De Spaansche burgeroorlog
(1936)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendZijn oorzaken en mogelijke gevolgen
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
welke geschikter is om haar bedoelingen te verwerkelijken. Het comité verklaart, teneinde zijn gedragslijn zuiver aan te geven, dat het niet accoord gaat met de verkiezingsovereenkomst, en nog minder met de wijze waarop deze is tot stand gekomen, welke in strijd is met een republikeinsche democratie. Het raadt zijn afdeelingen aan geen enkelen candidaat te stellen en onvoorwaardelijk die van de coalitie te steunen, voornamelijk de arbeiders indien er in eenige provincie verschil van meening rijst. Het comité verbiedt beslist dat men op eenigen candidaat van de rechtsche partijen of van de regeering stemt. De coalitie kwam dus in feite geheel tot stand, en omsloot van af de links-republikeinsche partij alle phasen welke liepen van burgerlijk-hervormende partijen tot communisten en anarchisten. Een gemeenschappelijk programma moest dus uiteraard weinig positief zijn. Het was een vereeniging in de ontkenning, in het verzet. Het programma van de toekomstige actie omvatte ontbinding van de bestaande politiecorpsen, grondige verandering van het leger, ontbinding der geestelijke orden, toezicht op de bedrijven, verdeeling van den grond, amnestie voor de gestraften wegens de October-revolutie, en bewapening van het volk. De verkiezingen, die onder veel gerucht maar vrijwel ongestoord plaats vonden, gaven aan de linksche coalitie een flinke meerderheid, twee-honderd-zeventig zetels, tegen rechts honderdveertig en centrum zestigGa naar voetnoot1)). De coalitie is van het begin af onjuistelijk genoemd Volksfront. De naam leidt tot misvatting en heeft aanstonds sterk op de verbeelding gewerkt. Men heeft er een uitsluitende samenvoeging van uiterst linksche elementen in gezien. Het Volksfront bestond uit zeer uiteenloopende partijen, maar het beoogde een democratische regeering tot stand te brengen. Daarom was reeds tevoren bepaald dat alleen de linksch-republikeinen zouden regeeren, het programma van actie was zuiver liberaal-republikeinsch, al het kenmerkend socialistische en communistische was er uit weggelaten. Sánchez Román heeft zelfs geweigerd | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
er zijn naam onder te zetten, omdat enkele arbeiders het onderteekend haddenGa naar voetnoot1)). Het Volksfront werd hoofdzakelijk gevormd door de volgende partijen. Ten eerste. De Izquierda Republicana, de links-republikeinsche partij. De benaming ‘links’ is misleidend. Deze partij bestaat - bestond in het voorjaar - evenals de Republikeinsche Unie en de Nationale Republikeinsche Partij, die na aan haar verwant zijn en met haar het republikeinsche bloc vormen, voor een deel uit vroegere monarchisten, conservatieve oud-kamerleden, deftige gematigd-liberalen, en vrijzinnig-democraten met niet al te vrijzinnige tendenzen. Deze partij, de meest parlementaire wellicht, beoogde geleidelijke hervormingen binnen het burgerlijk bestek van het maatschappelijke leven. Het was een bij uitstek remmende partij, en is het stootblok geweest tusschen de uiterste groepen in de Cortes. De leider ervan was Azaña. Deze wordt door uiterst rechts en uiterst links evenzeer verfoeid. Azaña heeft willen matigen, de uitersten willen bedwingen, maar door de steeds sterker wordende stootkracht van de rechtsche partijen is hij langzaam-aan dichter bij de linksche partijen komen te staan. Hij heeft echter de vereeniging van alle linksche groepen zoolang mogelijk tegen gehouden. In het zgn. socialistische biennium (1931-1933) stond hij, zoo niet altijd voor allen duidelijk merkbaar, tegenover de socialisten. Hij heeft de overijlde agrarische hervormingen tegen gehouden zooveel hij kon, hij heeft de wet van de medezeggenschap in de bedrijven en andere te overhaast genomen arbeidswetten goeddeels doode letter gelaten, hij heeft de ontwerpen van de wetten betreffende de Kerk en de geestelijke orden aanmerkelijk gewijzigd in voor hen gunstigen zin. De omstandigheden belemmerden echter steeds meer zijn bemiddelende actie en dit bracht Azaña er tenslotte in Januari 1936 toe een samensluiting met | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
