door een uitgebreid bureaucratisch bestuur gemakkelijk in zijn geheel te omvatten en te bewerken. De belangstelling, welke voor buitenlandsche ondernemingen zeer gering, en sinds de verpletterende nederlagen in de koloniën schichtig is geworden, is voor het binnenland, mede door het bewustzijn van de macht, overheerschend. Eigen belangen en eigen wenschen hebben een eeuw lang bij de Spaansche officieren meer vermocht dan het besef der nationale belangen. De nationale belangen werden beoordeeld van uit het corpsbelang. Het bewustzijn eigen inzichten te kunnen doen triomfeeren, heeft aan het besef der nationale verplichtingen een uiterst particularistischen inhoud gegeven. Sinds een eeuw is het Spaansche officierencorps een machtige vakbond, die, jaren voordat de andere vakbonden als militante organisaties bestonden en werkten, de werkwijzen daarvan toepasten. In den jongsten tijd hebben de officieren, zonder goed te begrijpen dat zij de constitutie der arbeidersorganisaties reeds in de volmaaktheid bezaten en daarmee op voor hen gunstige wijze hadden gewerkt, de benaming en de grondregels daarvan overgenomen, aldus in statuten vastleggend wat zij in de practijk reeds hadden verricht. Dit is de diepere beteekenis van de wet van het militaire straf- en tuchtrecht van 1905, en van de Juntas van 1917. Door voortdurenden druk op den staat bevoorrechtte men zijn eigen positie zoodanig, dat in 1931 het | |
[pagina 57]
| |
Spaansche leger, honderdduizend man sterk, meer dan zes honderd generaals had en twintigduizend officieren, met een budget dat geheel aan de civiele zeggenschap en contrôle was onttrokken en dat onevenredig was met de effectieve beteekenis van het leger. Een maatregel tegen het leger werd met bedreiging van opstand of met werkelijken opstand voorkomen of afgewend. De dictatuur van Primo de Rivera is daarvan het voor ons nog sprekendste voorbeeld, zij kwam twee dagen voordat in de Cortes de oorzaak der nederlagen in Marokko zou worden besproken. De Spanjaarden zijn over het geheel weinig geneigd tot redelijk overleg en zijn innerlijk weinig geschakeerd. De politieke geschiedenis en de schoone letteren bewijzen zulks. Unamuno vestigde daarop nog eens mijn aandacht in een gesprek dat ik in Augustus met hem had in Salamanca, en Ortega y Gasset werd niet moe van zulks te herhalen. De Spanjaarden hebben ook in hun geheel meer eerbied voor manlijke, primitieve kracht en physieke behendigheid dan voor verstandelijke superioriteit. Een geschil wordt liefst met geweld beslecht, vooral een politiek geschil. De Spaansche officieren hebben dezen karaktertrek in sterke mate, door hun beroep, vooral, blijkens de keuze van hun beroep. Onder de Spaansche officieren is de man van wetenschap, de man van letteren, de man van fijn geschakeerde geestesbeschaving - een bekende verschijning onder de Fransche officieren - een hooge uitzondering. De werken van eenige beteekenis van Spaansche officieren zijn schaarsch. De Spanjaarden hebben een uitgesproken neiging tot rechtlijnige, onmiddellijke actie. Bij de officieren wordt die neiging door hun vak versterkt. De gewoonte van het bevel en de zekerheid aan dit bevel kracht te kunnen verleenen, vereenvoudigt hun visie op het maatschappelijk leven. Een conflict wordt door een order opgelost. Afgezonderd van het veelzijdige bestaan door hun samenleving in garnizoens-casino's verliezen zij het besef van de ingewikkeldheid van de maatschappelijke problemen. Dit leidt de generaals van zelf tot het besluit het maatschappelijk leven van boven-af te ordenen en te regelen. Het Spaansche volk is - of was | |
[pagina 58]
| |
- in zijn geheel te weinig critisch ten opzichte van het wezen der maatschappelijke vraagstukken en de juiste methode ter oplossing daarvan, en bewonderde dus in den regelenden generaal den man, den held. De Spaansche politiek is sinds eeuwen irrealistisch. Het is zeer merkwaardig dat dit volk, dat zoo sceptisch is in het dagelijksch leven, en dat zoo realistisch is in zijn beeldende kunsten en schoone letteren, alle besef der werkelijkheid verliest op het gebied der politiek. Vandaar de reeks van ellenden, begonnen op het oogenblik van de stichting van den Spaanschen staat en doorloopend tot op heden. In dit irrealisme past de held, het onmiddellijk handelend ingrijpend genie. Ieder die een illusie wekt vindt aanhang, de rustige realisator die ruimen tijd vraagt, vindt geen geloof, geen crediet, geen volgelingen. Men gelooft in het machtwoord, in den genialen greep die alles in eenen verandert. Kortom, men gelooft uitsluitend in den schatgraver in de politiek. De opstandige generaal werkt dus altijd op de phantasie