| |
| |
| |
II. Instructies voor de Armada
Instructies van den koning
Gezien den aard van deze onderneming waarbij de dienst des Heeren zoo nauw betrokken is, want om Zijnentwil heb ik deze strijdmacht bijeen laten brengen, en met het oog op het groote belang dat de gunstige afloop van dezen tocht heeft voor het algemeen welzijn en den goeden staat van mijn zaken waarvoor de verrichtingen van deze Armada en de keuze van den vlootvoogd van zooveel gewicht is, heb ik deze belangrijke zaak alleen aan u, don Juan Alonso de Guzmán el Bueno, hertog van Medina-Sidonia willen toevertrouwen. En wel vanwege het vertrouwen dat ik altijd in u heb gesteld en de ervaringen en bewijzen welke ik heb van de wijze waarop gij mij dient.
Met Gods hulp verwacht ik dat wij er het gewenschte doel mee zullen bereiken. Ik heb echter het volgende onder uw aandacht willen brengen en u willen gelasten.
Ten eerste. Daar de overwinningen gave Gods zijn, en Hij ze geeft en neemt zooals Hij wil, moet gij, omdat gij voor een zaak strijdt welke zoozeer Gods zaak is dat Hij daarom reeds Zijn gunst en bijstand zal verleenen als die niet door zonden wordt verbeurd, groote zorg dragen dat deze zonden op de Armada worden vermeden. Vooral moet gij zorgen dat God op geen enkele wijze wordt gelasterd. Overtreding in dezen moet zwaar gestraft worden. Deze straffen moeten voltrokken worden als iemand schuldig is, om te voorkomen dat de straf vanwege de toegeeflijkheid niet allen treft. Als men uittrekt om voor Gods
| |
| |
zaak en de glorie van Zijn naam te strijden, moet men toezien dat God door allen wordt geëerbiedigd, en men Zijn gunst niet onwaardig wordt. Deze gunst wordt overal en zoo vurig afgesmeekt, dat gij kunt voortgaan, bezield door de kracht welke daardoor aan uw strijdmacht, door Gods barmhartigheid, wordt geschonken.
Zoo spoedig gij mijn bevel, dat u afzonderlijk zal worden toegezonden, hebt ontvangen, zeilt gij met de geheele vloot uit, en gaat gij regelrecht naar het Kanaal. Gij vaart dit in tot aan kaap Margate om u daarna te vereenigen met den hertog van Parma, en den weg voor zijn overtocht vrij te maken en vrij te houden. Dit overeenkomstig mijn plan en besluit dat gij beiden hebt.
Omdat het van zooveel gewicht is dat de hertog en gij van elkaars bewegingen op de hoogte zijt, moet gij tot gij bij die haven bent gekomen met elkaar in briefwisseling blijven. Ik heb hem daar ook op gewezen. Gij moet hem dus bericht zenden op ieder punt dat gij dit kunt doen. Gij kunt bijvoorbeeld des nachts een vertrouwd iemand met een sloep aan land laten zetten op de Fransche kust, voor Normandië of in de buurt van Boulogne, van waar hij zijn weg veilig kan vervolgen. Of gij kunt over zee bericht zenden naar een van de havens in Vlaanderen, bijvoorbeeld naar Gravelingen, Duinkerken of Nieuwpoort. Gij moet er wel op bedacht zijn dat de menschen die over land worden gezonden, volkomen betrouwbaar zijn. Men kan hun dan de opdracht mondeling toevertrouwen. Aan hen die over zee gaan, kan men brieven meegeven voor den hertog van Parma in het geheimschrift dat ik u tegelijk met deze instructie toezend. Verder moet men aan die boden niets zeggen, om te voorkomen dat als zij in de handen van de vijanden vallen, deze het uit hen kunnen halen.
Hoewel wij moeten hopen dat het Gode zal behagen gunstig weer te geven voor dezen tocht, is het toch raadzaam om bij het uitvaren aan alle schepen van de Armada een plaats aan te wijzen waar zij, gesteld dat er een storm opsteekt en de vloot uit elkaar wordt geslagen, weer
| |
| |
samen moeten komen. Gij moet daartoe verschillende havens uitkiezen, een in de buurt van Spanje, een bij den ingang van het Kanaal, en een in het Kanaal zelf, al naar gelang van het punt waar gij u mocht bevinden als de storm u overvalt. Voor het geval dit dicht bij de Spaansche kust is, moet gij als punt van samenkomst de reede van Vigo, de haven van Coruña of een andere haven in de buurt van kaap Finisterre aanwijzen, al naar gelang van de meening van de ervarenste loodsen. Mocht u bij den ingang van het Kanaal een storm overvallen, dan moet gij in overleg met de ervarenste loodsen uit die wateren uitmaken of gij bij de Scilly-eilanden beschutting moet zoeken dan wel dieper zee-in varen. In dit jaargetij is er niet zoo'n zware en langdurige storm te verwachten dat men dien in volle zee niet zou kunnen doorstaan. Overvalt de storm u in het Kanaal, dan moet gij de loodsen van de Armada vragen welke haven of baai zonder verdediging aan de Engelsche kust de veiligste schuilplaats voor de Armada biedt, of wel, of het beter is, in Westelijke of Oostelijke richting voor den wind uit te blijven loopen. In dit laatste geval moet men wel oppassen ver van de Fransche en Vlaamsche kust te blijven, vanwege de ondiepten en zandbanken aldaar. Men moet dan steeds op de Engelsche kust aanhouden.
Gij moet voor deze gevallen als punt van samenkomst dat punt aanwijzen, dat na goed overleg het beste is gebleken. De keuze laat ik aan u zelf over, want gij kunt daartoe de noodige inlichtingen inwinnen. Ik zou gaarne willen dat gij mij voor ieder geval afzonderlijk de gekozen plaats meldt.
Het welslagen van deze onderneming ligt in het feit dat men tot de wortels doordringt. Daarom moet gij, ook al zou Drake naar de Spaansche wateren zijn uitgevaren om de aandacht af te leiden of verwarring in onze plannen te brengen, zooals men uit Engeland heeft bericht, niet van uw route afwijken. Gij moet recht doorvaren, zonder den vijand op te zoeken, ook al bleef hij aan dezen kant. Als de vijand u echter achtervolgt en te na komt, dan kunt
| |
| |
gij hem aanvallen. Dit kunt gij ook doen als gij genoemden Drake bij den mond van het Kanaal tegenkomt, want als hun machten verdeeld zijn, is het goed ze afzonderlijk te verslaan, om aldus te verhinderen dat zij zich vereenigen.
Als gij tot voor kaap Margate niet op den vijand stuit, en gij daar den Engelschen admiraal alleen met zijn vloot, of ook als gij den admiraal en Drake daar beiden met hun vloot aantreft, dan blijft uw vloot nog sterker dan die twee samen. In dat geval kunt gij, in Gods naam en sterk door de zaak die gij vertegenwoordigt, probeeren hun de loef af te steken en andere voordeelen op hen te winnen, en hun dan slag leveren, in de hoop dat God u de overwinning zal geven.
Ik kan u weinig zeggen nopens de slagorde van de Armada en evenmin over de manier van vechten op den dag van den zeeslag. Dat zal men ter plaatse moeten uitmaken, dat hangt van den tijd en de omstandigheden af. Ik draag u alleen op te probeeren geen enkele kans te verzuimen om in een gunstige positie te komen, en alle voordeelen te verkrijgen welke in uw bereik zijn.
Gij moet de Armada zoo opstellen, dat alle schepen aan het gevecht kunnen deelnemen en elkaar kunnen bijstaan, zonder dat zij elkaar in hun bewegingen hinderen en zonder dat er verwarring ontstaat. Vooral moet gij er op bedacht zijn, dat het de bedoeling van den vijand zal zijn u uit de verte te bestrijden, omdat hij wat het geschut betreft in het voordeel is en ook omdat hij ruim voorzien is van ontplofbare stoffen. Onze schepen moeten probeeren aan te vallen en te enteren, dan zijn wij hun de baas. Gij moet er steeds aan denken dit ten uitvoer te brengen. Om u gelegenheid te geven u van dit alles goed op de hoogte te stellen, worden u eenige aanwijzingen toegezonden betreffende de wijze van opstelling van het geschut van den vijand. Hij richt laag, met de bedoeling de schepen in den grond te boren. Neem dus in dezen alle noodige voorzorgsmaatregelen.