linksche partijen te zoeken, nog echter met terzijdelating van de vermelde links-radicaal socialistische partij, om de mogelijkheid open te laten langs zuiver parlementairen weg, en binnen de burgerlijk georganiseerde maatschappij, de brandende Spaansche kwesties op bedachtzame wijze op te lossen. Daarom behield Azaña voor zijn partij de leiding, wijzende op de groote gevaren van de revolutionnaire actie van uiterst links en rechts. De communiste Margarita Nelken heeft deze wijze waarschuwing en deze voorwaarde een ‘politieke afpersing’ genoemd, in een brief uit Moskou. Ten tweede. De socialisten. De socialisten vervallen in Spanje in drie fracties, welke in beginsel, werkwijze en doeleinden treffende verschillen vertoonenGa naar voetnoot1). Deze verschillen zijn nog duidelijker geworden sinds de revolutie van October 1934, daar toen de onmiddellijke vraag werd gesteld ‘gewelddadige revolutionnaire actie of geleidelijke overgang’. De drie fracties van de Spaansche socialisten noemt men sinds dien de reformistas, de centristas en de bolchevistas. De eerste groep staat onder leiding van een man van wetenschap, Julián Besteiro, en streeft naar een steeds breeder en dieper wordende evolutie binnen het burgerlijk bestuur, zoodat men uiteindelijk alle sociale verbeteringen zal hebben verkregen en de maatschappij, door eigen inzicht en normale ontwikkeling, gebouwd zal zijn op gelijke rechten en plichten. De tweede groep volgt den energieken zakenman Indalecio Prieto. Deze groep neemt de gewelddadige actie op in haar plan, met dien verstande echter dat men daartoe slechts overgaat als de omstandigheden daartoe dringen, in Asturië in 1934 bijvoorbeeld. Verder zoekt zij de verwerkelijking van haar maatschappelijke denkbeelden door revolutionnaire actie van boven-af, d.i. zij wenscht een werkzaam aandeel in de regeering te hebben, om aldus de sociale omwenteling teweeg te brengen. De derde groep, onder leiding van Francisco Largo Caballero, wil de regeering in handen laten van de republikeinsche democraten, totdat de arbeidersorganisaties krachtig genoeg zijn om het bewind in handen te nemen. | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
Op het oogenblik van de vorming van het Volksfront telde de socialistische partij tegen de zeventig duizend leden en de Algemeene Werkliedenvereeniging op socialistischen grondslag (Unión General de Trabajo) bijna anderhalf millioen. Onder den druk van de tijdsomstandigheden besloot de socialistische partij haar programma van actie aanmerkelijk te veranderen. Daar sinds dien de druk verzwaard en hiermede het programma steeds meer een feitelijke werkelijkheid is geworden, geef ik hierbij een overzicht ervan. De Socialistische Partij (Partido Socialista) verklaart naar de onmiddellijke verwerkelijking van de volgende doeleinden te streven: Ten eerste. De verovering van de politieke macht door de arbeidende klasse, met alle mogelijke middelen. | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