van de groote menigte. Hij is de man van wien men verwacht dat hij alles ten beste kan en wil keeren. Generaal Franco heeft de traditie van zijn vermaarde voorgangers gevolgd, en heeft zich aan het hoofd van den opstand gesteld. In de leuze God, Vaderland en Koning, gezien als uitdrukking van een politiek stelsel, vond het offcierencorps den waarborg voor de vervulling van zijn eischen. De Republiek had het aantal officieren tot een derde teruggebracht en had hoogere eischen aan hun effectieve waarde gesteld. Door den nieuwen koers dien de politiek sinds 1931 had genomen, werden de kansen geringer voor de inmenging van de gewapende macht in het bestuur van het land, er ontstond een krachtiger civiel bewustzijn, een zuiverder opvatting van de politieke werkzaamheid en een sterke actie om het leger terug te dringen op zijn eigen terrein. Azaña had daarvoor den grondslag gelegd door zijn maatregelen betreffende het legerGa naar voetnoot1). | |
[pagina 59]
| |
Hierover heerschte in het leger groote ontevredenenheid. De maatschappelijke onrust, de voortdurende troebelen verschaften de klassieke voorwaarden voor een pronunciamiento. Het officierencorps is conservatief en reactionnair, het kwam dus steeds verder te staan van de Republiek waartegen het zich niet had verzet, aanvankelijk. De terugkeer tot den vroegeren toestand bood alle mogelijke voordeelen, verruiming van invloedssfeer, verbetering van positie, vergrooting van het corps met meer kansen voor promotie, verheffing als corps in zijn geheel door het decoratief element van een militairen dictator of een koning. De verbinding met de Kerk, het tweede machtige politieke en maatschappelijke instituut waarmede het sinds de restauratie van 1874 innig verbonden was door gemeenschappelijke belangen, bood even solieden steun als verreikende waarborgen. Het officierencorps staat overigens vrijwel geheel buiten de Kerk als geestelijk instituut. Een zeer groot deel van de Spaansche officieren is vrijmetselaar. Deze vrijmetselarij, welke thans in opstandig Spanje door verschillende partijen als een halsmisdaad wordt vervolgd en gestraft, vind onder de officieren zoo veel aanhang, dat daarover in 1935 door den rechtschen afgevaardigde Cano López in de Cortes een aanklacht is ingediend. Hij zag daarin een onmiddellijk gevaar voor het landGa naar voetnoot1). Het feit dat zooveel opperofficieren - generaal Cabanellas o.a. - tot de vrijmetselarij behooren, zal later tot ernstige verwikkelingen kunnen leidenGa naar voetnoot2). Ten tweede, de Kerk. De Kerk, welke sinds eeuwen een oppermachtigen invloed op de politiek en het maatschappelijk leven heeft uitgeoefend, heeft zich openlijk aan de zijde van de opstandelingen gesteld en steunt hen met alle middelen die haar ten dienste staan. De Spaansche | |
[pagina 60]
| |
Kerk heeft zich van meet af aan tegen den geest en de instellingen van de Republiek verzet, men herinnert zich wellicht nog het geruchtmakende optreden van den primaat van Spanje in de eerste dagen van de Republiek. Gedurende de laatste vijftig of zestig jaar zijn er herhaaldelijk wrijvingen geweest tusschen den Staat en de Kerk naar aanleiding van ontworpen wijzigingen van het concordaat van 1851. Volgens deze overeenkomst met den pauselijken stoel zou de Roomsch-katholieke godsdienst de eenige rechtens bestaande zijn in Spanje, en dientengevolge zou het onderwijs in alle geledingen, in openbare en particuliere instellingen, overeenkomstig zijn leerstellingen moeten zijn. De prelaten zouden het recht hebben te waken voor de zuiverheid van de leer en de reinheid van het leven, alle inrichtingen van onderwijs zouden onder hun toezicht staan, en insgelijks kregen zij recht van censuur op alle geschriften. Bij de grondwet van 1876, artikel elf, werd evenwel bepaald dat al bleef de katholieke religie staatsgodsdienst, niemand wegens zijn godsdienstige belijdenis mocht worden lastig gevallen. In het openbaar zouden daarvan echter geen uitingen, als manifestaties, optochten enz. worden geduld. Bij de wet van 1910 werd er grootere vrijheid verleend voor de niet-katholieke religies, betreffende de kerkgebouwen, de eerediensten, de uiterlijke kenteekenen van de plaatsen van samenkomst, en dergelijke. Ook op het toezicht van de geestelijkheid op alle inrichtingen van onderwijs had het gebruik, niet de wet, beperkingen gemaakt. In 1906 heeft minister Moret geprobeerd een wet betreffende de geestelijke orden te doen aannemen waardoor de toelating ervan zou worden beperkt. (Deze wet volgde van dichtbij de wet van Waldeck-Rousseau). Het verzet van het episcopaat deed het wetsontwerp vallen. In 1910 kreeg Canalejas er een zwakke, tijdelijke toepassing van door. Bij de komst van de Republiek was de Spaansche Kerk verdeeld over negen aartsbisdommen - de primaat is de aartsbisschop van Toledo - zestig bisdommen, tweehonderdduizend geestelijken, zestigduizend nonnen, meer dan | |
