De Spaansche burgeroorlog
(1936)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendZijn oorzaken en mogelijke gevolgen
[pagina 9]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 10]
| |
op. De kunst van het labiele evenwicht werd Alfons noodlottig. Het leger hield hem staande, voorloopig. In September 1923 nam generaal Primo de Rivera als militair dictator het bestuur des lands in handen. Het oogenblik was goed gekozen, beter gezegd, er was geen keuze maar noodzaak. De openbare orde werd verstoord door politieke aanslagen, en door stakingen die de duizend per jaar overschreden. Het leger en de koning zelf waren gediscrediteerd door de verpletterende nederlagen in Marokko; Primo de Rivera sloot het begonnen onderzoek en verbood de openbare discussie. De dictatuur vond in het begin geen verzet. De openbare orde werd hersteld, de industrie werd voortgeholpen door ontzaglijke sommen voor openbare werken, arbeidswetten voorzagen in de eerste nooden van de werkende klasse, Marokko werd in zooverre gepacificeerd dat een aanzienlijk leger zich veilig kon gevoelen en aan de kolonie uiterlijke rust kon waarborgen. Primo de Rivera was een dictator naar den smaak van het Spaansche volk. Een welbespraakt sabreur. Zijn rhetorische toespraken en drastische maatregelen hadden aanvankelijk succes, totdat bleek dat de eerste slechts geestig lofwerk en de laatste een volkomen verstoring van het maatschappelijk leven waren. Van 1926 af had de dictator allen tegen zich, industriëelen, landbouwers, burgerij, intellectueelen en zelfs een deel van het leger. De wereldcrisis van 1929 vond Spanje zonder reserves. De roofbouw had die verbruikt. Koning Alfons probeerde met zijn gewone behendigheid zijn eigen positie te redden door den dictator te desavoueeren en terug te keeren tot een bijna normaal grondwettelijk bestuur. De poging mislukte. De monarchie deelde in het discrediet van de dictatuur. De koning werd scherp veroordeeld wegens zijn schending van de Grondwet, hij had gemeene zaak gemaakt met den dictator en werd voor diens schadelijk gebleken politiek aansprakelijk gesteld. De oppositie-partijen sloten zich, met terzijdestelling van alle essentiëele en bijkomstige verschillen, samen om de | |
[pagina 11]
| |
monarchie ten val te brengen. In Augustus 1930 werd het beroemde Verdrag van San Sebastian opgesteld. Men kwam daarbij overeen een gemeenschappelijke actie te gaan voeren betreffende de volgende drie punten. Ten eerste, de grondvesting van de Republiek. Ten tweede, de organisatie van deze Republiek met de mogelijkheid voor zelfbestuur van bepaalde gewesten. Ten derde, de erkenning van de verstandelijke, zedelijke en maatschappelijke rechten van den enkeling. Dit verdrag van San Sebastian werd onderteekend door mannen en partijen die vrijwel geen enkel punt van overeenkomst hadden, behoudens hun actie tegen de monarchie. Zij werden vereenigd door de negatie. De bewogen geschiedenis van de Republiek komt daaruit voort. De bondgenooten van het oogenblik waren de onverzoenlijke tegenstanders van de toekomst, liberale katholieken (Alcalá Zamora), conservatieve democraten (Lerroux), sociaal-democraten (Prieto), marxisten, links-republikeinen, radicalen, federalisten, separatisten en vlottende elementen als Azaña, Largo Caballero, e.a. Dit revolutionnaire comité gaf het volgende manifest in het licht: Spanjaarden! Uit het diepst van het hart van het Spaansche volk stijgt de kreet om gerechtigheid omhoog. Wij worden daardoor gedrongen te probeeren deze gerechtigheid te verschaffen. Het volk heeft zijn hoop gevestigd op de Republiek, en het staat gereed deze uit te roepen. Wij hebben tevoren een beroep op de Wet gedaan, om het volk te dienen. Men heeft ons afgewezen. Toen wij om recht vroegen heeft men ons de vrijheid ontnomen. Toen wij vervolgens om vrijheid hebben gevraagd, heeft men ons een schijn-parlement toegestaan, een volksvertegenwoordiging die niet de stemming van het volk weergaf, maar bijeen geroepen was door de dictatuur. Deze was een instrument in de handen van een koning die de grondwet met voeten heeft getredenGa naar voetnoot1)). Men had tot deze volksvertegenwoordiging zijn toevlucht genomen om een regiem te redden dat ons als Staat heeft onteerd, | |
[pagina 12]
| |
als Natie tot volslagen machteloosheid heeft gebracht, en als Maatschappij tot de anarchie heeft geleid. Men beoogt nog slechts een dynastie te redden die door het lot veroordeeld schijnt ten onder te gaan aan haar physieke kwalen. Men beoogt een koning te redden, wiens troon gebaseerd is op de rampen van Cavite en Santiago de CubaGa naar voetnoot2)) en op de bloedige nederlagen van Monte-Arruit en AnnualGa naar voetnoot3)). Een koning die zijn plaats misbruikt om zich te verrijken door industriëele en financiëele transacties. Men beoogt de poging van het volk om recht te eischen te verijdelen en geen gevolg te geven aan het verzoek om te onderzoeken welke personen voor de nationale rampen verantwoordelijk zijn. Er is geen aanslag welke niet is bedreven, geen machtsmisbruik waartoe men niet is overgegaan, geen verderf dat niet tot alle rangen van het Staatsbeheer is doorgedrongen, ter persoonlijke verrijking of tot onverantwoordelijke verspilling der Staatsfondsen. De macht is in plaats getreden van het Recht, de willekeur in plaats van de Wet, de teugelloosheid in plaats van de discipline. Het geweld heeft het gezag verdrongen, en in de plaats van de gehoorzaamheid is de slaafsche onderworpenheid gekomen. De onbekwaamheid treedt driest op waar de kennis van zaken schuchter wordt. De aanmatiging geeft zich uit voor moed, en de schaamteloosheid doet zich voor als eer en deugd. Wij zijn door al deze wantoestanden in een poel van verderf verzonken. De eenige weg tot uitredding is de revolutie. | |
[pagina 13]
| |
revolutie een misdaad, maar waar tyrannie heerscht is de revolutie een daad van gerechtigheid. Als het volk onze meening niet deelde en ons niet bijstond, zouden wij er niet toe overgaan de revolutie te bewerken en er de leiding van te nemen. Doch met de zekerheid van den steun van het volk nemen wij de verantwoordelijke plaatsen in, aan den vooravond van een nationalen opstand, welke de medewerking van alle Spanjaarden vraagt. Wij zijn er zeker van, dat de deuren van de fabrieken, kantoren, universiteiten, zelfs van de kazernes open zullen gaan om onze schare te vergrooten. In dat plechtige uur zullen alle soldaten vrije burgers zijn en de burgers zullen soldaten zijn ten dienste van het Vaderland en van de Republiek. Dit revolutionnaire manifest was geteekend door Alcalá Zamora, Prieto, Azaña, Lerroux, Miguel Maura, de los Rios, Casares Quiroga, Domingo, d'Olwer, Martínez Barrio, Largo Caballero, Alvaro de Albornoz. Vele politieke en sociale richtingen en opvattingen waren samengekomen tot een hartstochtelijk protest, waarop het volk antwoordde met de verkiezingen van 12 April. De beteekenis van deze verkiezingen is vooral psychisch. Het Spaansche volk, onvoldoende gevormd in maatschappelijk, zedelijk en verstandelijk opzicht, koos zonder zakelijk overleg of oordeel des onderscheids den weg die naar iets onbekends leidde. Het onbekende zou allicht beter zijn dan het bekende. Een goed deel van de burgerij heeft voor de Republiek gestemd, omdat het den koning veroordeelde, en niet omdat het de monarchie verwierp. De vooruit- | |
[pagina 14]
| |
strevende katholieken volgden in vertrouwen mannen als Alcalá Zamora, of onthielden zich van de stemming. Koning Alfons en de verantwoordelijke monarchistische leiders hebben geen juist inzicht gehad in den toestand van het oogenblik, en zijn door de feiten overrompeld. Welbeschouwd schijnen allen door den uitslag, en de voor de hand liggende gevolgen, van de verkiezingen verrast te zijn geweest. Men had over de Republiek gepraat, voor de Republiek geijverd, maar voorloopig nog niet de Republiek verwacht. De komst van de Republiek bracht allen in verlegenheidGa naar voetnoot1).
