| |
| |
| |
III. Van Lissabon naar Coruña
Verslag van Medina-Sidonia aan den koning
Ik heb U geen bericht willen zenden over het vertrek van de Armada voor wij werkelijk onder zeil waren. Ik vaar nu, met een zwakken Noordenwind, en met weer dat zich ongunstig laat aanzien. Zoover zal ik zee-in gaan als noodig blijkt om een gunstigen zeewind te krijgen, want men beweert dat er in dezen tijd van het jaar op de kust een Noordenwind staat. Onze Heere moge het alles besturen overeenkomstig den heiligen en grooten ijver van Uwe Majesteit, als verdediger van Zijn kerk en eer.
Ik heb Uwe Majesteit niet willen zeggen met hoeveel toewijding ik U heb gediend in alles wat het uitrusten van deze vloot betreft. Ik vond haar met een geringe en onbeduidende bemanning, en men was nog zoo ten achter in de voorbereidingen, dat ik stellig dacht dat het wel een jaar zou duren eer ik de vloot zoo ver kon brengen als zij nu is. Ook zal ik U niet zeggen voor welke moeilijkheden ik ben geplaatst geweest en ik zal niet spreken over het geringe aantal menschen dat hun taak eerlijk en met liefde vervult. God sta hun allen bij. Ik wil niemand een ondienst doen.
Ik smeek U ootmoedig aan mijn kinderen te denken, want ik laat hen heel arm achter. Ik heb mijn huis verlaten en mijn rustig bestaan opgegeven, om U te dienen met de toewijding waarmede ik dat steeds heb gedaan, zonder daarbij aan eigenbelang te denken. Ik heb eenvoudig mijn plicht gedaan. Nu zal het dus het oogenblik zijn, waarop moet blijken dat Uwe Majesteit degenen die aldus handelen begunstigt en hun de eer bewijst welke
| |
| |
hun toekomt. Dat smeek ik U nogmaals, met de verschuldigde nederigheid en gehoorzaamheid.
Dit schrijf ik aan boord van het galjoen, den dertigsten Mei 1588, drie mijlen buitengaats.
* * *
Den dertigsten van de vorige maand heb ik Uwe Majesteit geschreven om te berichten dat ik dien dag, des morgens, was uitgezeild, met Noord-Noordoosten wind. Wij zijn dien geheelen dag en nacht doorgevaren, en ook den volgenden dag, dat is gisteren, Dinsdag, tot twaalf uur. Wij hielden steeds zeewaarts, maar omdat de wind zoo zwak was en uit den verkeerden hoek blies, zijn wij afgedreven. Wij waren achttien mijlen zee-in gegaan, maar kwamen ten slotte op de hoogte van kaap Espichel terecht. Tegen één uur liep de wind om naar Noord-Noordwest. Wij hielden toen op de kust aan, en zijn het verdere gedeelte van den dag en vannacht met denzelfden wind door blijven varen. Vanmorgen kregen wij bij het aanbreken van den dag La Roca in 't zicht. Nu is het stil, zoo stil dat de schepen blijven liggen. Ik wacht dus tot er morgen vroeg een bries opsteekt. Daarmee zal ik dan doorvaren in de richting van Las Berlingas. Als ik dien morgen voorbij ben, dan ben ik op een gunstig gedeelte.
De hoekers houden mij erg op. Dat zijn heel slechte zeilers, en wij moeten ons allen naar hun gang richten, omdat ik de schepen bij elkaar wil houden. De Armada moet vereenigd blijven, en dat zal ik met inspanning van al mijn krachten probeeren te verwerkelijken.
Juan Martínez de Recalde is weer ziek geworden. Ik ben daar erg bezorgd over. Vandaag heeft hij een buikzuiverend middel ingenomen. God geve hem een flinke gezondheid, want zijn gemis zou zeer gevoeld worden.
Overigens is alles wel aan boord. Tot nu is er niets nieuws te melden.
Aan boord van het galjoen, den eersten Juni 1588, in de buurt van La Roca.