[pagina 61]
| |
twintigduizend kerken, bijkans even zooveel kapellen, en ongeveer vierduizend kloosters. Ongeveer achtduizend reguliere geestelijken wijdden zich aan het onderwijs, van wie duizend leeraar waren aan de seminaria. De Republiek heeft bij de grondwet van 1931 de scheiding van den Staat en de Kerk bepaald, met alle gevolgen van dien voor het persoonlijke en maatschappelijke leven en voor de politiek. Tegen deze godsdienst-politiek van de Republiek heeft de Spaansche Kerk zich verzet, zoowel wat den vorm als wat den inhoud ervan betreft. Vormelijke bezwaren werden er tegen in gebracht, omdat de Republiek eigenmachtig had verordend en niet had overlegd met het Vaticaan. Wat den inhoud der nieuwe wetten aangaat, deze werd sectarisch, anti-religieus genoemd. Binnen de historische Spaansche toestanden van de laatste eeuwen is dit verzet van de Kerk en den clerus begrijpelijk; beziet men de wetten der Republiek echter van de Europeesche toestanden en begrippen uit, dan komen de zaken in andere verhouding te staanGa naar voetnoot1). In de Middeleeuwen was de vrijheid van religie in Spanje wettelijk erkend door het wetboek van Alfons den Wijzen (1252-1284). Na het eind van de vijftiende eeuw is deze geest van tolerantie verdwenen en heeft, naarmate de Spaansche kerk sinds het eind van de zestiende eeuw als geestelijk instituut achteruit ging, plaats gemaakt voor kortzichtige onverdraagzaamheid. De scheiding van Staat en Kerk, elders algemeen erkend door de Kerk en zelfs als nuttig geprezen door kerkelijke autoriteiten, heeft in Spanje hevig en zelfs dweepzuchtig verzet gewekt. De geleidelijke schorsing van de uitkeering van salarissen aan de geestelijkheid, waartoe de Staat volgens het concordaat van 1851 gehouden was, heeft bovendien tallooze geestelijken in ongelegenheid gebracht en heeft hen ook hierdoor tot vijanden van de Republiek gemaakt. De Kerk heeft echter voldoende inkomsten om haar dienaren op passende wijze te onderhouden. Men schat | |
[pagina 62]
| |
de jaarlijksche inkomsten van de Spaansche Kerk, door missen en andere ceremoniën (doop, huwelijk, begrafenis) op ongeveer tweehonderddertig millioen peseta's. Hierbij komt nog het zeer hooge bedrag dat wordt opgebracht door den verkoop van pauselijke bullenGa naar voetnoot1), dispensaties, schenkingen, bruidsschatten van nonnen, apostolische zegeningen, enz. Aangenomen wordt dat dit bedrag per jaar schommelt tusschen de vierhonderd en vijfhonderd millioen peseta's. Verder heeft de Kerk haar uitgestrekte bezittingen, welke den schitterenden levensstaat der hoogere geestelijkheid veroorloven. Eeuwen achtereen is reeds door de Cortes aangespoord op beperking van het aantal kloosters. Ten tijde van Philips II verzocht de Cortes met aandrang, dat geen nieuwe orden zouden worden toegelaten en de bestaande niet zouden worden uitgebreid. Onder zijn opvolger herhaalde de Cortes dit verzoek, wijzend op de onheilzame gevolgen welke het overstelpend aantal kloosters op het geestelijke en maatschappelijke leven had, op het geestelijke omdat de veelheid het gehalte schaadde, op het maatschappelijke omdat dit onder den druk ervan werd gesmoord. Onder Philips IV had het aantal kloosters de tienduizend overschreden, en de Cortes bleef machteloos. Er bestaat een reeks van geschriften van bezadigde katholieken uit de zeventiende eeuw en later welke deze misstanden betreffen. In de negentiende eeuw blijkt een serie van wetten, 1825, 1835, 1836, 1837, 1851, 1868, 1869, 1875, 1887 machteloos. Niettegenstaande de verordeningen van 1901 en 1910 breidde zich het kloosterwezen uit. In 1931 waren er onder den rook van Madrid meer dan driehonderd kloosters, en in en rondom Barcelona meer dan zeshonderd. Het veelbesproken, maar binnen de algemeene verhoudingen van den Staat en de Kerk elders weinig bestudeerde, artikel 26 van de grondwet van 1931 volgt een | |
[pagina 63]
| |