Het bleek dat de Republiek het eenige middel was om de gegeven politieke situatie te wijzigen, of juister gezegd te liquideeren. De koning werd beleefd terzijde geschoven, het leger was door het overhaaste vertrek van den koning te verbaasd voor eenige daad tot behoud van den troon, en de belangrijkste monarchisten en aristocraten gaven de partij gewonnen. Deze burgerlijk vreedzame ontknooping van een verwikkelde situatie, welke tot hevige uitbarstingen had kunnen leiden, heeft ten gevolge gehad dat men de werkelijkheid uit het oog verloor. Het instituut van de monarchie verloor zijn prestige in den operette-achtigen aftocht van den koning. De politieke vraagstukken van het oogenblik verloren hun werkelijke verhoudingen en werden geheel overgebracht op het terrein van de theoretische beschouwing. Dit werd al spoedig duidelijk. De voorloopige regeering, welke bestond uit mannen met tegenstrijdige inzichten en tendenzen, kon zelfs geen eenheid van handeling vinden ten opzichte van de eerste staatkundige en maatschappelijke vereischten. Men vond den natuurlijken overgang niet van een autocratische, buiten de grondwet getreden monarchie naar een democratische staatsorde. Over de volgende principiëele punten diende een eenheid van actie gevonden te worden: de inrichting van den Staat met be- | |
[pagina 15]
| |
trekking tot de eischen van meer of minder uitgebreide zelfregeering van verscheidene gewesten (Catalonië, de Baskische provincies, Galicië), de groote oeconomische vraagstukken, en de brandende kwestie van de verhouding van Staat en Kerk. In het revolutionnaire manifest waren geen aanwijzingen gegeven voor de politieke richting welke de voorloopige regeering dacht in te slaan. Den dag dat zij het bewind in handen nam, kwamen de uitersten reeds tegenover elkaar te staan op het punt conservatieve republiek of sociale revolutie. Sommigen verdedigden het standpunt van geleidelijke evolutie, anderen verdedigden een radicale omwenteling. Deze, aanstonds dramatisch geworden tegenstelling, had haar voorafschaduwing gevonden in de even schilderachtige als typisch Spaansch onwerkelijke discussies in de gevangenis te Madrid, in December 1930, waar Alcalá Zamora, Maura (Miguel), Albornoz, de los Rios, Largo Caballero en andere politieke voormannen gevangen zaten, naar aanleiding van de revolutionnaire poging van de kapiteins Galán en García Hernández. De heeren bespraken hun ontworpen politieke actie voor den dag, dat zij 's lands zaken zouden besturen. De links-socialist Botella Asensi leidde het gesprek naar het kernpunt der vragen, het punt waarover van te voren een beslissing genomen diende te worden, nl. evolutie of revolutie. De groepen teekenden zich onmiddellijk af, Alcalá Zamora, Maura en Albornoz rechts, conservatief, burgerlijk-constitutioneel, voor evolutie; de links-socialist voor radicale revolutie; de socialisten van de midden-groep, Largo Caballero en de los Rios zwijgende toeschouwers. De laatsten wachtten af, stonden op den brugGa naar voetnoot1)). Voor de feiten geplaatst, weifelde de veelkleurige regeering reeds in haar eerste handelingen. Deze weifeling werd onmiddellijk noodlottig. Door kinderlijke uitlokkingen van | |
[pagina 16]
| |
uiterst-rechtsche jongelui ontbrandde de bedwongen volkspassie, welke bij de uitroeping van de Republiek geen aanleiding tot uitbarsting had gevonden. Deze passie werd door andere elementen geleid. De Republiek werd bij de burgerij in opspraak gebracht door de grove gewelddadigheden tegen de Kerk in de maand Mei. Onder den indruk van deze gewelddadigheden, waartegen door gemis aan juist inzicht in de oorzaken, aanleidingen en toedracht geen doeltreffende maatregelen waren genomen - de regeering vreesde een principiëele beslissing te moeten nemen - kwamen de Wetgevende Cortes bijeen. De socialisten (in drie groepen te verdeelen) waren in de meerderheid. Zij waren de best georganiseerde partij, hadden de afdoendste propaganda-middelen, en spraken door hun radicale plannen tot het hart en de verbeelding van het volk. De republikeinsche katholieke partij bestond eigenlijk niet, de katholieken hadden nog geen doeltreffende actie ontwikkeld tot vorming van een krachtige politieke groep. Daar was nog geen gelegenheid voor geweest. Gil Robles is daarmede begonnen. De separatisten en federalisten waren vertegenwoordigd (een zesde van de Cortes) en vonden in de socialisten, tegen uitwisseling van stemmen, op beslissende oogenblikken den noodigen steun. De republikeinen hadden hun politiek en sociaal standpunt nog niet bepaald, behalve wat de instelling van de Republiek betreft, en konden dus onder sterken druk van links gebracht worden. In deze samenstelling en deze sfeer, welke door de besliste overheersching der socialisten niet de weerspiegeling was van de stemming en de opvattingen van het Spaansche volk, ging men, met onvoldoende besef van de gegeven psychische, staatkundige en maatschappelijke werkelijkheid, over tot het ontwerpen en afkondigen van de grondwet. De ontwikkelingsphase van volstrekte monarchie tot radicale democratie, waartoe eeuwen noodig zijn, meende men in enkele jaren te kunnen doormaken. Men bracht daardoor het land en het volk in nog heftiger bewogenheid, en stelde zich bloot aan de reactie. | |
[pagina 17]
| |