Ook zult zij, als gij de overwinning behaalt, als beleidvol man niet toelaten dat de verschillende smaldeelen van de
| |
| |
Armada de slagorde verbreken om, uit begeerte naar buit, den vijand te achtervolgen. Gij moet er voor zorgen, dat zij in gesloten slagorde bij elkaar blijven. In ieder geval moet de kern van de Armada vereenigd blijven. Gij moet daar tijdig de noodige bevelen toe geven, vooral als gij in het Kanaal slag levert. Daar moet gij dubbel op uw hoede wezen, zoowel vanwege den aard van het Kanaal zelf, als omdat de beide kusten voor u niet veilig zijn. Gij moet u dus zoo opstellen en vechten, dat gij de overwinning behaalt.
Het verbreken van de slagorde om, voor de overwinning geheel zeker is, te gaan plunderen heeft meermalen, op zee zoowel als te land, rampzalige gevolgen gehad, en verschrikkelijke schade en verliezen veroorzaakt. Ik druk u dus zeer op het hart om alle mogelijke voorzorgsmaatregelen te nemen ten einde deze wanorde te voorkomen, welke zulke ernstige verliezen kan veroorzaken. Gij moet zien te bewerken, dat allen alleen er op bedacht zijn te vechten en de geheele overwinning te behalen. Dan is de buit werkelijk zeker.
Ik heb order gegeven dat men u van het Ministerie van Oorlog de noodige aanwijzingen verstrekt nopens de verdeeling van de prijsgemaakte schepen en den buit. Aan deze aanwijzingen moet gij u houden en ze nauwkeurig ten uitvoer brengen, zonder er in eenig opzicht tegen in te gaan.
Wat het slagleveren betreft, daartoe moet gij alleen overgaan als men op geen andere wijze den hertog van Parma den overtocht naar Engeland kan vrijwaren. Als deze overtocht kan plaats vinden zonder met den vijand slaags te raken, doordat de vijand een anderen koers heeft genomen of anderszins, dan doet gij beter hetzelfde doel met een onbeschadigd bijeengehouden vloot te bereiken. Als de vloot geen slag heeft geleverd, moet gij den hertog van Parma zesduizend Spanjaarden afstaan, zooals u bevolen is. Hebt gij evenwel slag moeten leveren, dan moet gij zooveel Spanjaarden geven als de verliezen, geleden bij de overwinning, welke wij van den Heere verwachten, u veroorloven af te staan.
| |
| |
Als de hertog van Parma aan land gaat, moet gij met de Armada aan den mond van de Londensche rivier voor anker gaan liggen, en dien mond bezet houden. Met een deel van de Armada moet gij zorgen dat de verdere overtocht van Vlaanderen naar Engeland veilig kan geschieden. Gij kunt aan weerskanten laten kruisen.
Als de tijd en de omstandigheden andere maatregelen eischen, dan kunt gij beiden dienaangaande de noodige beslissingen nemen, omdat gij beiden ter plaatse zijt. Gij moet echter niet aan land gaan en ook niet aan den wal eigenmachtig eenige order geven. Te land moet gij u met den hertog van Parma verstaan. Alleen het vechten ter zee, hetgeen inderdaad de kern van de zaak is, moet gij geheel zelfstandig leiden.
De oneenigheid onder de leiders heeft, telkens wanneer een onderneming onder twee bevelhebbers stond, de overwinning onmogelijk gemaakt, of heeft de overwinning in een nederlaag doen verkeeren. Al mag ik dan ook van uw liefde voor mijn dienst verwachten, dat gij met den hertog van Parma in die goede verstandhouding zult blijven welke noodig is voor het welslagen van den tocht, wil ik daar toch bij u op aandringen. Ik beveel u uw verhouding tot den hertog van Parma nauwkeurig overeenkomstig deze instructie te bepalen. Deze instructie hebt gij eenvoudig en letterlijk te verstaan, zonder de strekking ervan te wijzigen, en zonder er een anderen uitleg aan te geven. Ditzelfde heb ik den hertog van Parma opgedragen. Bedenk wel dat als het doel, waartoe uw beider goede verstandhouding zooveel kan bijdragen bereikt wordt, er voor u beiden eer te over zal zijn en groote roem. In het tegenovergestelde geval zou dat geheel anders zijn, ongerekend dan nog mijn beschouwing over uw wijze van optreden. Ik hoop dat gij van uw kant daar geen aanleiding toe zult geven.
Gij zult daarginds moeten blijven tot de overwinning met Gods hulp gelukkig voltooid is. Daarna kunt gij den weg naar Ierland gaan vrijmaken, als de hertog van Parma en gij daaromtrent eensgezind bent. Ik laat dit aan u
| |
| |
beiden over. Gaat gij echter tot die onderneming over, dan moet gij het grootste gedeelte van de Spanjaarden die gij aan boord hebt, achterlaten en daarvoor in de plaats moet gij zooveel Italianen en Duitschers nemen als gij voor dien tocht noodig acht.
De ervaring die ik heb opgedaan betreffende uw manier van mijn geldzaken te behartigen, doet mij verwachten dat gij de gelden welke gij aan boord hebt goed zal besteden. Wees erg zuinig met het geld, dat gij in kas hebt, want gij weet hoeveel moeite het mij heeft gekost het bij elkaar te krijgen, en gij weet ook hoe noodig een reservefonds is.
Let verder vooral goed op, dat de manschappen heel nauwkeurig worden geïnspecteerd, zoodat men u in zake het aantal manschappen niet kan bedriegen. Dit is niet alleen een zaak van geld. Dikwijls is daar de overwinning mee gemoeid.
Vergeet ook niet er goed voor te zorgen, dat de levensmiddelen van deugdelijke kwaliteit zijn, dat zij goed worden bewaard en juist worden verdeeld, zoodat ze niet vóór den tijd op zijn en er gebrek ontstaat. Daar hangt voor een groot gedeelte de gezondheid en het behoud van uw manschappen van af. Houd daarom steeds een waakzaam oog op de officieren van alle afdeelingen, zoodat uw zorg hen aanvuurt en hen nauwlettender maakt, en ieder er aldus toe wordt gebracht waakzaam te zijn en erop bedacht is zijn plicht te doen.
| |
Geheime instructie
Behalve wat ik u in de vorige instructie heb willen zeggen, wil ik u hier nog in het kort op enkele dingen opmerkzaam maken. Den brief voor den hertog van Parma, welken ik u tegelijk met dezen doe toekomen, moet gij veilig aan boord bewaren. Let wel dat gij hem dezen brief moet geven òf nadat hij in Engeland is geland, òf wanneer hij heeft ingezien dat hij den overtocht niet kan maken.
| |
| |
Wanneer gij bij kaap Margate bent gekomen, het punt dat gij met overkoming van alle moeilijkheden welke u in den weg worden gelegd, moet probeeren te bereiken met de Armada, dan zult ge van den hertog van Parma vernemen waar gij de versterkingen die gij voor hem meebrengt, aan wal moet zetten. Gij zet ze aan wal waar men u zegt. Ik wil dat don Alonso de Leyva, mijn kapitein-generaal van de lichte cavalerie van Milaan, het bevel over deze landingstroepen krijgt, totdat hij ze den hertog van Parma in handen heeft gesteld. Gij moet zorg dragen dat dit zoo gebeurt.
