| |
| |
| |
I. De uitrusting en de beteekenis van de Armada
Den dertienden Februari 1586 schreef de Spaansche admiraal don Álvaro de Bazán, markies van Santa Cruz, aan Philips II den volgenden brief:
Al langen tijd heeft Uwe Majesteit den tocht tegen Engeland in het uitzicht gesteld, zoowel omdat dit land de gehoorzaamheid aan de Kerk heeft opgezegd en Uwe Majesteit haar verdediger is, alsook vanwege de begunstiging en de hulp welke de koningin van Engeland heeft verleend aan de opstandelingen tegen het gezag van Uwe Majesteit in de Nederlanden. Daar ik dit wist schreef ik U in het jaar 1583, nadat ik de overwinning bij Terceira had behaald, en ik wees U op de gunstige gelegenheid welke U toen had om dien tocht te ondernemen. Want ik had toen een zegevierende vloot en een zegevierend leger tot mijn beschikking, en die zouden alletwee in die mate versterkt kunnen worden als men dit noodig zou achten voor die onderneming. Ik stelde mij U toen ten dienste voor dien tocht, en ik verwachtte stellig dat ik de overwinning zou behalen, zooals ik ook overwinnaar was gebleven in de andere krijgsondernemingen welke ik in Uw dienst heb geleid. Deze tocht tegen Engeland was zeer in Uw belang.
Uit wat later is gebeurd blijkt dat de koningin van Engeland sinds dien bij haar vijandige houding is gebleven. Zij heeft het niet ernstig opgenomen toen U destijds haar schepen in beslag heeft laten nemen. In deze haven (Lissabon) lagen toen drie en dertig Engelsche schepen en die zijn slechts acht dagen aan den
| |
| |
ketting gelegd. Het meerendeel bleef zelfs doorgaan met het inladen van koopwaren. Men heeft ze vervolgens vrij laten weggaan, zonder hun eenigen overlast aan te doen. De schepen die in Biskaje in beslag waren genomen, waren vijandig opgetreden. Hun gedragingen jegens de door Uwe Majesteit aangestelde overheidspersonen was misdadig, en daaruit blijkt duidelijk, heel duidelijk, dat de koningin van Engeland besloten heeft vloten en afzonderlijke schepen uit te zenden om U op zee en in de overzeesche gewesten te bestrijden, daar schepen te kapen en te plunderen. Zij doet zulks omdat zij de noodige middelen mist om haar rijk te verdedigen en omdat zij bedacht is op de vrijheid van geweten welke de godsdienst dien zij belijdt haar verleent. Het is haar belang den oorlog binnen Uw grenzen te voeren.
Als men de zaak uit staatkundig oogpunt beschouwt kan men niet ontkennen dat zij bij ieder kloek besluit dat zij heeft genomen aan reputatie heeft gewonnen, en dat zij haar onderdanen heeft verrijkt en hen aangemoedigd heeft om haar des te onvervaarder te dienen en haar rijk te helpen verdedigen. Sinds de maand Augustus van het vorige jaar hebben zij, zonder eenige overdrijving, voor meer dan anderhalf millioen (dukaten) schade berokkend aan Uw onderdanen, en zij hebben het zoo aangelegd, dat de koopwaren welke uit hun rijk naar Uw gebieden werden vervoerd en waar veel winst mee werd behaald, thans op Fransche schepen onder andere namen worden verzonden, met hetzelfde voordeel. Dat doen zij op dit oogenblik.
De koningin van Engeland is nog niet tevreden met deze manier van optreden. Zij heeft bovendien troepen naar Holland en Zeeland gezonden om U te bestrijden. En al heeft dit slechts ten gevolge dat daardoor de oorlog tegen U in de Nederlanden - waarbij U zooveel geld en manschappen verliest - wordt gerekt, dan is het toch van geen geringe beteekenis dat zij U zooveel last bezorgt op dit oogenblik dat de Turken met andere dingen bezet zijn, en de Franschen geheel onmachtig
| |
| |
en in beslag genomen zijn met hun binnenlandsche geschillen, zooals U weet.
Dit is dus het oogenblik waarop U de wapens tegen Engeland zou kunnen opvatten. Want als deze gunstige gelegenheid voorbij is, kunnen er dingen gebeuren waardoor het in zijn macht versterkt wordt, en dan zal dat land rijkdom, rust en een roemruchten naam hebben verworven. Het is duidelijk dat het zoo zal gaan wanneer U door allerlei andere moeilijkheden in beslag is genomen. Dan zal het verkeer en de handel van Uwe onderdanen vernietigd worden, en vele jaren zullen er dan moeten verloopen eer men weer tot den vorigen toestand zal zijn teruggekeerd. U zal daarbij inmiddels zware verliezen lijden in Uw inkomsten, en wel zoozeer volgens mijn inzicht, dat als wij de verliezen niet overdrijven, maar ze verre beneden het werkelijke bedrag stellen, het verlies (jaarlijks) viermaal zoo groot zal zijn als de kosten van de onderneming tegen Engeland.
En omdat zulke bezwaren en nog veel meer nadeelen voor de vorsten voortvloeien uit verdedigingsoorlogen - zooals de tijd zal leeren als de huidige nog langer aanhoudt - heb ik gemeend dat ik mijn plicht van dienaar en onderdaan van Uwe Majesteit niet vervulde, indien ik mijn meening niet zoo vrijmoedig uitte als ik zulks nu heb gedaan. Ik verzeker Uwe Majesteit dat mij hiertoe niet het verlangen naar krijgsondernemingen of nieuwe overwinningen beweegt of dat ik een ander doel zou nastreven. Ik beoog slechts den dienst van God en dien van Uwe Majesteit, aan wie ik zoozeer ben verplicht.
* * *
Drie jaren te voren had Philips een koel antwoord gezonden op den brief van den markies van Santa Cruz toen deze hem, kort na de overwinning van Terceira, schreef dat de gelegenheid gunstig was voor een open oorlog tegen Engeland. ‘Daar kan men nu nog niet met zekerheid over spreken. Dat is afhankelijk van den tijd en de omstandigheden waarnaar wij ons later zullen hebben te richten’,
| |
| |
antwoordde Philips. Hij volgde toen nog in de buitenlandsche politiek de algemeene aanwijzingen welke zijn vader, Karel de Vijfde, hem had gegeven. De hoofdgedachte van het staatkundig beleid van Philips was jaren lang geweest den bestaanden toestand te bestendigen. Philips had sinds hij aan het bewind was gekomen, de politiek van ‘de verzadigde natie’ gevoerd. Hij had niet gestreefd naar uitbreiding van de grenzen van zijn ontzaglijk uitgestrekt rijk. De eenige veroveringsoorlog welken men hem zou kunnen verwijten was de inlijving van Portugal geweest in de jaren 1580 en 1581, maar voor Philips was dit de wettelijke inbezitneming van een rijk waarover hij krachtens het recht der opvolging geroepen was te regeeren, en de wedertoevoeging, de ‘aansluiting’, van een deel van het Iberisch schiereiland bij het geheel waartoe het eigenlijk behoorde. De wetten, rechten en het volkskarakter van Portugal zouden worden geëerbiedigd, maar aan de zelfstandigheid van Portugal, slechts een incident in de geschiedenis van het Iberisch schiereiland volgens Philips, werd een einde gemaakt, zonder dat men het bewustzijn had een veroveringsoorlog te hebben bedoeld of gevoerd.
Philips had voornamelijk gestreefd naar de vergrooting van zijn invloedssfeer. De beslissende invloed, de hegemonie van het Spaansche Imperium, scheen voor langen tijd gewaarborgd te zijn, toen Philips den Spaanschen troon beklom. De slag bij Lepanto had, naar het scheen, de Turksche macht ter zee gebroken en had het bewijs gegeven dat Spanje de eerste zeemogendheid was. Hierdoor waren de betrekkingen met de over de geheele wereld verspreide bezittingen voldoende gewaarborgd. Philips was van meening dat hij de eerste ‘zittende’ koning kon zijn, en zijn residentie, midden op een woeste, moeilijk bereikbare hoogvlakte, vormde inderdaad een sprekende tegenstelling met het onophoudelijke reizen en trekken van zijn vader, en was het zinnebeeld van een volkomen anders gerichte politiek. Kanselarijtactiek, gebaseerd op zijn wereldmacht.
| |
| |
In die tactiek paste geen oorlog en bijna twintig jaren lang had Philips zich tegen den oorlog als middel om een politiek doel te bereiken, verzet. Dit viel hem des te gemakkelijker omdat hij meende geen tegenstander van beteekenis te hebben. Het is zeer opmerkelijk dat Philips, die door zijn vader reeds in zijn jeugd gewend was aan de gedachte zich te moeten afwenden van de continentale politiek en zich te moeten richten naar de politiek van eerste zeemogendheid met als basis den Atlantischen Oceaan, toch in Frankrijk den eigenlijken vijand van Spanje blijft zien en de beteekenis van het jonge, vooruitstrevende Engeland onderschat. Karel de Vijfde was zeer duidelijk geweest in zijn eerste richtlijnen: een verbond van Spanje en Engeland, bezegeld door een huwelijk van de regeerende vorsten. Philips, koning van Spanje en Engeland, en niet keizer van Duitschland. Het kinderlooze huwelijk, de dood van Maria van Engeland en het bewind van Elizabeth verijdelden de geniale berekening van Karel V, zonder dat Philips het gevaar scheen te doorzien dat hem bedreigde van Engeland uit, dat de zeewegen onveilig begon te maken.
