| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Natacha Voronech.
De overgang was zoo groot dat mijn nieuwe bestaan er onwezenlijk door werd. De eerste dagen was ik als verlamd door de rumoerige drukte om me heen, het gebel van telefoons, het tikken van schrijfmachines, het slaan van deuren van komende en gaande menschen, het gepraat, het geschreeuw. Ik was aan de volkomen stilte van mijn kloosterachtige verblijf onder de San Francisco gewend geraakt, en gewoon geworden nu en dan mijn werk te onderbreken, en in de duisternis te staren die als een wand om mijn kring van licht stond. De kamer waar ik nu zat was een helderlicht vertrek, op de derde verdieping van een groot huis, aan een drukke straat in Madrid. Van buiten drong het getoeter van auto's, het zware gedreun van vrachtwagens, en het roepen en schreeuwen van menschen door, onderbroken door het zingen van de troepen die naar de exercitieplaatsen gingen, of daarvan terug kwamen.
Overal kranten. Op tafels, stoelen, kasten, vensterbanken, op den grond, overal kranten. Eenige malen per dag werden nieuwe stapels kranten gebracht, Engelsche, Fransche, Duitsche, Amerikaansche, Scandinavische, Nederlandsche, Italiaansche en Spaansche, uit Franco-Spanje. Wij verdeelden die onder elkaar, en gingen voort met ons werk. Wij lazen, knipten, vertaalden, maakten uittreksels, en werden inmiddels herhaaldelijk opgebeld om inlichtingen te geven over de buitenlandsche berichtgeving over Spanje.
| |
| |
Wij waren met ons vieren. Een Spanjaard, een Duitscher, een Zweedsch meisje en ik.
Het Zweedsche meisje, Gretha Andersen, kende ik van de Alianza. Zij was een van de beroemdheden uit het begin van den Spaanschen burgeroorlog, een bijna legendarische figuur uit dien verwarden, epischen strijd. Als men haar nu moeizaam zag voortstrompelen, gesteund op twee stokjes, zou men niet vermoeden dat zij een gevierde danseres was geweest, die een triomftocht door Spanje maakte toen de opstand uitbrak.
Zij was van het Spaansche volk gaan houden, omdat het haar zoo hartelijk had toegejuicht. Zij kon echter ‘alleen maar dansen’. Zelfs een eenvoudig verband leggen, gelukte haar niet goed. Maar zij was mee uitgetrokken om te helpen. Honderden gewonde milicianos had zij uit de vuurlinie gehaald en naar de geïmproviseerde hulpposten achter het front gebracht. 's Avonds had zij gedanst, achter de loopgraven, in het open veld. Zij was lang, strooblond, en had helderblauwe oogen. Voor Spanjaarden een heel ongewone verschijning.
Na den val van Toledo, toen drommen milicianos, met achterlating van wapenen en gewonden, naar Madrid vluchtten, had zij voor Aranjuez die vlucht weten te stuiten. Zij was midden op den weg gaan staan, en was gaan dansen. Een wilden, opwindenden dans, den ‘Berserkerdans’. Enkele vluchtende milicianos waren blijven staan, en hadden een kring om haar gevormd. Zij begonnen hun angst en moeheid te vergeten, bij het zien van deze vreemde, mooie vrouw, die in haar dans den moed der vertwijfeling, de bezetenheid van de gevechtswoede uitdrukte. En langzaam-aan werd het vuur in hen weer aangewakkerd, zij juichten de danseres toe, met nieuw geloof in zichzelf en in de zaak die zij verloren hadden gewaand. Steeds meer drommen vluchtelingen kwamen naderbij, uitgeputte milicianos, die zich in doodsangst voortsleepten, en telkens in ontzetting omzagen of zij de Mooren nog niet zagen verschijnen. Doch de kleine groep in wie de geestdrift en het geloof in zichzelf opnieuw was gewekt, vormde een dam op den weg, en deze
| |
| |
bracht de vluchtelingen tot staan, die van hun doodsangst werden verlost bij het zien van een groep juichende milicianos, rondom een dansende vrouw.
Dienzelfden nacht maakten de milicianos, die in een wilde paniek uit Toledo waren gevlucht, barricaden bij de toegangen tot Aranjuez. Twee dagen later werd Gretha door een granaatscherf getroffen. Zij berustte er in dat zij kreupel zou blijven. ‘Ik zou immers toch nooit meer zoo kunnen dansen, zooals ik dien avond, op dien weg naar Aranjuez heb gedanst’.
De Duitscher, Karl Schmidt, was een uitgeweken communist, een verbitterd man, die na twee jaren concentratiekamp lichamelijk en geestelijk gebroken was. ‘Zij hebben mij een keer vier en twintig uur achtereen laten staan, in een soort ijzeren koker, en daar kom ik nooit meer van boven op. Wat dat voor een lijden is, kun je niet begrijpen, je kunt het je niet voorstellen, als je het niet hebt doorgemaakt. Eerst begin je moe te worden, eenvoudig moe. Je zou willen gaan zitten. Dat kan niet. Leunen. Dat kan niet. Je knieën en je rug gaan pijn doen. Kramp in je kuiten. Stekende pijn in je lenden. Je wordt duizelig. Leeg, vreemd, in je hoofd. Je oogen branden, alsof er gloeiend zand in zit. Je armen hangen zwaar aan je schouders. De gewrichten doen pijn. Gaan er uren of minuten voorbij? Je begint in elkaar te zakken, maar er is geen ruimte om te vallen. Leunen kun je niet, er zijn punten in den koker, scherpe punten, die in je naakte lijf prikken. Het is of je spieren scheuren, en er met tangen in je gewrichten wordt geknepen. Je keel is dor en brandend heet. Je tong zwelt. Je lichaam zakt uit. Knellende band om je slapen. Waanzinnige gedachten overvallen je. Je brult als een bezetene. Het wordt donker om je heen, maar in je schedel brandt een vuur. Je valt, je blijft vallen. Je ligt op een pijnbank, en ze rukken je spieren stuk en verbrijzelen je gewrichten. Je hangt aan een kruis. Je komt even tot je zelf, en je voelt dat je staat. Elke pijnbank, ieder kruis, liever dan dit staan. Dan lig je, dan hang je, dan rust je tenminste. Een aanval van woede overvalt je. Dan donkerte, leegte, een duister, vreeselijk lijden, dat je machteloos
| |
| |
maakt. Je schreit als een kind. Je smeekt. Je bent tot alles bereid, als je maar zitten of liggen mag. Dan niets meer. Niets. Alleen een waanzinnigmakende pijn, overal, in je beenen, armen, buik, lenden, rug, schouders, nek, schedel, oogen, gezicht. De aderen in je beenen en handen barsten, je wilt je eigen bloed drinken, want je sterft van dorst, maar je kunt je niet bewegen. Je haalt je gezicht over de scherpe punten, maar je hebt niet voldoende kracht om je van kant te maken....’
Na twee jaar was hij ontvlucht, met drie kameraden. Hij was alleen aan de Belgische grens gekomen, en vervolgens naar Spanje gegaan. Een schot door zijn knie had hem ongeschikt gemaakt voor militairen dienst.
Hij was bezeten door achterdocht. In ieder vermoedde hij een spion, een provocateur, een saboteur. Bijna alle uitgeweken Duitschers die ik in Spanje heb ontmoet, waren ziekelijk achterdochtig.