Als God het gewenschte gevolg geeft zooals wij van Hem mogen verwachten, moet gij in alles uw openbare instructies volgen. Als de zaken echter, als straf voor onze zonden, anders verloopen en de hertog van Parma den overtocht naar Engeland niet kan maken, en gij hem daartoe niet de noodige hulp kunt verleenen, dan moet gij in dat geval het eiland Wight veroveren. Eerst moet gij dan overleg plegen met den hertog van Parma. Het eiland Wight is, naar het schijnt, niet zoo sterk dat het tegenstand kan bieden. Heeft men het eenmaal bezet, dan kan men het versterken, en gij zoudt dan een veilige haven hebben om de Armada zich daar te laten terugtrekken. Vervolgens kunt gij alles in het werk stellen om van dit zeer belangrijke punt, uit de verdere voorbereidselen te treffen. Daarom is het van groot belang zich daar flink te versterken.
Mocht het hier dus toe komen, dan moet gij er op bedacht zijn de haven van de Oostzijde binnen te varen. Aan dien kant is de ingang veel breeder en wijder dan aan de Westzijde. Behalve om die reden is de ingang van de Oostzijde ook geschikter voor u omdat. als men dit wil beproeven, het toch pas gebeurt als men geen vertrouwen meer heeft in het gelukken van het andere plan en van het eigenlijke hoofddoel van den tocht. Bovendien, men moet het pas probeeren bij den terugtocht van kaap Margate, als de opzet is mislukt. Volstrekt niet bij de heenreis, zonder eerst alles in het werk te hebben gesteld om het hoofddoel te verwerkelijken.
| |
| |
Als de bezetting van het eiland Wight is gelukt, moet gij u vandaar met den hertog van Parma in verbinding stellen, en gij moet probeeren elkaar naar beider beste vermogen en inzicht bij te staan. Alles moet naar hetzelfde doel worden gericht, al naar gelang van den staat van zaken en de genomen beslissing.
Het zal God behagen dit alles te bestieren als zijn eigen zaak, beter dan wij het verdienen. Daarom verwacht ik dat gij niet voor zulke gevallen komt te staan als hier uit voorzorg zijn bedacht, maar dat God de onderneming tot een gelukkig einde zal brengen.
Ik verzoek u nogmaals nadrukkelijk er voor te zorgen mij steeds te melden wat gij mocht doen, zoodat ik, wat er ook gebeure, zoo spoedig mogelijk bericht krijg, en ik dus al naar gelang van de omstandigheden de noodige aanwijzingen en bevelen zal kunnen geven.
Als het den hertog van Parma in Engeland mocht gelukken don Antonio (den pretendent van Portugal) gevangen te nemen en hij u hem in handen mocht stellen zooals hem bevolen is, of als don Antonio bij zijn vlucht voor den hertog van Parma in uw handen valt, dan moet gij hem in verzekerde bewaring stellen, zoodat hij niet kan ontvluchten, en zijn onrustige aard geen zorg meer zal geven.
Madrid, 1 April 1588. Ik de Koning.
| |
Brief voor Parma
Dezen brief heb ik met de Armada voor u meegegeven als leiddraad voor bijzondere gevallen. Wat de hoofdzaken van de onderneming betreft, heb ik u op de gewone manier geschreven, en mijn bevelen in zake het doel dat men bij deze onderneming beoogt, hebt gij reeds in uw bezit. Ook hebt gij reeds mijn aanwijzingen betreffende de vergadering en de besprekingen met de afgevaardigden van Engeland ontvangen.
Als de Armada haar doel bereikt, hetzij na slag geleverd te hebben en overwonnen te hebben, hetzij doordat de
| |
| |
vijand haar niet afwacht en deze krijgsmacht u in staat stelt den overtocht te maken, dan steekt gij, in den naam Gods, naar Engeland over, en dan brengt gij met Gods hulp ten uitvoer wat wij hebben besproken.
Indien, wat God niet gedooge, de onderneming niet zoo voorspoedig verloopt dat men den overtocht naar Engeland met geweld kan waarborgen, en ook niet zoo ongunstig dat de vijand niet meer bezorgd is (dit zal, met Gods hulp, niet gebeuren) en de krachten dus zoo tegen elkaar opwegen dat het sluiten van vrede niet met onze belangen in strijd is, dan moet gij bij de onderhandelingen dienaangaande zooveel mogelijk steunen op den roep die van de Armada uitgaat. Behalve de gewone voorwaarden die gesteld moeten worden, zijn er drie doeleinden waar gij het oog op gevestigd moet houden.
Ten eerste moet gij bedingen dat de vrije belijdenis en de vrije uitoefening van ons heilig katholiek geloof aan alle katholieken in Engeland wordt toegestaan, zoowel aan de Engelschen zelf als aan de vreemdelingen, en dat de verbanning van degenen die in het buitenland vertoeven, wordt ingetrokken.
Ten tweede moet gij de teruggave eischen van de plaatsen welke de Engelschen in de Nederlanden bezet houden.
Ten derde moet gij schadeloosstelling vragen voor de schade die de Engelschen mij en mijn rijk en mijn onderdanen hebben berokkend. Dit is een buitengewoon hoog bedrag.
Deze drie punten zijn naar hun innerlijke beteekenis gerangschikt. Het voornaamste eerst. Hoewel ik voornamelijk naar de verwerkelijking van het eerste streef, moet ik het toch aan u overlaten of gij met dit eerste punt kunt beginnen, dan wel ze alle tegelijk wilt noemen of met de twee laatste wilt beginnen. De teruggave van die bezette steden is ook van groot belang. Men moet probeeren dat gedaan te krijgen. Vooral de teruggave van Vlissingen. Wat het laatste punt betreft, dit zou men kunnen laten vervallen als er langdurig over gesproken is
| |
| |
en het vastgesteld is dat de schadevergoeding meer zou bedragen dan zij kunnen betalen. Men kan daar dan het eerste punt, de vrije uitoefening van den katholieken godsdienst in Engeland, voor in de plaats stellen. Op dit punt zou men dan het sterkst kunnen aandringen en vervolgens op de teruggave van de bezette steden. Het derde punt. de schadevergoeding, kan dan als dwangmiddel worden gebruikt om de beide andere ingewilligd te krijgen.
Men kan hun wat de vrije uitoefening van den katholieken godsdienst betreft, voorhouden dat het geen inbreuk op hun staatsgezag is als dit door hen aan de katholieken wordt toegestaan, want in Frankrijk is er een overeenkomstige maatregel ten opzichte van de Hugenoten genomen. Als zij daar tegen inbrengen dat ik niet in de Nederlanden wil toestaan wat wel in Frankrijk wordt geduld, dan moet gij hun zeggen, dat de toestanden in Engeland anders zijn, en dat het de innerlijke rust in hun land ten goede zou komen als zij op deze wijze de katholieken tevreden zouden stellen. Gij moet er hun ook op wijzen, hoezeer dan de handel van Engeland en daardoor hun inkomsten zouden toenemen, want onmiddellijk nadat men dit in het buitenland zou bemerken, zou men uit de geheele Christenheid met meer vertrouwen naar Engeland komen. In de andere landen zou men, zonder de hinderlijke maatregelen van dit oogenblik, de handelsbetrekkingen met Engeland weer aanknoopen, waarbij hun bestaan zoo zeer gemoeid is. Hier kunt gij aan toevoegen wat gij zelf geschikt acht.
Het zou echter een dwaling zijn te meenen dat, al zouden zij dit ook beloven, zij hun beloften zouden nakomen als er geen goede waarborgen voor gegeven werden. Daarom moet gij, als onderpand van die beloften, voorname personen die aanhang en vrienden hebben, als gijzelaars vragen. Ook moet gij als onderpand eenige plaatsen in Engeland zelf vragen, zij het ook slechts voor een korten tijd, eenige jaren bijvoorbeeld. In het verloop van dien tijd zou men dan kunnen zien of het beloofde werd nagekomen. Als men hier niet op bedacht is, zou dit
| |
| |
beteekenen iets ondernemen op lossen grondslag. Bedenk dit dus wel, als de gelegenheid zich voordoet.