het tegenwoordige protectoraatsgebied van Marokko wordt opgenomen, met erkenning van het recht van bepaling van het eigen politieke standpunt, zelfs dat van de onafhankelijkheid. Opheffing van een officiëele, verplichte taal, gelijkheid van rechten van alle talen welke binnen de Iberische confederatie worden gesproken. Persoonlijke veiligheid. Onschendbaarheid van het briefgeheim en van den huisvrede. Verbod van het schorsen van de grondwettelijke waarborgen. Algemeen stemrecht, voor beide geslachten, op een-en-twintigjarigen leeftijd, na een tijdperk van zes maanden van burgerschap; gewaarborgde vrije en geheime stemming, met wegneming van alle belemmeringen waaraan candidaten onderhevig of blootgesteld kunnen zijn. Vergoeding van het bekleeden van alle openbare ambten. Opheffing van de provinciale staten. Opheffing van de staande legers. Algemeene bewapening van het volk. Verbod voor militairen civiele en openbare ambten te bekleeden. Uitsluitend civiele personen mogen minister zijn. Opheffing van de staatsuitkeering aan de geestelijkheid, ontbinding van alle geestelijke orden en onteigening van hun goederen. Kostelooze rechtsverschaffing. Hof van gezworenen voor alle misdrijven. Afschaffing van de doodstraf. Onafzetbaarheid van de gerechtelijke ambtenaren, zoolang men nog niet overgegaan is tot benoeming door verkiezing. Herziening van het Wetboek van krijgs- en tuchtrecht. Een krijgsraad of militair gerechtshof zal slechts in tijd van oorlog worden ingesteld voor militaire misdrijven, bedreven door militairen. De werkgevers zullen strafrechtelijk worden vervolgd als zij oorzaak zijn van het niet nakomen van de arbeidswetten. Het onderwijs is kosteloos en openbaar (= godsdienstloos) in al zijn geledingen. | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
woningen. Uitoefening van toezicht door arbeiders in alle werkplaatsen van den handel en de industrie. Ik heb dit gewijzigde programma in zijn geheel opgenomen, omdat het opgesteld en aangenomen is onder den onmiddellijken invloed van Largo Caballero, en het reeds bij de vorming van het Volksfront duidelijk werd, dat dit in zijn breedste steunvlak - de socialistische partij - een diepen barst vertoonde. Reeds in Februari werd de vrees geuit dat het Volksfront ontbonden zou worden wegens een definitieve scheuring in de socialistische partij, door de tegenstelling Prieto - Caballero. Largo Caballero is de laatste jaren steeds meer gaan overhellen tot de gewelddadige actie om aldus de sociale omwenteling te bewerken. Ten derde, de communistische partij, welke naar verluidt, een veertig- of vijftigduizend leden telde in het | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
begin van dit jaar. De communistische denkbeelden konden in Spanje, vooral onder de landbevolking van Andaloezië en Extremadura, gemakkelijk aanhang vinden. Eerstens omdat in Spanje sinds onheuglijke tijden communaal bezit heeft bestaan, de zgn. gemeentegronden. Verder echter ook omdat deze landbevolking zeer arm en onontwikkeld is. De armoede van vele Spaansche dorpelingen is ongelooflijk voor wie ze niet door aanschouwing kent. Overal in Spanje, maar in Andaloezië en Extremadura vooral, kan men de menschen bij honderden tellen die nooit voldoende hun honger hebben gestild, wier woning een krot zonder bed of geriefelijkheden is, wier lichaam onvoldoende is gekleed. Zij hebben geen schoolonderricht gehad, de schaarschte aan dorpsgeestelijken is oorzaak van hun gemis aan geestelijke en zedelijke leiding. De harde maatregelen van de openbare macht hebben hen sinds eeuwen verbitterd. Er zijn tenslotte voor hen slechts twee werkelijkheden, de bodem dien zij bewerken en de honger dien zij gevoelen. Hoe gemakkelijk zullen zij dus gelooven, dat een strook van dien onmetelijken grond hun toebehoort om hun honger te stillen. Zij leven in de grootste afzondering, van de moderne beschaving kennen zij zelden iets meer dan den overvalswagen en de bewapening van het politiecorps. Het communisme had als politieke partij nog geen beslissenden invloed in Spanje bij de vorming van het Volksfront. Het