Den eersten morgen dat ik op het persbureau was, begon Schmidt me al een soort verhoor af te nemen.
- Waarom ben je in Spanje gekomen?
- Om Madrid te helpen verdedigen.
- Bij welke politieke partij hoor je?
- Bij geen enkele.
- Ach so!
Zijn grauwe, magere gezicht schoof ver vooruit over tafel, en zijn grijs-blauwe oogen, waarin bijna geen glans was, keken mij heel onderzoekend aan.
- Een student die naar Spanje komt, om te gaan vechten, en tot geen enkele politieke partij behoort, dat klinkt onwaarschijnlijk.
Toen begon een soort kruisverhoor over mijn lectuur, boeken, kranten, tijdschriften. In politiek opzicht was dat niet veel zaaks, mijn belangstelling was niet uitgegaan naar politieke en sociale kwesties van onzen tijd. Schmidt dacht echter dat ik me van den domme hield. Iederen dag begon hij opnieuw, naar aanleiding van bepaalde krantenberichten, een stortvloed van
| |
| |
vragen. Ook over mijn kennissen en vrienden in Spanje, over den aard der gesprekken, onze houding ten opzichte van Rusland en de communistische partij. Gewoonlijk maakte ik me er met een vaag antwoord of een gebaar van af. De verbitterde, achterdochtige man begon me te hinderen, en ik vermeed alle verdere discussies. Hij veranderde daarop van tactiek. Hij werd vriendelijk, voorkomend, poeslief. Gretha en ik waren gewoon de ‘almuerzo’, het - poovere - warme maal om twee uur, te gebruiken in een restaurant op den hoek, waar allerlei bekenden van ons kwamen eten. Wij vormden een geanimeerd groepje, waarvan Gretha de ziel was. Als zij in vuur geraakte, sprak zij een zonderling mengelmoes van talen, Spaansch, Fransch en Zweedsch door elkaar, maar haar expressieve gebaren en haar gezicht vol uitdrukking, boeiden ons. ‘Zij danst nu met haar handen en haar gezicht,’ had een Spanjaard gezegd, en inderdaad, al haar behoefte aan plastische expressie leefde zij uit in het fraaie spel der gebaren van haar lange, magere handen, en in de beweeglijkheid van haar gelaatstrekken.
Schmidt sloot zich nu bij dit groepje aan. Hij zat stil aan een hoek van de tafel, en hij spande zich kennelijk in om geen woord, geen gebaar, te missen. De gesprekken gingen meest over kunst, litteratuur, de film, dansen, psychologische kwesties. Ieder bracht eens een vriend of bekende mee. Tal van leden van de Internationale Brigade aten met ons als zij een paar dagen met verlof in Madrid waren.
Als het gesprek even stokte, plaatste Schmidt een opmerking over de actueele, Spaansche politieke en sociale vragen. De brandende kwestie in die dagen was, eerst den oorlog winnen, of eerst de sociale revolutie voltrekken. De politieke en militaire leiding, de democraten, de rechtssocialisten en de communistische partij waren tegen de sociale revolutie. Wie deze revolutie voorstond, werd als anarchist of Trotskist gedoodverfd en gevaarlijk geacht. Velen werden gevangen gezet of gefusileerd.
Politieke discussies in het openbaar werden vermeden. Ook over Rusland werd niet gesproken. Critiek op Rusland werd
| |
| |
door de communisten niet geduld, en uitgelegd als sympathie voor anarchisme of Trotskisme.
De listige opzet van Schmidt had zelden succes. De Spanjaarden begonnen zich steeds voorzichtiger te uiten. De Engelsche en Fransche leden van de Brigade met wie wij omgingen, bijna allen officieren, waren meest democratische, anti-fascistische intellectueelen en kunstenaars, uit burgerlijke milieu's. Zij waren niet sociaal-revolutionnair gezind, en hadden verder de gewoonte aangenomen niet te discussieeren over het Spaansche politieke of sociale bewind. Tijdens hun verlof in Madrid zochten zij ontspanning door over hun vroeger werk en hun vroegere aspiraties te spreken.
Schmidt hield dat blijkbaar voor de behoedzame tactiek van menschen die veel te verbergen hadden, en zich niet wilden verraden. Hij plaatste listige vraagjes aan zijn naaste buren, meestal zonder gevolg. Men ging niet op zijn vragen in, deels omdat dit tot onvruchtbare discussies zou leiden, deels omdat men zich daardoor op gevaarlijk terrein zou begeven. Schmidt stelde zijn vragen onverwachts, met het vriendelijkste en onschuldigste gezicht dat hij kon zetten, en meestal zei hij dan ‘Sie’, ‘vous’, of ‘usted’, terwijl wij elkaar gewoonlijk tutoyeerden. Zoo'n onverwacht gestelde vraag, met burgerlijke beleefdheid, verraste vooral degenen die slechts een enkele maal in ons kringetje waren, en sommigen waren wel bereid daarop in te gaan, maar altijd wist de dichtstbijzittende dit op een of andere wijze te voorkomen.
- Wat denkt u van Gide's ‘Retour de l'U.R.S.S.’?
- ....
- Hebt u Rudolf's ‘Abschied von Soviet-Russland’ gelezen?
- Neen.
- Citrine soms, ‘I search for truth in Russia’?
- Neen.
- Gelooft u ook niet dat er onder de anarchisten en de leden van de P.O.U.M. veel fascisten en provocateurs zijn?
- ....
| |
| |
Een week nadat Schmidt de gewoonte had aangenomen om met ons te eten, bracht hij een kennis mee, een Russischen romanschrijver, die een reis door Spanje maakte. Een paar dagen later kwam hij met twee Russische vliegers, den volgenden dag met een ambtenaar van het Russische consulaat, dien wij voor een leidende figuur van de Gepeoe hielden. De Gepeoe begon berucht te worden, en dit bezoek was ons bijzonder onaangenaam. Er werd dien middag weinig gepraat, en toen Schmidt met zijn vriend was weggegaan, werden Gretha en ik bestormd met vragen over hem. Wij konden daar niet veel op antwoorden. Het eenige dat wij wisten was, dat Schmidt Stalinist was en ziekelijk wantrouwig.
Het had de aandacht getrokken dat de Russen vrijwel niets hadden gezegd. Slechts af en toe hadden zij iets in het Russisch gevraagd, waarop niemand had gereageerd. Schmidt had mij herhaaldelijk gevraagd of ik Russisch kende, en ik had gezegd van niet. Ik kende slechts enkele woorden en uitdrukkingen, die ik had opgevangen op de weldadigheidsfeesten van de Wit-Russen in Den Haag en in Amsterdam, maar ik had het beter gevonden daar niet over te spreken. Schmidt kende zelf geen Russisch, zoover wij wisten. Hem was meer dan eens gevraagd een artikel uit de Prawda te vertalen, maar hij had verzekerd geen woord Russisch te kennen.
Een paar dagen nadat Schmidt den Gepeoe-man had meegebracht, kwam hij 's middags in het restaurant met een grooten, blonden Rus, dien wij geen van allen kenden, en een meisje, dat mij heel bekend voorkwam. Terwijl zij den kring rondgingen en ieder de hand drukten, herkende ik haar plotseling. Dat was Natacha, het meisje met wie ik de reis van Toulouse naar Barcelona had gemaakt. Dat moest zij wel zijn, zij leek echter veel ouder. Zij was magerder geworden, en had niet meer dat frissche, opgewekte voorkomen. Haar gezicht had een zorgelijke uitdrukking gekregen.