De Wetgevende Cortes had haar werkzaamheid te richten naar de drie groote problemen van Spanje, welke dringend om regeling en oplossing vroegen, nl. het nationale vraagstuk, de verhouding tot de gewesten en de betrekking tot de koloniën; het maatschappelijke vraagstuk, de honderdduizenden werkloozen en de slechte toestanden in de bedrijven en den landbouw; en het probleem van de positie der Kerk in den Staat. Het eerste vraagstuk, het nationale, betrof voornamelijk de vorming van den Staat zelf. Spanje was een staat geworden in de vijftiende eeuw, onder de Katholieke Koningen, het was echter nooit een natie geworden. Spanje bestaat geographisch, linguistisch en ethnologisch uit onderscheidene groepen, welke door Ferdinand en Isabella in een gemeenschappelijke actie zijn samengebracht. Philips de Tweede heeft van Spanje een natie willen maken, dit is zijn grootsche opzet en zijn noodlottige mislukking. De centraliseerende politiek van Madrid - Madrid copieert gaarne Parijs, en niet alleen in de politiek - heeft echter gefaald, omdat zij wilde verstikken wat zij had moeten leiden en in het geheel moeten opnemen. Catalonië, een gebied met eigen taal, cultuur en raskenmerken, in de Middeleeuwen een bloeiende, zelfstandige staat, had zich niet kunnen schikken in de gedwongen positie van provincie van Spanje. Het verzet is meermalen heftig en bloedig geweest, in de zeventiende eeuw leidde dit tot een langdurigen oorlog, in de achttiende tot herhaalde pogingen tot opstand, en in de negentiende eeuw tot een steeds breeder uitloopende volksbeweging. Deze beweging, welke begon als een litteraire strooming, een romantische opleving van de dichtkunst in de volkstaal, werd van een letterkundige beweging een nationale, van een nationale tot een politiek-sociale, met tal van onderscheidene vertakkingen. Het uiteindelijke doel, een statenbond van de gebieden waarin het Catalaansch - met aanmerkelijke verschillen - wordt gesproken (Catalonië, Valencia, de Balearen, is voor allerlei nevenbedoelingen gebruikt en misbruikt. De groot-industriëelen hebben er | |
[pagina 18]
| |
een twintig jaren geleden een middel in gevonden om druk op Madrid uit te oefenen ter verkrijging van beschermende rechten, de socialisten hebben er hun maatschappelijke theorieën in geschoven, de anarchisten hebben er gebruik van gemaakt om hun voornaamsten vijand, den Staat, er een slag mee toe te brengen. Een staat die verbrokkelt, opent een weg voor de verbrokkeling van de maatschappij. Catalonië eischte een gematigde zelfregeering, hierover waren de conservatieve burgerij en de socialisten het eens. De Kerk had de landstaal ingevoerd. Een nuchter inzicht in hun eigenbelang - de Catalanen zijn practische handelsmenschen - weerhield hen van volkomen afscheiding. Het industriëele Catalonië is op het landbouwende Castilië en Andaloezië aangewezen. De Wetgevende Cortes had derhalve in haar wettelijke regeling te erkennen de zelfstandige persoonlijkheid van Catalonië en deze te omschrijven in een toegekende autonome constitutie, wat administratie en recht betrof, maar in ondergeschikt verband in den Spaanschen staat. Catalonië werd dus niet erkend als nationale persoonlijkheid (als Estat Catalá, zooals zij zich reeds op 12 April 1931 had uitgeroepen), maar als gewest, met eigen karakter en taal, en een zelfstandig bestuur, de Generalitat de Catalunya. De onderhandelingen over en de toekenning van dit zelfstandig gewestelijk bestuur maakte de separatistische neigingen van Galicië en de Baskische provincies levendiger. Galicië staat linguistisch en psychisch nader tot Portugal dan tot Spanje. Het eigen volkskarakter van deze nijvere landstreek, die bruikbare en nederige werkkrachten heeft gegeven aan geheel Spanje en deelen van Zuid-Amerika, had zich niet vastgezet in een politiek streven. Een wederopleving van de litteratuur in de volkstaal - vooral de, weemoedige en zangerige, dichtkunst - bleef in zijn eigenlijke beteekenis en in zijn politieken weerslag beperkt tot de intellectueelen en kunstenaars. De goed geleide propaganda van de socialisten heeft er in enkele jaren een politieke strooming uit afgeleid. Deze strooming is, zooals | |
[pagina 19]
| |
het vriendelijke karakter van het volk, bedaard en zonder kolken. Van de Baskische separatistische neigingen kan men, wat den oorsprong betreft, hetzelfde zeggen, maar de gevolgen zijn anders, overeenkomstig dit geheimzinnige ras met zijn scherpe trekken. Van de Baskische cultuur valt weinig te zeggen, voorloopig. Het belangrijke museum van Bayonne vat haar samen, rustige, kleurige volkscultuur. De taal is in haar linguistische betrekkingen nog steeds een onontsluierd mysterie, te moeilijker te doorzien vanwege het gemis aan geschiedkundige documenten. Het taalgebied wordt steeds kleiner, in Spanje blijft het thans beperkt tot Guipuzcoa, en gedeelten van Biskaye, Alava en Navarre. Met de Fransche provincies samen zijn er zeven Baskische provincies die in hun imposante banier verkondigen te streven voor ‘Een eenig God en rechtvaardige wetten’. Sinds een halve eeuw bestudeert men - onder invloed van de Catalaansche beweging - de eigen taal en zijn er enkele pogingen daarin een litteratuur te scheppen. Krachtiger is echter het nationale gevoelen ontwaakt, onder de inwerking van de socialistische propaganda die hier, zooal niet bondgenooten in de sociale actie, dan toch medestanders in de politieke actie vond. Den Basken werd het Statuut van een zelfstandige regeering toegezegd, een goed deel van hen bleef dan ook in Juli j.l. aan de zijde van de regeering van Madrid, ter verkrijging van dit uitgebreid Statuut. ‘De banier der Basken is verscheurd’, hoorde ik een van hen in een indrukwekkende vergadering zeggen. ‘Voor het eerst staan wij, katholieke Basken, tegenover katholieke stamgenooten’. Het Baskisch genie, religieus, diep-menschelijk, hard van kanten en hartstochtelijk van gevoelen, heeft steeds sterk ingewerkt in de Spaansche cultuur. Unamuno en Pio Baroja zijn twee typische Basken, men kan hen bijna de menschelijkste auteurs van de hedendaagsche Spaansche letteren noemen, menschelijk in den zin van hun bewogenheid, onrust van gedachten, strijd met een diepen achter- | |
[pagina 20]
| |