was daartoe te verdeeld. Sommigen neigden over tot het Russische communisme, hetzij naar de opvatting van Trotzki, hetzij naar de opvatting van Stalin, het dictatoriale staatscommunisme. Velen zijn ‘non-conformistisch’, en streven naar een soort van anarchistisch communisme. Een krachtige leiding met als onmiddellijk doel revolutionnaire actie was er niet in Spanje. Men moet ook niet den invloed die daartoe van Rusland zou zijn uitgegaan overschatten. Rusland heeft te zeer de hulp van burgerlijke staten noodig om zich in Spanje - en dus in Frankrijk - in opspraak te brengen. De Spaansche leiders hebben dat ingezien en zooveel mogelijk alle spontane actie gematigd, of zoo noodig bedwongen. | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
Ten vierde, de arbeiderspartij van Marxistische vereeniging (Partido Obrero de Unificación Marxista), een sinds het begin van dit jaar snel tot uitbreiding gekomen organisatie. Deze partij streeft naar een onafhankelijke, revolutionnaire politiek van de arbeidersklasse, en zij zoekt samensluiting, ter gemeenschappelijke actie, met de bonden van revolutionnaire arbeiders. Het doel is de overwinning van het proletariaat en de vernietiging van alle fascistische bewegingen. De maatschappelijke omwenteling moet volstrekt zijn, de regeering moet in handen komen van de arbeiders, met een wetgevende vergadering van arbeiders, boeren en soldaten. Bekende leiders van deze organisatie zijn Joaquín Maurin, Julián Gorkin en Andrés Nin. Zij vindt voornamelijk aanhang in Catalonië, en telde in Januari vijftig- tot zestig duizend leden. Ten vijfde, de anarchisten. De anarchisten zijn vereenigd, men kan niet zeggen georganiseerd, in twee partijen, de Nationale Arbeidsbond (Confederación Nacional de Trabajo), een bij de wet erkend genootschap, en de Iberische Anarchistenbond (Federación Anarquista Ibérica). Het gezamenlijk ledental is met anderhalf millioen niet overschat. Het Spaansche anarchisme is destructief, het beoogt de volkomen vernietiging van de maatschappelijke instellingen en beginsels. Het streeft naar een samenleving gebaseerd op volstrekte persoonlijke vrijheid, met eerbied voor anderer vrijheid. Het staat fel tegenover onzen burgerlijken staat, doch even fel tegenover de socialistische dictatuur of het knechtende staatscommunisme. Het Spaansche anarchisme predikt den cultus van de eigen persoonlijkheid. Het verwerpt alle bindend gezag van buiten. Het verwacht al het goede van den persoonlijken ondernemingszin en het welwillend, gemeenschappelijk overleg. Het erkent geen leider, slechts een voorman die aan de gemeenschappelijke gevoelens en wenschen een passende uiting geeft, en den weg tot de verwerkelijking ervan vindt. De maatschappelijke omwenteling moet met geweld tot stand worden gebracht, alle destructieve middelen worden | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
daartoe geoorloofd geacht. De mensch moet bevrijd worden van de mechanisch ingerichte maatschappij, omdat daar binnen zijn eigenlijke wezen niet tot ontluiking kan komen. Zeer merkwaardig is het in de geschriften van Spaansche anarchisten te lezen, of in den omgang met hen te hooren, hoe zij boven de vastheid van wil, de geestkracht, den ondernemingszin en den moed de welwillendheid en de goedheid des harten prijzen. En deze zelfde menschen deinzen voor geen gewelddaad terug als zij deze noodig achten.... en zij achten ze als regel noodig. Zij zijn voorstanders en toepassers van de directe actie, in al haar meedoogenlooze gewelddadigheid. Scherp geteekende karakters van Spaansche anarchisten vindt men in de werken van Pio Baroja, Sender, Arconada, e.a. Bij de vorming van het Volksfront hebben de anarchisten zich voor het eerst bereid verklaard een gemeenschappelijke politieke actie te