Philips hield Engeland jaren lang voor een kleinen tegenspeler van wien hij zich kon bedienen tegen den eigenlijken vijand van Spanje, Frankrijk. In zijn oogen scheen slechts een katholiek Engeland voor Spanje gevaarlijk te kunnen zijn, wanneer het gemeenschappelijke belangen met Frankrijk kreeg. Dit is wellicht de hoofdreden waarom hij jaren lang Maria Stuart aan haar lot overliet. Maria Stuart zou als koningin van Engeland en Schotland, verbonden met een hersteld Frankrijk en onder den invloed daarvan, de anti-Spaansche politiek van Frankrijk uit de eerste helft van de zestiende eeuw kunnen hervatten. Dit groote gevaar moest worden vermeden.
Intusschen was Engeland protestant en was Frankrijk verdeeld. Het protestantisme van Engeland was nog allerminst diep geworteld, verzekerden de geheime agenten van Philips, het was een phase die eerlang afgesloten kon
| |
| |
worden, op het oogenblik dat Philips zulks wenschte of eischte. Een der geniaalste staatslieden van de zestiende eeuw, Bernardino de Mendoza, heeft aan dit gegeven zijn levenstaak ontleend, de blijvende verzwakking van Frankrijk, en een op het juist gekozen tijdstip weder katholiek gemaakt Engeland, als kleine, afhankelijke bondgenoot van Spanje.
Meer dan twintig jaren lang had Engeland nu reeds openlijk oorlog tegen Spanje gevoerd, zonder oorlogsverklaring en vrijwel zonder verbreking van de diplomatieke betrekkingen. Het machtige Spanje liet zich dat welgevallen. Spanje had vrede noodig om een oplossing te vinden voor zijn talrijke economische en politieke problemen. De ontwikkeling van zijn handel met de overzeesche gewesten, het behoud en de bevordering van zijn jonge industrieën, de moeilijkheden van den landbouw, de binnenlandsche spanningen als gevolg van de kunstmatige samenvoeging van vele sterk separatistisch-nationalistisch gezinde gewesten tot een autocratischen staat, dit alles eischte vrede en dit maakte het noodzakelijk onnoodige gevaren te vermijden.
Van een grooten afstand, den afstand van drie en een halve eeuw, gezien, zou ons de verhouding Spanje-Engeland, de verhouding van een op het oog machtige, verzadigde natie die vrede wenscht en daarvoor zware verliezen lijdt, en een jonge, hongerige natie met een sterke oorlogszuchtige partij, onbegrijpelijk zijn, als de Europeesche geschiedenis ons daarvoor geen andere voorbeelden verleende, zelfs binnen het eigen tijdsbestek, dat ons niet toelaat den uitslag van den strijd te overzien, zooals wij dien bij Spanje-Engeland kunnen vaststellen.
Na de vermetele kaping van de schepen met geld voor Alva in 1568 blijft Engeland Spanje op alle fronten bestrijden. Het bestrijdt Spanje in de Nederlanden door onverholen, zelfs officieel, de opstandelingen te steunen. Het bestrijdt Spanje in de koloniën, op alle wereldzeeën, tenslotte zelfs in Portugal door den pretendent dom Antonio geld, schepen en troepen te geven. Engeland gaat
| |
| |
in zijn open aanvallen zelfs zoover, dat het in Spanje kuststeden laat plunderen en schepen laat verbranden of prijsmaken in Spaansche havens. Het eenige gevolg van deze vijandelijkheden is, dat er diplomatieke nota's worden uitgewisseld en dat Engeland eenige verontschuldigingen aanbiedt wegens het ‘berispelijk optreden van onverantwoordelijke elementen’. Het bleef echter in Spanje geen geheim dat deze ‘onverantwoordelijke elementen’ door de koningin van Engeland in den adelstand werden verheven, wegens diensten den troon en den lande bewezen.
De vermelde brief van den markies van Santa Cruz vat de situatie duidelijk samen, en hij wijst op de gevaren welke Spanje bedreigen als Philips niet tijdig maatregelen neemt. Philips geeft nu niet het koele, ontwijkende antwoord van drie jaren te voren, maar hij laat per omgaande Santa Cruz verzoeken hem, heel vertrouwelijk, een plan voor de uitvoering van een expeditie tegen Engeland voor te leggen. Philips was besloten zijn buitenlandsche politiek volkomen te wijzigen.
De eerste kenteekenen waren daarvan reeds te zien geweest in de ontbieding van kardinaal Granvelle naar Spanje. Granvelle, minister van buitenlandsche zaken van Philips! De eerste taak van Granvelle was geweest de binnenlandsche aangelegenheden van het Iberische schiereiland te regelen. Het is een eeuwenoude Spaansche traditie, van eeuwen vóór Philips tot eeuwen na Philips, de Spaansche nationale geschillen en problemen door buitenlanders te laten oplossen. De samenwerking van Philips en Granvelle, welke volgde op de terzijdestelling van de zoogenaamde vredespartij, leidde tenslotte tot den geheelen politieken ommekeer van Philips. Philips gaat zich voorbereiden voor den oorlog. Wanneer hij echter besloten is tot hervatting van de Spaansche imperialistische politiek in den geest van Isabella, Ferdinand en Karel V, ontvallen hem op het beslissende oogenblik de twee mannen die hij daarvoor het hardst noodig heeft, kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle, de staatsman, en don Álvaro de Bazán, markies van Santa Cruz, de vlootvoogd.
| |
| |
Op het verzoek van Philips om ‘een plan dat zoo uitgewerkt is dat het uitvoerbaar lijkt’ zond de markies van Santa Cruz een tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkt plan voor een expeditie tegen Engeland. Hij geeft daarin op het aantal oorlogsschepen en hun tonnenmaat, honderdvijftig bodems, zeven en zeventigduizend tweehonderd vijftig ton, de vrachtschepen, veertig, en de kleinere schepen, adviesbooten, barken, loggers, karveelen, sloepen e.a., tezamen driehonderdtwintig, bestemd voor ontscheping, vervoer van mondvoorraad, munitie, paarden, trekdieren, lastdieren e.a. Hij becijfert de onkosten voor de gage van de zee- en landmacht, en berekent daarbij de extra-kosten. Dit wordt berekend voor acht maanden, den vermoedelijken duur van de expeditie. Tezamen, vier en negentig duizend twee honderd twee en twintig zielen. Geraamd, en tot in kleinigheden opgegeven en berekend, wordt de benoodigde proviand voor zoo'n groot aantal menschen en de kosten daarvan. Verder wordt een raming gemaakt van al het benoodigde materiaal, van kaarsen af tot kanonnen toe, alles met opgave van hoeveelheid en prijs. Dan volgt een nauwkeurige berekening voor de inrichting van de hospitaalschepen, met alle benoodigdheden en het vereischte personeel, van het vermaarde pluksel, af dat nog meer dooden maakte door infectie dan de kogels die de wonden sloegen, tot het salaris van den administrateur, den geneesheer-directeur, chirurgijns en verplegers toe. Het totale bedrag van de geheele expeditie werd op vijftienhonderd zes en twintig millioen vierhonderd vijf en twintig duizend vierhonderd acht en negentig maravedi's geschat. Men kijkt eenigszins verbluft naar dit ‘acht en negentig’, als men beseft dat een maravedi nog geen cent was. Omgerekend in Castiliaansche dukaten, kwam de uitrusting van de vloot dus op drie millioen vierhonderd duizend tweehonderd acht en tachtig dukaten te staan.
Het meesterlijk uitgewerkte plan van den admiraal, die daarom reeds aanspraak kan maken op de blijvende bewondering van het nageslacht, werd het richtsnoer voor
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
Een Spaansche kraak uit de XVIe eeuw (F.H. Bruegel). - Scheepvaartmuseum, Amsterdam
| |
| |
de uitrusting van een vloot en de basis voor de voorbereiding van den oorlog tegen Engeland. Een oorlog zonder oorlogsverklaring, volgens het voor Philips geldende volkenrecht betreffende een door het Hoofd van de Katholieke Kerk veroordeelde, afgezette en in de ban gedane vorstin. De actie, niet oorlog, gold een persoon en een stelsel, niet een land. Er is in feite weinig nieuws onder de zon....
Twee jaar lang wordt er ijverig aan de uitrusting van de vloot gewerkt. Philips heeft haast. Philips die nimmer haast had en als lijfspreuk had kunnen kiezen wat een ander Spaansch staatsman tot devies heeft genomen ‘De tijd en ik zijn tegen twee anderen opgewassen’, heeft nu groote haast. De voorbereidingen vorderen niet voldoende naar zijn zin. Santa Cruz, een even ondernemend als bedachtzaam man, zoekt de grootst mogelijke kansen voor welslagen. Philips, bijgenaamd ‘de beleidvolle’, wil zich nu met de kleinste kansen tevreden stellen. In Madrid, dat de eeuwen door berucht geweest is om zijn kwaadspreken en kwaaddenkendheid, waar men uit naijver, wantrouwen en uit louter genoegen in het kwaadspreken menige reputatie en daarbij menig man heeft gebroken, begon men reeds kwaadaardig te fluisteren over die ‘wel erg groote voorzichtigheid en bedenkelijke langzaamheid’ van den markies van Santa Cruz. Zijn karakter, hard, doortastend, eigengereid, zelfbewust, wars van vleierij en wars van diplomatieke schakeeringen, recht door zee en onmiddellijk op den man af, moest een sfeer als die van Madrid, een kunstmatige ambtenarenstad en in vormelijkheden verstarde residentie, herhaaldelijk kwetsen. De opzet gelukte van degenen die er zich, om velerlei redenen, op toelegden Santa Cruz bij Philips verdacht te maken. Philips zond hem een soort van inspecteur-controleur. Spoedig daarop stierf Santa Cruz plotseling. Men kan dit romantisch formuleeren en zeggen ‘zijn eerlijke zeemanshart brak onder den argwaan van zijn vorst’. Het Spaansche volk sprak hardop van vergif. Philips schreef den vijftienden Februari 1588 een koel briefje van rouwbeklag aan den zoon van Santa Cruz.
| |
| |
De keuze van een nieuwen vlootvoogd was moeilijk, al naar gelang men deze keuze beziet. Er waren nog wel ervaren zeelieden genoeg, die bewezen hadden de vereischte bekwaamheden te bezitten een oorlogsvloot aan te voeren. De Spaansche schepen doorkruisten alle wereldzeeën en de commandanten van de konvooien hadden zich meermalen onderscheiden als kundige zeevaarders en goede tactici. De bekendsten van hen werden belast met het commando van smaldeelen. Men is geneigd te vermoeden dat Philips, na zijn wrijvingen en moeilijkheden met Santa Cruz, niet meer een man aan het hoofd van de vloot heeft willen plaatsen die in staat was zich een zelfstandig oordeel over het geheel en de onderdeelen te vormen, en die dus een eigen wil zou hebben en een eigen tactiek zou kunnen ontwerpen en volgen. Philips, die steeds te veel bedacht is geweest op het benoemen van meegaande mannen op verantwoordelijke posten en van nature geneigd was wantrouwen op te vatten en te koesteren tegen zelfstandige en ondernemende karakters - men denke aan zijn open oor voor booze influisteringen betreffende don Juan van Oostenrijk en Parma - heeft wellicht als vlootvoogd een man willen hebben die door aard en omstandigheden genoodzaakt zou zijn, zich stipt te houden aan de geschreven orders en de toegevoegde raadslieden.
