Montigny. Afgezant der Nederlanden bij Philips II
(1941)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 189]
| |
Hoofdstuk VIII.
| |
[pagina 190]
| |
uitvoerders ervan, waarbij tot in de luguberste bijzonderheden wordt afgedaald. Er zijn verslagen van de voltrekking van het vonnis zelf. Verslagen van ooggetuigen. Van den geestelijke, die den veroordeelde ter zij stond, en van den slotvoogd, die tot na het aangrijpende einde het sinistere spel van de afgesproken veinzerij volhoudt. Verder is er een brief van Philips aan den hertog van Alva, met toelichtingen, om hem een juiste voorstelling te geven van den aard van de terechtstelling, en de lezing welke men ervan dacht te geven. Deze officieele stukken laat ik hier, in chronologische orde, volgen. De lezer kan zich dan zelf een oordeel vormen over het zedelijk en juridisch karakter van deze terechtstelling, en de beweegredenen en bedoelingen van Philips II, die daarvoor verantwoordelijk is. Philips II heeft gewild, dat de voltrekking van een door Alva uitgesproken en door hem beoogd en bekrachtigd doodvonnis geheim zou blijven. Eenige eeuwen lang is dat geheim bewaard gebleven. Tal van gissingen zijn er over den dood van den heer van Montigny gemaakt, tot de uitgave van de desbetreffende documenten onthuld heeft op welke manier de afgezant van de Nederlanden in Spanje is omgebracht. Door deze uitgave is de geschiedschrijving in staat gesteld haar werkelijke taak te vervullen. Zij kan nu de feiten weergeven zooals deze zich hebben toegedragen, en daardoor vermag zij er tevens de leering uit af te leiden, welke er in besloten is. De geschiedschrijving wordt daardoor orgaan van de Gerechtigheid. Het geloof in het bestaan en in de werking van de Gerechtigheid, die den loop van de geschiedenis bepaalt en zin en inhoud geeft aan de wendingen en verwikkelingen van het leven van den enkeling en de gemeenschap, berust - verstandelijk - voor een aanmerkelijk deel op de lessen welke de geschiedschrijving biedt. Zij poogt de verborgen werking van de Gerechtigheid te volgen, en zij richt zich daartoe naar de punten waarin deze in het heldere daglicht treedt. Van daaruit tracht de geschiedschrijving in den gang van de menschheid een zedelijken samenhang van oorzaak en gevolg vast te stellen. | |
[pagina 191]
| |
Een van deze lessen van de geschiedenis is het tragische lot van Montigny. Na eeuwen is dat lot in zijn toedracht ontsluierd, en wij zien er een toonbeeld in van de tyrannieke willekeur van Philips II. Het leven en de dood van Montigny in Spanje belichten een belangrijke periode uit de regeering van Philips. Zij verklaren zijn, goeddeels verholen, binnenlandsch en buitenlandsch beleid, en voornamelijk zijn politiek aangaande de Nederlanden. Met behulp van de gegevens waarover de geschiedschrijving beschikt, betreffende de wederwaardigheden van Montigny als afgezant van de Nederlanden in Spanje, kan zij ook een zedelijk oordeel uitspreken over de wijze waarop Philips II zijn samengevoegd Rijk bijeen en in stand heeft willen houden.
In opdracht van Philips werden op den eersten October door zijn gevolmachtigde, doctor Velasco, aan den rechterlijken ambtenaar don Alonso de Arellano, uitvoerige en geheime instructies gegeven omtrent de wijze waarop het doodvonnis moest worden voltrokken, dat over den Nederlandschen afgevaardigde Montigny was uitgesproken. In den loop van September was deze rechterlijke ambtenaar uit Sevilla naar Madrid gekomen, waar hij allerlei regelingen had te treffen en beschikkingen had te doen naar aanleiding van zijn overplaatsing naar Valladolid. Hij was kort te voren benoemd tot ‘alcalde de la Audiencia y Chancillería’, rechter aan het Hof voor civiele zaken, in de stad welke eeuwenlang een voorname plaats in de Castiliaansche magistratuur had ingenomen, doch nu, sedert Madrid definitief tot hoofdstad van het Spaansche rijk scheen te zijn gemaakt, op weg was een provinciestad te worden. In overleg met zijn raadslieden had Philips II besloten dezen magistraatspersoon te gebruiken voor een taak welke de grootste discretie en koelbloedigheid vereischte. Na bijna zeven maanden van onzekerheid met betrekking tot het nemen van een besluit aangaande het vonnis, dat over den heer van Montigny was geveld, had Philips nu een onherroepelijke beslissing genomen. Het was niet gewenscht met de uitvoering daarvan te wachten, want de druk welke op hem zou worden uitgeoefend om zich genadig te betoonen ten opzichte van den Nederlandschen afgevaardigde, zou met den dag grooter worden. Bij den doortocht | |