grond van leed, behoefte aan idealen, aan scheppende kracht. Het nationale probleem bevatte ook de kwestie inzake Marokko. Deze laatste strook van een eertijds onmetelijk koloniaal bezit heeft den Spanjaarden schatten geld en stroomen bloed gekost. De Cortes had in het begin van deze eeuw in dit gebied het ‘lastige leger’ afgeleid, zonder de gevolgen te overzien. De Spanjaarden, vroeger bekwame maar miskende kolonisatorenGa naar voetnoot1)), waren sinds lang hun oorspronkelijke koloniale politiek en hun koloniale recht vergeten, en hadden in hun koloniën slechts wingewesten gezien. In het begin van de zestiende eeuw hadden zij mannen gehad als Vitoria, Cortés, Las Casas, e.a., met constructieve plannen, in den modernen tijd hebben zij de gevolgen van het gemis van mannen als Snouck Hurgronje en Lyautey smartelijk moeten ondervinden. In het laatste gebied dat hun bleef verzaakten zij de eerste plichten van een koloniale mogendheid, het openen van afzetgebieden. Hiertoe hadden de Spanjaarden openbare werken moeten ontwerpen, het land oeconomisch in beweging moeten brengen, de hygiënische en maatschappelijke toestanden moeten verbeteren, het volk moeten ontwikkelen - want geen groot-industrie is mogelijk met een analphabetisch volk. Hoe zouden de Spanjaarden dit evenwel elders hebben kunnen doen als zij het in hun eigen land verwaarloosden? Het leger drong tot militaire expedities, welke tot rampen als die van Annual leidden. Primo de Rivera hielp de Franschen Abd el Krim te verslaan, en hij bracht betrekkelijke rust en veiligheid in Marokko. De resultaten waren echter, welbeschouwd, negatief, er werd niet meer - op grooten schaal - gevochten in Marokko. De Wetgevende Cortes moest een positieve oplossing geven, van de kolonie een welvarend gebied maken ter bevordering van de Spaansche industrie. De principieele tegenstellingen van de conservatieven | |
[pagina 21]
| |
en de socialisten kwamen thans bijzonder scherp uit. Het koloniaal-politiek talent van de socialisten moet nog steeds bewezen worden, de Spanjaarden toonden duidelijk het niet te bezitten, en lieten de kwestie hangende.... als het zwaard aan het zijden draadje, een bedreiging van internationalen aard, en thans zeer actueel.
* * *
Het oeconomische vraagstuk werd van den eersten dag van de Republiek af door de regeering en vervolgens door de Wetgevende Cortes uit socialistisch oogpunt bezien. In de regeering hadden drie socialisten plaats genomen, voor Handel en Nijverheid, voor Justitie, en voor Financiën, en deze beïnvloedden de besprekingen in de Kamer. Wat uitwerking van hun maatschappelijk plan en organisatie van hun actie betreft, waren de socialisten het sterkst, het zakelijkst, het onmiddellijkst, en het meest doorzettend. Tegen deze krachtig geleide beweging waren de andere groepen niet opgewassen, zij hadden geen zuiver omlijnd standpunt. Het oeconomische vraagstuk eischte onmiddellijke oplossing. De landbouw wachtte reeds eeuwen op verbetering van de toestanden, voor de boeren en de daglooners, en voor de wijze van landbewerking. In het eind van de achttiende eeuw had de vooruitstrevende Jovellanos een handleiding geschreven voor een bevredigende regeling van de landbouwvraagstukkenGa naar voetnoot1)). Deze regeling is nooit toegepast. Zij is nog steeds actueel. Het agrarische probleem van Spanje is een veelvoud van problemen, door de verscheidenheid van de toestanden. In vrijwel het geheele Noorden, van Oost tot West, is het kleingrondbezit, zelfs versnipperd grondbezit, overwegend, in het Zuiden en Extremadura is het grootgrondbezit algemeen. Het zgn. agrarische probleem betreft voornamelijk het Zuiden, met zijn zorgelijke toestanden. Tien tot twaalf millioen hectaren grond waren in handen van de grootgrondbezitters, die het | |
[pagina 22]
| |
gedeelte dat bewerkt werd langs een kettingreeks van belanghebbende tusschenpersonen aan kleine pachters lieten, welke met daglooners werkten. Het algemeene pachtrecht schaadde de methode van bearbeiding van den grond, in het klein-bezit en in het groot-bezit. De op korten termijn aangegane pachtcontracten, met ongebonden vrijheid van den pachtheer inzake opzegging van de overeenkomst, stuitten allen ondernemingszin. De boerendaglooners hadden en hebben, overal in Spanje, een pauperbestaan. Loonen van twee tot vijf peseta's per dag (een peseta was kort voor den burgeroorlog negentien cent) zijn vrij algemeen. De agrarische hervorming, voorgesteld en uitgewerkt door de Wetgevende Cortes is als volgt. De principieële beschouwing is dat het land, het volk en de industrie gediend zijn bij de ontginning en bebouwing van den grond. Een erkend feit is dat een zeer groot deel van den bodem onbebouwd is. Voornamelijk in het Zuiden liggen honderdduizenden hectaren woeste grond. Bij de nieuwe wet wordt bepaald, dat op grooter schaal ontginningen en bebouwingen ter hand zullen worden genomen. De Staat zal gronden ter beschikking stellen, eigen grond of land dat, naar gelang van de omstandigheden en personen, zonder of tegen vergoeding zal worden onteigend. Geen vergoeding krijgen degenen die tegen de Republiek samenspannen of hun gronden niet dienstbaar maken aan het maatschappelijk belang. De door den Staat beschikbaar gestelde gronden kunnen worden gepacht, of zelfs worden afgestaan met het recht van vruchtgebruik, onder de strikte voorwaarde, dat opeenhooping van gepachte gronden of verkregen gronden in één hand verboden blijft. Met dien verstande echter, dat wel de gemeentes, naar een eeuwenoud gebruik in het Zuiden van Spanje voornamelijk, grond in bezit kunnen krijgen. Deze instelling dient zelfs bevorderd te worden vanwege de voordeelen van de moderne techniek, welke voor den kleinen bezitter moeilijk te verwerven zijn. Het is verboden werkkrachten van buiten de gemeente te gebruiken. | |
[pagina 23]
| |