Ik stond wat achteraf en kon haar rustig gadeslaan terwijl zij den kring rondging. Ik twijfelde er niet meer aan, dat was
| |
| |
Natacha Voronech. Zij gaf mij echter de hand, zonder dat zij mij scheen te herkennen.
Ook dien middag kwijnde de conversatie. Schmidt zelf was bijzonder spraakzaam. Hij vertelde dat zijn Russische kennis ingenieur was, en dat hij naar Madrid was gekomen als instructeur bij het tankafweer- en luchtdoelgeschut. Het Russische meisje - inderdaad Natacha, hij noemde dien naam - was vertaalster. Zij zou misschien op het persbureau komen. Van begin October af had zij in Barcelona gewerkt, op het Russische consulaat.
Terwijl ik, over mijn bord gebogen, mij afvroeg wat dat meisje wel moest hebben doorgemaakt, om in enkele maanden van een frisch, opgewekt kind, een vrouw te worden met zoo'n zorgelijke, bijna bittere uitdrukking op haar gezicht, hoorde ik Schmidt, op zijn joviaalsten toon, uitroepen:
- Du, Holländer, dann kannst du Russisch sprechen....
- Ik spreek geen Russisch, dat heb ik je al zoo vaak gezegd.
Wij waren allen uit ons humeur. Wij hadden het gevoel bespionneerd te worden. Schmidt had een bepaald doel, dat was voor ons allen duidelijk, en wij betreurden dat onze gezellige, vriendschappelijke gedachtenwisseling onmogelijk was geworden. Wij waren gesteld op dat uurtje, in dat stille café, waarin wij spraken over alles wat ons innerlijk bewoog. Ik had verscheidene middagen gepraat met Miles Howard, een Engelsch essayist, officier in de Brigade. Howard had zich veel bezig gehouden met de moderne psychologie, en ik had met hem het probleem der gedachtenoverdracht door voorwerpen besproken. Vandaar waren wij op de zoogenaamde ‘verschijningen’ in Madrid gekomen, en den indruk die zij op de bevolking maakten. Het feit dier ‘verschijningen’ kon moeilijk meer geloochend worden, het was echter verboden daarover in het openbaar te spreken, of er in de pers melding van te maken. In het bijzijn van Schmidt was het niet raadzaam ons gesprek daarover voort te zetten. Een officier van de Brigade, die ernstig de kwestie der objectiviteit van bovennatuurlijke verschijningen besprak, moest op
| |
| |
een man als Schmidt een verdachten indruk maken. De fanatieke Stalinisten waren afkeerig van alles wat naar persoonlijk gevoelsleven, religie, en zelfstandige, critische probleemstelling zweemde. In dit bepaalde geval zou Schmidt stellig zeggen dat wij het moraal, de kracht tot weerstand bieden, van de Madrileensche bevolking ondermijnden, door slechts voor een oogenblik te veronderstellen dat die ‘verschijningen’ objectieve feiten waren.
Wij zwegen dus en betreurden het dat wij onze gesprekken niet konden voortzetten, vooral daar Howard den volgenden dag weer naar het front moest. In een van de lange stilten tijdens den maaltijd voelde ik ineens dat iemand zijn hand op mijn schouder legde, en ik hoorde mij vragen:
- Garawitje pa ruski?
Ik keek om, en zag dat de Rus, zonder dat ik het bemerkt had, was opgestaan en naar mij toe was gekomen. De bedoeling was duidelijk. Schmidt geloofde dat ik Russisch kende. Een oogenblik te voren had ik nog, voor de zooveelste maal, nadrukkelijk verzekerd, dat ik geen Russisch sprak. Met deze, onverwacht gestelde, vraag of ik Russisch sprak, probeerde die Rus ‘me door de mand te laten vallen’. Zoo zouden zij dat formuleeren, want zij gingen van de veronderstelling uit dat ik wel Russisch kende, maar redenen had dit te verzwijgen. Welke redenen? Wat dachten zij dan? Waar hielden zij mij voor?
- Plait-il?
Het gelukte me - dacht ik - zonder verbazing of ergernis - mijn tegenvraag in het Fransch te stellen. De Rus glimlachte vriendelijk en zei, in slecht Fransch, dat hij dacht dat ik Russisch sprak. ‘Geen woord?’ ‘Dat speet hem, want hij had zoo weinig gelegenheid te spreken, omdat hij gebrekkig Fransch en Spaansch sprak.’
Vrijwel onmiddellijk na dit incident, dat ons allen onaangenaam had getroffen, stonden wij op. Schmidt en de Rus begrepen den wenk en namen afscheid. Bij de deur keerde Natacha zich om. Zij had haar taschje op tafel laten liggen. Ik nam het
| |
| |
op en gaf het haar. Schmidt en de Rus waren al buiten. Terwijl ik de deur voor Natacha open hield, zei zij, zonder mij aan te kijken, nauwelijks hoorbaar:
- Beregitjes!
Pas op! Voor wien? Waarvoor? Waarom? Wat kon mij in het bijzonder bedreigen? Hoe zou ik verdenking tegen mij hebben kunnen opwekken? Verdenking van wat? Malle obsessie. Ziekelijke argwaan van menschen die zich niet zeker van hun zaak gevoelen. Sluit je 's avonds je vensterluiken of jalousieën niet goed, zoodat er een flauw schijnseltje licht naar buiten komt, dan word je een uur lang in verhoor genomen. Bevredigt dat verhoor niet, dan word je gevangen gehouden. Tientallen van zulke gevallen waren mij bekend. Zelfs verscheidene leden van de Alianza zaten gevangen. Wat bezielde dien Schmidt in zijn achterdocht? Moest je dan allemaal Stalinist zijn? Was het niet voldoende je leven te hebben gewaagd in den strijd tegen het fascisme? Het tyrannieke optreden van de Communistische Partij begon velen te hinderen. Er werd gesproken van een dreigenden opstand in Barcelona. Ook in Madrid nam de ontevredenheid toe, vooral onder de intellectueelen. Had ik mij wellicht bij de Alianza bijeenkomsten te scherp uitgelaten? Dat was niet waarschijnlijk. Ik had te weinig belangstelling voor partijpolitiek. Ik was bovendien te zeer in beslag genomen door mijn ervaringen onder de San Francisco. Zou er zich nu spoedig een gelegenheid voordoen om naar Tarragona of Ademuz te gaan? Die psychiater had al in weken niets van zich laten hooren. Het was niet gemakkelijk een reden te vinden, een aannemelijk pretext te geven, voor een bezoek aan een afgelegen dorpje als Ademuz. Tarragona lag aan den grooten weg van Valencia naar Barcelona, dat zou minder moeilijk te bereiken zijn. Ik besloot nog een week op een levensteeken van den psychiater te wachten, en dan zelfstandig middelen te zoeken om naar Ademuz of Tarragona te gaan.
Den volgenden dag zei Schmidt dat Natacha Voronech dienzelfden middag bij ons, op de vertaalafdeeling van het persbureau,
| |
| |
zou komen. Haar taak zou zijn artikelen uit Russische bladen, vooral uit de Prawda, in het Spaansch te vertalen.