Spaansche traditie, een niet heel bekende traditie weliswaar, maar daarom niet minder authentiek Spaansch. Zij gaat terug tot de Middeleeuwen, waarin zij in wetten en voorstellen van de Cortes is vastgelegd, zij is voortgezet door enkele groote theologen en juristen uit de Gouden Eeuw, en loopt daarna ondergronds, doch met eenige tijdelijke versterking onder Karel III, door tot in het midden van de vorige eeuw. Deze overlevering werd door de officiëele Kerk teruggedrongen, maar overgenomen door mannen deels in, deels buiten de Kerk. Nog tijdens de dictatuur van Primo de Rivera herinnerden eenige kerkelijke autoriteiten aan haar, zij waarschuwden tevens voor het samengaan van de Kerk met een onwettig bestuur, en wezen op haar bij uitstek geestelijke taak en verplichtingen. De Kerk beoogt thans, in samenwerking met de opstandelingen, haar vroegeren oppermachtigen invloed in de politiek en in de maatschappij te heroveren door de grondwet van 1931 in de betrokken bepalingen te doen wijzigen. In het door de opstandelingen bezette gebied zijn deze bepalingen reeds gedeeltelijk herroepen. Ten derde, de traditionalistische partij, de zgn. Carlisten. Als partij gaat zij terug tot in het begin van de vorige eeuw. Zij wortelt in de groep der absolutisten die druk uitoefenden op Ferdinand VII en aansprakelijk zijn voor de bloedige reactie van 1815-1820. Van 1823 af werd zij systematischer geordend, uitingen ervan zijn de militante en absolutistisch-clericale genootschappen, als ‘Vereenigingen des geloofs’, ‘De Engel der Wrake’, en de vervolgingen van na 1823. Kort voor den dood van Ferdinand VII stichtte men den bond van de zuivere koningsgezinden, met als pretendent Don Carlos, den broer van Ferdinand. Deze partij - de geschiedenis leert verrassende feiten - probeerde Catalonië in opstand te brengen, om haar inzichten en politieke bedoelingen te doen triomfeeren. Dit mislukte, weshalve zij bij de uiterst katholieke Basken en in Navarre steun zocht. Dit leidde tot den eersten Carlistischen oorlog (1834-1839), met een overheerschend clericaal karakter. In den loop van de negentiende eeuw | |
[pagina 64]
| |
organiseerde zij zich krachtiger als politieke partij, met een stevige basis in Navarre en in de zuiver Baskische provincies. Van 1872-1876 durfde deze partij een tweeden burgeroorlog aan, dien zij politiek won. Zij vond daarna in het leger een bondgenoot, en steun bij een groot deel van den adel en de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders. De dynastieke kwestie geraakte op den achtergrond, deze verloor haar actueele beteekenis door het gemis aan pretendenten. Don Jaime bleef kinderloos, de erfgenaam van zijn vermeendeGa naar voetnoot1) rechten, Don Alfonso Carlos, bleef eveneens kinderloos, en is dezer dagen op hoogen leeftijd gestorven. Deze traditionalistisch-absolutistische partij heeft haar theoretische uitwerking gevonden in de critische beschouwingen van de grondwet van 1812, door ‘El filósofo rancio’, een door dezen schuilnaam gedekten schrijver uit het begin van de vorige eeuw. Deze theoretische uitwerking is voortgezet door Donoso Cortés, een begaafd maar naar onzen smaak te rhetorischen schrijver, die, zeer afhankelijk van de Bonald en de Maistre, studies over het katholicisme, het liberalisme en het socialisme heeft gepubliceerd. Hij vond een steun in den beter gevormden, wijsgeerig vaster staanden Balmes, die in zijn politieke ‘Brieven’ de grondslagen van deze partij uiteen zet. De grootste theoreticus is echter de veel te weinig buiten Spanje bekende Vázquez de Mella, die al tot onzen tijd nadert. In onzen tijd is, m.i., Victor Pradera de begaafdste woordvoerder van de traditionalisten. In zijn kort geleden verschenen boek over de grondslagen van den nieuwen staat heeft Pradera de politieke richtlijnen van de traditionalisten aangegeven in een taal waarin men sterk den invloed van de oude schrijvers proeft. Deze nieuwe staat is de staat van de Katholieke Koningen, een theocratisch gekleurde monarchie, met vertegenwoordigende en raadgevende lichamenGa naar voetnoot2). Het Navarreesche dagblad El | |
[pagina 65]
| |
diario de Navarra, uitgegeven te Pamplona, onder de kundige leiding van R. García, traditionalistisch kamerlid, is het orgaan van de partij, en op het oogenblik het semi-officiëele blad van de leiders der opstandelingen. De traditionalisten hebben een vrij goed geoefend en goed uitgerust leger van vrijwilligers in het veld gebracht, ongeveer vijftigduizend man, boeren en edelen. Deze soldaten, requetés genaamd, vormen de kern van het leger der opstandelingen. Hun pittoreske uiterlijk, roode muts en khaki-uniform, wordt nog verhoogd door de snor en bakkebaarden die velen van hen nu hebben laten groeien in navolging van Zumalacárregui, den generaal uit den eersten burgeroorlog. De eischen der traditionalisten zijn, absolute monarchie, innige vereeniging van Staat en Kerk, gezin en maatschappij gebaseerd op streng-katholieke beginselen, en erkenning van gemeentelijke en gewestelijke privileges, zonder dat dit de eenheid der natie mag schaden. Zooals men weet heeft een deel van de partij zich afgescheiden. De Basken van Guipuzcoa