De beweegreden welke Strada o.a. vermeldt, namelijk dat Philips een zeer aanzienlijk man tot opperbevelhebber verkoos terwille van de voorname vrijwilligers die slechts den eersten van hun gelijken als meerdere zouden dulden, kan - in geringe mate - hebben meegewerkt. Beziet men echter deze benoeming binnen de geheele sfeer van Philips, dan komt men tot de gevolgtrekking dat Philips in zijn keus is bepaald door den wensch om zelf, van uit de verte, de leiding van de bewegingen van de vloot in handen te houden. Inmiddels was immers de oorlogsvloot allengs een transportvloot met konvooi geworden, en verder moest Philips vooruit de mogelijkheden van noodlottige geschillen tusschen den vlootvoogd en den bevel- | |
| |
hebber van de landingstroepen, Parma, zoo gering mogelijk maken.
De keuze viel dus op don Alonso Pérez de Guzmán el Bueno, hertog van Medina-Sidonia, een man van zeven en dertig jaar, een der machtigste en rijkste adellijke heeren van Spanje. Deze keuze was niet gerechtvaardigd door bewezen bekwaamheden van den betrokkene. Integendeel. Hij was reeds berucht als de besluitelooze, trage, sloome man, als de man van de verzuimde en veronachtzaamde gunstige gelegenheden. In Andaloezië, waar men tot op heden leed en liefde draaglijk weet te maken door ze in geestige woorden, liefst in verzen met een vlijmend scherp woordenspel, te vatten, had men heel wat hekelgedichten gemaakt op dien kapitein-generaal van de Middellandsche Zee-vloot, die in 1587 Cadiz binnentrok toen de Engelschen al vertrokken waren, in omstandigheden gelijk aan die van tien jaren later, toen hij zelf in een brief aan Philips moest erkennen dat er ‘geen vloot, geen haven, geen stad meer te redden was’. Fernández Duro vertelt dat hij na zijn zeer eervolle benoeming tot stadhouder van Milaan en kapitein-generaal van Lombardië, met de opdracht zich onmiddellijk naar zijn standplaats te begeven, een jaar heeft gewacht eer hij antwoord gaf en toen liet zeggen dat hij liever thuis bleef!
Met deze benoeming tot vlootvoogd was Medina-Sidonia ook allerminst ingenomen. Voordat de markies van Santa Cruz overleden was, had Philips reeds laten weten dat Medina-Sidonia zou worden aangewezen als zijn opvolger. Medina-Sidonia schreef toen den volgenden, veelbeteekenenden brief aan don Juan de Idiaquez, den minister van Philips:
Ik zal de brieven die ik van u heb ontvangen, alle van den elfden (Februari 1588), beantwoorden. Eerstens dien welken u mij namens Zijne Majesteit heeft geschreven nopens de ernstige wending in de ziekte van den markies van Santa Cruz waarover u verder bericht heeft gekregen, de geringe hoop die men nog had dat hij zou herstellen en het besef dat zijn dood een groot
| |
| |
gemis zou zijn, nu de voorbereiding van de Armada zoover gevorderd is. U schrijft mij dat het de bedoeling was dat de Armada in het midden van deze maand zou uitvaren en dat dit vertrek om vele redenen niet kan worden uitgesteld. Daarom, zegt gij, heeft Zijne Majesteit mij uitgekozen als leider van dezen tocht en om God en Zijne Majesteit zulk een grooten dienst te bewijzen als men van deze onderneming verwacht. Hiertoe zou ik mij met den hertog van Parma en de troepen welke hij heeft bijeengebracht moeten vereenigen, en vervolgens zouden wij gezamenlijk tegen Engeland moeten optrekken. Verder schrijft u me, dat de vloot welke hier (in Andaloezië) wordt uitgerust, zich moet vereenigen met de vloot welke voor Lissabon ligt, dat ik mij naar Lissabon moet begeven en daar de nadere bevelen zal ontvangen, waar ik mij aan te houden zal hebben. Op dit alles zal ik u dan, ten eerste, zeggen dat ik de koninklijke handen en voeten van Zijne Majesteit kus, omdat hij bij een onderneming van zooveel gewicht de keuze op mij heeft laten vallen. Ik zou willen dat ik de eigenschappen en de krachten had, welke noodig zijn om mij naar behooren van die taak te kwijten. Wat het laatste betreft, mijn gestel laat mij niet toe scheep te gaan. Van de enkele keeren dat ik op zee ben geweest, weet ik uit ervaring dat ik zeeziek word, want ik heb last van allerlei catarhs. Bovendien weet u, daar ik u dat al dikwijls heb gezegd en geschreven, dat ik in heel behoeftige omstandigheden ben, zoozeer zelfs dat ik telkens wanneer ik naar Madrid ben geweest geld voor de reis en een deel van de uitrusting heb moeten leenen. Ik heb een schuld van negenhonderd duizend dukaten. Dus ook om deze reden kan ik niet gaan. Ik kan geen kwartje voor dezen tocht uitgeven. Verder kan ik het zoomin met mijn geweten als met mijn gevoel van plicht overeenbrengen deze taak op mij te nemen, want die heele opzet is zoo groot en die onderneming is van zooveel belang, dat het niet juist is dat iemand
zonder ervaring van de zee of van krijgszaken de leiding
| |
| |
ervan op zich neemt. Ik heb in dezen geen ervaring en mis de voorbereiding er toe. Terwille van den dienst van Zijne Majesteit zelf en de liefde welke ik hem toedraag breng ik dit onder uw aandacht, opdat u het aan Zijne Majesteit zegt en hem uitlegt dat ik de man niet ben voor deze taak, dat ik er de krachten en de gezondheid niet voor heb, en dat ik ook niet over het noodige geld beschik. Elk van deze redenen is reeds voldoende om te weigeren, laat staan dus als zij alle tezamen komen zooals bij mij. Bovendien, al was ik in dezen heel ervaren, als ik zoo geheel onvoorbereid aan het hoofd van de Armada kwam te staan, zonder er iets van te weten of de bemanning en het doel van den tocht te kennen, zonder op de hoogte te zijn van de inlichtingen welke men omtrent Engeland heeft gekregen of de havens te kennen, dan zou ik toch in den blinde tasten. Ik ken ook de correspondentie niet welke de markies heeft gevoerd gedurende de jaren dat men hierover bezig is. Zoo onvoorbereid kan ik den tocht niet maken. Alle redenen die ik voor mijn weigering aanvoer zijn zoo gegrond en zijn zoo in het belang van den dienst van Zijne Majesteit, dat ik derhalve liever niet zal scheepgaan om een taak op mij te nemen welke ik slecht zou vervullen, daar ik in alles in het duister zou tasten. Ik zou mij dan onderweg geheel moeten verlaten op de meening van anderen, zonder te weten welke raad goed en welke raad verkeerd is, en zonder te kunnen nagaan wie mij probeert te misleiden of in het verderf wil storten. Zijne Majesteit heeft ervaren mannen die hem op dezen tocht kunnen dienen.... Dit is alles wat ik u op uw brief kan antwoorden. Eenvoudig en waarheidsgetrouw zooals een man als ik gehouden is te doen. Daarom meen ik ook dat Zijne Majesteit het aan zijn eigen grootheid is verplicht mij, zooals ik ootmoedig smeek, de gunst te bewijzen mij niet iets op te dragen dat ik stellig niet goed kan volbrengen. Want ik kan het niet, ik heb er de kennis niet toe, mijn gestel kan niet
tegen de zee en ik heb er geen geld voor....