Niemand zei iets na die mededeeling. Gretha, die heel impulsief was, schoof met een driftig gebaar een heelen stapel Scandinavische kranten van tafel. Daarna greep zij de telefoon.
- Wilt u me verbinden met den Geneeskundigen dienst? Afdeeling hospitalen. Gretha Andersen.... Ja, Miguel met Gretha.... Ik wou den secretaris spreken.... Ja, nu dadelijk.... Rodriguez? Met Gretha.... Gretha Andersen.... Hoe gaat het?.... Best.... Luister eens. Men had me gezegd, dat men voor de hospitalen meisjes zocht om de gewonde milicianos bezig te houden.... Met lezen, vertellen, spelletjes doen.... Ja, kun jullie mij gebruiken?.... Ik zit op een persbureau. Daar ben ik niet geschikt voor.... Ik ken een massa verhalen en anecdoten, en ken veel spelletjes.... Ja, Spaansch lezen kan ik wel. Ook Fransch en Duitsch. Engelsch niet.... Naar Valencia? Best, ik ben al zoo lang in Madrid. Wil wel eens ergens anders heen.... Zoo spoedig je wilt.... Deze week nog?.... Uitstekend.... Maak alles maar in orde.... Tot je dienst. Je weet, je kunt over me beschikken.... Goed, bel me vanmiddag maar op, in de Alianza.
Gretha legde de telefoon op den haak en bleef een poosje, met haar ellebogen op tafel en haar kin op haar handen, voor zich uitstaren. Schmidt zei niets, hij scheen geheel verdiept in de vertaling van een stuk uit een Duitsche emigrantenkrant.
- Du, Schmidt, du bist ein Schuft.
Meer zei zij niet. Zij zocht haar beide wandelstokken, stond op en strompelde naar de deur. Schmidt bleef over zijn krant gebogen zitten. Bij de deur aarzelde zij even. Zij scheen nog iets te willen zeggen. Schmidt keek even, schuchter, op.
- Du bist nur ein armer Kerl, Schmidt. Mann hat dich moralisch tot geschlagen. Salud.
Schmidt stond op en verdween, door een andere deur. Hij kwam dien morgen niet meer terug. Om vier uur verscheen hij weer, met Natacha en een paar Russische kranten. Natacha
| |
| |
installeerde zich op Gretha's plaatsje, tegenover mij, en ging rustig aan het werk. Af en toe keek zij op en vroeg me, in het Fransch, naar een of ander Spaansch woord. Eenige dagen verliepen voor er een gesprek ontstond. Dat was naar aanleiding van Gretha, die afscheid kwam nemen. Zij ging naar een hospitaal in de provincie Valencia, vlak bij de zee gelegen. Natacha vroeg wie Gretha was, en wij vertelden het haar. Voor het eerst kwam er weer eenig leven in haar doffe oogen, en deed zij weer denken aan het vroolijke kind uit het vliegtuig.
- Het moet vreeselijk zijn, voor een danseres, om kreupel geschoten te worden.
- Gretha vindt zelf, dat zij haar levensbestemming heeft vervuld.
- Dat kun je nooit van je zelf zeggen.... zelfs niet, als je kreupel geschoten bent.
Het scheen, of zij die woorden op zichzelf wilde toepassen en niet op Gretha. Wat was er eigenlijk met dat kind? In haar oogen was soms een smartelijke, verschrikte, uitdrukking. Haar mondhoeken waren ingetrokken, als van iemand die een gevoel van verdriet of ergernis probeert te onderdrukken en zijn lippen samenperst. Zij zag er eenvoudig en verzorgd uit, maar niet als een jong meisje, dat probeert te behagen. Haar bewegingen waren sober, heel haar optreden was eenvoudig, gedwee, onderworpen. Onderworpen. Dat was het woord. Zij was als iemand, die alle beschikking over zichzelf heeft verloren en zich dat bewust is. Waarschijnlijk drukte haar die onderworpenheid. Maar waarin bestond die? Waarom toonde zij, een nog zoo jong en eigenlijk knap meisje, zoo weinig behaagzucht en waarom was zij altijd zoo mat en somber? Hoe kon een zoo stralend, opgewekt kind in een paar maanden zoo volkomen veranderen? Niet door oorlogsellende. Barcelona had tot nu toe niet van den oorlog zelf geleden, slechts van den strijd onderling en deze moest dit meisje zijn ontgaan.
Natacha keek weer op van haar krant en bemerkte hoe ik haar aandachtig zat te observeeren. Zij kreeg een kleur en keek schuw
| |
| |
ter zijde, naar Schmidt. Die schuwe blik, met een beweging van angst, was zielig. Schmidt was verdiept in een Duitsche krant. Natacha keek mij aan, met iets smeekends, hulpeloos in haar oogen. Zij maakte een kleine beweging met haar hand, als om te zeggen, ‘ik kan niet anders, maar mijn bedoeling is niet slecht.’
Wij werkten weer door. Een half uur lang werd er niets gezegd. Toen werd er opgebeld. Van den generalen staf. Of er iemand was, die goed Duitsch en Spaansch kende en voldoende militair gevormd was om onmiddellijk een artikel uit de ‘Militärwissenschaftliche Rundschau’ te komen vertalen. Voor generaal Miaja persoonlijk. Onmiddellijk.
- Zeg, Schmidt, dat zul jij moeten doen. Maar heb jij een behoorlijke militaire vorming gehad?
- Eerste luitenant. Reserve. Ik was in opleiding, toen de groote oorlog uitbrak.
- Neem jij dan de telefoon over.
- Hallo, met persbureau, sectie vertalingen.... Karl Schmidt.... Zeker, eerste luitenant.... Ja, den heelen oorlog.... Infanterist... In Spanje maar kort.... Knieschijf versplinterd.... Ik kan onmiddellijk komen....
Schmidt stond op en ging naar de deur. Toen scheen hij even te aarzelen. Hij had Natacha nog geen enkele keer bij ons alleen gelaten. Het scheen, alsof hij iets wilde zeggen, maar hij bedacht zich en knikte alleen maar. Natacha zei:
- Do swidanija.
- Prostsjaitje.
De gewone begroeting. Tot ziens. Saluut. Het behoefde geen bewijs te zijn, dat Schmidt toch wel Russisch kende. Maar het had geklonken als code-woorden, in Schmidt's stem had een zekere bedreiging geklonken.
Wij werkten door. Het was alsof de kamer ruimer en frisscher was geworden. Wij haalden vrijer adem. Natacha had iets ongedwongens gekregen, zij had niet meer dat strakke, bijna krampachtige in haar houding. Pepe, de Spanjaard, begon zachtjes te
| |
| |
fluiten en stond na een poosje op. Het liep tegen zessen. ‘Ik ga kijken of de kranten er al zijn.’ Omstreeks zes uur kwam de auto van de karabiniers met kranten en post uit Valencia. Pepe ging die altijd halen en kwam dan met een massa nieuwtjes uit Valencia en Barcelona terug.
Pepe had nauwelijks de deur gesloten, of Natacha legde haar pen neer en schoof haar stoel achteruit. Zij scheen heel nerveus te zijn geworden.