[pagina 192]
| |
van Anna van Oostenrijk door de Nederlanden, welke met groot vertoon van eerbiedige onderwerping aan de toekomstige koningin geschieddeGa naar voetnoot1), was door de familieleden en vrienden van den baron van Montigny haar voorspraak voor den gevangene ingeroepen, en dat had in de Nederlanden en daarbuiten weerklank gevonden. Het zou den koning moeilijk vallen de eerste gunst, welke zijn jonge gemalin hem vroeg, te weigeren. De voltrekking van het vonnis van Montigny mocht niet langer worden uitgesteld, doch om opspraak, zoo niet erger, te voorkomen, gelastte Philips, dat de executie volstrekt in het geheim zou plaats vinden. Licenciaat don Alonso de Arellano, de pas benoemde raadsheer aan het Gerechtshof te Valladolid, werd uitgekozen als de meest geschikte rechterlijke ambtenaar voor de uitvoering van de maatregelen, welke Philips had ontworpen. Hij werd daartoe ontboden, en men gaf hem mondeling en schriftelijk de noodige instructies. Om aan zijn bemoeienissen het onweersprekelijke en gebiedende karakter van een rechterlijke handeling te geven, werden hem ook de vereischte stukken en bevelschriften ter hand gesteld. Daaronder behoorde in de eerste plaats het vonnis dat de rechtbank in de Nederlanden, onder voorzitterschap van den hertog van Alva, over den heer van Montigny had uitgesproken. Dat vonnis was oorspronkelijk in het Fransch opgesteld. Ter vergemakkelijking van de taak van raadsheer Arellano kreeg deze behalve de oorspronkelijke akte ook een Spaansche vertaling daarvan mee. Als bevelschrift voor de rechterlijke en politie-autoriteiten verstrekte doctor Velasco, als gevolmachtigde van den koning, don Alonso de Arellano ook het requisitoir dat de hertog van Alva aan alle juridische instanties in Spanje had gericht om de uitvoering te eischen van het doodvonnis dat over Montigny was geveld. Ter bekrachtiging van dezen eisch van Alva liet Philips daar nog een order van zijn hand met dezelfde strekking aan toevoegen. Om den raadsheer met het oog op de vervulling van zijn opdracht de algeheele beschikking over den persoon van den gevangene te geven, ontving hij ook een brief gericht aan don Eugenio de Peralta, den slotvoogd van Simancas. Deze werd daarbij verzocht den veroordeelde die aan zijn zorgen was toevertrouwd aan den rechter uit | |
[pagina 193]
| |
te leveren. Verder werd hem aangezegd, dat hij verplicht was alle aanwijzingen welke deze magistraatspersoon hem deed stipt en gehoorzaam op te volgen. Als handleiding voor de uitvoering van zijn taak kreeg don Alonso de Arellano, behalve de voorschriften welke hem mondeling waren gedaan, uitgebreide schriftelijke instructies. Philips volstond niet met den rechter eenvoudig voor te schrijven hetgeen hij moest doen en laten doen, maar hij stelde hem ook op de hoogte van de beweegredenen welke tot deze ongewone en kiesche opdracht hadden geleid. De tekst van deze instructies spreekt voor zichzelf. Ik laat hier de vertaling ervan volgen. | |
Instructies voor don Alonso de Arellano.De terechtstelling van voornoemden Floris van Montmorency had eigenlijk, overeenkomstig den inhoud van het vonnis en het daarbij gevoegde requisitoir, in het openbaar moeten plaats vinden, met een omroeper en in den vermelden vorm - onthoofding -Ga naar voetnoot1). Zijne Majesteit heeft het echter om allerlei juiste overwegingen dienstig geacht, dat deze executie in het geheim gebeurt, en dat wil hij. De executie moet bovendien binnen de muren van het kasteel geschieden. | |
[pagina 194]
| |
Men moet hun ook ten zeerste op het hart drukken het geheim te bewaren, en wel zoo, dat deze zaak zooveel mogelijk verborgen blijft. | |
[pagina t.o. 194]
| |
Uit: Valladolid y su provincia, Valladolid.