| |
| |
Deze brief is welsprekend en overtuigend genoeg, men ziet er den mensch ten voete in uitgebeeld. Het helpt den stakker echter niet. Philips beveelt hem, deze taak op zich te nemen. Den achttienden Februari draagt Philips hem het opperbevel over de Armada op. Den zesentwintigsten schrijft Medina-Sidonia dat hij het aanvaardt. Het gaat alles vliegensvlug. Als men zich indenkt den afstand van Madrid naar San Lucar (bij Cadiz), met de wegen uit dien tijd, dan heeft men diepen eerbied voor de ijlboden die in zoo'n korten tijd dien afstand hebben afgelegd. Philips heeft haast! Den elfden Maart schrijft Philips het volgende inzake de bezwaren welke Medina-Sidonia heeft gemaakt:
Ik heb uw brief van den negenentwintigsten van de vorige maand ontvangen en ik dank u zeer voor den goeden wil waarmede gij alle moeilijkheden welke u in den weg stonden terzijde hebt gezet, en besloten hebt mij bij deze onderneming te dienen. Deze onderneming is van zooveel gewicht en belang dat daarbij terecht alle bezwaren ten achter moeten worden gesteld. Zij is het offer waard dat gij zegt te brengen terwille van den dienst des Heeren en van mij, in navolging van overbekende voorbeelden van uw voorvaderen. Zoo had ik het ook verwacht en vertrouwd van iemand zooals gij zijt en van de groote liefde welke gij mij steeds bij alle gelegenheden hebt betoond en bij de opdrachten welke ik u heb gegeven. Wees ervan overtuigd dat ik dezen tocht van zooveel belang vind dat, als ik hier niet zoo noodig was, voor die onderneming zelf en voor vele andere dingen, ik dan gaarne zou meegaan. Ik zou dat doen in het volle vertrouwen dat mij de onderneming heel goed zou gelukken. Dit alles moet u opwekken en bemoedigen om heel welgemoed te vertrekken. Zelfs om dankbaar te zijn dat er zich zulk een gelegenheid heeft voorgedaan waarbij gij de buitengewone eigenschappen en gaven kunt toonen waarmee God, de bewerker van alle goeds, u heeft willen begiftigen. Verder kunt gij gerust zijn dat, wat u ook overkome (en ik verwacht van de goedheid en barmhartig- | |
| |
heid Gods dat alles goed zal gaan), ik alle noodige zorg voor uw kinderen zal dragen. Mocht gij dus op dezen tocht het leven laten (ik hoop dat dit niet zoo zal zijn, en dat gij heel tevreden en zegevierend zult terugkeeren), dan zal ik doen wat ik zeg. Om nu in dezen zelf gerust te zijn, zou ik gaarne van u hooren dat gij nu gerust en welgemoed zijt, en zoo onbezorgd mogelijk afreist, hetgeen ik van u verwacht.
Eigenhandig schrijft Philips dan nog onder den brief: ik ben vol vertrouwen dat dank zij uw groote toewijding en zorg alles heel goed zal gelukken. Dit kan ook niet anders in een zaak als deze welke zoozeer Gods zaak is. Daarom dus en om wat men u in dezen brief zegt, moet gij nergens anders meer zorg over hebben dan over dezen tocht. En ik weet welk een zorg gij daarvoor zult hebben.
Medina-Sidonia vertrekt dus naar Lissabon om zich aan het hoofd van de Armada te stellen. De bedoeling was geweest dat de vloot nog in het vroege voorjaar zou uitzeilen. Men bewaarde het diepste stilzwijgen over het doel, men verspreidde geruchten in Europa over allerlei overzeesche expedities, strafexpedities tegen kapers en zeeschuimers, zuivering van de zeewegen, beveiliging van de koloniën, versterking van de konvooien voor de koopvaardij- en zilvervloten. Men verzweeg het eigenlijke doel, en trachtte Engeland gerust te stellen door schijnbaar met allen ernst en de beste bedoelingen een vredesconferentie in Vlaanderen te houden. Plotseling zou dan de Armada in het Kanaal opdagen en den onvoorbereiden vijand overrompelen. Haast was dus een hoofdvereischte. Medina-Sidonia vertraagt echter voortdurend het vertrek. Steeds vindt hij fouten en tekortkomingen, nooit is de vloot sterk genoeg, nooit voelt hij zich voldoende zeker. Dringend vraagt hij, smeekt hij, steeds weer om geld.
Den negenden Mei 1588 verscheen er een werkje in Lissabon, een overzicht van de zeilree liggende vloot. Het was een indrukwekkend vertoon van de ontzaglijke zeemacht en militaire bewapening van Spanje, en het werd
| |
| |
ongetwijfeld in het licht gegeven om reeds politiek te bereiken wat men met geweld wilde bewerken. Als reclamemiddel was het stellig even effectief als de mededeelingen welke heden ten dage in de pers en door de radio worden gegeven van de militaire paraatheid van verschillende landen. De verkeersmiddelen mochten toen nog zeer gebrekkig zijn geweest, maar de geruchten verbreidden zich snel en de mare die van mond tot mond ging, had een even diepe uitwerking. De titel van het werkje over de Armada luidt:
Verslag van de galjoenen, driedekkers, adviesbooten, loggers, galjassen, galeien en andere vaartuigen waaruit de zeer voorspoedige vloot bestaat welke Zijne Majesteit in de rivier van deze stad (Lissabon) heeft laten bijeenbrengen en waarvan de hertog van Medina-Sidonia kapitein-generaal is, met de tonnenmaat ervan en de matrozen en soldaten, den mondvoorraad, de wapenen, het geschut, het kruit, de kogels en andere krijgsbenoodigdheden welke er op zijn, met opgave van den tijd dat de genoemde voorraden kunnen duren.
Dan volgt de opgave van alle schepen, verdeeld in de verschillende eskaders, het Portugeesche eskader, het Biskaische eskader, het eskader van Castilië, het eskader van Andaloezië, het eskader van Guipuzcoa, het eskader van Oost-Spanje en Italië, het smaldeel van de hoekers, het smaldeel van de adviesbooten en loggers, de vier galjassen uit Napels en de vier galeien van Portugal. Van ieder schip wordt nauwkeurige opgave gedaan. Van het vlaggeschip zegt men het volgende: Het galjoen San Martin, het schip van den vlootvoogd. Duizend ton. Driehonderd soldaten, en wel tachtig man uit de compagnie van Juan de Guzmán, uitgekozen uit de manschappen van het kasteel van Lissabon, en twee honderd twintig man die uitgekozen zijn uit de vijf regimenten die ingescheept zijn. Honderd zeven en zeventig matrozen. Tezamen vierhonderd zeven en zeventig man. Acht en veertig stuks geschut. Vier en twintig honderd kogels. Zesduizend vierhonderd veertig kilogram kruit. Duizend acht en vijftig kilo- | |
| |
gram lood. Achthonderd acht en twintig kilogram lonten.
De totale opgave van de geheele Armada was honderd dertig schepen, tezamen metend zeven en vijftig duizend achthonderd acht en zestig ton, met negentien duizend tweehonderd vijf en negentig soldaten en acht duizend twee en vijftig matrozen, tezamen dus zeven en twintig duizend drie honderd zeven en veertig (in het boekje wordt een fout in de optelling gemaakt en gezegd ‘vijf en zeventig’). Twee duizend acht en tachtig roeiers (galeislaven). Vier en twintig honderd een en dertig stuks geschut, waarvan veertienhonderd zeven en negentig van brons. Dit bronzen geschut liep zeer uiteen, er waren zware kanonnen, lichte kanonnen, veldslangen, kattekoppen en mortieren voor steenen kogels. De overige kanonnen waren van gegoten ijzer, van allerlei kaliber, en er waren honderd drie en twintig duizend honderd negentig kogels voor in voorraad. Verder twee honderd zeven en dertig duizend vijfhonderd negentig kilogram kruit en zes en vijftig duizend negenhonderd acht en veertig kilogram lood. De Armada bestond uit vijf en zestig galjoenen en zware oorlogsschepen, vijf en twintig hoekers van driehonderd tot zevenhonderd ton, negentig adviesbooten van zeventig tot honderd ton, dertien loggers, vier galjassen en vier galeien.
Het commando was als volgt verdeeld. Kapitein-generaal de hertog van Medina-Sidonia. Vice-admiraal Juan Martínez de Recalde, tevens schout-bij-nacht van het eskader van Biskaje. Schout-bij-nacht van het eskader van Castilië Diego Flores de Valdés, tevens bijzonder raadsman van Medina-Sidonia. Schout-bij-nacht van het eskader van Andaloezië don Pedro de Valdés (familielid van voornoemde met wien hij in onmin was). Schout-bij-nacht van het eskader van Guipuzcoa Miguel de Oquendo. Schout-bij-nacht van het eskader van Oost-Spanje en Italië Martin de Bretendona (vaak ook genoemd Bertendona). Schout-bij-nacht van het smaldeel hoekers Juan Gómez de Medina. Schout-bij-nacht van het smaldeel adviesbooten en loggers don Antonio Hurtado de Mendoza.
| |
| |
Commandant van de galjassen don Hugo de Moncada, en commandant van de galeien Diego de Medrano.
De infanterie stond onder bevel van don Francisco de Bovadilla. Het regiment van Sicilië stond onder kolonel don Diego Pimentel, de andere regimenten onder de kolonels don Francisco de Toledo, don Alonso de Luzón, don Agustin Mexía en Nicolas de Isla.
De inspecteur-generaal, don Jorge Manrique, die over de voorraden ging, had vijftig ambtenaren tot zijn beschikking. Het hoofd van de rechterlijke macht, Martin de Aranda, had negentien ondergeschikten op de vloot. De hospitaaldienst stond onder leiding van don Martin de Alarcón, en bestond uit vijf doktoren, een chef-chirurgijn met vier chirurgijns en verder personeel, allen tezamen vijf en tachtig man. Er waren honderd tachtig monniken aan boord, Portugeezen, Castilianen en Andaloeziërs. Er waren Franciscanen, Augustijnen, Ongeschoeide Carmelieten, Dominicanen en Jezuieten. De Jezuieten worden in het werkje van 1588 Theatijnen genoemd, een in Spanje veel voorkomende vergissing. Uit den brief van Pater Hieronymus de la Torre o.a. weten wij dat het Jezuieten waren. Men zie ook de merkwaardige plaat van Strada welke hier is opgenomen. Dan waren er nog timmerlieden, smeden, paardenknechts, en de bedienden van de voorname heeren. Er waren bij elkaar acht en twintig duizend zeshonderd zeven en tachtig man gereed om ingescheept te worden op de Armada. Verder de twee duizend slaven op de roeibanken. De opsomming van de voorraden levensmiddelen is indrukwekkend, maar indrukwekkender is de beschrijving van het gebrek dat van het begin af op de Armada is geleden. Hier zullen wij dus de duizenden kilo's scheepsbeschuit, visch, rijst, erwten en boonen, en de vaten wijn achterwege laten.