- Dit is de eerste keer dat wij alleen zijn, Natacha. Had je me toen niet herkend? Wij hebben samen van Toulouse naar Barcelona gereisd.
- Je houdt me voor een spion, niet?
- Ik weet niet wat ik van je moet denken, Natacha. Waarom zei je in dat café ‘beregitjes’? Waarvoor en voor wien, moet ik oppassen?
- Kan men ons hier verstaan?
- Neen. Hiernaast is het archief van de pers en aan den anderen kant is geen kamer. Als je zachtjes spreekt, kan men je hiernaast, of in de gang, niet verstaan, gesteld al dat er iemand staat te luisteren.
- Hoe lang zou Schmidt wegblijven?
- Minstens een uur. Hij zal dat artikel moeten vertalen en toelichten, en daar gaat nogal wat tijd mee heen.
- Weet je dat je verdacht wordt?
- Door wie?
- Door de Communistische Partij.
- Waarom?
- Om die vier priesters uit de San Francisco.
- Dat geval heb ik uitvoerig uitgelegd aan de politie.
- De communisten denken, dat er wat achter zit.
- Wat?
- Dat weten zij zelf niet. Zij verdenken je, en dan redeneeren zij alleen van hun achterdocht uit. Ik moet er achter komen, of je Russisch kent. Zij denken van wel, en zij gelooven dat je de gesprekken van de Russen afluistert. In de Alianza zit je dikwijls dicht in de buurt van een groepje Russen.
| |
| |
- Zij gaan altijd in een kringetje bij de leestafel zitten. Dat is vervelend genoeg, want hun gepraat leidt me af.
- Je moet voorzichtig zijn.... Er kunnen.... ongelukken gebeuren.
- Ik begrijp je niet Natacha.
Zij was weer dicht bij de tafel gaan zitten en scheurde nerveus stukjes van de kranten af, maakte daar propjes van en wierp die driftig weg.
- Geloof jij aan geesten?
- ....?
- Of je aan geesten gelooft!
- ....?
- Beloof je me dat je nooit aan iemand zal zeggen, wat ik je ga vertellen? Nooit? Want zij zouden me doodschieten. Dat zou mij zelf niet kunnen schelen, mijn leven heeft toch geen waarde meer voor me, maar het zou ellendig zijn voor mijn moeder. Die is alleen. Mijn vader heb ik nooit gekend. Die is in negentien zeventien vermoord. Ik was toen een paar maanden.
- Waarom heeft het leven voor jou geen waarde meer?
- Ik kan mezelf niet zijn. Ik ben een soort van lijfeigene. Maar ik wil niet over mezelf spreken. Jij bent in gevaar, en ik wil niet voor de tweede maal iemands dood op mijn geweten hebben. Je verstaat een beetje Russisch, niet?
- Vaag, een paar woorden.
- Als je luistert, is het alsof je alles verstaat. Je manier van kijken en van luisteren maakt dien indruk. Daarom verdenken ze je. Als zij merken, dat je iets verstaat, schieten ze je dood.
- Dat zal zoo'n vaart niet loopen.
- Dat zei Mike O' Connell ook.
- Wie is dat?
- Een Ier, die in hetzelfde geval verkeerde als jij. Nu is hij dood. Haar mond begon zenuwachtig te trillen en er kwamen tranen in haar oogen.
- Ik zie hem herhaaldelijk.
| |
| |
- Wien?
- Mike.
- ....?
- Daarom vroeg ik je, of je in geesten geloofde. Ik kan er met niemand over spreken. Dat heele geval O' Connell moet verzwegen worden. Verdwenen in Barcelona. Verdwenen! Doodgeschoten hebben zij hem, 's avonds, in een zijstraat, achter het hotel Majestic.
- Wie? Waarom?
- Mike was een Ier. Een nationalist. Hij was naar Barcelona gekomen, om met de Catalanen voor hun vrijheid te vechten. Van de Spaansche politiek had hij geen flauw besef. Hij praatte over het nationalisme als een fascist. Dat wekte argwaan. Men hield hem voor een spion. In Majestic probeerde hij met ons in contact te komen, en hij vroeg ons honderd-uit over het nieuwe Russische nationalisme. Hij zei ‘Daar moeten wij in Ierland naar toe. Katholiek-communistisch-nationalisme.’ Men hield hem voor een geslepen spion, die den naieven student-vrijwilliger uithing. Men geloofde dat hij uitstekend Russisch verstond. Met allerlei trucs probeerde men er achter te komen.
- Hoe bijvoorbeeld?
- Door grappen te vertellen en te zien of hij lachte. Door over hem te praten waar hij bij zat, en te zien of hij reageerde. Door.... sommige dingen.... tegen mij te zeggen....
- Wat?
- Hij scheen me aardig te vinden en maakte nogal werk van me. En dan zei men lieve.... en erg grove dingen tegen me.
- En hij?
- Hij reageerde nooit, alleen als er iets heel grofs tegen me werd gezegd, maar dat zal hij aan mijn gezicht hebben gezien. De anderen geloofden dat niet. Tenslotte hebben ze een laatste proef genomen.
- Hoe?
- Op een avond, na het eten, in Majestic, gingen Mike en ik samen aan een tafeltje zitten. Aan het tafeltje er naast een paar
| |
| |
Russen. Zij spraken niet te hard, maar luid genoeg om verstaan te worden. Mike zat stil en dronk af en toe een slokje koffie. Opeens zei Iwanow, die groote, blonde, je weet wel, iets harder: ‘Ja nie dobierive iemoe.’
- Wat beteekent dat?
- ‘Ik vertrouw hem niet.’
- En toen?
- Het zal toeval zijn geweest, maar Mike verslikte zich en begon te hoesten. Iwanow en de anderen waren ervan overtuigd, dat hij had begrepen dat men hem bedoelde. Men heeft niets laten merken, en toen wij een poosje later weggingen - wij aten alleen af en toe in Majestic - vond men goed, dat Mike een eindje meeging. Mike en ik liepen naast elkaar. Ik was wel bezorgd, maar niet op het ergste bedacht. In een smalle zijstraat, achter het hotel, kwam Iwanow ineens snel achter ons en schoot Mike door zijn hoofd....
Zij zat heel stil, met gevouwen handen. Haar gezichtje leek heel klein. Het gezichtje van een kind. Ook haar mond trilde als van een bedroefd kind.
- Ik mocht niet blijven staan. Hij viel tegen me aan en greep me vast aan mijn arm. Toen viel hij op straat. Iwanow had mij bij mijn hand gepakt en sleepte mij haastig mee.... Nu zie ik hem telkens voor mij. Meestal in diezelfde houding. Als iemand die duizelig wordt en zich probeert vast te houden.... Ik hield van hem.... Geloof jij, dat met den dood alles afgeloopen is?
- Dat is voor mij ook een probleem.
- Geloof jij, dat ik Mike werkelijk zie, ik bedoel, is hij het zelf?
- Daar kan ik geen antwoord op geven. Ik weet het niet. Dat houdt mij erg bezig. Kun je ook merken, of anderen de verschijning zien?