steunen. Zij hebben voor het eerst - met hun anderhalf millioen stemmen! - aan de verkiezingen deelgenomen, en daarbij op de meest linksche candidaten gestemd. De gemeenschappelijke verkiezingsactie leidde tot de overwinning van het Volksfront. Deze overwinning was vrijwel voor ieder een verrassing. Zij werd door de meest tot oordeelen bevoegde leiders van links en van rechts niet verwacht, zelfs niet waarschijnlijk geacht. De dagbladen hebben de uitspraken dienaangaande van mannen als Largo Caballero, Besteiro, Romanones, e.a. bekend gemaakt. Besteiro had een overwicht van de rechtsche en centrumpartijen verwacht, Largo Caballero geloofde in een versterking van het centrum met een toevloed van rechts naar links, doch in niet grooten getale, zoodat er een regeering van het centrum en de partij van Gil Robles zou worden gevormd. De graaf van Romanones had zelfs een zeer groote versterking verwacht van de Katholieke Volkspartij, welke een civiele dictatuur zou brengen en tenslotte moest uitloopen op het herstel van de monarchie. De uitslag was gunstig voor het Volksfront, maar de overwinning was niet definitief te noemen. Geen enkele uitslag van een Spaansche | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
verkiezing is dit, door de techniek van het kiesstelsel, en de inmengingen van de regeering, zooals ook nu weer gebeurde (afzetten van gouverneurs van provincies en gemeentelijke besturen). Den negentienden Februari vormde Azaña een, voornamelijk burgerlijk-liberale, regeering. De eerste maatregelen van de nieuwe regeering waren de weder aanstelling van de in April 1931 verkozen gemeentebesturen, de afkondiging van algeheele amnestie met betrekking tot de gevangenen uit de October-revolutie, de wedererkenning van het zelfbestuur van Catalonië en van Companys als president, en tenslotte een besluit dat groote onrust in de bedrijven veroorzaakte, nl. het bevel het wegens politieke stakingen ontslagen personeel weer in dienst te nemen. In het begin van Maart besloten de afgevaardigden van het Volksfront te onderzoeken of Alcalá Zamora de Grondwet niet had geschonden met de ontbinding van de vorige Cortes. Op verschillende wijzen probeerden de regeering en persoonlijke vrienden van president Alcalá Zamora hem te bewegen vrijwillig zijn ontslag in te dienen, hetgeen hij beslist weigerde. De Cortes zette hem daarop af als president van de Spaansche Republiek ingevolge artikel 81 van de Grondwet, hetwelk luidt: De president zal gedurende den tijd van zijn mandaat hoogstens tweemalen de Cortes kunnen ontbinden, indien hij dit noodig acht. Zijn besluit is aan deze voorwaarden verbonden, ten eerste moet het decreet deugdelijke redenen hebben, en ten tweede moet dit decreet tot ontbinding vergezeld gaan van een oproep tot nieuwe verkiezingen binnen het tijdsbestek van zestig dagen. Van de vierhonderd zeventien aanwezige en erkende afgevaardigden keurden tweehonderd acht en dertig de ontbinding van de vorige Cortes af, waardoor Alcalá Zamora vervallen werd verklaard van zijn waardigheid. | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
Hij is door het Volksfront ten val gebracht, maar als de rechtsche partijen - die hem nu de hand boven het hoofd hielden - de overwinning hadden behaald, zou zijn lot hetzelfde zijn geweest. Gil Robles heeft in den verkiezingsstrijd heftig tegen den president geageerd, zijn eerste redevoering was een kwetsende toespraak, en de aanplakbiljetten kondigden den beoogden val van Alcalá Zamora aan. Volgens de meening van rechts en van links is Alcalá Zamora als president een mislukking geweest, noodlottig voor Spanje. Hij heeft zich nooit boven de partijen kunnen verheffen. Bij zijn verkiezing zeide hij reeds te zullen streven naar de principiëele herziening van de Grondwet... waarbij