e.a. bleven de regeering van Madrid getrouw, ter verkrijging van de begeerde Baskische autonomie. Ten vierde, de Renovación española, de monarchistische partij. Deze partij, die onder leiding stond van Calvo Sotelo, wenscht het herstel van de constitutioneele monarchie. Men verwacht niet dat Alfons weer den troon zal bestijgen; men heeft zijn hoop gevestigd op Don Juan, den lichamelijk krachtigsten en geestelijk begaafdsten zoon van den vorigen koning. Van dezen jongeman koestert men hooge verwachtingen. De tegenwoordige leider van deze monarchistische partij, A. Goicoechea, heeft mij persoonlijk verklaard, dat zij meer heeft bijgedragen tot de voorbereiding van dezen opstand dan eenige andere partij. Sinds meer dan twee jaren heeft zij daartoe besprekingen gevoerd met militaire en civiele autoriteiten, zij heeft geld en andere middelen verschaft. Deze partij verwacht dan ook dat de opstand zal leiden tot de restau- | |
[pagina 66]
| |
ratieGa naar voetnoot1). Voorloopig is zij bereid in het algemeen belang haar partij bedoelingen ter zijde te stellen. Daarom heeft men ook berust in het gedwongen vertrek van Don Juan, die bij het uitbreken van den opstand naar Spanje was gekomen. Deze monarchistische partij gaat uit van het standpunt, dat de liberale denkbeelden zich hebben overleefd. Zij zeggen het Lasky na, de periode van de Fransche revolutie is voorbij. De democratische beginselen zijn machteloos gebleken, het parlement als wetgevend lichaam is een mislukking, de beweerde vrijheid heeft nooit een vruchtbare vrijheid kunnen worden, omdat zij op onjuiste beginselen berust. Het liberalisme heeft in het oeconomische leven storend en verwarrend gewerkt, het heeft geleid tot het woekerend kapitalisme, het heeft de samenleving gemechaniseerd en de arbeiders geknecht. Deze monarchistische partij wil wat er aan constructieve gedachten in de huidige en vorige politieke en maatschappelijke stelsels ligt, verbinden met de grondbeginsels van de vroegere monarchie, welke zij binnen het kader van een grondwet wil brengen, echter zonder de soevereine beslissing van den monarch in wezen te beperken. De Spaansche politiek moet echter haar richtlijnen in de Spaansche werkelijkheid zoeken. Het is de fout van vele politici geweest zich niet door den Spaanschen mensch en de Spaansche toestanden te hebben laten leeren, maar hun richtlijnen te hebben gezocht in Frankrijk en elders. Het absolutisme is een misvatting geweest, een vergissing van over de grenzen in Spanje gebracht, het liberalisme is evenmin voor Spanje geschikt. Het socialisme nog minder. Spanje heeft zijn eigen persoonlijkheid, en daarnaar moet zich de politiek voegen. De Spaansche monarchie was niet absolutistisch, de koning had zijn raadgevende lichamen, de Cortes had groote bevoegdheden. Naar deze oorspronkelijke Spaansche regee- | |
[pagina 67]
| |
ringsvormen (die reeds door Karel V en Philips II herhaaldelijk zijn verbroken) moet Spanje terug. Het oude politieke stelsel moet voor het moderne leven pasklaar worden gemaakt. De verhouding van den Staat en de Kerk moet ook naar den ouden, oudsten, Spaanschen trant worden geregeld, de Kerk als geestelijk instituut, met volstrekten invloed op de bevolking door haar geestelijk overwicht, maar met beperkten invloed op de politiek. De oudste Spaansche politiek is regahstisch, d.w.z. de kroon heeft bepaalde voorrechten en bevoegdheden, waardoor de inmenging van het Vaticaan of van de Spaansche Kerk in het eigenlijk terrein van de politiek wordt verhinderd of tegengegaanGa naar voetnoot1). De grondslag van het maatschappelijk leven moet zijn het Spaansche humanisme. Dit humanisme is de in de Spanjaarden vastgewortelde overtuiging van de werkelijke gelijkheid van de menschen, welke door de bijkomstige verschillen niet wordt te niet gedaan. Het kenmerkende van de Spanjaarden is dat zij deze essentiëele gelijkheid handhaven, doen uitkomen, in omstandigheden welke met deze gelijkheid uiterlijk in strijd schijnen te zijn. Met deze democratische geaardheid strookt een monarchie van Spaansche opvatting en karakter het best, zij geeft de meeste waarborgen voor een duurzaam bestuurGa naar voetnoot2). Deze monarchistische partij heeft ook voor de maatschappelijke, cultureele en godsdienstige actie haar programma vastgesteld. In dezen volgt zij in veel opzichten de ontwerpen uit de dictatuur van Primo de Rivera. Zij ziet de gevaren van een behoeftig volk, dat voor de helft uit analphabeten bestaat, en dus, eenmaal in den greep van bepaalde politieke of maatschappelijke hartstochten, daar geen verstandelijke correctie op kan uitoefenen. Het | |
[pagina 68]
| |