De eerste maatregelen betroffen, naar schatting, een millioen hectaren en zouden twintig duizend gezinnen een bestaan geven. Voor het Noorden van Spanje ontwierp de Cortes een juridische hervorming, een herziening van de pachtwetten naar de eischen welke een duurzaam landbouwbedrijf stelde. In de pachtovereenkomsten moesten bepalingen worden opgenomen welke den ondernemingszin van den pachter bevorderden. Tevoren werden bijv. alle verbeteringen eigendom van den pachtheer, en bij de pachtovereenkomsten op korten termijn of pachtovereenkomsten welke willekeurig opzegbaar waren, werd de pachter dus afgehouden van het aanbrengen van verbeteringen, bijv. besproeiïngswerken en dergelijke. De binnenlandsche kolonisatie, waarmede reeds vroeger een begin was gemaakt, diende in grooter afmetingen en onder betere voorwaarden voor de kolonisten te worden voortgezet. Als algemeene maatregel voor den landbouw werden gewestelijke Raden van Toezicht ingesteld. De voorzitters van deze raden zouden worden benoemd door het Instituut voor Landbouwhervorming, hetwelk ressorteert onder den Minister van Landbouw. De leden, zes in getal, deels landeigenaars deels landbewerkers, zouden tot taak hebben toe te zien op de stipte toepassing van de wetten. Het Instituut zou staatscredieten tot zijn beschikking krijgen, tot een maximum van vijftig millioen peseta's, en zorg dragen voor den gemeenschappelijken aankoop en verkoop van materiaal en producten. De overige landbouwstreken kwamen door den aard van hun bedrijf meer onder de industriëele wetgeving, nl. de kurk-, olie-, wijn- en sinaasappelgebieden. Wat den handel en de industrie aangaat, ging de Wetgevende Cortes uit van het beginsel van de van staatswege geleide oeconomie. De Staat dient den handel en de nijverheid te bevorderen, en tevens toe te zien dat deze zich ontwikkelen onder voor den arbeider gunstige omstandigheden. De Spaansche groot-industrie is nog van jongen datum, zij dateert van het jaar 1891 ongeveer, het jaar van | |
[pagina 24]
| |
de herziening der douane-tarieven. In het jaar van de komst van de Republiek leefden in Spanje ruim twee en een half millioen menschen van de industrie en den handel, tegen bijna negen millioen die van den landbouw en bijna acht millioen die in de huisnijverheid enz. een bestaan vonden. De industriecentra zijn Catalonië, Valencia, Asturië, en een deel van de Baskische provincies (Bilbao, Guipuzcoa). De Spaansche bodem is nog gebrekkig ontgonnen. In vele mijnen wordt niet gewerkt. De opbrengst aan kolen, tin, erts, koper, lood, zilver, kwikzilver kan zeer worden opgevoerd. Staal wordt onvoldoende gefabriceerd; drie vierden van het ijzererts wordt uitgevoerd. Handel en industrie worden belemmerd door het gebrek aan goede verbindswegen, en de Cortes stelde zich tot taak deze te verbeteren. Het spoorwegnet diende te worden uitgebreid. De spoorwegen, behalve de hoofdlijnen naar Madrid, zijn gering in getal en beteekenis. De havens zijn in slechten staat, hetgeen vooral de kustvaart belemmert en daardoor een ongunstigen invloed uitoefent op de industrie. Het verkeer ‘over den weg’ moet worden bevorderd, dus goede, moderne autowegen. De Wetgevende Cortes ontwierp en maakte wetten voor handel, nijverheid en landbouw, voornamelijk met socialistische strekking. Zij nam de plannen voor openbare werken van de dictatuur over. Zij stelde het staatstoezicht op (particuliere) spoorwegmaatschappijen in, en staatscontrôle op handelsovereenkomsten en ontginningsconcessies.
* * *
Insgelijks werden er, steeds onder de overheersching van de socialistische theorieën, ingrijpende wetten gemaakt inzake de verhouding van den Staat en den enkeling, en de verhouding van den Staat en de Kerk. Ten opzichte van de verhouding van den Staat en den enkeling werd het volgende bepaald. De vrijheid van den enkeling, zedelijk, verstandelijk, godsdienstig, maatschappelijk en staatkundig, wordt geëerbiedigd en door wetten omschreven. Spanje is een democratische republiek van arbeiders van alle cate- | |
[pagina 25]
| |
gorieën, georganiseerd onder het bestuur van vrijheid en recht. De soevereiniteit berust bij het volk. Alle juridische voorrechten, verbonden aan geboorte, stand, kunne, godsdienst, worden afgeschaft. Adellijke titels vervallen. Het stemrecht wordt zonder onderscheid toegekend aan mannen en vrouwen. Alle ambten staan voor mannen en vrouwen gelijkelijk open. Het huwelijk is gebaseerd op gelijke rechten. Echtscheiding bij de wet is mogelijk. Buiten het huwelijk geboren kinderen worden als wettige kinderen erkend. Het persoonlijk bezit is ondergeschikt aan het gemeenschappelijk belang. Onteigening van bezit is onder nader omschreven voorwaarden mogelijk. De arbeid is een nationale verplichting, en staat onder de bescherming der wetten. De Republiek zal iederen arbeider de noodzakelijke voorwaarden voor een passend bestaan verzekeren. Bij de wet zal worden voorzien in verzekeringen tegen ziekte, ongevallen, werkloosheid, ouderdom, hulpbehoevendheid en dood. De arbeid van vrouwen en kinderen zal aan bijzondere voorwaarden onderhevig zijn. Bepaling van maximum werktijd en minimum loon. (De achturige werkdag was al onder de monarchie aangenomen). Jaarlijksche vacantie met behoud van salaris. Aandeel in de winst en medezeggenschap in de bedrijven. Wat de verhouding tot de Kerk betreft, oordeelde de Wetgevende Cortes, dat de godsdienst een zaak van den enkeling was, een zaak des harten. De godsdienstige belijdenissen werden dus gelijk en betrekkelijk van waarde geacht. Hiermede verviel het beginsel van het katholicisme als staatsgodsdienst, en de eenheid van Kerk en Staat. Alle godsdiensten zijn gelijk voor de Wet. Daaruit volgt de (geleidelijke) afschaffing van de salarissen welke de Staat uitkeerde aan de Roomsch-Katholieke geestelijkheid. Geestelijke orden welke gevaarlijk werden geacht voor den Staat, werden ontbonden - een maatregel tegen het Genootschap der Jezuieten - en hun goederen verbeurd verklaard. De andere orden werden bij de Wet geregeld wat hun maatschappelijke positie, werk en fondsen betreft. Sterke beperking van het recht tot aanvaarding van lega- | |
[pagina 26]
| |
ten. De kerken hebben het recht godsdienstonderwijs te geven, in eigen instituten. Het onderwijs dat van staatswege zal worden gegeven is openbaar (leekenonderricht), kosteloos en verplichtGa naar voetnoot1)).