hij trouw zwoer. De positie van den president is nauwkeurig omschreven in de GrondwetGa naar voetnoot1). Alcalá Zamora heeft zich evenwel bevoegdheden en rechten toegekend welke in de Grondwet hem niet zijn toegekend. Hij was, zooals bekend is, een overtuigd voorstander van het tweekamerstelsel, en heeft, bij gebreke aan een senaat of hoogerhuis, deze willen belichamen. Hiertoe heeft hij zich gemengd in zaken en besprekingen waar hij buiten had dienen te blijven. Inplaats van terzijde te staan als vaderlijk toeschouwer, werd hij herhaaldelijk in allerlei onderhandelingen actief, hij ontwikkelde een persoonlijken invloed en gebruikte zelfs zijn beslissende autoriteit waar zulks onwettig of ongewenscht was. Men verweet hem o.a. dat hij bij ministeriëele crisissen personen bij zich ontbood ter consultatie, welke geen partij in de Cortes vertegenwoordigden. Herhaaldelijk zond hij wetsontwerpen terug, of greep hij in. Er was een voortdurende spanning tusschen de Cortes en den president, en een vijandige stemming was merkbaar bij zijn redevoeringen in de Cortes. Het was algemeen bekend, dat de president een heftig partij-man was, hij heeft bijv. al het mogelijke gedaan om de partij van Lerroux, welke slechts samen gehouden werd door het gezag van den leider, te doen verloopen, hetgeen hem gelukt is. In 1935 heeft Alcalá Zamora zelf de hervorming van de Grondwet voorgesteld (men herinnert zich wellicht ook zijn scherpe critiek op de Grondwet), een | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
voorstel dat niet kan uitgaan van den president, doch dat verklaarbaar is bij een hartstochtelijk man van rechts die in voortdurend conflict was, innerlijk en uiterlijk, met een Grondwet van links. In het jaar 1934 had hij openlijk in strijd gehandeld met de grondwettelijke bepaling betreffende amnestieGa naar voetnoot1). Tenslotte ontbond hij, tegen het advies van velen in, de vorige Cortes, hetgeen, naar men wist, een heftigen verkiezingsstrijd zou doen ontbranden, te heftiger en te minder gewenscht na de poging tot revolutie van 1934. Hierdoor heeft Alcalá Zamora het land dat de continuïteit zoo hoog noodig had, er toe gebracht opnieuw zijn koers te wijzigen, en de schommelingen verergerdGa naar voetnoot2). Verder bezat Alcalá Zamora in hooge mate de befaamde Spaansche loslippigheid, hetgeen in zijn positie een bijzonder ongewenschte eigenschap was. Ook vermaakte hij zich met het bespotten van ministers, hoogwaardigheidsbekleeders en dergelijken, door het vertellen van puntige anecdoten, die hen in een dwaas daglicht stelden. Dit heeft veel invloedrijke menschen tegen hem ingenomen. Deze kleine, menschelijke bijkomstigheid moet in de algemeene beschouwing over de oorzaken van zijn val niet over het hoofd worden gezien. Alcalá Zamora wordt verder algemeen geroemd om zijn juridische bekwaamheden, zijn scherp verstand, zijn eerlijkheid, en zijn nauwkeurigheid. Men kan van hem tegemoet zien een uitvoerig werk over de Spaansche Republiek en zijn Mémoires, werken waarmede de geschiedenis zal zijn gebaat. Over de keuze van den nieuwen president bestond aanvankelijk oneenigheid onder de partijen. Genoemd werden Sanchez Román, tegen wien onmiddellijk oppositie werd gevoerd door de arbeiderspartijen, omdat hij het manifest van het Volksfront niet had willen onderteekenen, Besteiro, tegen wiens benoeming de linker vleugel van de socialisten zich verzette, Martínez Barrio, wien echter zijn partij - de Republikeinsche Unie - als leider wilde behouden, en Alvaro de Albornoz, vooral gesteund door uiterst links. | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