Om de Engelschen tot deze overeenkomst te krijgen, zou het van groot belang zijn dat de Armada, als het hoofddoel wordt gemist, zich meester maakt van het eiland Wight. Als dit eiland bezet is, zou de Armada een veilige haven hebben, en met behulp van dit eiland zou zij zich tegen den vijand kunnen verdedigen. De hertog van Medina-Sidonia is daar ook op bedacht. Dus bij mislukking, als men niet meer vermag, kunt gij dat samen overleggen en beslissen.
Ik heb dit onder uw aandacht willen brengen, maar ik hoop dat God, wiens zaak dit is en wien ik deze onderneming heb gewijd, geen tegenslag zal gedoogen, maar dat Hij ons zal bijstaan zoodat men slaagt in wat men bij de geheele onderwerping van Engeland beoogt in Zijn dienst. Hiertoe moge Hij ons helpen.
| |
Algemeene orders aan de Armada
Don Alonso Pérez de Guzmán el Bueno, hertog van de stad Medina-Sidonia, graaf van Niebla, markies van Cazaza in Afrika, heer van de stad San Lúcar, kapitein-generaal van den Atlantischen Oceaan, van de Andaloezische kust, van deze koninklijke vloot en van het leger van Zijne Majesteit, ridder van de doorluchte orde van het Gulden Vlies, maakt bekend:
hetgeen ik gelast en beveel aan de generaals, kolonels, kapiteins en overige officieren van de land- en zeemacht, aan de loodsen, schippers, soldaten, matrozen, ambtenaren en alle verdere leden van de land- en zeemacht welke zich op deze vloot bevinden, blijft van kracht zoolang deze tocht duurt, en het houdt het volgende in.
Ten eerste en voor alles moeten alle bovengenoemden van den hoogsten tot den laagsten begrijpen, dat de voornaamste reden waardoor Zijne Majesteit er toe bewogen is deze onderneming te ontwerpen en er een begin mee
| |
[pagina t.o. 56]
[p. t.o. 56] | |
De Jezuieten ontvangen de machtiging zich in te schepen op de Armada. - Uit: Strada (Spaansche Editie)
| |
| |
te maken is geweest, en nog is, God onzen Heere te dienen, en vele volken en zielen tot zijn Kerk en schoot terug te brengen, volken en menschen die nu door de ketters, vijanden van ons heilige katholieke geloof, worden verdrukt, en onderworpen zijn aan hun dwaalleeringen en onheilen. Ten einde dat allen, gelijk wij verplicht zijn, het oog op dit doel gevestigd houden, gelast ik u, en dring ik er bij u ten zeerste op aan, uw ondergeschikten en allen die onder uw bevelen staan, te bevelen te gaan biechten en ter communie te gaan voordat zij zich inschepen. En laten zij dit met zooveel wroeging over hun zonden doen als ik van u allen mag verwachten. Dit moeten wij doen opdat God door deze voorzorgsmaatregelen van ons en den ijver waarmede wij Hem zulk een grooten dienst gaan bewijzen, ons zoo moge leiden en sturen als het Hem uitkomt. Want wij bedoelen in het bijzonder en in de eerste plaats God te dienen.
Eveneens gelast ik en beveel ik allen, dat zij er in het bijzonder voor waken dat geen enkele soldaat, matroos of iemand anders die op deze vloot dient of aanwezig is, vloekt of God, Onze Lieve Vrouwe of de heiligen lastert, op straffe van streng daarover onderhouden en daarvoor heel zwaar gestraft te worden naar ons goeddunken. Dit geldt ook voor minder ernstige vloeken. De meerderen moeten daar op de schepen streng de hand aan houden. De overtreders moeten gestraft worden met inhouding van hun rantsoen wijn of met een andere straf, welke dienstig wordt geacht. Daar de voornaamste aanleiding tot vloeken het spel is, moet gij dit zoo veel mogelijk beletten. De verboden spelen mogen volstrekt niet geduld worden. Onder geen voorwendsel mag er 's nachts gespeeld worden.
Om alle ongelegenheden te voorkomen, welke daaruit ten nadeele van deze vloot en het leger van Zijne Majesteit zouden kunnen ontstaan, verklaar ik bij dezen dat ik een algemeene en bijzondere schorsing van persoonlijke vijandelijkheden gelast, en dat ik alle twisten, geschillen, uitdagingen en beleedigingen die er tot nu, tot de bekendmaking dezes, zijn geweest, zelf ter beoordeeling in handen
| |
| |
neem. Dit geldt zoowel voor de land- als voor de zeemacht, voor alle hoog of laag geplaatste personen van deze vloot, voor den geheelen tijd dat deze tocht duurt en voor een maand na dien, ook al gaan die oneenigheden tot heel lang terug. Ik beveel nadrukkelijk dat niemand dezen godsvrede en deze schorsing van vijandelijkheden verbreekt, of daar rechtstreeks of zijdelings tegen in gaat, op straffe van eerloos en schuldig aan hoogverraad te worden verklaard en daarvoor te worden gedood.
Omdat een ieder weet hoe 'n groot bezwaar het is en hoezeer men Onzen Heere ermee beleedigt als men publieke vrouwen of vriendinnen laat meegaan op vloten als deze, gelast ik en beveel ik dat er geen enkele vrouw op de Armada mag ingescheept of meegenomen worden. Ik beveel de gezagvoerders en schippers dat zij geen vrouwen aan boord laten komen. Zij die dat toch toelaten of door de vingers zien, moeten streng gestraft worden.
Elken morgen moeten de scheepsjongens, zooals dat gebruikelijk is, aan den voet van den grooten mast het morgengebed doen, en 's avonds moeten zij een Weesgegroet opzeggen. Enkele dagen, op zijn minst 's Zaterdags, moeten zij ook een Salve met de bijbehoorende litanie bidden.
Vanwege het groote belang dat voor het behoud en het welslagen van de Armada, de eensgezindheid en de vriendschap van de soldaten en de matrozen is, en opdat hun omgang onder elkaar zonder geschillen, twist of andere aanleidingen tot tumult is, beveel ik dat bij openbare order bekend wordt gemaakt, dat niemand een dolk mag dragen, en dat de soldaten en matrozen om geen enkele reden twist met elkaar mogen zoeken. Zij moeten alleen hun meerderen en officieren gehoorzamen, en als er een of ander tumult ontstaat, dan zal de aanstichter ervan zwaar gestraft worden.
Wanneer het galjoen San Martin, waarop ik mij bevind en dat het vlaggeschip van de Armada is, een kanonschot lost, dan zal dit het teeken van het vertrek zijn. Men moet zich gereed houden om bij het eerste trompetsignaal het
| |
| |
vlaggeschip zonder tijdverlies te volgen en daarbij te zorgen dat de schepen elkaar niet in hun bewegingen belemmeren. Als ik de zeilen hijsch om te vertrekken, dan moeten alle schepen dit doen. Men zij zeer op zijn hoede voor de zandbanken en de ondiepten Cachopos (in den Taag) en men houde de sloepen en booten gereed, voor het geval zij noodig mochten zijn.
Zoo spoedig wij de kust achter ons hebben en verder zee-in gaan, moeten alle schepen een voor een het vlaggeschip aan de lijzijde komen begroeten, hun orders in ontvangst nemen en, zoo het al tegen den avond loopt, het wachtwoord komen vragen. Men moet er voor zorgen dat men niet voor het vlaggeschip uit zeilt, daags zoo min als 's nachts, en men moet heel behoedzaam manoeuvreeren.
Iederen namiddag moeten de schepen naar het vlaggeschip komen om het wachtwoord te vernemen, en om te vragen of er bijzondere orders zijn. Bij zulk een groot aantal en zulke zware schepen kan het wellicht wel eens moeilijk zijn dit elken dag te doen zonder met elkaar in aanvaring te komen, en daarom moeten de schout-bij-nachts en de vlagofficieren tijdig zich van het wachtwoord op de hoogte stellen om dit aan de schepen van hun eskader door te geven, en aldus deze mogelijke averij te voorkomen.