* * *
Het is duidelijk dat in een land als Spanje tegen zulke, diep in het persoonlijke, maatschappelijke en nationale leven ingrijpende ontwerpen, wetten en maatregelen een sterke tegenstand werd gewekt. Deze tegenstand werd echter eerst langzaam-aan georganiseerd in oppositie-partijen. De eerste phase van de Republiek, welke men in de socialiseerende zou mogen noemen, loopt ten einde in het jaar 1931. In dien tijd gaan allerlei vooraanstaande mannen over tot de oppositie. Ortega y Gasset (Don José) hield in December 1931 in Madrid voor een uitgelezen publiek een magistrale lezing over de Grondwet, en kwam tot de gevolgtrekking, dat deze Republiek niet de republiek was waarvoor hij, en zoovele intellectueelen, had geijverd. Unamuno ging insgelijks over tot de oppositie, krachtens aard en inzicht. In de rechtsche partijen werden de richtlijnen van actie nauwkeuriger aangegeven. Alcalá Zamora was na de aanneming van artikel 26 (betreffende de verhouding van den Staat en de Kerk, en de opheffing van het Genootschap der Jezuieten) uit de regeering getreden en was met zijn groep van liberale katholieken oppositiepartij geworden. Maura vormde een conservatieve republikeinsche partij, eveneens in oppositie. De Agrariërs, de traditionalistische partij van Navarre, de radicalen en een aantal onafhankelijken, stelden zich ook tegenover de regeering. Van officiëele zijde (door een herderlijken brief van den Spaanschen primaat) werd den katholieken een aanwijzing gegeven voor hun politieke houding: zij hadden te stemmen op goede katholieken. De ontevredenheid en ontstemming welke in Spanje ont- | |
[pagina 27]
| |
stonden, vond haar oorzaak in wat men noemde de anticlericale en de anti-liberale actie van de regeering en van de Wetgevende Cortes. Men sprak van socialistische demagogie. Van linksche dictatuur. De algemeene grieven waren van godsdienstigen, staatkundigen en oeconomischen aard. De bepalingen betreffende de Kerk werden als een sectarische, vijandige actie tegen de Kerk en den godsdienst beschouwd. De katholieken gevoelden het gezin en de gemeenschap bedreigd door de wetten aangaande het huwelijk, de echtscheiding en de bepaling betreffende het wettig achten van buiten het huwelijk geboren kinderen. Bezwaren van staatkundigen aard werden ingebracht tegen de ontworpen statuten van zelfregeering. Dit achtte men een verbrokkeling van Spanje, een terugval tot den toestand van vóór de Katholieke Koningen. De volgende aanklachten werden geuit tegen het sociaal-oeconomisch bewind van de regeering. Verspilling van de staatsfondsen. De publieke uitgaven waren met honderden millioenen gestegen. De gemeente-financiën werden ernstig in de war gebracht. De overijld toegepaste wetten op landbouw- en industriegebied hadden onheilzame gevolgen, vooral in een tijd waarin de wereldcrisis zwaar op Spanje drukte. In de theoretische behandelingen van het landbouw- en industrie-vraagstuk hadden de regeering en de Cortes de werkelijke toestanden en de eischen daarvan over het hoofd gezien. Er waren bedrijven ontwricht door bepalingen die niet ter zake dienden. De oogst bleef verre beneden het normale - een feit van verreikende beteekenis in een van landbouw levend land - en de industrie kon zich moeilijk staande houden door de ontijdige en onoordeelkundige inmenging van den staat. Bij deze aanklachten voegde men beschuldigingen betreffende het slechte beheer van staatseigendommen, het favoritisme, de opeenstapelingen van betrekkingen in één hand, en de onverantwoordelijk hooge salarissen en uitkeeringen aan bepaalde personen. Verder achtte men de persoonlijke veiligheid (willekeurige gevangennemingen en deportaties) en het particulier eigendom niet voldoende beschermd en gewaarborgd. De bezittende | |
[pagina 28]
| |
klasse werd daardoor verontrust. Het maatschappelijk leven werd bovendien verstoord door uitbarstingen van volkspassies, welke de regeering niet bij machte of van zins was te bedwingen. Een reeks van stakingen ontwrichtte het oeconomische bestaan. (Van 1931-1933, het zgn. socialistische biënnium, zijn er meer dan vijf en twintig honderd stakingen geweestGa naar voetnoot1)). De regeering zocht haar positie tegen de opkomende reactie te beveiligen door de wet betreffende de verdediging van de Republiek. Hierbij werd strafbaar gemaakt al wat bij woord, geschrift of daad werd ondernomen tegen de Republiek, in stelligen zin door een directen aanval, in negatieven zin door verdediging van andere regeeringsstelsels (de monarchie). De regeering kreeg het recht daartegen maatregelen te nemen wanneer zij het noodig oordeelde, door het verbod van te vergaderen, beperking van de vrijheid van drukpers, en schorsing van een aantal bepalingen van de Grondwet. In het eerste jaar van de Republiek werd Alcalá Zamora gekozen tot president van de Republiek, met een overweldigende meerderheid van stemmen. Deze verkiezing is een feit van groot belang, zij vormt een keerpunt in de geschiedenis van de Republiek. De verkiezing van Alcalá Zamora, een overtuigd katholiek, wordt toegeschreven aan den persoonlijken invloed van Azaña, langen tijd een bemiddelende figuur tusschen de uitersten. Het bevreemdende in de verkiezing van Alcalá Zamora is dat hij, die uit de regeering trad vanwege artikel 26 en in de oppositie ging, wel het presidentschap over de Republiek aanvaardde, terwijl hij de beginsels waarop zij rustte goeddeels verwierp. Velen wijten hieraan de uiteindelijke mislukking van Alcalá Zamora als president. De eerste krachtige uiting van het verzet van rechtsche persoonlijkheden is de opstand van generaal Sanjurjo, den tienden Augustus 1932. Sanjurjo had in 1931, als generaal van de Guardia Civil (een politiecorps te vergelijken | |
[pagina 29]
| |