- Dat is een paar maal gebeurd. Een keer in Barcelona. Ik zat op een avond in Majestic, aan het zelfde tafeltje van destijds, met een Spaansch dichter. José Raya, je zult hem wel kennen. Een merkwaardig man. Heel religieus en een fijn kunstenaar.
| |
| |
Met een curieuzen kop, den kop van een mysticus. Hoekig, scherpe neus en kin, heel diep liggende oogen. Een man van fijne intuïtie geloof ik. Ik zat rustig met hem te praten, hij vroeg me naar lyrische Russische poëzie uit den laatsten tijd. Ineens zag ik Mike achter hem staan. José bemerkte iets aan mij en keek toen om. Zijn gezicht werd intens bleek. Ik keek nu eens naar Mike, dan weer naar José. José keerde zich weer om en keek mij vragend en verschrikt aan. Ik knikte even, bevestigend. Mike is eenige minuten zichtbaar gebleven.
- Wat zei José Raya daarvan?
- ‘Elken dag begrijpt men minder van zichzelf en van het leven.’ Ik heb hem gevraagd, of hij aan de reëele existentie van geesten geloofde. Hij zei toen: ‘Het eenig reëele is de geest.’
- En heeft nog eens iemand anders die verschijning gezien?
- Ja. Dat is een vreemde geschiedenis, waar ik dagen lang beroerd van ben geweest. Dat was ook in Majestic. Op een avond, na het eten, kwam er een Engelschman naar me toe en vroeg of hij me even kon spreken. Het was altijd erg moeilijk voor mij met iemand alleen te spreken, de anderen lieten mij bijna nooit een oogenblik alleen. Nu zaten zij in gesprek met een journalist, die pas uit Moskou was gekomen, en allerlei merkwaardige mededeelingen deed over een proces waarin verschillende vooraanstaande figuren waren betrokken. Ook een oom van Iwanow. Dat hield hen allen bezig. Die Engelschman zei me in kreupel Fransch, ik ken geen Engelsch, dat hij een neef van Mike O'Connell was en dat hij ook vrijwilliger was, op weg naar Albacete. Hij had gehoord dat ik nogal vaak met Mike had gepraat en nu wilde hij weten of ik eenig vermoeden had hoe hij aan zijn eind was gekomen. Het was mij onmogelijk iets te zeggen, zoo ontroerde mij die vraag. Hij zei dat hij naar het consulaat in Barcelona was geweest en daar had men hem gezegd, dat zij een week te voren een pakje hadden gekregen met de papieren, het geld en eenige voorwerpen van waarde, die op Mike waren gevonden. Maar geen bijzonderheden over zijn dood. ‘Hier heb ik zijn portefeuille en zijn horloge. Het horloge is nog goed. Ik heb het
| |
| |
opgewonden en het loopt. Wat moet ik daar nu mee doen? Het is verschrikkelijk om dat aan zijn ouders te sturen.’ Hij hield het horloge in zijn hand; ik nam het op en bekeek het. Een ovaal, gouden, armbandhorloge, met een smal, bruin, riempje. Ik had daar dikwijls naar gekeken, omdat het zoo sierlijk, ongewoon en toch zoo eenvoudig was. Zonder er bij te denken, deed ik het om mijn pols, misschien om het beeld uit mijn herinnering te verlevendigen. Terwijl ik peinzend naar het horloge staarde, voelde ik ineens dat Mike achter me stond. Ik keek om, ik was niet meer bang voor die verschijning, ik begon er gewend aan te raken. Zoo duidelijk stond hij voor me, dat ik mijn hand op den arm van zijn neef legde en hem wilde vragen of hij Mike ook zag. De arme jongen werd op hetzelfde oogenblik zoo wit als een doek en viel flauw. Hij zakte voorover in zijn stoel, maar het gelukte me hem tegen te houden. Misschien herinner je je nog, dat de stoelen in Majestic, die rieten stoelen uit de hall, zoo groot en diep zijn. Gelukkig, want anders zou dat een heele consternatie hebben gegeven. Ik deed het horloge af en legde het op tafel. De verschijning van Mike trok langzaam weg als een nevelbeeld. Toen die jongen weer tot zichzelf was gekomen, wilde hij het horloge niet meer opnemen. Hij zei: ‘Bij ons in Ierland gelooven zij dat iemand die gewelddadig aan zijn eind is gekomen, gehecht blijft aan de plaats, of het voorwerp, dat hij het laatst heeft gezien. Dat heb ik altijd voor bijgeloof gehouden. Nu heb ik het bewijs, dat het waar is. Ik wil dat horloge niet meer aanraken en ik wil het ook niet aan zijn ouders sturen.’ Een paar minuten later is hij opgestaan en ik heb hem nooit meer teruggezien.
- Wat heb je met dat horloge gedaan?
- Ik heb het gehouden.... Vind je dat erg? Ik kon er geen afstand meer van doen en kon ook niet anders. Het lag daar op tafel en die neef van Mike was weggegaan.
- Mag ik het eens zien?
- Hier niet. Er kan elk oogenblik iemand komen. Schmidt, Iwanow, of een van de anderen die weet, dat ik alleen ben.
| |
| |
- Laten zij je zelden alleen?
- Ja. Zij weten, dat ik hun den moord op Mike niet kan vergeven. Nu willen zij me weer als spion tegen jou gebruiken. Ik heb daar eerst heftig tegen geprotesteerd, maar daarna heb ik toegegeven, omdat dat de eenige manier was om je te waarschuwen.
- Zij zullen me wel met rust laten.
- Zij zijn koppig, zij laten nooit los. Net bulldoggen.
- Hoe leef je nu?
- Dat kun je geen leven noemen. Er is niets meer waar ik aan gehecht ben. Ook niets, dat mij eenig genoegen verschaft. En met al die ellende ben ik alleen. Aan moeder kan ik hier niet over schrijven, door de censuur.
- Kun je niet weggaan?
- Waar naar toe? Zonder toestemming kan ik niet van hier weg. En gesteld dat ik vluchtte? Wat dan? In een buitenlandsche legatie? Waar moet ik van leven, als ik in het buitenland kom? Wie kent me, wie helpt me en wat zou me dat nog helpen?
- Het zou mij misschien gelukken je in de Nederlandsche of Engelsche legatie onder te brengen.
- Je vergeet Iwanow.
- Iwanow?
- Hij zou niet rusten voor hij me had gevonden. Hij is tot alles in staat. Ik voel me soms bijna verlamd van vrees voor hem.
- Soms? Wanneer?
- ....
- Waarom zeg je niets?
- 't Is zoo naar.
- Wat?
- Iederen avond klopt hij aan mijn kamerdeur. Hij is groot en sterk, en hij kan als hij wil, die deur indrukken. Er is niemand in het hotel die tusschenbeide zou komen. Ik zou zelfs niet kunnen schreeuwen, van angst. Ik ben zoo bang voor hem, als voor een griezelig beest. Soms voel ik de verzoeking mijn deur
| |
| |
open te doen, alleen om van die vreeselijke angst verlost te worden.... Misschien is het dan voorbij.... den volgenden dag... maar dan zou ik niet langer kunnen leven. Hij is de moordenaar van Mike.
- Ik geloof, dat er een middel is om je van Iwanow te bevrijden.
- Er is maar één middel. Of liever, twee. Ik kan hem of mezelf voor den kop schieten. Maar dat gebeurt alleen op de film en in romans.
- En in Spanje.... Er is een ander middel. Daar begin ik bijna een volstrekt vertrouwen in te krijgen. Waardoor, dat zal ik je later wel vertellen.
- Welk middel?
- Mike.