Het vlaggeschip moet met trompetgeschal worden begroet als men trompetten aan boord heeft, en de bemanning moet tweemaal luidkeels roepen. Krijgt men antwoord, dan groet men opnieuw. Als het in den namiddag is, dan vraagt men tegelijk het wachtwoord. Zoo spoedig men dit heeft vernomen, wendt men den steven om plaats te maken voor de volgende schepen.
In het geval dat het weer gedurende enkele dagen niet toelaat om het vlaggeschip te praaien en het wachtwoord te vragen, dan neme men de volgende, respectievelijk voor iederen dag van de week. Voor Zondags Jezus, voor 's Maandags Heilige Geest, voor Dinsdags De Heilige Drievuldigheid, voor 's Woensdags Sint Jacob, voor Don- | |
| |
derdags De Engelen, voor Vrijdags Alle Heiligen, voor Zaterdags Onze Lieve Vrouwe.
Het is van het grootste belang dat de Armada vereenigd blijft, en daarom moeten de vice-admiraals en de schout-bij-nachts er goed voor zorgen dat hun smaldeelen zoo dicht mogelijk bij elkaar blijven en in de grootst mogelijke orde zeilen. De loggers en patassen die onder het bevel van don Antonio Hurtado de Mendoza staan, moeten zoo dicht mogelijk bij mijn vlaggeschip blijven, met uitzondering van zes bodems. Twee daarvan moeten den vlagvoerder van don Pedro de Valdés volgen, twee dien van Martin de Bertendona, en de andere twee dien van Juan Gómez de Medina. Deze zes moeten aanstonds aangewezen worden. Over die verdeeling mag geen oneenigheid ontstaan. Allen moeten hun uiterste best doen en er groote zorg voor dragen, dat het eskader vrachtschepen steeds midden in blijft.
Zooals gezegd is, zal men eveneens zorgvuldig moeten oppassen dat geen enkel schip het vlaggeschip voorbij zeilt. 's Nachts moet daar nog strenger de hand aan worden gehouden. Het is beslist verboden voor het vlaggeschip uit te gaan.
Geen enkel schip van de Armada mag zich zonder mijn toestemming van de vloot verwijderen. Ik beveel op straffe des doods en van verbeurdverklaring van goederen dat als een of ander schip bij storm is afgedreven het, voor wij bij kaap Finisterre zijn aangekomen, daar heen vaart. Daar zal men dan nadere bevelen van mij krijgen. Krijgt men die bevelen daar niet, dan vaart men door naar Coruña, waar stellig nadere orders in mijn naam zullen worden gegeven.
Van kaap Finisterre af moet men op de Scilly-eilanden aanhouden. Men moet die behoedzaam van den Zuidkant af naderen, en voortdurend met het dieplood peilen. Als er schepen afdrijven, dan mogen zij volstrekt niet naar Spanje terugkeeren. Dit is op straffe des doods en van verbeurdverklaring van goederen verboden. Wie dat doen, zullen voor landverraders worden gehouden. Afgedreven
| |
| |
schepen moeten de aangegeven route volgen en de genoemde eilanden van den Zuidkant probeeren te naderen. Mocht men van meening zijn dat de Armada achtergebleven is, dan moet men daar blijven kruisen, en niet weggaan voor de Armada komt, tenzij dat men reden heeft om aan te nemen dat de Armada al voorbij is. In dat geval moet men Mount's Bay binnenloopen. Deze ligt tusschen kaap Land's End en kaap Lizard. Daar zal men dan de Armada vinden of nadere orders krijgen. Treft men de Armada ook daar niet aan, dan vindt men er stellig patassen met de noodige bevelen.
Des nachts moet men het vlaggeschip steeds goed in het oog houden, en oplettend uitzien of het van koers verandert, om in dat geval eveneens het roer om te gooien. Het vlaggeschip zal een kanonschot lossen als het het roer omgooit, en het zal onmiddellijk daarna een andere lamp uithangen op den achtersteven, terzij van de gewone lantaarn. De schepen die dat opmerken, moeten met een lamp een tegensein geven.
Wanneer het vlaggeschip lijzeilen bijzet of zeilen mindert, dan zal het twee lampen uithangen, een aan den achtersteven en een halverwege het want. Wanneer het vlaggeschip om een of andere reden alle zeilen strijkt, zal het drie lampen uithangen, een aan de mars, een in het want en de derde aan den achtersteven. Het zal dan een schot lossen ten teeken dat alle schepen de zeilen moeten strijken. Ieder schip moet dan een lamp aan den achtersteven uithangen als tegensein.
Als een schip onklaar wordt of er gebeurt iets des nachts waardoor het alle zeilen moet strijken, dan moet het een zwaar stuk geschut afvuren, en den heelen nacht met lantarens lichtseinen blijven geven. De dichtstbijzijnde schepen hangen dan ook een lamp uit als teeken voor de andere, en zij moeten met gestreken zeilen blijven liggen tot het dag wordt. Is de nood groot, dan moet men nog een kanon afvuren.
Er moeten steeds ervaren mannen met scherpe oogen als uitkijk boven in den mast zitten. Vooral bij het op- | |
| |
komen en ondergaan van de zon. De uitkijk moet alle zeilen van de Armada tellen. Mocht men er meer tellen dan het aantal is, dan moet men als signaal twee maal het groote marszeil strijken en een kanonschot lossen. De dichtstbijzijnde schepen moeten op het schip jacht maken en het in goede orde aanvallen, zoodat het hun niet ontsnapt. De gezagvoerder die het door onachtzaamheid of zorgeloosheid laat ontsnappen, zal gestraft worden. Indien echter het vlaggeschip het teeken geeft tot bijdraaien - dit zal door een kanonschot geschieden - dan moet men daaraan gehoorzamen, ook al is men op het punt het schip te nemen.
Wanneer men een tot vier vreemde schepen in 't zicht krijgt, dan moet men het groote marszeil strijken, de vlag aan den grooten mast hijschen en een schot lossen. Krijgt men meer schepen in het oog dan hijscht men de vlag aan den grooten mast, strijkt het groote marszeil en lost twee kanonschoten na elkaar. Men moet probeeren het vlaggeschip op de schepen opmerkzaam te maken. Als men ziet dat men aan boord van het vlaggeschip de gegeven teekens heeft bemerkt en begrepen, dan neemt men zijn plaats in de slagorde weer in.
Het schip dat voor den boeg land in 't zicht krijgt, moet als signaal de beide marszeilen strijken. Als men bij nacht land ontdekt, dan moet men een kanonschot lossen, zeewaarts houden en twee lampen aan den achtersteven uithangen. Dit signaal moet door de andere schepen onmiddellijk worden overgenomen wanneer zij het bemerken. Zij moeten dan insgelijks het roer omgooien en zee houden.
Als het vlaggeschip een of andere mededeeling wil doen, zal het als signaal een vlag aan den achtersteven hijschen, naast de lantaarn. Men moet dan komen hooren wat er is.
Als er op een of ander schip brand mocht ontstaan - wat God in zijn barmhartigheid niet gedooge - dan moeten de dichtstbijzijnde schepen van dit schip afhouden, maar eerst hun booten en sloepen uitzetten om
| |
| |
hulp te verleenen en het vuur te blusschen. De andere schepen moeten hetzelfde doen.
Men moet er in het bijzonder voor zorgen, dat het vuur in de kombuis voor zonsondergang is gedoofd. Bij het gaan schaften, moeten de soldaten wachten tot de manschappen die belast zijn met de uitreiking van de levensmiddelen, hun het rantsoen geven. Zij mogen niet zelf naar beneden gaan om hun rantsoen te halen of met geweld hun portie uitzoeken, zooals wel gebeurd is. Om dit te verhinderen moet er een sergeant of korporaal van de betrokken compagnie op wacht staan om onordelijkheden te voorkomen, en tevens om te zorgen dat het eten tijdig uitgedeeld wordt, zoodat allen met het avondeten klaar zijn voor het donker wordt.