Een schilderachtig bestanddeel van de Armada vormden de aanzienlijke vrijwilligers, de zoogenaamde aventureros, die zich ten getale van honderd vier en twintig met een stoet van bedienden hadden ingescheept. Het waren zoons uit de voornaamste geslachten van Spanje. De voor- | |
| |
naamsten van hen zijn de prins van Ásculi, de graaf van Gelves, don Bernardino de Velasco, de broer van den maarschalk van Castilië, don Pedro de Zúñiga, zoon van den markies van Ávilafuente, de markies van Gaver, zwager van den hertog van Savoye. Onder deze aventureros bevond zich ook een neef van kardinaal Granvelle, Thomas van Granvelle, die zich als een grand-seigneur bewoog met dertien bedienden. Verder was er nog een andere groep voorname vrijwilligers die gage, of tegemoetkoming in kosten kregen. Men noemde hen de entretenidos. Tezamen tweehonderd acht en dertig. De voornaamste van hen was de graaf van Paredes, die twaalf bedienden bij zich had. De anderen hadden er, dooreen genomen, één, sommigen hadden er meer, anderen geen.
Philips was er zeer op bedacht, dat er een strenge tucht op de Armada werd bewaard en dat men niet, zooals hij dat noemde, ‘door eenige zonde Gods gunst zou verliezen’. Vier dagen na zijn benoeming, den twee en twintigsten Februari 1588, kreeg Medina-Sidonia het volgende briefje van Philips, en wij zullen bij de instructies welke hij later geeft, zien, dat hij dit briefje in gedachten heeft gehouden. Philips schrijft:
Hoewel wij deze vloot voor de u bekende doeleinden hebben laten bijeenbrengen en het Gods eigen zaak betreft en men dus van Zijn goddelijke goedheid mag verwachten dat Hij daarvoor zal opkomen, en de dingen zal leiden zooals dat voor Zijn dienst het beste uitkomt, zoo zijn wij toch gehouden van onzen kant alles tot de bevordering ervan te doen. Wij moeten Hem smeeken dat Hij in Zijn barmhartigheid niet toelaat dat de onderneming tengevolge van onze zonden verkeerd afloopt. Te dien einde wordt er door de geestelijken van de kloosters en kerken van Madrid en door de bijzondere dienaren Gods binnen en buiten ons koninkrijk voortdurend gebeden en gesmeekt, en hiermede zal worden voortgegaan. Daarom is het van het hoogste belang dat de opvarenden van de Armada ook zelf christelijk probeeren te leven. Men moet zich dus onthouden van
| |
| |
vloeken, godslasteringen en andere zonden waardoor de Heere zoo wordt beleedigd. Daardoor laat Hij soms toe, dat de dingen die voor Zijn dienst worden ondernomen, niet het gewenschte gevolg hebben. Ik dring er derhalve zeer bij u op aan, dat gij order geeft dat alle opvarenden van de Armada, voor zij aan boord gaan en voor de afreis, biechten, ter communie gaan, zich van ganscher harte den Heere aanbevelen en Hem smeeken dat Hij alles zoo zal leiden als Zijn dienst het vraagt. Want dit is toch het voornaamste doel. Wanneer dit aldus is gebeurd, moet gij er op letten en er bijzonder zorg voor dragen dat het vloeken wordt tegengegaan, en verder moet gij ook gelasten dat er zich geen publieke vrouwen of vriendinnen van de opvarenden inschepen, vanwege de beleedigingen welke men Zijne goddelijke Majesteit aandoet, en ook omdat zij op de vloten en in de legers tot last zijn....
Deze order wordt streng doorgegeven, maar later blijkt dat er een hoeker vol vrouwen is meegegaan. Vaandrig Esquivel die na den storm voor Coruña naar de Scilly-eilanden was gegaan om verstrooide schepen op te zoeken, vond daar dien hoeker, die daar een paar weken had liggen wachten. Dit kunnen vrouwen van soldaten zijn geweest, want deze reisden met het leger mee. Forneron, die van sterk gekleurde verhalen en pakkende tafereelen houdt, en zich daarbij nog al eens door zijn levendige verbeeldingskracht en zucht tot sensatie laat meesleepen, heeft van die vrouwen van de Spaansche soldaten een weinig lieflijke beschrijving gegeven.
* * *
De uitrusting van deze groote oorlogsvloot, waarvan de eenheden in alle Spaansche havens werden gereed gemaakt, had in Engeland en in Holland, Zeeland, Utrecht en daarmee verbonden Nederlandsche gewesten, diepe ongerustheid gewekt. Engeland voelde zich in zijn, toch reeds onzeker, bestaan bedreigd. De bevolking was verdeeld door de godsdiensttwisten, de politieke intrigues die jaren
| |
| |
lang rondom Maria Stuart waren geweven, hadden een gevoel van onzekerheid gewekt dat was door de veroordeeling en terechtstelling van de hoofdfiguur niet waren opgeheven. Bernardino de Mendoza had overal in Engeland zijn agenten en handlangers, en een deel van het Engelsche volk bleef bedacht op de mogelijkheid van een volkomen wijziging van de richtlijnen van de binnenlandsche en de buitenlandsche politiek, hetzij door Elizabeth zelf, hetzij door dengene die haar zou opvolgen of vervangen. Het nationaal bewustzijn was bovendien nog niet zoo diep geworteld. Kort te voren had zich nog een der vermaardste Engelsche zeevaarders en kapers bereid verklaard in dienst van Philips over te gaan. De ideologische beweegredenen waarop Philips zich beriep, het herstel van de Katholieke Kerk in Engeland, kon een deel van de Engelsche bevolking, en van den katholieken adel vooral, op zijn hand brengen. De termen katholiek en protestant (of ketter) werden in de zestiende eeuw met even groote uitwerking in de binnenlandsche en buitenlandsche politiek gebruikt als tegenwoordig de termen fascist en communist. De buitenlandsche vijand verkreeg daardoor bondgenooten in het land dat hij beoogde te beoorlogen, en verbrak of verzwakte daarmee het nationale front. In geschrifte werd op gelijke wijze als nu propaganda gemaakt. In vlugschriften en boeken werd het stelsel, het beleid en de persoon van Elizabeth aangevallen. Men ging daarbij ook tot grove, sensationeele middelen over. De katholieken werden bovendien door de vernieuwing van den pauselijken banvloek over Elizabeth in meer of mindere mate aan het wankelen gebracht. De militaire verweermiddelen van dit, een vier millioen zielen tellende, Engelsche volk waren bovendien niet groot. Te land zelfs geheel onvoldoende, en onbeteekenend was ook de leiding. Tegenover een militair en politiek genie als Parma, met zijn pas geworven en zijn oude keurtroepen, kon Engeland zoomin een leger als een veldheer stellen. Een geordende
zeemacht was er niet. De admiraal was in verscheidene opzichten het evenbeeld van Medina-Sidonia.
| |
| |
Elizabeth was zeer ongerust. Zij zag om naar bemiddeling. Zij was gereed te onderhandelen. Zij opende besprekingen. En terwijl de Armada zeilree lag, begon zij besprekingen met Parma, die ze geheel in den trant van de Italiaansche diplomatieke school opvatte en rekte. Elizabeth schijnt, deels of geheel, te goeder trouw te zijn geweest bij die onderhandelingen. Het bewijs daarvoor vindt men in de geheel onvoldoende militaire voorbereidingen te land. Het is duidelijk dat, als Parma in Engeland had kunnen landen, hij bijna een wandeltocht naar Londen had kunnen maken. Wij weten nu, dat de brief die op twintig September 1588 van Londen aan Bernardino de Mendoza, den Spaanschen ambassadeur in Parijs, werd gericht, zoogenaamd door een katholieken, Spaanschgezinden Engelschman, in zijn beschrijving van de enthousiaste bewapening van het Engelsche volk en van de troepen die er gevormd werden, een geestige bedotterij is geweest.
Een deel van het Engelsche volk handelde voor zichzelf. Drake had in 1587 een deel van de Spaansche vloot in Cadiz vernield en eenigen tijd voor de Spaansche kust gekruist. Parma had daardoor het vaste vertrouwen kunnen hebben, dat Elizabeth volgens dezelfde regelen van het Machiavellistische diplomatieke spel met hem confereerde. Hij behoefde zich niet, zooals wij, het hoofd te breken over het raadsel Elizabeth, namelijk in hoeverre zij Engeland, of Engeland haar stuwde en maakte.
Grootendeels door particulier en gemeenschappelijk initiatief, kwam er een vloot tot stand. De kern daarvan werd gevormd door kapers, zeeschuimers en slavenhandelaars, onvervaarde kerels van het slag van Drake, die de Spanjaarden van ouds kenden. Tevens was men een propagandatocht voor een nationale verdediging begonnen, met sensationeele reclame-middelen die onmiddellijk insloegen. Men waarschuwde voor het Spaansche gevaar, men herinnerde aan Spaansche ‘furiën’, het gegeven van de Spaansche Inquisitie werd rijkelijk uitgeput. In kleurige, pakkende bewoordingen werd beschreven hoe de
| |
| |
monniken en de Inquisiteurs reeds ingescheept waren, voorzien van alle dwangmiddelen om het Engelsche volk weer geheel katholiek te maken. Men zegt dat een keur-collectie van gefantaseerde martelwerktuigen, voorbeelden van de ingescheepte dwangmiddelen, in het openbaar ten toon werden gesteld. De middelen om de massa te bewerken, zijn de eeuwen door gelijk gebleven. Alleen is de techniek ook in dezen geperfectionneerd.