* * *
| |
| |
Den dertigsten van de vorige maand heb ik Uwe Majesteit geschreven dat de vloot veilig uit Lissabon was vertrokken. Vervolgens heb ik u op den eersten dezer geschreven dat wij den tocht voortzetten, maar den wind niet mee hadden. Wij hebben de reis met veel moeite voortgezet. Wij hebben eerst zeewaarts gehouden, met de bedoeling een eind zee-in te gaan. Toen zijn wij een heel stuk afgedreven. Wij zijn zelfs tot in de buurt van kaap Sint Vincent gekomen. Het heeft ons heel wat moeite gekost al laveerende op dezelfde hoogte te blijven, en te wachten op gunstigen wind. Sinds gisteren is de wind uit den goeden hoek gaan waaien, uit het Zuidwesten. Ik hoop nu dat de Armada door Gods gunst in de goede richting zal blijven varen.
Volgens berekening van de stuurlieden zijn wij nu op veertig graden Noorderbreedte, en negentig mijl uit den wal. God zij dank is er niets van belang gebeurd. Het eenige is dat op den hoeker David Chico de groote mast is gebroken. Deze hoeker heeft vijftien paarden aan boord. Ik heb er een paar scheepstimmerlieden heengezonden om te zien of de schade kan hersteld worden. Zij hebben gemeld dat er niets aan te doen is. Een van de Castiliaansche galjoens heeft dit vrachtschip nu op sleeptouw genomen, maar als wij ons daarnaar zouden moeten regelen, zou de vloot te veel worden opgehouden. Daarom heb ik besloten den hoeker achter te laten, met een sergeant en twaalf soldaten aan boord, en verder twaalf matrozen uit het Biskaische kustgebied, met een bootsman die als stuurman kan dienen. Ik heb hun gezegd dat zij zoo vlug mogelijk vooruit moeten zien te komen, de Armada achterna, en als zij de Armada niet kunnen inhalen, moeten zij op de Galicische kust aanhouden en daar ergens binnenloopen. Dan moet de sergeant een brief van mij aan den markies van Cerralvo zenden, om dezen te vragen den mast te laten repareeren. Vervolgens moet hij zich aansluiten bij de proviandschepen of op een andere manier de Armada achterna gaan. Als de hoeker niet spoedig zeilree kan worden gemaakt, zal de markies op mijn ver- | |
| |
zoek de paarden van het schip nemen. De paardenknechts moeten zich dan verder houden aan de orders welke de eigenaars van de paarden zullen geven. De munitie en de proviand moet toevertrouwd worden aan iemand die later daar rekening en verantwoording over zal hebben af te leggen. De sergeant en de twaalf soldaten moeten in dat geval ingelijfd worden in een van de compagnieën van Galicië.
Mochten zij de Galicische kust niet kunnen bereiken, en afdrijven naar Lissabon of Cadix, dan moeten zij een brief van mij met gelijkluidende orders aan Francisco Duarte of Francisco Benito doen toekomen.
Kapitein Moresino heeft er zeer op aangedrongen terug te mogen gaan naar de Nederlanden, om den hertog van Parma verslag uit te brengen van het vertrek van de Armada. Ik heb hem al deze dagen nog bij mij aan boord gehouden omdat er zoo'n tegenwind stond, maar nu de wind gunstig is geworden, ben ik besloten hem te laten gaan. Ter grootere veiligheid voor zijn persoon zal ik hem een goed bewapenden logger met roeibanken meegeven. Hij krijgt een brief van mij mee voor den hertog van Parma betreffende de plaats waar ik mij op het oogenblik bevind, en den koers dien ik denk te volgen, en verder met alle mededeelingen nopens alles wat kapitein Moresino met eigen oogen heeft kunnen zien. In dien brief geef ik ook de meeningen weer van de gezagvoerders, loodsen en andere zeelieden, aangaande de verschillende punten aan de Engelsche kust waar de Armada den hertog van Parma zou kunnen opwachten. Ik heb dit gedaan opdat de hertog van Parma overal goed van op de hoogte zal zijn, en ook opdat hij mij dan nog verder raad kan geven inzake ons samentreffen, aan de hand van de gegevens welke men daar tot zijn beschikking heeft. Ik streef er naar dat alles zal verloopen volgens de orders en overeenkomstig de bedoeling van Uwe Majesteit, en ik zal steeds zorg dragen dat die ten uitvoer zullen worden gebracht.