Geen enkel schip of vaartuig van de Armada of van de andere eenheden welke onder mijn zeggingschap staan mag een haven binnenloopen, voor anker gaan of aanleggen voor het vlaggeschip zulks heeft gedaan, tenzij ik daar schriftelijk vergunning voor heb gegeven. Overtreding zal voorbeeldig worden gestraft.
De kolonels, hoplieden, vaandrigs en andere officieren moeten er bijzonder goed voor zorgen, dat de wapens van de soldaten altijd schoon zijn en gereed voor gebruik bij geval van nood. Twee maal per week moeten zij ze laten schoonmaken en zij moeten de manschappen er in oefenen, zoodat deze de vaardigheid krijgen ze te gebruiken als de nood aan den man komt.
Onderweg zullen er orders en aanwijzingen worden gegeven omtrent de opstelling bij een gevecht. Ik gelast en beveel, dat men met de uiterste behoedzaamheid te werk gaat. Zooals dat gewoonte is moeten de kanonniers de vaten en tonnen met water en azijn gereed houden, en alle andere hulp- en verweermiddelen die gebruikt worden in geval van brand. Men moet bijvoorbeeld de schepen met oude zeilen en natte dekens beschutten tegen het vuur dat de vijanden er op werpen. Ook moet men zorgen genoeg kogels bij de hand te hebben, en het noodige kruit en lonten. De officier, belast met de zorg voor de munitie,
| |
| |
moet deze aan ieder schip verstrekken in de hoeveelheid en naar het gewicht als voor ieder schip is vastgesteld. Deze officier moet dan ook, zooals gebruik is, de noodige voorschriften krijgen.
Insgelijks gelast ik en beveel ik dat de soldaten hun verblijven schoon houden en dat er geen kisten of andere dingen in den weg staan. Het mag volstrekt niet worden toegestaan, dat er kribben aan boord zijn. Als er wel kribben zijn moeten die onverwijld worden weggehaald. De matrozen mogen ze niet hebben, en als de landmacht ze heeft, dan moet men mij dat rapporteeren. Dan laat ik ze weghalen.
De matrozen moeten ondergebracht worden op het verhoogde voor- en achterdek, zoodat zij gemakkelijk op de plaats kunnen komen waar zij noodig zijn voor hun werk en voor het manoeuvreeren van het schip. Deze maatregel heeft ten doel, dat de soldaten de matrozen niet in den weg loopen of hen voortdurend afleiden en in beslag nemen.
Het geschut moet goed in orde zijn en iedere kanonnier moet zijn stuk aangewezen krijgen. De stukken moeten geladen zijn. Naast ieder kanon moet een kist met kogels staan en de lonten moeten gereed gehouden worden. Men moet zeer voorzichtig zijn met de kardoezen van de verschillende stukken en oppassen dat zij niet verwisseld worden of in brand vliegen. De laders en schoonmakers moeten in het bereik zijn.
Elk schip moet twee sloepen vol steenen aan boord nemen, om mee te kunnen gooien tijdens het gevecht. Zij moeten verdeeld worden onder de manschappen van de brug, het kasteel en het want.
Ieder schip moet, al naar gelang van zijn grootte en de stukken welke het voert, het noodige aantal gehalveerde watervaten hebben, om ze den dag van het gevecht met water gevuld tusschen de kanonnen en de reeling gereed te zetten, of op andere plaatsen waar zij het meest noodig mochten zijn. Dicht bij de vaten met water moet men oude kleeren en dekens leggen. In geval van brand
| |
| |
moet men die in het water doopen en zoo het vuur blusschen.
De ontplofbare stoffen moeten alleen ter hand worden gesteld aan degenen die geleerd hebben er mee om te gaan. Als men hierin niet tijdig de noodige maatregelen treft en deze ontplofbare stoffen geeft aan menschen die er niet mee weten om te gaan of van wier vaardigheid in dezen men niet genoegzame bewijzen heeft, dan kunnen daar veel ongelukken mee gebeuren.
Zoo min als de schepen het vlaggeschip mogen voorbijzeilen, en dit allerminst des nachts mogen doen, zoo is het ook verboden dat zij verder achterblijven dan het vice-admiraalschip dat de achterhoede sluit. Ieder schip moet zooveel doek bijzetten als zijn bouw en snelheid eischt, want het is van groot belang dat de Armada zoo aaneengesloten mogelijk voortzeilt. De gezagvoerders, schippers en stuurlieden moeten daar al de zorg en oplettendheid aan wijden, welke van hen verwacht mag worden.
Van deze instructie moet aan ieder schip een afschrift worden verstrekt. Dit moet eigenhandig door mij onderteekend zijn en geparafeerd zijn door mijn secretaris. De schrijver van ieder schip moet deze instructie ten aanhooren van alle opvarenden voorlezen, zoodat de geheele land- en zeemacht er kennis van krijgt, en niemand later kan voorgeven er onkundig van te zijn. Wij gelasten en bevelen de genoemde schrijvers deze instructie van mij drie malen per week ten aanhooren van alle opvarenden voor te lezen, en getuigen hiervan aan te wijzen. Hij die in strijd met deze voorschriften handelt, zal voorbeeldig gestraft worden.
| |
Instructie aan de schippers
Order inzake de uitreiking van de rantsoenen aan de land- en zeemacht. Iederen dag moet gij per hoofd anderhalf pond scheepsbeschuit verstrekken, Castiliaansch gewicht, dus zeshonderd negentig gram. De dagen dat er geen scheepsbeschuit is, moet men twee pond versch brood
| |
| |
geven, hetzelfde Castiliaansch gewicht. Van den wijn die aan boord is, moeten per man de volgende rantsoenen worden verstrekt: Jerez drie kwart liter, evenals van de wijnen uit Lamego, Monzon, Paxica en het graafschap Galicië. Van den Candía-wijn moet slechts een halve liter als oorlam worden verstrekt, omdat die wijn koppiger is dan de andere, en met tweemaal zooveel water worden aangelengd. Men denke er aan dat eerst de wijn uit Galicië en de omstreken van Lissabon moet worden opgemaakt. Daarna komt de beurt aan de wijnen uit Lamego en Monzon. Die uit Jerez en Candía moeten voor het laatst bewaard worden, want dat zijn wijnen die aan boord het langst goed blijven. De eerstgenoemde wijnen zullen niet vergoed worden als zij verschaald zijn, doordat men ze niet op tijd heeft opgemaakt. De schipper moet dien wijn dan zelf betalen, en wel, als straf, tegen den prijs van den Jerez.
Zondags en Donderdags wordt er als rantsoen per hoofd een half pond spek uitgereikt en een half ons rijst bij ieder maal. 's Maandags en 's Woensdags verstrekt men een half pond kluif en daarbij een kwart pond boonen of erwten. Dinsdags, Vrijdags en Zaterdags wordt er een half pond visch verstrekt, tonijn of stokvisch, en als die er niet is een half pond inktvisch of vijf sardienen, met een kwart pond boonen of erwten. Men denke er wel aan dat als men het eene geeft, men niet ook het andere geeft. Als rantsoen is dus bedoeld een bepaalde hoeveelheid van het eene of het andere. Dus òf een half pond visch òf vijf sardienen.
Olijfolie wordt verstrekt op de dagen dat er visch wordt gegeven, veertig gram per hoofd, uit te deelen in de daartoe bestemde maten. Op de dagen dat er visch wordt gegeten, wordt er ook azijn gegeven, een achtste liter per hoofd, uit te deelen in de daartoe verstrekte maten. Trouwens, alle levensmiddelen moeten verdeeld en gewogen worden met de maten en de gewichten welke tot dat doel zijn uitgereikt.
Aan ieder kan zooveel water worden gegeven als hij noodig heeft om te drinken of om zijn eten klaar te maken,
| |
| |
met dit voorbehoud echter, dat het niet den anderhalven liter te boven mag gaan. Er is bij de watervoorziening op meer gerekend, maar men moet rekening houden met verlies van water door morsen of het lek raken van vaten. Als er dus te kwistig met het water zou worden omgesprongen, dan zou dat tot groot ongemak aanleiding kunnen geven.