- Mike?....
- Ja. Kom als je kunt vanavond naar de Alianza. Om negen uur, of later, al naar het je schikt. Er komen tegenwoordig altijd Russen, dus je zult wel een middel vinden om Iwanow te bewegen mee te gaan. Vergeet het horloge van Mike niet. Ik ga nu weg, want ik wil niet dat zij ons hier samen vinden. Misschien komt Pepe gauw terug, met de kranten. Zeg dat ik ben weggegaan, zonder een reden te geven. Tot vanavond, hoop ik.
Ik zag ineens heel duidelijk wat ik moest doen. Bij den portier belde ik den psychiater op, en vroeg hem of hij me onmiddellijk kon ontvangen, voor een uiterst dringende zaak. Gelukkig schikte hem dit. Met een paar woorden legde ik hem het geval Natacha uit, en stelde hem voor een proefneming bij te wonen. Deze proefneming kon voor hem een simpel wetenschappelijk experiment zijn, voor mij was zij veel meer. Ik zei hem dat ik, als de proefneming gelukte, zonder langer uitstel een middel zou zoeken om naar Ademuz of Tarragona te gaan.
- Voor Ademuz kan ik u een middel geven, maar dan moet u alleen gaan. Ik denk pas over eenige maanden gelegenheid te hebben naar Barcelona te gaan, en kan dan een nacht in Tarragona overblijven.
| |
| |
- Hoe zou ik in Ademuz kunnen komen?
- Er moet iemand naar het front van Teruel om aan den chef van den geneeskundigen dienst een reeks formulieren te brengen, die hij moet invullen. Verder moeten alle doktoren en verplegers van de ambulancen en veldlazaretten aldaar, een aantal formulieren invullen. Het is heel rustig aan het front van Teruel, maar wij willen toch een goed overzicht hebben over den sanitairen dienst. Als u daarvoor voelt, kan ik het voorstel doen u te belasten met het overbrengen van die stukken. U moet ze dan ingevuld terugbrengen in Madrid. U komt ook in de buurt van Ademuz. Daar is een klein hospitaal, in de bergen. Ademuz is lastig te bereiken. Voelt u voor het plan?
- Ja zeker. Ik ga liefst zoo spoedig mogelijk.
- U hoort er morgen meer van. Waar kan ik u opbellen?
- Persbureau. Afdeeling vertalingen.
- Wat wilt u eigenlijk met dat Russinnetje?
- Ik zou willen dat u het geval controleerde. Op dezelfde manier als in de San Francisco.
- Dat blijf ik een vreemde geschiedenis vinden. Ik heb die stukken nog eens doorgelezen, en verder heb ik nog wat vakliteratuur nageslagen. Een oordeel heb ik mij niet gevormd. Het interesseert me bijzonder. Daarom wil ik ook wel vanavond in de Alianza komen. Maar ik wil geen ‘affaires’ met Russen. Dat is op het oogenblik niet gewenscht.
- Goed, dokter. Tot vanavond.
Het probleem van het persoonlijk voortbestaan na den dood hield mij, na mijn merkwaardige belevingen in de San Francisco, voortdurend bezig. Het was geen abstract, academisch vraagstuk, maar een vitaal probleem voor mij geworden. In Madrid leefde men steeds met één voet in het graf. Waren die verschijningen werkelijke vormen van in een ander bestaan overgegane menschen, of was het slechts inbeelding, of gevolg van een mediamieke gave? Als Natacha de verschijning van dien Ierschen jongen werkelijk zag, en als José Raya, en die andere Ier, haar ook gezien hadden, was het dan mogelijk dat
| |
| |
de psychiater, ik en Iwanow die verschijning ook zagen? Zou zich, als Natacha het horloge van Mike O'Connell aandeed, hetzelfde geval voordoen als onder de San Francisco met dien ring van den bediende van Medina-Sidonia? En welke verklaring moesten wij daar dan aan geven?
Natacha zou misschien een wapen krijgen tegen Iwanow. Gesteld dat het geval zoo was dat Iwanow die verschijning ook zag. Hoe zou dat op hem inwerken? De positie van Natacha was wel heel ellendig. Haar angst voor Iwanow kon op den duur ondraaglijker worden dan de verwerkelijking van zijn bedreiging. Dat was bekend. Er zijn menschen die in een afgrond springen, uit vrees er in te vallen. Natacha-Iwanow-Mike. Wat een driehoeksgeval voor een modern psycholoog! Maar wat moest je nu doen voor zoo'n kind? De ‘reddende held’ spelen? Het leven zijn gang laten gaan? Wat beteekent zoo'n geval eigenlijk in een stad als Madrid, waar zoovelen zijn omgekomen? En als ik haar ‘redden’ wou, hoe moest ik dat dan doen? Ik kon haar onderbrengen in een legatie van een land dat Rusland niet erkend heeft. De Nederlandsche legatie, bijvoorbeeld. Maar zou zij daar werkelijk veilig zijn? Misschien zou zij daar moeten blijven tot na den oorlog. Op den duur moest de regeering het toch verliezen, maar hoe lang kon dat duren? Maanden, misschien wel een paar jaar. Het was nu April 1937, de oorlog was bijna een jaar aan den gang, en de regeering begon een leger te organiseeren, en haar centrale macht te herkrijgen. Men bereidde zich voor een langen tegenstand voor. Zou zoo'n kind het uithouden maanden lang opgesloten te zitten in een gezantschapsgebouw? En als zij overgebracht werd naar Valencia, zou men dan bij machte zijn te voorkomen dat de Russen haar opeischten en wegvoerden? Met wie zou ik hierover kunnen spreken? Niemand zou mij in de gegeven omstandigheden een positieven raad willen geven. Trouwens, een positieven raad, in een moeilijk, verantwoordelijk geval, krijg je vrijwel nooit.
Tegen half tien ging ik naar de Alianza. Het was er nog stil. De meesten kwamen pas tegen half elf. Een groepje Engel- | |
| |
schen, van de Brigade, zat zich om beurten te oefenen op een guitaar, en een van hen, een bekend sportsman, probeerde op Andaluzische manier, diep uit de borst, en met lange halen, te zingen. Het was een mal geluid, en zij lachten allemaal, luidruchtig als eerstejaars studenten.
Geleidelijk aan kwamen de anderen. De Spanjaarden en Russen het laatst. Natacha kwam in gezelschap van Schmidt en Iwanow. Ellendig dat Schmidt ook hier kwam. Hij ging onmiddellijk bij een groepje Duitsche schrijvers zitten, die politieke commissarissen in het leger waren. Dat was een bepaald slag menschen, somber, gesloten, fanatiek, wantrouwig, betweterig en eigenlijk allemaal met een verdrongen gevoel van minderwaardigheid, dat omsloeg in baasachtig optreden. De meesten hadden zwaar geleden in Duitschland, en daarna allerlei ellendige ervaringen in het buitenland gehad. De Franschen waren heel andere menschen. Hun tikje ironie maakte den omgang met hen bijzonder aangenaam. Zij converseerden. Zij dramatiseerden niet. Dat was de geliefde uitdrukking van ‘papa’, ne dramatisons pas. Wat lang geleden scheen dat. Een half jaar was hij nu dood. Het leek wel een menschenleeftijd. Nu was ik dus ruim een half jaar uit Holland weg. Zou ik daar nog ooit terugkomen? En wat dan? Liever niet aan denken.