Elizabeth zelf schijnt tot op het allerlaatste oogenblik een gewapend conflict te hebben willen vermijden, en dit mogelijk te hebben geacht. Veel geld voor de uitrusting en bemanning van schepen heeft zij niet over gehad, en op het hachelijkste oogenblik overwoog zij bezuinigingen, die noodlottige gevolgen hadden kunnen hebben.
In Holland, Zeeland, Utrecht en de andere Nederlandsche gewesten die met Philips in oorlog waren, was de stemming heel gedrukt. Men besefte het ontzaglijke gevaar dat dreigde. Parma's politiek en strategisch talent had doeltreffende middelen bedacht en toegepast in de bestrijding van de opstandige gewesten. Indien Parma in staat werd gesteld met zijn pas geworven troepen - volgens een officieele opgave van Parma aan Philips had hij een leger van vijftig duizend man tot zijn beschikking in het voorjaar van 1588 - tegen de Noordelijke Nederlanden op te rukken en een flinke vloot een belangrijke haven bezette, dan zou verdere tegenstand nutteloos worden. Wij zouden verwachten dat in het voorjaar 1588, waarin de inzet van den strijd voor ieder duidelijk moest zijn, de opstandige Noordelijke Nederlanden een eensgezind en gesloten front maakten, in het besef van het groote gevaar. Integendeel. Het ‘bewind’ van Leicester had diepe verdeeldheid gebracht. Komplotten werden beraamd door Leicester-gezinden. Belangrijke steden waren voor Leicester of in handen van Engelsche bezettingen. Enkele belangrijke plaatsen waren door Engelsche officieren aan de Spanjaarden overgeleverd en hadden het wantrouwen en den haat tegen de Engelschen en daarmee tegen Leicester en zijn aanhangers doen toenemen. De samenzwering te
| |
| |
Leiden, de stemming te Utrecht, maakten duidelijk hoe verdeeld en dus hoe zwak de opstandige gewesten waren. De geheime inlichtingendienst van Philips was wel, vergeleken met wat in onzen tijd in dit opzicht bereikt wordt, niet voortreffelijk, maar toch heel voldoende. Het plan van Parma was op onze verdeeldheid en schijnbare machteloosheid gebouwd.
De bezorgdheid in ons land nam toe, toen men hoorde dat Engeland besprekingen met Parma had geopend om tot een minnelijke schikking te komen. Men begreep dat Parma tijd wilde winnen, en vreesde dat Elizabeth de Nederlanden aan eigen veiligheid en behoud zou opofferen. Te midden van al deze moeilijkheden in de Noordelijke Nederlanden, met groepen die ieder naar een bepaalden persoon opzagen om uitredding te verkrijgen en elkaar argwanend en vijandig bekeken, zond men afgevaardigden naar Engeland om zich van den blijvenden steun van Elizabeth te verzekeren. Het is merkwaardig te hooren wat een van Philips' geheime agenten in Engeland op dat tijdstip meldt:
Den twaalfden dezer is doctor Derbar (sic), de afgevaardigde van de Staten van Holland, hier gekomen. De staten zijn besloten geen schikking met den koning meer te treffen en doctor Derbar is hier gekomen om de koningin uiteen te zetten waarom zulk een schikking niet in hun belang is. Verder is hij ook komen vragen of de koningin de plaatsen welke zij bezet houdt, weer wil afstaan, zoodat de Staten die zelf kunnen verdedigen. De Hollandsche afgevaardigden hebben de koningin gisteren gesproken en zij hebben haar dit verzoek voorgelegd. Zij heeft hen naar den Ministerraad verwezen om de zaak daarmede te bespreken. De vergadering is morgen. De koningin wil al het mogelijke doen om tot een vergelijk met den koning te komen, maar Leicester en Walsingham verhinderen dat op alle mogelijke manieren. Zij probeeren alleen maar tijd te winnen, om te zien wat de koning van plan is in Maart te doen met de vloot en de toebereidselen die hij maakt.
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
Parma wordt als verdediger van het katholieke geloof in 1586 door den Paus vereerd met een gezegenden hoed en een zwaard (Hogenberg). Alonso Vázquez geeft een ooggetuigenverslag van de plechtigheid
| |
| |
Zij vreezen beschaamd te zullen uitkomen en de Engelsche afgevaardigden gaan dus slechts (naar Ostende) om tijd te winnen, onder voorwending van vredesgezindheid. Zij zijn er van overtuigd dat de vrede niet zal bewaard worden, want zij weten dat de koning alleen genoegen zal nemen met de teruggave van zijn bezit. Dat zullen zij nooit doen, zeggen zij, omdat dat in strijd is met hun eer, en verder ook niet omdat zij zich dan daarna niet erg veilig zullen gevoelen. Het is dus zeker dat die afgevaardigden slechts gaan om tijd te winnen, en daarom moet men dienaangaande de noodige aanwijzingen geven.
In zake de Engelsche zeemacht meld ik U dat de admiraal met veertien schepen van de koningin en eenige koopvaardijschepen is uitgevaren. Hij heeft vervolgens eenigen tijd voor Dover gekruist. Gisteren is hij naar de residentie gekomen, na ontboden te zijn. Binnen twee dagen gaat hij terug. De oorlogsschepen welke hij heeft uitgerust, zijn de beste welke de koningin heeft. Er zijn er vier van duizend tot elfhonderd ton, volgens hun zeggen. Verder drie van negenhonderd, vijf van zeshonderd tot achthonderd, zes van driehonderd tot vijfhonderd, en vijf van tweehonderd tot tweehonderdvijftig. Bovendien zijn er nog een aantal pinassen. Alle schepen zijn voorzien van bronzen geschut. De eerste vier genoemde schepen voeren acht en veertig stukken, die van negenhonderd ton hebben er veertig tot twee en veertig, die van zeshonderd tot achthonderd hebben er vier en dertig tot acht en dertig, die van driehonderd tot vijfhonderd hebben er twee en twintig tot acht en twintig, en die van tweehonderd tot tweehonderd vijftig hebben er achttien tot twintig. Alle schepen zijn goed voorzien van munitie en allerlei ontplofbare stoffen, maar zij hebben geen haakbussen of musketten. Onder deze schepen is er een dat Raleigh heeft laten bouwen. Het is heel sterk en het heeft vernuftig gebouwde verhoogde voor- en achterdekken, zoodat het onneembaar is. Het meet zeshonderd ton en het
| |
| |
heeft voor vijf maanden levensmiddelen aan boord.
De manschappen zijn geïnspecteerd. Er wordt beweerd dat er elfduizend man zouden zijn. Dat is onjuist. Er zijn er hoogstens zevenduizend vijfhonderd. Van de genoemde schepen staan er vijf onder bevel van Drake, een van achthonderd ton, twee van zeshonderd, een van vierhonderd, een van driehonderd en dan nog twee pinassen. De andere veertien staan onder bevel van den admiraal. Daar komen er nog vier bij welke nog niet gereed zijn. Drake heeft ook nog andere schepen onder zijn bevel, een twintigtal en zes pinassen, deels eigene deels schepen van particulieren. Zij voeren ijzeren kanonnen, behalve enkele van Drake's eigen schepen welke het geschut voeren van een prijsgemaakten West-Indië-vaarder. De koopvaardijschepen zijn verschillend van grootte. Vijf meten driehonderd tot vierhonderd ton, vier tweehonderd tot tweehonderd vijftig, zes honderd zestig tot tweehonderd, en vijf honderd tot honderd veertig. Zij zijn nog niet uitgevaren, want de schepen te Plymouth, waar Drake zich bevindt, zijn nog niet klaar. Men hoopt dat men hem bij het vertrek van de afgevaardigden (naar Ostende) zal gelasten de voorbereidingen te staken, maar er loopen hardnekkige geruchten, wat ik U al heb geschreven, dat Drake naar de kust van Galicië en Biskaje zal gaan, om alle schepen die hij mocht aantreffen te vernietigen. De rest van de vloot zal in het Kanaal blijven. Er is maar een heel klein gedeelte van den adel met den admiraal scheepgegaan. Een paar geestdriftige edellieden slechts. Het grootste gedeelte van de opvarenden zijn matrozen. Er zijn maar weinig soldaten aan boord. Drake zal drieduizend man onder zich hebben en de admiraal drieduizend achthonderd. Behalve deze schepen welke op kosten van de koningin of van particulieren zijn uitgerust, zijn er nog vier schepen. Deze zijn naar Vlissingen vertrokken om de tien duizend pond over te brengen, bestemd voor de uitbetaling van de soldij voor het garnizoen aldaar. In Vlissingen zijn onlusten geweest
| |
| |
tusschen de inwoners en de Engelsche soldaten. Men vreest dat er bloed heeft gevloeid....
De Spaansche geheime inlichtingendienst telde meer van zulke agenten die in staat waren nuchtere, zakelijke mededeelingen te doen. Philips was uitstekend ingelicht, zoowel over de sterkte, de bewegingen, de tactiek van zijn vijanden als over de stemming onder de burgerij. De expeditie tegen Engeland, en daarmede tegen de opstandige Nederlandsche gewesten, was ook voortreffelijk voorbereid wat het zeevaartkundige gedeelte aangaat. Den dertigsten Maart 1588 verscheen te Lissabon een werkje, dat de noodige aanwijzingen bevatte voor de gezagvoerders van de Armada. Het geeft een menigte bijzonderheden over de kusten van Frankrijk, Engeland en Ierland, welke berusten op zeer nauwkeurige onderzoekingen en peilingen. Verder bevat dit werkje een aantal aanwijzingen over Engelsche havens, over de verschillende diepten, de geschiktste wijze ze binnen te komen, de afstanden onderling, het open of beschut zijn voor de winden, kenteekenen waaraan men ze kan herkennen, manier om zich te beveiligen tegen het geschut van de kust, vuurtorens en meer. Het werkje besluit met een overzicht van het getij in Engeland en van den loop van de kuststroomingen tengevolge van veranderend getij. Philips heeft ook hier al zijn zorg aan gegeven en er zijn aanteekeningen van hem aan den kant, eigenhandig geschreven, over punten die niet duidelijk zijn en over wat hij niet heeft kunnen vinden.