doel is dus het maatschappelijk en zedelijk peil van het volk te verhoogen, en niet zoozeer hooge en middelbare scholen te stichten, maar allereerst de maatschappelijke omstandigheden te verbeteren en vervolgens ambachtscholen, landbouwscholen, academies voor beeldende kunsten op te richten, waar een algemeen en goed geleid lager onderwijs in kan uitloopen. Dit onderwijs moet in alle opzichten bevorderd worden, en tot het hooger onderwijs moeten begaafde jongelui uit de behoeftige en onvermogende gezinnen worden gebracht met steun van den staat of de gemeente. Het land is echter meer gebaat met goede timmerlieden dan met slechte doktoren, en men hoede zich voor het kweeken van een ‘wetenschappelijk proletariaat’Ga naar voetnoot1). Ten vijfde, de nationalistische partij, de Partido nacionalista español. Ook deze partij is monarchistisch, maar zij heeft geen dynastieke voorkeur. De stichter van deze partij is Dr. Albiñana, in dezen burgeroorlog gedood. De leiding is nu tijdelijk in handen van een jongmensch met voortreffelijke gaven van verstand en karakter, maar te jong, te politiek onervaren om aan deze partij, nu en vooral straks, een effectieve waarde te verleenenGa naar voetnoot2). De ideologie van deze nationalistische partij is te zwevend, te lyrisch, te weinig vastgezet in omraamde politieke denkbeelden om beslissenden invloed te kunnen uitoefenen in de botsingen en wrijvingen welke te wachten staan. De ‘grondbeginselen’ van deze partij zijn de volgende regels, welke als een decaloog in het lidmaatschapsbewijs worden ingehecht. Nationalist zijn wil zeggen de glorie van Spanje te beseffen en lief te hebben, en alles veil te hebben voor de vergrooting van het prestige van het vaderland. Men kome mannelijk uit voor zijn patriotisme. Het leven zonder waardigheid heeft geen waarde. Verdedig het katholieke geloof tot den dood, wie zulks | |
[pagina 69]
| |
nalaat verzaakt zijn hoogste plicht. Zonder traditie kan geen land bestaan. De monarchie is de waarborg voor de handhaving der traditie. Eerbiedig andere naties, opdat men uw vaderland eerbiedige. Gebruik voornamelijk inheemsche producten. De arbeider is uw eerste broeder, het is uw taak hem bij te staan. Zweer het Marxisme in al zijn vormen te zullen bestrijden. Het Marxisme is een verdorven, niet te verwerkelijken opvatting, een vinding van een Joodsch brein, het verstoort het innerlijk leven der naties en het brengt ze tot anarchie. Gehoorzaam uw leiders onvoorwaardelijk. Uw lijf en goed behooren aan de partij. De tucht is de civiele religie van onze organisatie. De samenvatting van onze beginsels is ‘Spanje boven alles, en God boven Spanje’. Ten zesde, de katholieke Volkspartij, de Acción popular, meer bekend als de C.E.D.A., d.i. Spaansche boerenbond. Deze partij heeft haar ontstaan, bloei en verval te danken en te wijten aan Gil Robles. Deze heeft, zonder zijn houding ten opzichte van het republikeinsche regeeringsstelsel definitief te bepalen, een soort van katholiek-fascistische partij gesticht, georganiseerd en geleid met als einddoel een katholieken corporatieven staat. Gil Robles heeft in zijn programma willen vereenigen de belangen van de Kerk, de grootgrondbezitters, de kleine burgerij en den kleinen boerenstand. Hij heeft uit een verscheidenheid van politieke en sociale stelsels een partijprogramma gemaakt dat in korten tijd honderdduizenden wist te pakken, zoowel door de vaagheid van het geheel als de stellige beloften in enkele onderdeelen. Handig en opportunistisch politicus wist hij op een voor hem geschikt oogenblik alle rechtsche partijen te vereenigen en voor zijn eigen oogmerken te gebruiken. Hij vergat of verzaakte daarna de eerste verplichtingen, politieke en persoonlijke, welke dit bondgenootschap hem oplegde, en, na de geruchtmakende scheiding van deze rechtsche partijen, sloot hij zich nauw samen met Lerroux, hetgeen hem zelf en Lerroux noodlottig is geworden. Zijn partij is reeds vóór de verkiezingen van Februari verloopen, het vertrouwen in hem is zoo ge- | |
[pagina 70]
| |