De levensmiddelen van de Armada raken op, want het aantal opvarenden is groot. Door zooveel schepen te- | |
| |
zamen moet de reis wel langer duren dan geraamd was, eerstens door den ongunstigen wind dien wij hebben gehad en verder omdat wij steeds op elkaar moeten wachten. Daar is niets aan te doen, vooral omdat de hoekers zoo langzaam varen zooals ik U al heb geschreven. De levensmiddelen waren bovendien al lang ingescheept, en daardoor zijn ze nu zoo slecht en bedorven. Wij zijn daardoor in groote moeilijkheden geraakt en wij kunnen dat niet verhelpen. Een groot gedeelte van de levensmiddelen is reeds overboord gegooid, omdat de menschen er ziek van werden.
Ik zou alles willen doen om U dit verdriet te besparen en U niet met nog meer zorgen te bezwaren, maar het is van zooveel belang dat de bemanning goed gezond blijft en dat niet door ziekte onze bedoeling wordt verijdeld, dat ik het U wel moet zeggen. Ik verzoek U dus nederig daarin te voorzien door onmiddellijk andere levensmiddelen te zenden. Wat wij vooral noodig hebben is vleesch en visch, want daaraan is groot gebrek. Maar ook andere levensmiddelen hebben wij noodig.
Ik zend U dezen brief via Lissabon en zend een afschrift ervan via Coruña, opdat hij U zoo spoedig mogelijk van een van die beide plaatsen zal bereiken, want U zal wel ongerust zijn vanwege het uitblijven van bericht omtrent de Armada. Ik zal steeds zorgen U bericht te zenden, waar ik mij ook bevind.
Aan boord van het koninklijk galjoen, op de hoogte van de baai van Las Yeguas, den tienden Juni 1588.
* * *
Den tienden heb ik U voor het laatst geschreven, en ik heb den brief met een karveel naar Lissabon gezonden. Nu zend ik U dezen brief over Coruña, en ik sluit er een afschrift van den vorigen bij in. Het eenige wat ik nog aan den vorigen brief heb toe te voegen is, dat wij alleen dien dag een gunstigen wind hebben gehad. Zaterdag, den elfden, kwam er een stortbui, en toen is de wind weer gedraaid. Wij zijn zoo goed als wij konden met tegenwind
| |
| |
doorgevaren. Vandaag zijn wij in het gezicht van kaap Finisterre gekomen. Daar bevinden wij ons op dit oogenblik, tot groote voldoening van alle opvarenden, want zij verlangden er allen erg naar, dit punt te bereiken.
De bemanning is goed gezond, God zij dank. Het frissche weer draagt veel bij tot het behoud van de gezondheid. Ik hoop zeer dat God ons die den geheelen tocht zal verleenen, en dat Hij aldus deze onderneming tot een gelukkig en voorspoedig einde zal brengen, zooals noodig is voor de geheele Christenheid, en zooals de bedoeling welke U beweegt haar dezen dienst te bewijzen, verdient.
Iederen dag als het weer voldoende kalm is om booten uit te laten, ontbied ik enkele commandanten van smaldeelen en de ervarenste zeelieden. Met hen bespreek ik dan de vragen die bij mij opkomen, om beter voorbereid te worden voor dezen tocht. Na het voor en het tegen van de dingen te hebben overwogen, worden de beslissingen genomen welke het doeltreffendst lijken. Voor kort heb ik aan alle kolonels en bevelvoerders van de verschillende smaldeelen bevel gegeven, dat ieder van hen de manschappen en schepen die onder zijn commando staan inspecteert, en zorgvuldig toeziet of alles is geregeld zooals ik heb bevolen. Deze inspectie betreft zoowel de wijze van vechten, als de uitrusting van de schepen en al het andere waarvoor zij hoofd voor hoofd verantwoordelijk zijn. Ik heb dit gelast opdat, als de vijandelijke vloot in het gezicht komt, iedereen weet wat hij moet doen, en allen zich zonder verwarring naar hun post zullen begeven.