met onze marechaussée, maar talrijker) de Republiek erkend, en haar daardoor mogelijk gemaakt. Zijn troepen volgden hem. Al spoedig rezen er tusschen Sanjurjo en de regeering meeningsverschillen aangaande de handhaving van de openbare orde. Sanjurjo drong aan op gestrengheid. De regeering plaatste hem bij een ander wapen. In Augustus 1932 probeerde generaal Sanjurjo een staatsgreep, als protest tegen de maatregelen van de regeering tegen het leger en wegens de voorgenomen toekenning van het statuut der zelfregeering aan Catalonië. - De Minister van Oorlog, Azaña, had ter besnoeiïng van het monsterachtig groote officierencorps de gelegenheid opengesteld tot het nemen van pensioen met behoud van salaris. Zeven duizend officieren maakten daarvan gebruik. Verder had hij, ingevolge het besluit van de Cortes dat Spanje afzag van iederen oorlog als middel van de nationale politiek, het leger beperkt tot de helft van zijn grootte. - Sanjurjo richtte een manifest tot het Spaansche volk, een manifest dat grootendeels woordelijk overeenkomt met het manifest van het revolutionnaire Comité van 1930, en somde daarin zijn grieven en aanklachten op. In wezen komen deze overeen met de voornoemde redenen tot ontevredenheid van de rechtsche partijen. Hierbij kwam nog o.a. de aanklacht dat de regeering en de Cortes onwettig waren. De staatsgreep van Sanjurjo mislukte. De rechtsche partijen sloten zich niet bij hem aan. De positie van de regeering werd er door bevestigd, want Azaña (eerste minister sinds October 1931) deed het voorkomen, dat het een monarchistische staatsgreep was. De wet tot verdediging van de Republiek werd toegepast, en o.a meer dan honderd rechtsche bladen voor korten of langeren tijd geschorst. Met beter inzicht in de toestanden van het oogenblik en de middelen tot het verwerven van de macht, wist Gil Robles de oppositie te voeren. Hij stichtte een katholieke volkspartij (de C.E.D.A.) en stelde een pakkend program van actie op. Hierin werden de bovenvermelde redenen tot ontevredenheid samengevat en doeltreffende middelen tot verbeteringen aangegeven. Het naaste doel was een | |
[pagina 30]
| |
parlementaire meerderheid, om aan de Republiek (waarover men zich niet principiëel uitsprak) een katholieken grondslag te geven. De katholieke volkspartij, grootendeels bestaande uit kleine boeren en burgers, met steun van het meerendeel der geestelijkheid en verscheidene kapitalisten, nam zeer snel in ledental toe. Gil Robles ging bij Duitschland te leer voor de propaganda en massaorganisatie. In het najaar van 1933 werd er tot een aaneensluiting van alle rechtsche partijen besloten, en de rechtsche oppositie kreeg door de verkiezingen van November 1933 een flinke meerderheid. De socialisten en de communisten kwamen in de minderheid. Een krachtig centrum scheen een normaal parlementsleven te waarborgen. In September 1933 had Lerroux, die van zijn stormachtige jeugd tot zijn bezadigden ouden dag een geheel gamma van politieke schakeeringen had doorloopen en als rechtsch-republikein tenslotte is geëindigd, een regeering vormd van centrum en linksche partijen. Lerroux kwam inmiddels echter dichter bij Gil Robles te staan, en hij heeft aan de overwinning van de rechtsche partijen medegewerkt. Met deze overwinning van rechts trad de Republiek in haar derde phase, welke in Spanje door de groote menigte is gekarakteriseerd als de Republiek der monarchisten. Spanje werd voortdurend in schommeling gehouden tusschen de bedreiging van een dictatuur van rechts en een revolutie van links. Het bewind van Samper - midden 1934 - was zeer zwak. De politieke aanslagen en stakingen waren aan de orde van den dag. Machtsvertoon van rechts en van links door ontzaglijke meetings. Algemeene stakingen van links opgelegd als protest tegen bijeenkomsten van rechtsche partijen. Omtrent de bewapening van de linksche partijen kreeg men bedenkelijke gegevens door de huiszoekingen in de betrokken ‘volkshuizen’ en door de geruchtmakende zaak van de wapenleveranties. Den vijf en twintigsten September gaf het nationale Comité van de links-radicale socialistische partij (I. R. S.) een manifest in het licht, waarin geprotesteerd werd tegen | |
[pagina 31]
| |
de overheersching in de regeering van aan de grondslagen der Republiek strijdige opvattingen en tendenzen. Vastgesteld werd, dat de regeering met geweld en verdrukking haar positie zocht te behouden, en dat dus slechts de weg tot gewelddadige actie over bleef. Men stelde deze in het uitzicht en formuleerde de volgende eischen: Onmiddellijke inbeslagneming van de landerijen van de Kerk, den adel en de grootgrondbezitters, zonder vergoeding, en ter beschikbaar stelling van dien grond aan de betrokken gemeenten, met aanwijzing voor verdeeling en bewerking. Spoedige organisatie van de markten en credieten voor het landbouwbedrijf. Bestrijding van de werkloosheid, door openbare werken, verdeeling van grond, bescherming van de industrie. Toepassing van de arbeidswetten, als medezeggenschap in de bedrijven enz.Ga naar voetnoot1)) Gemeentelijke en gewestelijke autonomie. Onwettig verklaring van de geestelijke orden, verbanning harer leden en verbeurdverklaring der goederen, welke voor weldadige doeleinden en onderwijs moeten worden gebruikt. Openbaar (= godsdienstloos) en kosteloos onderricht, van lager tot hooger, voor de onvermogenden, en steun voor de begaafdsten. Radicale bezuiniging op alle onproductieve uitgaven, als voor Oorlog, Marine en dgl. Opvoering van de progressieve inkomstenbelasting en in omloop brenging van rustend of dood kapitaal. Ontbinding van alle fascistische organisaties. Het comité vestigt er de aandacht op, dat dit geen omschrijvingen zijn van vage wenschen, maar eischen die een onmiddellijke vervulling vragen. Den derden October vormde Lerroux een regeering waarin drie leden van de C.E.D.A., zeven radicalen, en eenige conservatieven zitting kregen. Ministers zonder portefeuille waren Pito Romero (gezant bij het Vaticaan van de Republiek en Martínez de Velasco, leider der agrariërs, in wien velen een monarchist zagen. De weerslag van dit feit was ontzaglijk. Alle republikeinsche instellingen en partijen, de Izquierda Re- | |
[pagina 32]
| |
publicana (Azaña), de Unión Republicana (Martínez Barrio), de Partido Nacional Republicano (Sánchez Román), de Izquierda Radical Socialista, de Partido Federal Autónomo verklaarden eenstemmig te breken met de instellingen van het bewind en met alle middelen de handhaving van de Republiek te zullen bewerken. Zelfs de conservatieve partij, de Partido Conservador, liet een door Miguel Maura opgesteld manifest in omloop brengen, waarin gewezen werd op het gevaar van den burgeroorlog, dat sinds de verkiezingen van 19 November dreigend was geworden, en waarin werd verklaard dat men alle betrekkingen verbrak met de regeering. Een algemeene staking, een opstand in Asturië en de verklaring van volkomen onafhankelijkheid van Catalonië volgden insgelijks als tegenmaatregelen tegen de instelling van de nieuwe regeering. De regeering ontwikkelde echter een activiteit en een energie welke overeenkomstig waren aan haar hachelijke situatie, en zij wist zichzelf te handhaven. Het