Alle zorg, alle studie, alle onkosten, alle opofferingen zijn vergeefs geweest. De onderneming is volkomen mislukt. De lezer vindt hier een overzicht van den dag van de afvaart tot de terugkomst, en hij vindt voldoende gegevens van ooggetuigen om zich een in het algemeen juist oordeel te vormen. Het weer is over het geheel gunstig geweest, het zijn niet ‘de elementen’ die de Armada verhinderd hebben de bevelen uit te voeren. De stormen zijn later, bij den onberaden tocht benoorden
| |
| |
Engeland, Schotland en Ierland om, noodlottig geworden.
Het volgende kan men over de reis van de Armada opmerken. De leiding was onkundig. Medina-Sidonia heeft tegen de letter en den geest van de orders van Philips in gehandeld. Hij heeft prachtige gelegenheden, bijv. bij Plymouth, laten voorbijgaan en zijn vlagofficieren en de bemanning wanhopig gemaakt door zijn gemis aan inzicht en doortastendheid. Het voor anker gaan bij Calais, een zeer gevaarlijke ankerplaats voor zooveel schepen, was een fout waarvoor hij gewaarschuwd was. Hij heeft geen poging gedaan in Engeland te landen, terwijl hij daartoe tot het laatst bij machte is geweest.
De verhoudingen in sterkte tusschen de Spaansche en de Engelsche vloot zijn niet zoo schilderachtig als de romantische verbeelding ze heeft gezien. De Spaansche vloot had, voor dien tijd, een aantal zware schepen, maar de Engelsche vloot had er ook eenige, zij het ook niet zooveel. In het aantal schepen was de vereenigde Engelsche en Nederlandsche vloot tenslotte grooter. Men schat dat er van het oogenblik af dat de Spaansche vloot voor Calais voor anker is gegaan, meer dan honderdtachtig Engelsche schepen bijeenwaren.
Beslissend is de tactiek geweest. Het is wel heel merkwaardig, dat Philips daarop bedacht was bij het geven van zijn instructies. Hij wist dat de Engelsche schepen vlugger waren en lichter op de hand lagen. Ook wist hij dat de Engelsche kanonnen verder droegen en dat de Engelsche kanonniers anders richtten. Niet op het rondhout en het want, zooals de Spanjaarden voornamelijk deden, maar op den romp. De strijd ter zee was in een nieuwe phase gekomen. De Spaansche oorlogsschepen waren gebouwd met het doel van dichtbij slaags te raken en te enteren. Men leze de beschrijving van het galjoen San Martin in den brief van pater Hieronymus de la Torre. De wanden van het schip telden eenige lagen door zware bekleedingen. De Engelschen en de Nederlanders waren tot een nieuwe tactiek gekomen, uitgaande van een verbeterde scheepsbouwtechniek. (Later zouden wij hier weer mee in het
| |
| |
voordeel op de Engelschen zijn en de meesters ter zee worden voor eenigen tijd). De nieuwe tactiek was: buiten het bereik van den vijand blijven en hem reddeloos schieten of vermoeien en ophouden. Die tactiek is zeer kundig toegepast. De Engelschen en Nederlanders hebben zich daarbij heel knappe zeelieden betoond. Zij hebben bovendien steeds geprobeerd, al naar gelang van den windstand, in het voordeel te blijven, en hebben hierbij verbluffend knappe staaltjes van zeemanskunst geleverd. Hun prachtige manoeuvres om steeds weer de Spanjaarden de loef af te snijden en hen aan de lijzijde te houden, brachten de Spanjaarden in bewondering. Tevens dachten de Spanjaarden dat de Engelschen en Nederlanders bang waren. Zij doorzagen het technisch spel van snel naderen, vuren en wijken niet, en hielden het enteren voor den eigenlijken strijd, waar mannenmoed voor vereischt was. Dit zal altijd wel de reactie van den door de technische voordeelen overwonnene zijn geweest, van den man af die het eerst door een pijlschot viel tot de verstikten door gifgas toe.
De Spaansche vloot was niet goed bemand. Er was een groot gebrek aan matrozen. Zoo was er veel onervaren, en zelfs onbevaren personeel. Bovendien waren er veel vreemdelingen geprest, of gemonsterd, van schepen die in Spaansche havens lagen. Philips had nog bevel gegeven dat als er Engelschen of Hollanders in dienst werden genomen, het katholieken moesten zijn. De Engelsche en Hollandsche stuurlieden of loodsen zijn bij de vlucht door de Noordzee van groot nut geweest. De Portugeesche matrozen en stuurlieden hebben zich tijdens de gevechten zeer onderscheiden door hun bekwaamheid.
Een groot deel van de ingescheepte soldaten, gepreste boeren uit het binnenland, was nooit op zee geweest. De kern van de troepen bestond uit Spaansche keursoldaten en Italiaansche en Duitsche huurlingen, maar er waren er ook honderden geprest, mannen die nooit een zwaard, spies of musket in handen hadden gehad. Een voorbeeld van de geaardheid en den geest van dat soort manschappen uit den troep geven die paar honderd gepreste Gali- | |
| |
cische boeren die niets deden dan schreien. Hun vrouwen die hen gevolgd waren liepen gillend en weeklagend op de kade heen en weer, tot Medina-Sidonia vlak voor het vertrek die arme drommels maar weer vrij liet.
De Spanjaarden zijn schaarsch in hun mededeelingen over de Hollanders en Zeeuwen. Zij noemen enkele feiten en daden, maar spreken niet of nauwelijks over de gesloten actie van de Hollandsche en Zeeuwsche vloot. De blokkade van Duinkerken door onze vloot was een heel doeltreffende maatregel. Andere eenheden kruisten voor de riviermonden. Vooral Vlissingen voelde zich heel bedreigd en men was daar zeer waakzaam. Allerlei schepen afzonderlijk hebben als verkenners, boden, ‘schildwachten’ bijzondere diensten gedaan. De daad waaraan de Spanjaarden de meeste aandacht hebben geschonken, is de effectieve wijze waarop wij Duinkerken o.a. hebben geblokkeerd. Parma kon zijn troepen slechts naar Engeland transporteeren, als de Armada den weg vrijmaakte. Dit was lang vooruit bedongen, en Philips noemt dit in zijn instructies ook het hoofddoel van de Armada. De schuiten, pleiten, vletten, pramen en barken van Parma konden nauwelijks zee bouwen. Zij dienden als transportschepen en niet als vechtschepen. Het was natuurlijk geheel uitgesloten, dat Parma de Armada in Calais en daarna te hulp kwam. Dit zou een verandering van rol zijn geweest waarop Parma niet had gerekend. Van een verder aandeel van onze vloot in de gevechten of achtervolging spreken de Spanjaarden niet, en een onderzoek dienaangaande, overigens van het grootste belang, valt buiten het bestek van dit boek.
* * *
De opzet van de Armada mislukte. Wel was de beslissing niet gevallen met de wapenen. De achterhoede van de Armada weerstond steeds met goed gevolg de aanvallen van de vijanden. Van Plymouth af bleven de Engelschen van achteren opdringen en hinderen, en Medina-Sidonia kon steeds slechts een gedeelte van zijn vloot in het gevecht brengen. Toen Medina-Sidonia besloot naar Spanje
| |
| |
terug te keeren, benoorden Schotland en Ierland om, had hij slechts enkele schepen verloren, en voornamelijk door ongelukken. De Armada is niet verslagen. Medina-Sidonia is gevlucht. Dat de beslissing niet met de wapenen was gevallen, wist men in Engeland heel goed, want toen de mare ging dat de Spaansche vloot weer in het Noorden van Engeland verzameld was en terug kwam, was men daar heel ongerust over. Berichten uit dien tijd spreken wel over de nationale geestdrift die katholieken en protestanten in Engeland vereenigde tegen den overweldiger, maar ze spreken ook over de vrijwel ontredderde Engelsche vloot waar de bemanning stierf als ratten, en wij weten dat de verdediging te land geheel ontoereikend moet zijn geweest. In de ‘Kronieken van Spaansche soldaten’ heb ik gewezen op den brief van koningin Elizabeth dien men vond op een prijsgemaakte Engelsche vlieboot. Die boot, die op den zes en twintigsten Augustus werd buitgemaakt, was uitgezonden om de Engelsche vloot op te zoeken en ze had brieven en orders voor den admiraal aan boord. Elizabeth sprak daarin haar ongerustheid uit over het uitblijven van berichten. In Londen waren slechts acht en twintig schepen aangekomen, en die waren zeer gehavend. De koningin zou verboden hebben, aldus de Spaansche bron uit dien tijd op grond van haar brieven, dat er schepen uitvoeren en dat men over de vloot sprak.
De Armada werd benoorden Schotland en Ierland uit elkaar geslagen, en vele schepen gingen verloren. Vijf en zestig in het geheel, met ongeveer negenduizend opvarenden. Spanje heeft daardoor de heerschappij ter zee verloren en het zwaartepunt van de Europeesche politiek werd van Spanje verschoven naar het Noordwesten van Europa. Het lot van Engeland als jonge, vooruitstrevende zeemogendheid was beslist. De markies van Santa Cruz was een profeet geweest. Ook met betrekking tot de Nederlanden. Van dat jaar af is onze onafhankelijkheid niet meer ernstig bedreigd geweest door Spanje, dat door economische moeilijkheden niet meer in staat is geweest tot een groote krachtsontplooiing van den om- | |
| |
vang als de uitrusting van de Armada veronderstelde.