schokt, dat hij in Augustus, toen hij zich kwam aandienen bij de voorloopige regeering in Burgos, zich slechts door een overhaaste vlucht in een gepantserde auto kon redden. In Burgos, waar dit veelbeteekend voorval op gedempten toon is besproken, hield men de fascisten, die bijzonder fel tegenover Gil Robles staan, voor de daders van den aanslag op hem, even buiten Burgos. Wat hiervan ook waar zij, zeker is dat op dit oogenblik zoomin de monarchisten als de fascisten met hem persoonlijk een samenwerking wenschen. Zijn partij bestaat nog, ik heb vele van haar gewapende leden gezien, in Salamanca vooral, ook echter in de provincies Valladolid en Palencia. Aan de fronten heb ik het distinctief van de C.E.D.A. nergens gezien. In deze partij zijn echter, vooral door de steeds verrassende eigenschappen van haar leider, nog voldoende mogelijkheden om haar bedoelingen en actie aandachtig gade te slaan. Zij streeft naar een overheersching van het katholiek beginsel in de wetgeving en in de practijk des levens, overeenkomstig de encyclieken van Leo XIII en Pius XI, ter verkrijging van een juister verdeeling der natuurlijke rijkdommen en ter vestiging van een maatschappelijke gerechtigheid. Hierdoor zal men kunnen komen tot maatschappelijken vrede, tot overeenstemming van werkgevers en werknemers. De laatsten moeten aandeel in de winst krijgen. De boerendaglooners moeten tot kleine bezitters worden gemaakt, hun loon moet worden omgezet in een bedrijfscontract. De werkloosheid moet aldus worden gekeerd. Er moeten beschermende wetten worden gemaakt en verzekeringen tegen ongevallen en dergelijke worden gesloten. Steun aan groote gezinnen. Landbouwcredieten. De emancipatie van het proletariaat wordt verkregen door sociale opvoeding en verleening van bedrijfsaandeelen. De misbruiken van het grootkapitalisme moeten worden tegengegaan. Het katholiek beginsel is constructief, de andere beginsels zijn destructief, behoudens in datgene wat zij aan het katholiek beginsel hebben ontleend. De katholieke sociale wetgeving | |
[pagina 71]
| |
bewijst zulks, in Spanje door de arbeidswetten van Maura en Dato (ongevallenwet, wetten op vrouwen- en kinderarbeid, Zondagsrust, arbeidsraden, verzekeringen e.a.), de sociale wetten van de dictatuur (beperking van werkuren, verhooging van salaris, onderwijsregelingen e.a.), de openbare werken, de saneering der financiën (Calvo Sotelo), de pacificatie van Marokko (Primo de Rivera). De democratie is mislukt door gemis aan organische kracht, zij leidt tot demagogie of anarchie. Het volk wil bestuurd, gestuurd worden. Het heeft zelf geen inzicht of initiatief. De corporatieve staat, onder de opperleiding van de Kerk, biedt de grootste waarborgen voor een maatschappelijken en nationalen bloei, de enkeling is dan in het bestuur vertegenwoordigd door de corporatie waartoe hij behoort. Het nationaal besef moet worden aangewakkerd door onderricht in en het wekken van eerbied voor de nationale cultuur, de grootsche daden van de voorouders, de eigenschappen van het ras. De persoonlijke ondernemingszin moet worden aangevuurd en geleid door de herinnering aan de idealen en verrichtingen van eertijdsGa naar voetnoot1). Ten zevende, de fascistische partij, de Falange española de las juventudes ofensivas nacional - sindicalistas. De leider van de partij, J.A. Primo de Rivera, zoon van den dictator, is waarschijnlijk gedood. Hij zat gevangen te Alicante. De fascistische partij heeft zich bij den opstand aangesloten ingevolge een bepaling uit haar statuten, welke zegt dat de hoofdleiding bondgenootschappen kan aangaan in den eindstrijd om de staatsmacht, onder voorwaarde de hoogste zeggenschap daarbij te hebben of te krijgen. Deze heeft zij nog niet, of er kansen zijn dat zij die krijgt, zullen wij in een volgend hoofdstuk overwegen. De fascistische partij had in Januari van dit jaar ongeveer twintig duizend leden, een paar weken na den opstand had zij er meer dan tweehonderdduizend. Zij heeft meisjes- en kinderafdee- | |
[pagina 72]
| |
lingen. In mijn gesprekken met de voornaamste leiders, en den waarnemenden chef, heb ik de aandacht gevestigd op het gevaar van deze massale toevloeiïng, welke zonder critiek wordt opgenomen. Men zeide mij dat voorloopig de menigte, het getal, de hoofdzaak is, en dat men vertrouwde op de adaptatie en zuivering door den corpsgeest. De statuten, in zeven-en-twintig artikels verdeeld, betreffen de natie, den enkeling en de gemeenschap, de oeconomie en de klassenverhoudingen, den landbouw, de nationale opvoeding en den godsdienst, en de nationale revolutie. De beginselen zijn ontleend aan elders, de geest is Spaansch, hard, ongeschakeerd, irrealistischGa naar voetnoot1). Het belangrijkste daarvan is het volgende. De belangen van de enkelingen, groepen en klassen zijn volstrekt ondergeschikt aan de verwerkelijking van de gemeenschappelijke taak der Spanjaarden, de versterking en de vergrooting van de Spaansche natie. De tegenwoordige grondwet is misdadig door haar aanslag op de eenheid van Spanje. Wij wenschen een imperium. Wij eischen een vooraanstaande plaats in Europa. Algeheele versterking en uitbreiding van leger en vloot. De toekomst van Spanje ligt op zee, Spanje moet een groote zeemogendheid worden. De staat dient een totalitair middel te zijn ten dienste van de eenheid, hechtheid en grootheid van het vaderland. Het stelsel van de politieke partijen met de gevolgen daarvan zal worden afgeschaft. Slechts wie tot een sterken staat behoort, is waarlijk vrij. Een strenge discipline zal een waarborg zijn tegen iederen aanslag tegen den staat en de eenheid der natie. De nationaal-syndicalistische staat laat ieder persoonlijk initiatief toe dat het algemeen belang bevordert. In oeconomisch opzicht is voor ons de staat een reusachtig syndicaat van degenen die aan de productie werken. Een stelsel van syndicaten zal aan de maatschappij ten grondslag liggen. Wij verwerpen het kapitalistisch systeem, om- | |