Gij moet er aan denken op geregelde tijden de voorraden te inspecteeren. Het voedsel dat, naar gij denkt, op het punt staat te bederven, moet gij het eerst opmaken. Dan moet gij geen ander voedsel geven, zoodat er niets verloren gaat. Gij moet er steeds op bedacht zijn om die levensmiddelen het langst te bewaren, die het minst aan bederf onderhevig zijn. Wat door uw onachtzaamheid of zorgeloosheid verloren gaat, moet gij zelf betalen.
Gij moogt niet meer dan een gewoon rantsoen geven aan een kapitein, vaandrig, sergeant of korporaal, en aan geen enkel ander officier, tamboer of pijper, van land- of zeemacht, zonder mijn orders.
Voor de vergemakkelijking van de uitreiking van de rantsoenen aan de leden van de land- en zeemacht op uw schip, is het dienstig een door den inspecteur-generaal en de betaalmeesters van de Armada geteekende lijst met den naam en voornaam van alle opvarenden te hebben. De rantsoenen kunnen dan persoonlijk worden ter hand gesteld en als er iemand sterft of overgaat naar een ander schip, dan moet daarvan op die lijst aanteekening gehouden worden, zoodat het rantsoen in het vervolg niet aan een ander wordt gegeven. Men moet er zich niet om bekommeren als de kapitein of de vaandrig van de betrokken compagnie zegt, dat een andere in de plaats van den gestorvene of overgeplaatste is gekomen. Dit mag niet gebeuren zonder de orders van den inspecteur-generaal en de genoemde betaalmeesters.
Iedere acht dagen moet gij rapport uitbrengen over de opengekomen plaatsen. Kunt gij dat niet iedere acht dagen doen, dan moet gij het doen telkens wanneer gij daarvoor in de gelegenheid bent, zoodat zij hun eigen lijsten ook
| |
| |
kunnen bijhouden. Mocht het eens door gebrek aan tijd of gebrek aan levensmiddelen gebeuren, dat gij op een dag geen rantsoen of slechts een half rantsoen kunt uitreiken, dan moet gij er aan denken dat dit rantsoen dat een of meer dagen overgeslagen is, niet later extra wordt gegeven. De schrijver van uw schip moet altijd aanwezig zijn bij de uitreiking van het eten en drinken, en hij moet daar elken dag goed boek van houden. Hij moet dat dan teekenen en hij moet dit ook door den hopman, of, bij ontstentenis van dezen, door den vaandrig of wie er commandant over de betrokken afdeeling is, laten teekenen. Als er een soldaat naar het hospitaalschip wordt overgebracht, moet dit ook in de lijsten vermeld worden.
De betrokken verantwoordelijke officier moet u telkens een verklaring afgeven betreffende de hoeveelheden ontvangen voedsel, over hoeveel dagen en onder vermelding van het soort voedsel. Die verklaring moet vervolgens door u en uw schrijver worden geteekend, en dit dient als ontvangbewijs. Tegen overlegging van dit bewijs zullen uw uitgaven worden vergoed, anders niet.
Voor het geval dat de inscheping zoo overhaast geschiedt, dat het niet mogelijk is een lijst van de namen van de soldaten te maken, moet men hun de rantsoenen alleen geven volgens de door mij geteekende staten van de soldaten die op ieder schip moeten worden ondergebracht. Gij moet u dan met die staten behelpen, tot gij de andere lijsten hebt opgemaakt. Verder hebt gij de bovengemelde instructies te volgen, welke gecontroleerd zullen worden door den inspecteur-generaal, den hoofd-administrateur en de betaalmeesters van de vloot en het leger des konings.
Om te voorkomen dat de olie die bestemd is voor de consumptie, gebruikt wordt voor de lampen welke 's nachts moeten branden, zal men per schip vijf en veertig pond olie voor die lampen geven. De berekening is dat gij per maand de helft daarvan noodig hebt, dat wil zeggen de schepen van driehonderd ton en grooter. De andere zullen een derde ervan per maand noodig hebben.
| |
| |
| |
Opstelling op het galjoen San Martin
De hertog van Medina-Sidonia maakt het volgende bekend:
In zake de verdediging van het koninklijk galjoen San Martin, waarop ik de reis zal maken, gelast en beveel ik, dat de bemanning zich als volgt zal opstellen. Op het eerste dek waar het grootste gedeelte van het geschut is, worden zes en dertig haakschutters geposteerd, achttien aan weerszijden. Op hetzelfde dek worden twintig bedienden van mij, tien aan elken kant, ingedeeld. Op het tweede dek komen vijftig haakschutters met dertig man van mijn personeel en dat van de andere edellieden. In het gangpad van mijn kajuit worden zes haakschutters en vijf musketiers geplaatst. Onder de versterking van den voor- en achtersteven komen zes en twintig haakschutters en veertien musketiers als stuurboordswacht. De bakboordswacht is aldaar even sterk. Op het kasteel van den voorsteven worden twintig haakschutters en twaalf musketiers ingedeeld. In de groote mars worden acht musketiers en vier haakschutters geplaatst. In de mars van den fokkemast worden vier haakschutters en vier musketiers geposteerd. Op het kasteel van den achtersteven komen drie en veertig musketiers en dertig haakschutters. Tezamen tweehonderd twee haakschutters, honderd musketiers, en vijftig bedienden.
Daar het van zooveel belang is en het ook vereischt is dat de zorg voor het kruit berust bij een ervaren, nauwlettend, zorgvuldig en behendig man en deze daarover en over alles wat er mee samenhangt waakt en niet toelaat dat iemand daar met vuur of anderszins bijkomt, tenzij in zijn tegenwoordigheid en op zijn bevel, heb ik kapitein Gaspar de Hermosilla voor dien post benoemd. Ik weet dat hij zich van die taak naar behooren zal kwijten, zoodat ik mij daar geen zorgen over zal behoeven te maken. Ik gelast hem en druk hem op het hart zich aan deze taak met evenveel ijver te wijden als hij dit steeds heeft gedaan in de andere functies welke hij in dienst van Zijne Majesteit heeft vervuld, want deze is van even groot belang.
| |
| |
En opdat hij nauwlettende en ijverige mannen tot zijn beschikking zal hebben benoem ik kapitein Juan Antonio en Bicencio Bona tot zijn assistenten, met twaalf matrozen tot hulp. Ik gelast hun zich stipt te houden aan de bevelen van kapitein Hermosilla. Dat is mijn uitdrukkelijke wil en het is in het belang van den dienst van Zijne Majesteit. Ditzelfde gelast ik ook de vaandrigs, de soldaten en de edellieden die op hetzelfde dek als zij zijn ingedeeld.
Tot konstabels en commandanten over de haakschutters en musketiers op het eerste dek benoem ik de volgende vier mannen, vaandrig Corral en een jonker-stukmeester aan stuurboordzij, en vaandrig Juan Gil en een anderen jonker die heel ervaren is in het omgaan met het geschut aan bakboordzij.
Het bevel over het tweede dek draag ik op aan kapitein Pedro de Heredia, een zeer ervaren soldaat die dezen post uitnemend zal vervullen, zooals hij dat iederen anderen post welke hem werd aangewezen, zou doen. Hij krijgt vier sergeants onder zich, twee voor iederen kant.
In het gangpad van mijn kajuit komt een der meest ervaren sergeants te staan. Hij staat onder bevel van genoemden kapitein Heredia.
Onder het kasteel van den voorsteven waar de kombuizen zijn, komt de eerste gerechtsdienaar met twaalf soldaten die onder zijn bevel staan. Daar is ook kapitein Heredia, en de sergeants kunnen er vrij in en uit gaan om hun orders in ontvangst te nemen.