Ik heb order gegeven dat als er iets aan het geschut hapert of als er iets aan de ontplofbare stoffen ontbreekt, zij mij daar onmiddellijk van op de hoogte stellen, opdat ik er dan in kan voorzien. Zoo heb ik insgelijks bevel gegeven, dat de soldaten moeten zorgen hun wapenen gereed te houden en dat de kogels klaar zijn, zoodat alles in orde is.
Deze inspectie wordt op dit oogenblik gehouden. Straks zal ieder mij van zijn bevindingen verslag komen uitbrengen, om mij op de hoogte te stellen, zoodat ik in het noodige zal kunnen voorzien.
| |
| |
Zoo spoedig wij kaap Finisterre voorbij zijn, zal ik bevel geven alle dekken te ontruimen, zoodat er geen hut, geen bed, geen kist en geen koffer meer op dek blijft, maar benedendeks wordt ondergebracht of opgeborgen. Alles waar geen plaats voor te vinden zal zijn, zal ik overboord laten gooien. Ik zal beginnen met mijn eigen galjoen, en ik zal zooveel mogelijk persoonlijk toezien dat het op de andere schepen ook gebeurt. Door middel van vertrouwde personen die ik zal laten rondgaan, zal ik zorgen dat dit bevel op alle schepen van de Armada wordt nageleefd, geen enkel schip uitgezonderd. Zoo zullen de schepen dan klaar voor het gevecht den tocht voortzetten, alsof wij den vijand in het gezicht hadden, zonder dat er iets op de dekken de bewegingen belemmert. Ik heb de anderen langzaam-aan tot dit inzicht gebracht, en zoo zal dit dus allemaal ten uitvoer worden gebracht, zoo spoedig wij kaap Finisterre voorbij zijn.
Ik heb kapitein Moresino naar de Nederlanden gezonden, met een brief voor den hertog van Parma, waarvan ik een afschrift insluit. Ter meerdere veiligheid voor zijn persoon heb ik kapitein Moresino, behalve de vlieboot waarmee hij gekomen is, een goed bewapenden logger met roeibanken meegegeven. Hij bevindt zich aan boord van den logger. Ik heb hem gezegd dat als hij vijanden tegenkomt en het voor hem bedenkelijk schijnt te worden, dat hij dan de bescheiden overboord moet gooien, zoodat de vijand er geen gebruik van kan maken. Kapitein Moresino was heel goed ingelicht over alles wat de Armada betreft, en hij was zeer in zijn schik dat hij den hertog van Parma zulke goede berichten kon overbrengen. Hij heeft den wind mee, zoodat ik verwacht dat hij veertien dagen eerder in Vlaanderen komt dan de Armada. Dit is van groot belang voor de toebereidselen die de hertog moet treffen, wil hij alles in gereedheid hebben voor wanneer de Armada, zoo God dat wil, daar aankomt.
Aan boord van het galjoen San Martin, den dertienden Juni, 1588.
* * *
| |
| |
Vier dagen geleden heb ik een patas naar den markies van Cerralvo in Coruña gezonden, om hem op de hoogte te stellen van de plaats waar de Armada zich bevindt, en om hem te vragen al het gezouten vleesch, spek, kaas, visch en vet dat daar voorhanden is, in te laden in de koopvaardijschepen, barken, visschersvaartuigen of wat voor schepen er beschikbaar zijn. Ik heb gezegd dat die schepen naar mij toe moesten komen, naar de plaats waar ik mij bevind. Loopt de wind echter breeder uit, dan moeten zij mij achterna komen.