[pagina 73]
| |
dat het tot ellende en verwording van de arbeiders leidt. Wij verwerpen het Marxisme. Wij zullen een einde maken aan den klassestrijd. De eerste taak van den rijkdom is de levensvoorwaarden van de bevolking te verbeteren. Wij kunnen geen ellende naast overdaad dulden. Het persoonlijk bezit wordt erkend in zoover het dienstig is voor den persoon en het gezin, wij zullen het beschermen tegen de misbruiken van het grootkapitaal, de speculanten en de woekeraars. Wij streven naar de nationalisatie van het bankwezen. Alle menschen hebben recht op arbeid. Steun voor werkloozen. Arbeidsplicht. Verbetering van de toestanden in de landbouwgebieden. Doorzetting van de oeconomische en agrarische hervormingen. De productie van den grond zal worden opgevoerd door vaststelling van minimumprijzen en door steun; een deel van den steun welken de steden voor intellectueele en commerciëele doeleinden gebruiken, zal daarvoor worden bestemd. Landbouwcredietbanken, welke credieten verleenen zonder woekerrenten, met als onderpand have en oogst. Landbouwonderwijs en onderricht in de behandeling van het vee. Regeling van de douanetarieven op voor den landbouw en de veeteelt voordeelige manier. Snelle uitvoering van de ontworpen en te ontwerpen besproeiïngswerken. Juistere verdeeling van den grond, om grootgrondbezit en versnippering tegen te gaan. Verbetering van den veestapel. Bevordering van de bebossching. De Staat heeft het recht de gronden te onteigenen welke wederrechtelijk in bezit zijn genomen, of waarvan de vrucht op onwettige wijze wordt gebruikt. Wederinstelling van het communaal bezit der dorpen. Strenge opvoeding en onderricht door den Staat, om een krachtig geslacht te kweeken met een bewuste en fiere vaderlandsliefde. Bijzondere voorbereiding van de manlijke jeugd, ten dienste van het nationale leger waarin zij later worden opgenomen. Geleide studie, ten einde iedere gave tot volle ontwikkeling te laten komen. Bescherming van begaafde leerlingen. De Staat en de Kerk zullen elkaar aanvullen. De inmenging of werkzaamheid van de Kerk op een gebied of een wijze die de waardigheid | |
[pagina 74]
| |
van den Staat kan schaden of inbreuk doet aan de nationale eenheid en kracht, zal niet worden geduld. Ter verwerkelijking van haar doeleinden streeft de Spaansche fascistenorganisatie naar een nationale revolutie. Zij verkiest de onmiddellijke actie, vurig en vol strijdlust. Wij zullen weinig overeenkomsten sluiten ‘Slechts in den eindstrijd om de verovering van den Staat zal de partijleiding de noodige samenwerking zoeken onder de strikte voorwaarde dat onze oppermacht is verzekerd’. De manschappen van den ‘Phalanx’ zijn nog slecht gevormd en uitgerust. Zij zijn grootendeels gerecruteerd uit de behoeftigste elementen van de maatschappij. Ik heb er duizenden gezien met den gerafelden broek en de scheefgeloopen schoenen van den pauper, met den nieuwen blauwen kiel met distinctief, verschaft door de partij en gemaakt door burgermansdochters. Men heeft mij niet verheeld dat er tal van ongewenschte elementen zijn binnen geslopen. Zooals in Madrid, Barcelona en elders menig fascist zijn leven heeft gered door tijdig in extremistische organisaties te treden (vooral communistische), zoo hebben in opstandig Spanje vele socialisten, communisten, e.a. hun leven gered, of willen redden, door fascist te wordenGa naar voetnoot1). Het materiaal waarmee het fascisme in Spanje werkt, is dus over het geheel minder dan middelmatig. Er is een klein kader van jongelui uit den gezeten middenstand. Men herkent hen gewoonlijk aan het baardje, dat zij in navolging van Balbo hebben laten groeien. Bij deze zeven partijen kan men nog voegen verschillende naar rechts opgeschoven personen, groepen of partijen, welke niet beslissend zijn en die ik dus terzijde laat. Genoemd moeten worden de grootgrondbezitters, de grootkapitalisten (gering in aantal in Spanje), en de adel. Dezen hebben zich bijna zonder uitzondering bij den opstand aangesloten. |
|