De naam Onoverwinnelijke Vloot was tot een bespotting geworden, en hij heeft als een schaterlach geklonken in de Nederlanden en in Engeland, van de luidruchtige feesten in het eind van 1588 af tot heden toe. Van wien die naam herkomstig is, weet men niet. In Spanje komt die naam in de documenten van dien tijd niet voor. Men spreekt van de ‘groote vloot’, de ‘zeer gelukkige’ of ‘voorspoedige vloot’. Het woord Armada beteekent eenvoudig oorlogsvloot, maar is sindsdien de gewone benaming in Europa voor de vloot van 1588 geworden. Het is mogelijk dat Bernardino de Mendoza om redenen van politieke propaganda, de benaming Armada Invencible, Onoverwinnelijke Vloot, heeft gebruikt. Lope de Vega, een der opvarenden, die op dien tocht zijn broer heeft verloren, noemt in een gedicht deze vloot de ‘famosa armada’. Indien de beroemdste van de Spaansche dramaturgen en een van de gepassioneerdste dichters van dien tijd, in de hartstochtelijke stemming kort voor de afvaart in een sonnet, waarin hij tot de gereedliggende vloot zegt ‘ga en verbrand de wereld’, het adjectief ‘onoverwinnelijk’ niet gebruikt, mag men haast zeker zijn dat deze aanduiding niet in Spanje is ontstaan. Fernández Duro houdt de mogelijkheid open, dat die naam zal opgekomen zijn onder de jonge, voorname vrijwilligers, die in hun jeugdigen overmoed de reis naar Engeland als den triomftocht van een onweerstaanbare macht zouden hebben gezien.
Het is heel merkwaardig dat Lope de Vega, schrijver van honderden tooneelstukken en verzen, het ontzaglijke drama waarvan hij ooggetuige is geweest, niet in een kunstwerk heeft vastgelegd. Tien jaren later heeft hij in een episch werk, dat van een groot beeldend vermogen getuigt, de figuur van Drake geteekend, maar voor ons hebben de simpele bewoordingen van mannen als Francisco de Cuellar en andere opvarenden van de Armada grooter menschelijke waarde dan de gestyleerde dichtkunst van Lope, waarin wij niet de stem hooren van
| |
| |
den mensch van de opgejaagde en uiteengeslagen grootsche vloot.
De openbare meening in Spanje, Engeland en de Nederlanden noemde als een van de oorzaken van de mislukking van de Armada den hertog van Parma. Men meende, dat hij uit naijver of om andere redenen tegengewerkt had. Parma had echter bovenmenschelijke moeite gedaan, om op het juiste oogenblik met troepen en transportschepen gereed te zijn. Het plan dat hij aan Philips had voorgelegd, week van het gevolgde aanmerkelijk af. Parma had de geheele macht eerst tegen de Nederlanden willen keeren om daarna, met veilige havens als die van Vlissingen achter zich, een landing in Engeland te beproeven. Hij heeft den vluchtenden Medina-Sidonia nog van zijn dolzinnige plan om benoorden Schotland en Ierland om, naar Spanje terug te keeren willen afbrengen, en hem aangeraden een Nederlandsche of Duitsche haven binnen te loopen. Vergeefs evenwel. Don Carlos Coloma schrijft dat hij met eigen oogen had gezien dat de uitrusting van de transportvloot te Duinkerken zeer traag verliep, en de schepen dan ook niet tijdig gereed waren. Parma is daardoor in kwaden roep gekomen. Men mompelde van geheime onderhandelingen van Parma met koningin Elizabeth. Parma heeft later zijn belasteraars openlijk uitgedaagd.
In een brief van den eersten October 1588 schrijft Parma aan Philips dat hij uit Schotland betrouwbare berichten had ontvangen, dat men alsnog met kans op goed gevolg van Schotland uit tegen Engeland kon optrekken. Den dertigsten October vraagt hij don Juan de Idiaquez om inlichtingen aangaande de behouden aankomst van Medina-Sidonia, en zegt dat hij troosteloos uitziet naar bericht hierover. Philips schreef aan den kant van den brief van Parma: ‘met het antwoord moet men eenigen tijd wachten’. De reputatie van den hertog van Parma was ernstig geschaad, zoo zelfs dat het opbreken van het beleg van Bergen op Zoom ongunstig voor hem werd uitgelegd. Philips is Parma blijven wantrouwen, en Parma is, vier jaar later, in het besef daarvan gestorven.
| |
| |
De geheime inlichtingendienst van Philips ontving in November 1588 het volgende veelbeteekenende bericht uit Londen:
Den zesentwintigsten van de vorige maand is besloten dat Drake zich in het geheim snel moet gereed maken om met veertig schepen uit te zeilen. Daags daarna is reeds een begin gemaakt met de uitrusting ervan. Zij zijn kennelijk bestemd voor een lange reis. Ongetwijfeld gaan ze naar de Spaansche (West) Indische gewesten. Ik zal de ware bestemming wel ontdekken.... De koningin zendt veel Engelschen naar Spanje en Italië, die daar rondtrekken onder het voorgeven dat zij katholiek zijn en om godsdienstige reden uit Engeland zijn gevlucht. In werkelijkheid zijn het spionnen....
Een jaar later landde Drake bij Coruña en plunderde hij de stad. Ook al faalde hij in zijn hoofddoel, de verovering van Portugal voor dom Antonio, hij bewees er mede dat de heerschappij op zee voor Spanje verloren was.
Philips bleef, toen bekend was geworden dat de onderneming van de Armada geheel was mislukt, op een manier en in een omvang als niet mogelijk was geacht, kalm en waardig. In zijn leven vol zware tegenslagen, heeft hij vele malen bewijzen gegeven van zich te kunnen schikken en te berusten in wat hij zag als de uitdrukking van Gods wil. ‘God geeft de overwinningen en de nederlagen’ had hij te voren aan Medina-Sidonia geschreven. Hoe rustig en beheerscht Philips was in die voor hem droevige dagen, blijkt uit zijn uitvoerige orders en aanwijzingen welke de lezer in hoofdstuk VIII vindt.
Tegenover Medina-Sidonia blijft Philips vriendelijk en welwillend. Terwijl Medina-Sidonia zich aan wal laat zetten en de ongelukkige, uiteengeslagen schepen aan hun lot overlaat, en mokkend neerzit in Santander, en over zijn kwalen klaagt, informeert Philips hartelijk naar zijn gezondheidstoestand. Kort daarna geeft hij Medina-Sidonia verlof naar huis te gaan, en deze laadt zijn kostbare bagage op lastdieren en vertrekt. Hij, een van de rijkste mannen van Spanje, gaat met goud en kostbaar- | |
| |
heden uit Santander weg, terwijl honderden arme stakkers daar gewond, ziek en verkleumd een onderdak zoeken. Philips laat hem gaan, zonder één woord van verwijt, zelfs laat hij zijn teleurstelling niet blijken over het mislukken van de onderneming waarvan hij zulke hooge verwachtingen had gehad. Hij handhaaft Medina-Sidonia in zijn waardigheden. Nog eenige malen is deze in de uitoefening van zijn plicht ernstig in gebreke gebleven, maar hij blijft bij Philips in de gunst. Een jaar voor zijn dood, in 1597, benoemt Philips hem tot lid van den Raad van de Kroon.
Men maakt onwillekeurig vergelijkingen en denkt aan verdienstelijke mannen, Alva, Santa Cruz, Parma, e.a., die bij Philips in verdenking kwamen en in ongenade vielen. De geruchten uit dien tijd spreken van de bemiddeling van de hertogin van Medina-Sidonia bij den koning. De vrouw van Medina-Sidonia was een dochter van de vermaarde prinses van Eboli, die in intieme betrekkingen met Philips zou hebben gestaan en hem een of meer kinderen zou hebben geschonken. Philips zou dus, uit vaderlijke zwakheid, den man van zijn ‘dochter’ de hand boven het hoofd hebben gehouden. In dezen is echter de verregaande toegeeflijkheid van Philips jegens den man die Spanje onberekenbare schade heeft berokkend, zeker niet uit vaderlijke zwakheid te verklaren, want hiermede is niet te rijmen zijn houding tot den zoon van de prinses van Eboli, don Rodrigo, hertog van Pastrana, die, na een stormachtige jeugd, van 1588 af als een voorbeeldig soldaat in de Nederlanden heeft gevochten. De geschiedschrijvers van zijn tijd, o.a. de cavalerieofficier Villalobos, spreken waardeerend over hem. Niettemin heeft hij nooit een gunst, rang of waardigheid van den koning, voor wiens zoon hij algemeen werd gehouden, ontvangen. Hij stierf in de Zuidelijke Nederlanden en bepaalde in zijn testament, dat zijn zoon niet naar Spanje mocht gaan, maar in de Nederlanden moest blijven en dat zijn opvoeding moest worden toevertrouwd aan Justus Lipsius.
Het waarschijnlijkst is, dat Philips heeft begrepen dat hij Media-Sidonia niet verantwoordelijk kon stellen omdat
| |
| |
hij hem had benoemd niettegenstaande Medina-Sidonia nadrukkelijk had gezegd onbekwaam en ongeschikt voor die taak te zijn. Wij tasten echter in het duister, zoo goed als Juan de Victoria in 1588 en Fernández Duro in 1884.
* * *
Wij merken, wellicht ten overvloede, op, dat de Spanjaarden sinds 1582 de Gregoriaansche tijdrekening volgden. De Engelschen hebben die pas in 1752 ingevoerd. De datums in de Spaansche en Engelsche berichten uit de dagen van de Armada verschillen dus tien dagen.
|
|