Ik heb een commissaris met de patas meegegeven, om toezicht te houden op de inlading van die levensmiddelen, en daarvan aanteekening te maken. Ook heb ik er bij hem op aangedrongen zich zooveel mogelijk in te spannen om mij in te halen. Nu zend ik met ditzelfde doel deze karveel met Uw brief uit, want als de wind het mogelijk maakt bij kaap Finisterre door te varen, dan ben ik van plan dat te doen, zonder een oogenblik te wachten, ondanks het ongerief door het gemis aan levensmiddelen. Ik zal liever alles trotseeren dan mijn reis vertragen, en ik hoop dat Uwe Majesteit zoo goed zal willen zijn bevel te geven dat men mij onverwijld nieuwen voorraad zendt, vooral vleesch, visch en water.
Sinds gisteren hebben een paar hoekers bij mij om water laten vragen en dat geeft mij de meeste zorg. Ik verzoek U daar onmiddellijk in te laten voorzien.
Op het galjoen San Martin, den veertienden Juni 1588, in de buurt van kaap Finisterre.
* * *
Met alle middelen welke mij ten dienste stonden, heb ik U bericht gezonden over de reis van de Armada. Den laatsten keer dat ik U schreef was den veertienden dezer, toen wij kaap Finisterre met goed weer zijn gepasseerd. Ik heb dicht langs de kust van Galicië gevaren, tot de baai van Mungía, om de galeien op te halen welke overeenkomstig mijn bevel daar op mij moesten wachten. Die galeien waren er echter nog niet, en daarom ben ik door- | |
| |
gevaren naar de Sisargas-eilanden. Die liggen ongeveer acht mijl van Coruña af. Ik ging daarheen om de voorraden visch, gezouten vleesch en spek in te nemen welke daar, volgens Uw bevel, gereed gehouden moesten worden.
Op den tienden dezer, toen ik op veertig graden Noorderbreedte was, heb ik een patas naar den markies van Cerralvo gezonden, om te vragen dat men zou zorgen alles zoo vlug mogelijk in te schepen en klaar te maken. Daar de wind ons tegen was, hij kwam uit het Noorden en stond dus loodrecht op de kust, ben ik met de Armada dieper zee-in gegaan. Ik heb daar drie dagen gelaveerd, zonder vooruit te komen. De loodsen waren van meening dat wij Coruña of Ferrol moesten binnenloopen, maar ik vond het beter dat niet te doen, om te voorkomen dat het mis zou gaan met de vloot als wij land aandeden, en de matrozen en soldaten zouden drossen, zooals zij gewoonlijk doen, en wij de reis dus niet onmiddellijk zouden kunnen voortzetten.
Inmiddels waren de genoemde galeien in Mungía aangekomen. Involge de schriftelijke orders die zij daar van mij vonden, zijn zij mij onverwijld gaan zoeken. Gisteren, den zeventienden, hebben zij zich bij de Armada gevoegd. Er stond nog een Noordenwind, niet zoo sterk meer als eerst, maar toch nog zoo dat ik het raadzamer achtte de galeien naar Coruña te zenden, om daar behulpzaam te zijn bij het inladen van de proviand en het wegsleepen van de vrachtschepen.
Ik houd zelf met de vloot landwaarts, en zal zes mijl buitengaats op de schepen blijven wachten. Tot nu toe is er geen enkel schip teruggekomen. De wind loopt nu naar den goeden hoek, naar het Zuidwesten. Om deze reden zal ik den geheelen dag op de afgesproken plaats op de galeien blijven wachten. Ik heb hun bericht gezonden onmiddellijk te komen, zonder te wachten, om proviand in te nemen of voor wat dan ook, daar ik nu den wind mee heb. Dus ik denk dat zij wel niet lang zullen uitblijven. Zoo spoedig zij komen, zet ik de reis voort.
Het bezwaart mij wel heel erg dat ik de levensmiddelen
| |
| |
niet heb gekregen, want ik wacht daar al drie dagen op. Ik kan U niet zeggen hoe hoog noodig ik die levensmiddelen heb. Vleesch is er in het geheel niet meegenomen en visch heel weinig. De sardientjes en de sepia hebben wij over boord moeten gooien. Het spek is aan het bederven. Wij moeten het dus zonder dat voedsel stellen. Verder is er gebrek aan water, wat ons het meest bezorgd maakt.