Tegen elf uur kwam de psychiater, die hartelijk werd ontvangen, want hij was een goed pianist, en voortreflijk vertolker van moderne muziek. Een Duitsch psycholoog, een uitgeweken Jood, een begaafd violist, was met hem meegekomen. Ik hoorde dat hij, met den Spaanschen psychiater, een boek aan het schrijven was, en dat zij bovendien samen veel musiceerden.
Er werd muziek gemaakt, er werd gepraat, teekeningen, schilderijen en kunstvoorwerpen gingen van hand tot hand, en tenslotte, laat in den avond, vormden wij een grooten kring, want een Mexicaan wilde eenige proefjes van zijn goochelkunst geven. Het was onbegrijpelijk wat die man verrichtte, en sommigen van ons zaten, werkelijk, met open mond van verbazing te kijken. De Duitsche psycholoog gaf daarop eenige bekende
| |
| |
voorbeelden van zoogenaamd gedachtenlezen, en opsporen van verborgen voorwerpen. Ik begreep dat de psychiater dit had bedacht als inleiding, om mij in de gelegenheid te stellen op ongezochte manier mijn proefneming te doen. Natacha stond tegen den vleugel geleund, een eindje van de Russen af. Tijdens een paar demonstraties van dien Duitscher, waarbij verschillende menschen van hun plaats waren opgestaan, ging ik naar Natacha toe, en vroeg haar het horloge van Mike om te doen. Zij had begrepen dat ik wilde probeeren of de verschijning van Mike ook voor anderen, en dus ook voor Iwanow, zichtbaar zou worden, maar zij durfde de proefneming niet aan. ‘Dat is blasphemie,’ fluisterde zij. Ik drong zoolang aan tot zij het horloge om haar pols deed. Zij stond met een aandoenlijk wit gezichtje en een krampachtig gesloten mond tegen den vleugel. Langzaam-aan ontspanden zich haar trekken, en zij staarde, als in een vervoering van geluk, voor zich uit.
De Duitsche psycholoog demonstreerde een, op gemakkelijk effect berekend, geval met een geblinddoekt Spaansch meisje. Hij liet haar, zonder haar aan te raken, tusschen een verwarde reeks stoelen loopen, zonder dat zij tegen iets aanstootte. Ik had intusschen den psychiater een wenk gegeven. De Duitsche psycholoog was blijkbaar volkomen op de hoogte van het geval gebracht. Voordat Natacha goed begreep wat er gebeurde, stond zij midden in den kring. Iwanow protesteerde, maar een ironische opmerking van een Franschman ontwapende hem.
Natacha stond, als een slaapwandelaarster, midden in den kring, en zij staarde onafgebroken in één richting. De Duitscher, die tot nu zijn demonstraties met eenige jovialiteit had gegeven, als waren het slechts wat ingewikkelder goocheltoeren, was nu heel ernstig geworden. Het was een klein, onaanzienlijk mannetje, met een zeer karakteristiek Joodsch profiel.
Hij legde zijn linkerhand op Natacha's arm en stond eenige oogenblikken stil, als in gedachten verdiept. Toen keek hij op, in dezelfde richting als waarin Natacha keek. Eenige malen achtereen liet hij Natacha los, en legde hij zijn hand weer op haar
| |
| |
arm. Overigens was uit geen enkele onwillekeurige reactie af te leiden dat hij iets zag. De omstanders werden ongeduldig. Daarop wenkte de Duitscher den psychiater. Ook deze legde zijn linkerhand op Natacha's arm. Daarop schokte hij even met zijn schouders als iemand die een ontroering wilde beheerschen. Natacha scheen volkomen het besef te hebben verloren van wat er om haar heen gebeurde. De psychiater gaf toen een wenk aan Iwanow. Deze had voortdurend staan brommen en kwam met groote stappen naar voren, kennelijk zeer geërgerd, en voornemens een eind aan de vertooning te maken, welke bovendien voor de niet ingewijden vervelend begon te worden, want er gebeurde niets. De Duitsche psycholoog keek Iwanow, even, strak en onderzoekend aan. Het merkwaardige was dat dit kleine, onaanzienlijke mannetje den grooten, knappen Rus eigenlijk uit de hoogte aanzag. Het was een treffend geval van de superioriteit van den geest. Iwanow probeerde zijn verlegenheid te verbergen. De Duitscher beduidde hem dat hij zijn hand op Natacha's arm moest leggen. Iwanow deed dit, na eenige aarzeling. Toen keek hij ook in de richting waarheen Natacha stond te staren. Na minder dan een halve minuut deed hij, als verschrikt, een stap achteruit. Hij rukte aan Natacha's arm, die daarbij onwillekeurig haar andere hand ophief, als om een slag af te weren. Iwanow, die blijkbaar eenigszins van streek was, bemerkte toen het horloge dat Natacha aan had. Ik ben stellig overtuigd dat hij het herkende. Hij liet haar los en ging, met niet al te vasten gang, naar den dichtstbijzijnden stoel, en viel daar met een plof op neer. Natacha scheen weer te beseffen wat er gebeurde, en beging toen een fout, die, naar mijn meening, Iwanow versterkte in zijn vermoeden dat dit alles opzet was, en samenhing met den moord op den Ier. Natacha deed het horloge af en stopte het in haar taschje. Iwanow volgde al haar bewegingen. Schmidt was naast hem komen staan, en ook de Rus dien wij voor den leider van
de Gepeoe hielden. Iwanow zei iets dat ik niet kon verstaan. Zij gingen toen alle drie naar Natacha en zeiden dat het tijd was om te vertrekken. Een Fransch- | |
| |
man in mijn buurt riep lachend: ‘Il a vu sa belle-mère. Il s'enfuit.’ Dit brak de spanning. Men had den indruk dat de vertooning, die de Duitsche psycholoog had willen geven, mislukt was.
Ik hield mij op den achtergrond, tot alle Russen weg waren. De psychiater en de Duitsche psycholoog stonden samen te praten. Ik ging naar hen toe, als om afscheid te nemen. Met een enkel woord gaven zij me te kennen dat de proef gelukt was, maar dat dit niets bewees betreffende de objectiviteit van de verschijning. Zij geloofden daar bovendien geen van beiden aan.
Het duurde lang eer ik dien nacht kon inslapen. Tegen den morgen viel ik in slaap en had toen een verwarden droom, waaruit ik heel angstig wakker werd. Ik probeerde den droom weer te herinneren, maar het gelukte me niet. Ik rilde echter van angst. Het kostte me ontzaglijke inspanning op te staan en naar de badkamer te gaan. Na een koude douche knapte ik een beetje op.
Dien morgen was ik vroeg op het persbureau. Schmidt, die anders altijd de eerste was, was er nog niet. Natacha ook niet. Om tien uur kwam Pepe. Half elf, elf uur, half twaalf. Geen Schmidt, geen Natacha. Tegen twaalf uur kwam Schmidt. Zonder eenige inleiding zei hij:
- Natacha is vannacht doodgevallen. Zij heeft zich met een deur vergist. Zij heeft de deur van den liftkoker opengedaan, toen de lift beneden was en is van de derde verdieping naar beneden gevallen. Ik denk dat zij nog wat van streek was van dien onzin van gisterenavond.
|
|