woord van een ervaren Spaansch staatsman werd vervuld ‘Een regeering die niet wil vallen, valt niet’. De algemeene staking werd bedwongen, de opstand in Catalonië mislukte, voornamelijk doordat de commandant van de troepen van Catalonië, generaal Batet, de regeering van Madrid trouw bleef. Het verloop van dien opstand is in vele opzichten merkwaardig. De president van de Generalitat van Catalonië, Companys, had de volkomen zelfstandigheid van Catalonië binnen een federale Spaansche Republiek uitgeroepen, omdat ‘door het antidemocratisch karakter van de nieuwe regeering van Madrid de Republiek haar oorspronkelijk karakter verloor, en daarmede de autonomie van Catalonië in gevaar kwam’. De regeering van den uitgeroepen Estat Catalá organiseerde zelf een algemeene staking, welke mislukte door de tegenwerking van de anarchistische partij (de F.A.I.). Er ontstond, vooral in Barcelona, een ernstige verwarring met gewelddadige conflicten. Companys heeft geen langdurigen weerstand tegen de troepen van Batet aangedurfd, | |
[pagina 33]
| |
juist vanwege de oneenigheid onder de Catalaansche nationalisten (republikeinen, fascisten, socialisten). De Estat Catalá heeft, na de uitroeping ervan, op zes October, tien uren bestaan. Batet nam Companys gevangen, en deze verklaarde bij het eerste verhoor als actief leider aan de beweging te hebben deelgenomen, aansprakelijk te willen worden gesteld voor de gebeurtenissen, geen geweld te hebben gebruikt, slechts bevel te hebben gegeven de Generalitat te verdedigen, en zich vrijwillig te hebben overgegeven aan de militaire macht van MadridGa naar voetnoot1)). De opstand van Asturië was van anderen aard. Dit was een beweging van mijnwerkers, grootendeels communisten, welke zich snel uitbreidde. De mijnwerkers hielden veertien dagen stand tegen de troepen, zij organiseerden in Oviedo een communistischen staat, maar gaven zich tenslotte onder bepaalde voorwaarden over, nl. dat de Marokkaansche troepen en het Vreemdelingenlegioen niet in het mijndistrict zouden komen. Generaal López Ochoa heeft deze voorwaarden aangenomen, maar zich er niet aan gehouden. Het snelle recht hetwelk hij door zijn zwarte troepen en het Vreemdelingenlegioen heeft laten uitoefenen, als straf en vergelding voor de wandaden van de communistische terreur, heeft de Spaansche Republiek in haar vierde phase gebracht, nl. in die van de definitieve voorbereiding tot de oplossing der kwesties met macht of geweld, niet met redelijk overleg. De verwarde strijd van de verschillende partijen wordt na 1934 een principiëele strijd, welke een scheidingslijn door de partijen maakt. De groepen beginnen zich in twee hoofdgroepen samen te voegen, voor of tegen de hoofdbeginsels van de Republiek. Beide hoofdgroepen bereiden zich voor om, van boven af of van onder af, hun inzichten te doen triomfeeren. | |
[pagina 34]
| |
De eerste maatregel van de regeering, welke een loochening van de Republikeinsche Grondwet was, was de schorsing van het statuut van zelfregeering van Catalonië (Januari 1935). In Maart volgde de principiëele strijd over de al of niet terechtstelling van twintig terdoodveroordeelden uit de troebelen van 1934. Het uitvoerend comité van de links-radicaal socialistische partij maakte in diezelfde maand in een manifest bekend, te zullen streven naar een volkomen verwerkelijking van de democratische revolutie. In Mei kwam Azaña in het openbare leven terug, na een tijdlang in hechtenis te zijn geweest onder de beschuldiging van een hoofdaandeel te hebben gehad in het verwekken van den opstand in Catalonië. Den zesden April 1935 was hij te Madrid vrijgesprokenGa naar voetnoot1)). Einde Mei hield hij in Valencia voor een groote menigte een rede, een felle aanval tegen de regeering, welke bestond uit de coalitie der vier reactionnaire partijen, voormannen Lerroux, Martínez de Velasco, Alvarez en Gil Robles, de laatste als Minister van Oorlog, met vier van zijn partijgenooten in de regeering. Drie veel gerucht makende schandalen verhitten de politieke atmosfeer, het zgn. Straperlo-schandaal, dat ook in ons land eenigen weerklank heeft gehad, verder dat van de knoeierijen bij den invoer van graan en dat van zgn. steun aan reederijen. Tal van politieke personen werden daarin betrokken. Verscheidene hooggeplaatste ambtenaren werden, voornamelijk vanwege de ‘Straperlo-affaire’, ontslagen, andere trokken zich na eenigen tijd terug. Lerroux, die langen tijd de spil van de politiek was geweest, werd volkomen uit het politieke leven gelicht. Het jaar 1935 sloot met een rede van Azaña voor een ontzaglijke menigte even buiten Madrid. Men schat dat er een half millioen menschen tezamen waren gekomen. Azaña, die van 1931 af steeds meer naar links opgeschoven was, plaatste zich door deze lezing en zijn beroep op de samenwerking tot het herstel van de grondwettelijke be- | |
[pagina 35]
| |
ginselen van de Republiek, aan het hoofd van een coalitie van gematigd republikeinen tot links-socialisten en communisten. Het Volksfront teekende zich af. Het jaar 1936 begon met de ontbinding van de Cortes, een besluit dat de afzetting van den president der Republiek tengevolge zou hebben. De verkiezingen voor de nieuwe Cortes werden bepaald op half Februari. Volgens Gil Robles sloten rechts en links elkaar uit. Een redelijk overleg was niet mogelijk. Men kan dit de lijkrede over de democratische republiek noemen.
Overziet men de geschiedenis van de Republiek van April 1931 tot Februari 1936, dan ziet men ongeveer dertig ministeriëele crisissen, drie parlementen, twee pogingen tot revolutie met honderden dooden, bijna tienduizend stakingen, eenige honderden kerken en kloosters verbrand, ontelbare politieke aanslagen, gevangenissen vol met politieke gevangenen, bijna een millioen werkloozen, een verstoord oeconomisch leven, een grondwet die door in elkaar loopende perioden van staat van beleg geen of vrijwel geen toepassing heeft kunnen vinden. Men ziet een volk, dat in beweging is gekomen, maar nog niet geleerd heeft zoozeer het redelijk en zedelijk wezen van den naaste te eerbiedigen, dat ieder in vrede zijn eigen weg kan gaan. Men ziet een smartelijk gemis aan mannen die een ‘verkeersregeling’ voor deze in beweging gebrachte menigte weten te vinden. In de verwarring, welke aldus ontstaat, probeeren allen zich met geweld een doorgang te verschaffen. In deze sfeer werden in Februari 1936 de verkiezingen gehouden voor de nieuwe volksvertegenwoordiging. |
|