In het kasteel van den voorsteven moet kapitein Antonio Serrano komen. Dat is een man in wien ik groot vertrouwen stel. Hij zal dit punt even moedig verdedigen als hij andere posten heeft verdedigd, en hiermede zal hij Zijne Majesteit getrouw als altijd dienen. Aan hem worden toegevoegd vaandrig Diego de Sosa en de soldaten die daar geposteerd zijn, en verder de edellieden en bedienden die ik te zijner tijd zal aanwijzen. Op het middenschip heb ik gemeend don Gonzalo de Eraso, Gómez Pérez de las Mariñas en nog twee soldaten en edellieden te moeten posteeren omdat dit een van de eervolste en belangrijkste
| |
| |
punten van het heele galjoen is, en ik doe zulks opdat zij allen even moedig en onversaagd zullen vechten en den vijand zullen afweren en aanvallen als men van hen kan verwachten.
Op het kasteel van den achtersteven zal mijn persoon zich bevinden, en met mij de prins van Ásculi, de graaf van Gelves, don Bernardino de Velasco, don Luís de Córdova, don Pedro de Castro, don Pedro en don Baltasar de Zúñiga, de inspecteur-generaal don Jorge Manrique, don Diego Maldonado, de hoofdadministrateur Bernabé de Pedroso, vaandrig Garcés met zijn vaandel, en rondom den koninklijken Standaard acht of tien edellieden die ik nog zal aanwijzen.
In het gedeelte onder het kasteel, gelegen tusschen den grooten mast en den achtersteven, moet zich kapitein Morcillo met de daar ondergebrachte soldaten opstellen. Deze soldaten staan onder het bevel van genoemden kapitein, en moeten zich gereed houden te hulp te snellen naar de punten waar zulks noodig zal zijn.
Op het benedendek, waar het proviand is opgeslagen, moeten zich de monniken, de chirurgijns, de barbiers, de jongens en alle andere voor het vechten ongeschikte bedienden opstellen, met acht of tien matrozen. Zij moeten allen looden platen, spijkers, pinnen, koehuiden, pluggen, werk, hamers en andere werktuigen, water en dekens gereed houden om onmiddellijk een gat dat geslagen wordt te gaan stoppen, en zorgvuldig op hun hoede te zijn voor alles wat dit betreft. Ik draag vaandrig Muñoz het bevel op over de menschen die zich op dat dek bevinden, om te zorgen dat alles in de goede orde verloopt en om de noodige leiding te geven. Ik dring er bij hem op aan, zich van deze taak zoo zorgvuldig te kwijten als ik van hem verwacht.
Verdeeld over het geheele galjoen moeten er honderd vaten water gereed worden gezet. Men moet ze op gemakkelijk bereikbare plaatsen en punten zetten voor het geval er brand uitbreekt. Dicht daarbij moeten de dekens, putsen, spuiten en bakken om water te dragen gereed
| |
| |
gehouden worden, en ook de pluggen, looden en ijzeren platen en het gereedschap voor de bediening en reparatie van het geschut. Met de zorg daarvoor belast ik kapitein Marolin de Juan en kapitein Agustin de Ojeda.
Kapitein Luís Rodríguez moet zich op het middenschip opstellen, vlak bij den grooten mast, met acht matrozen met putsen, bakken en dekens om het vuur te blusschen dat mocht ontstaan. Sergeant Juan Fernández moet zich op het kasteel van den achtersteven, dicht bij mijn persoon, met tien matrozen gereed houden tot hetzelfde doel. Op het eerste dek, waar kapitein Hermosilla zich bevindt, moet Juan Fernández met het noodige water en tien matrozen met putsen en bakken, overal waar dat noodig is, hulp verleenen bij het blusschen van brand. Op het tweede dek staan twee korporaals met acht matrozen gereed met putsen en bakken om het vuur te bestrijden, en met diezelfde taak is een korporaal met acht matrozen op het kasteel van den voorsteven belast.
In het gangpad van mijn kajuit moeten twee vaten met water klaar gezet worden, en twee of drie man moeten daar met emmers en bakken gereed staan om het vuur te bestrijden als het daar uitbreekt.
In den grooten mastkorf moet men twee tonnen, zes vaten en acht spuiten bergen, en steenen om te gooien. Men moet die tonnen en vaten flink met kabels omwikkelen en van binnen met bekleeding voeren. Dit moet men ook doen in den kleinen mastkorf, met dien verstande dat men daarin slechts één ton en vier vaten behoeft te zetten.
Alle leege vaten die er op het galjoen zijn, moeten met water worden gevuld en ze moeten tijdig verdeeld worden voor wanneer de nood aan den man komt. Tot ditzelfde doel moeten ook alle aarden potten worden gevuld.
Op alle aangeduide plaatsen moeten korte en lange pieken worden neergezet. Twee dozijn op elke plek. Een derde van de ijzeren punt moet met vet ingesmeerd zijn.
Ik beveel aan alle matrozen en verdere opvarenden die geen haakbus hebben en er wel mee kunnen omgaan,
| |
| |
er een uit den reserve voorraad haakbussen te verstrekken. Aan hen die niet een vuurwapen kunnen hanteeren, moet men een piek geven.
De ontplofbare stoffen, bommen en dergelijke mogen slechts ter hand worden gesteld aan diegenen die er mee vertrouwd zijn en aan niemand anders, vanwege de onheilen die er door zouden teweeggebracht kunnen worden als zij in handen kwamen van menschen die er niet mee konden omgaan.
Kapitein Juan de Velasco krijgt het opperbevel over de geheele infanterie van het galjoen omdat hij zoo'n goeden staat van dienst heeft en zoo in krijgszaken ervaren is. Hij moet de orders omtrent de wijze van vechten geven en persoonlijk, en met de manschappen die hij ervoor uitkiest, te hulp snellen daar waar dit noodig is. Hij moet de verschillende functies en een ieder zijn plaats aanwijzen, en hij moet de bedienden die met wapens kunnen omgaan tusschen de soldaten in zetten. Ik beveel dat zij en alle hoplieden, vaandrigs, sergeants en soldaten van dit galjoen hem gehoorzamen, eerbiedigen en zijn orders en bevelen opvolgen alsof het onze eigen bevelen zijn, want dat is mijn wil en dat is in het belang van den dienst van Zijne Majesteit.
De schipper en de bootsman, de loodsen, de schrijver, de ambtenaar van het gerecht en alle verdere officieren en matrozen die er aan boord zijn, moeten zich houden aan het hier bevolene en moeten zich wijden aan hun taak voor den goeden gang van zaken aan boord en voor het bestuur van het schip. Zonder mijn orders zullen zij zich niet met andere dingen inlaten buiten hun eigenlijke taak en het blusschen van het vuur als dit uitbreekt.
Kapitein Marolin en kapitein Agustin de Ojeda die ik met het bevel over het galjoen en de bemanning heb belast, daar zij zulk een rijke ervaring en zooveel inzicht hebben, moeten gezamenlijk en ieder afzonderlijk den dag van het gevecht op alles letten wat van belang is, en zij moeten alle dekken van het galjoen afgaan om te zien of degenen die het verdedigen, ook aan iets gebrek hebben,
| |
| |
en dan moeten zij daar in voorzien. Ook moeten zij toezicht op de matrozen houden en hun de vereischte orders geven. Tenslotte beveel ik, dat zij zich met al het andere dat van belang en noodig is voor de uitvoering van mijn bevelen belasten, en ik vertrouw dat zij zich ten volle van hun taak zullen kwijten, gezien hun aard en hun ervaring opgedaan in vroegere krijgsondernemingen, waarbij zij Zijne Majesteit zoo hebben gediend als ik hoop dat zij het bij deze onderneming zullen doen, welke van zooveel belang voor den dienst van God en van den koning is.
Ik beveel dat deze instructie van mij openlijk bekend wordt gemaakt, opdat een ieder weet wat hij te doen heeft, en ik gelast mijn secretaris een afschrift ervan te geven aan ieder die een leidende en verantwoordelijke plaats op dit galjoen inneemt.
Den zevenden Juni 1588, aan boord van dit koninklijke galjoen.
|
|