Gekozen werd Azaña, die zelfs als eenig candidaat werd gesteld. Het Volksfront heeft in zijn geheel de candidatuur van Azaña gewild, omdat het in hem de waarborgen zag voor een evenwichtige politiek. Men zag in Azaña een man die boven de partijen uit zou kunnen regeeren, en zoozeer leiding zou kunnen geven, dat de partijen in het parlement, op bezadigde en redelijke wijze, de oplossing van hun geschillen konden zoeken. Azaña was door zijn karakter en zijn liberale vorming in negentienden eeuwschen trant oorspronkelijk heel geschikt voor bemiddelingsman, voor scheidsrechter. Zoo is zijn eerste optreden geweest in de Wetgevende Cortes van de Republiek, maar de hartstochten zijn aanstonds zoo hoog opgelaaid, dat de uiterste partijen den scheidsrechter hebben gewraakt. Deze koele, sceptische, snijdend intelligente man stond voortdurend in de branding. Dit heeft in deze vijf jaren den scheidsrechter geschaad. Zoo min rechts als links hebben hem begrepen, de actie van rechts heeft hem tot aansluiting met links genoodzaakt, maar zijn liberale vorming en de geheele opzet van zijn leven en werken maakt het voor hem moeilijk zoo niet onmogelijk zich te verplaatsen in den geest van de arbeiderspartijen. De druk van deze partijen is sterker geworden, de tegenstellingen zijn onverzoenlijker geworden, maar in het parlement zou Azaña, als leider van de links-republikeinsche partij, gesteund door de Republikeinsche Unie en vlottende groepen welke in het centrum waren samengebracht, wellicht nog een vruchtbare, parlementaire politiek hebben kunnen ontwikkelen. ‘Ik wil dingen tot stand brengen’ heeft Azaña herhaaldelijk gezegd, en inderdaad door zijn persoonlijken invloed werden de brandende kwesties van de Kerk en het leger door de Grondwet geregeld op een wijze die voor het land en het volk, en voor de Kerk als geestelijk instituut niet het minst, vruchtbaar had kunnen zijn. ‘Ik zal een president zijn die door geen van de uitersten zal overheerscht of onder den voet geloopen worden’, zei hij voor zijn ambtsaanvaarding. De geschiedenis van de Republiek deed voorzien, dat het eenige punt van overeen- | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
komst van rechts en links zou zijn hun verwerping van dezen bemiddelingsmanGa naar voetnoot1).
* * *
De overwinning van het Volksfront werd door de groote massa verkeerd verstaan. Zij zag in die overwinning een waarborg, een machtiging tot onmiddellijk optreden, tot een zelfstandig verwerkelijken van haar illusies en wenschen. Evenals de menigte, reeds vóór het bekend worden van den geheelen uitslag der verkiezingen, de gevangenissen had bestormd om de politieke gevangenen te bevrijden en deze invrijheidstelling wettelijk had doen erkennen, aldus vooruitloopend op de te verwachten besluiten van amnestie-verleening, zoo kwam zij nu ook in beweging om zelf haar bestaan te regelen overeenkomstig de eischen welke zij stelde, en waarvan de vervulling meermalen in het uitzicht was gesteld. De menigte greep dus in, op revolutionnaire wijze, in het oeconomische leven. Op vele plaatsen namen de boerendaglooners stukken land in bezit ter bewerking, zulks grootendeels overeenkomstig de voorschriften en aanwijzingen welke sommige syndicaten in omloop hadden gebracht. Om eenige voorstelling te geven van hoe dit geschiedde, geef ik hier de geheime instructies van een landbouwsyndicaat uit Badajoz. Zij luiden aldus:
| |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
Badajoz, 20 Maart 1936Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