Overigens is tot nu toe alles goed met de geheele vloot. Alles wel aan boord. Er ontbreekt geen enkel schip en er is nergens averij. Ik zal U van alles wat gebeurt op de hoogte houden.
Aan boord van het galjoen San Martin, in de buurt van kaap Prioro, den achttienden Juni 1588.
* * *
Nadat ik U gisteren had geschreven wat er op dat oogenblik te melden was, ben ik tot 's middags op de galeien en op de patassen met levensmiddelen uit Coruña blijven wachten. Voordat deze schepen waren uitgevaren, was er zulk een onstuimige wind opgestoken, dat ik daar den geheelen nacht met weinig doek voor heb uitgeloopen. Op advies van de commandanten van de eskaders ben ik heden middag, vanwege het slechte weer en het gebrek aan water, met een deel van de vloot Coruña binnengevallen. De rest van de vloot is buitengaats gebleven. De andere schepen hebben vanwege het late uur de haven niet meer kunnen bereiken. Zij zullen dus, als God het wil, morgen komen, en ik zal mij haasten om alle mogelijke bergruimte van de schepen in twee dagen te vullen. Ik zal versch water innemen, de zieken die gevaar voor besmetting opleveren aan land zetten, en zal daarna, als het weer het toelaat, weer uitzeilen. Hier beletten het getij en zandplaten dit niet. Bij den eersten gunstigen wind zeil ik uit, en ik hoop dat dit spoedig zal zijn.
Te Coruña, den negentienden Juni 1588.
* * *
| |
| |
Dien middag dat ik met een deel van de Armada hier, in Coruña, binnenliep - dat was den negentienden dezer - was ik van meening dat de rest van de vloot ook spoedig deze haven zou aandoen. Het was echter al laat en daarom gebeurde dat dien dag niet. Dien nacht daarop werd het weer zoo onstuimig, en dit hield den volgenden dag ook aan, dat men vermoedt dat de schepen weer zee-in zijn gegaan. De wind was zoo hevig, de zee stond zoo hoog en het onweerde zoo erg als men, naar de bewoners van deze streek verzekeren, nog nooit heeft meegemaakt.
Men kan van geluk spreken dat met zulk weer de geheele Armada niet op zee was. Vooral de galeien niet, want die zouden onherroepelijk verloren zijn gegaan. De vloot zou stellig uit elkaar gedreven zijn, want door de betrokken lucht en den plasregen zouden de andere schepen mij uit het oog hebben verloren. Ook zouden zij niet alle even zeewaardig zijn gebleken. Er zouden veel dagen verloopen zijn, eer de vloot weer bijeen zou zijn gebracht.
Onze Heere heeft het zoo gelukkig beschikt, dat een deel van de Armada hier in Coruña was binnengevallen. De rest weet dus dat zij in deze haven moet bijeenkomen. Het is nu van middag weer kalm geworden, en daarom denk ik dat de schepen landwaarts zullen komen en op deze haven zullen aanhouden. Binnen twee of drie dagen zal ik U verslag uitbrengen van den loop der gebeurtenissen.
Ik ben er erg van onder den indruk dat er, op den twintigsten Juni!, zulk zwaar weer is geweest dat de Armada daardoor uit elkaar is geslagen. Wij hopen weliswaar dat er weinig of geen schade zal zijn aangericht, maar het zal toch wel eenige dagen duren eer wij weer kunnen uitzeilen. Verschillende schepen zullen wel averij hebben gekregen, en daarin zal moeten worden voorzien. Bovendien moeten alle schepen water innemen.
Er wordt streng de wacht gehouden over de matrozen en de soldaten. De markies van Cerralvo helpt daarbij, zoodat ik mag aannemen dat er niemand zal drossen. Mocht dit toch gebeuren, dan zal een voorbeeldige bestraffing de anderen wel voorzichtiger maken. Er worden
| |
| |
veel menschen ziek. Men verzorgt hen zoo goed mogelijk, maar de weinige en slechte geneesmiddelen zullen, vrees ik, dit kwaad algemeen en onherstelbaar maken.
Aan boord van het galjoen San Martin, in de haven van Coruña, den eenentwintigsten Juni 1588.
|
|