De regeering werd door de feiten gedwongen artikel 44 van de Grondwet in werking te stellen. Dit artikel verklaart dat de rijkdom van het land dienstig moet zijn aan de nationale oeconomie, dat alle eigendom in beslag kan worden genomen om het dienstbaar te maken aan de belangen van het land en het volk, en dat het particulier bezit kan worden gesocialiseerd, alles onder toezicht van den staat. In groote haast, om niet te ver achter de voldongen feiten te blijven, werden duizenden van land voorzien, en werden boerderijen in collectief bezit genomen, en kolonisaties georganiseerd. Dit leidde tot ernstige verwarring eenerzijds - er was geen voldoende voorziening van werktuigen, fondsen, vervoermiddelen, kundig toezicht - en tot bloedige geschillen anderzijds. Geschat wordt, dat in drie maanden bijna tachtig duizend menschen op deze overijlde manier in het bezit van grond zijn gesteld. In de industriëele bedrijven ging het evenzoo. De arbeiders eischten wat hun zoo vaak was toegezegd, en pasten zelf de arbeidswetten - artikel 46 van de Grondwet - toe. De politiemacht was onder de leiding van door het Volksfront benoemde chefs gebracht, en deze kwam dus in de maatschappelijke troebelen welke ontstonden in de grootste ongelegenheid. Zij durfde niet krachtig optreden. Nadat Azaña tot president was gekozen, werd er een nieuwe regeering gevormd, waarin volgens de overeenkomst, gesloten bij het aangaan van het Volksfront, geen socialisten of communisten zitting kregen. Eerste minister, tevens minister van oorlog, werd Casares Quiroga, van de links-republikeinsche partij, met zeven portefeuilles voor zijn partij (binnenlandsche zaken, financiën, openbare werken, onderwijs, marine, landbouw en buitenlandsche zaken), twee portefeuilles voor de Republikeinsche Unie (handel en nijverheid en posterijen en telegrafie) en een portefeuille voor de links-Catalaansche partij (arbeid). Dit ministerie kwam onmiddellijk voor groote moeilijkheden te staan door de maatschappelijke onrust. Energieke maatregelen durfde zij niet nemen, want hiermede zou de eenheid van het Volksfront worden bedreigd. De politieke passies van de uiterste partijen barstten los, met Spaansche | |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
heftigheid en gewelddadigheid. Een reeks van aanslagen op personen volgde, met de onverbrekelijke koppeling van het recht der wedervergelding. De belangrijkste aanslagen zijn de volgende. Die op Jiménez de Asúa, socialistisch kamerlid, die ongekwetst bleef, zijn begeleider werd gedood. Uit wraak werden eenige kerken in brand gestoken. Een maand daarna werd de magistraat Pedregal neergeschoten. In het eind van April werden de gebroeders Badía in Barcelona gedood. Beiden waren op den voorgrond tredende persoonlijkheden van de Catalaansche beweging. De noodlottige reeks liep uit in den moord op den monarchistischen leider Calvo Sotelo. Stakingen en onlusten verstoorden het bedrijfsleven, half Mei kwamen de officieren te Alcalá de Henares openlijk tot muiterij, eind Mei moest de regeering overgaan tot het sluiten van de vereenigingsgebouwen van den anarchistischen arbeidsbond, welke voortdurend onrust bracht. Verschil van opvattingen, o.a. wat stakingen aangaat, bracht de anarchisten en de socialisten in vijandige tegenstelling, de unie binnen het Volksfront werd vergeten. Deze oneenigheid vond weerklank onder de socialisten zelf. De linksch-socialisten begonnen sterker aan te dringen op een radicale maatschappelijke omwenteling, de gematigden wilden zitting hebben in de regeering om van boven-af geleidelijk deze revolutie te bewerken. De regeering verloor hierdoor haar grootste steunvlak, en begon te wankelen. Door dezen algemeenen toestand van het land, de zwakheid van de regeering, de bedreiging van uiterst-links en de onzekerheid van lijf en goed, werd de samensluiting der rechtsche partijen hechter, zij konden gemakkelijker tot een gezamenlijk plan van actie komen, hun gewapende voorbereiding daartoe voltrok zich, vrijwel voor ieders oog, en eenige dagen na den moord op Calvo Sotelo gingen zij tot de beslissende daad over, den opstand, om met het geweld der wapenen de macht in handen te krijgen. |
|