Het kasteel van Simancas. | |
[pagina 195]
| |
zij is van strafrechterlijken aard, maar het is toch goed, dat hij er van verwittigd wordt. Dat is vooral wenschelijk gezien de geestelijke en de beambten. | |
[pagina 196]
| |
ter zijde moet(en) staan op de manier als hieronder nader zal worden omschreven. | |
[pagina 197]
| |
Wat den geestelijke betreft, die in dezen zijn bemiddeling zal moeten geven en den veroordeelde zal moeten bijstaan tot heil van zijn ziel, dat moet een heel geleerd man zijn, en iemand die behoedzaam te werk kan gaan. Men moet hem op de hoogte stellen van het feit, dat men met betrekking tot de zaken des geloofs weinig zekerheid heeft aangaande Floris van Montmorency, en dat men zelfs dienaangaande ongunstige vermoedens koestert. Met het oog daarop moet hij hem zoo weten te leiden en hem weten voor te lichten, dat hij hem van de dwalingen en verkeerde gedachten, waarin hij heeft verkeerd, of nog verkeert, kan afbrengen. Hij zal daartoe met beleid met hem moeten omgaan, en hem op de passende wijze, zooals die geestelijke dat zelf zal kunnen uitmaken, behandelen. Deze geestelijke moet hem de biecht afnemen, en hij zal zelf moeten zien, of men hem het Allerheiligst Sacrament zal mogen toedienen, want men moet dit natuurlijk geheel aan zijn goedvinden overlaten. | |
[pagina 198]
| |
zorg draagt, dat zijn metgezel insgelijks de zaak geheim houdt. | |
[pagina 199]
| |
bij zich heeft, ook zijn eereketen als ridder van het Gulden Vlies, en verder zijn papieren en geschriften. Die bezittingen moeten veilig worden opgeborgen. Er moet een lijst van aan Zijne Majesteit worden gestuurd, opdat deze er de noodige beschikkingen over zal kunnen treffen. De gegeven instructies werden echter zeer stipt opgevolgd. Ter voorbereiding van de openbare meening maakte de slotvoogd | |
[pagina 200]
| |
eerst eenigen ophef over de ziekte van den heer van Montigny. De kennisgeving van zijn overlijden moest niet onverwacht komen... De menschen uit de naaste omgeving, te Simancas en te Valladolid, moesten daar geleidelijk op bedacht worden gemaakt. Dat de gezondheid van den heer van Montigny na zijn driejarige opsluiting, zijn schokkende ervaringen en zijn jongste wederwaardigheden wel iets te wenschen zal hebben overgelaten, behoeft geen betoog. De slotvoogd verbreidde evenwel het gerucht, dat de ongesteldheid van den gevangene een ernstige wending had genomen. Hij nam dit gedeelte van zijn taak, de voorbereiding van de openbare meening door het verspreiden van valsche geruchten, zoo ernstig op, dat hij in dien trant ook naar den koning schreef... Deze zou dien brief wel kunnen gebruiken... Hij schreef over de kwaadaardige koortsen waaraan Montigny zou lijden, en waarvan de ernstigste gevolgen te wachten waren. De slotvoogd liet den dokter herhaaldelijk op het kasteel komen, om den gevangene te bezoeken. Hij liet zelfs uit het naburige Tordesillas een tweeden dokter halen. Er werden medicijnen gehaald, bestemd voor een zieke die met aanhoudende koortsen te kampen heeft. De toestand van den patiënt werd, zoo heette het, zienderoogen minder. Hij zou nog hoogstens eenige dagen te leven hebben... Met het oog op dat ernstige gevaar werd een geestelijke ontboden, die den stervende zou moeten bijstaan. De Dominicaan Fray Hernando del Castillo, van wien in de instructies sprake was, kwam. Hij was bereid om zich met de delicate taak te belasten. Volgens het officieele verslag, dat aan den hertog van Alva werd toegezonden, was deze monnik ‘een zeer geleerd en een zeer verstandig man’. Voor het oog van de wereld verliep alles op normale wijze. Een gevangene die ziek werd, een dokter die hem herhaaldelijk kwam bezoeken, geneesmiddelen die werden bezorgd, bedenkelijke gezichten van degenen die van het ziekbed kwamen, een priester die werd ontboden, kerkelijke genademiddelen bestemd voor stervenden welke werden toegediend. Na zulk een voorbereiding zou het bericht van overlijden geen bevreemding of argwaan kunnen wekken. Slechts weinigen waren getuigen van hetgeen werkelijk in den kerker van Montigny gebeurde... | |
[pagina 201]
| |
Den veertienden October kwamen des avonds, toen het al donker was geworden, de rechter Arellano en een griffier voor crimineele zaken, Gabriel de San Estéban geheeten, het kasteel binnen. Het was een Zaterdagavond. Tusschen negen en tien uur 's avonds, volgens het procesverbaal van den griffierGa naar voetnoot1), gingen zij beiden den ‘cubo’, den ronden toren, binnen, waarin de heer van Montigny was opgesloten. Deze lag lang uitgestrekt in bed. Op de formeele vraag naar zijn naam en kwaliteit verklaarde de gevangene Floris van Montmorency te heeten, en heer van Montigny te zijn. De rechter overhandigde daarop den griffier de verschillende stukken, welke deze, mede in tegenwoordigheid van den slotvoogd en zijn ondergeschikte, Gerónimo Manuel, als getuigen, aan den gevangene voorlas. Eerst las hij hem het vonnis van den hertog van Alva voor, vervolgens diens eisch aan alle Spaansche rechterlijke instanties om behulpzaam te zijn bij de voltrekking daarvan, en nog een daarbij gevoegden eisch van den procureur des konings te Madrid. De heer van Montigny was op den inhoud van die stukken met enkele woorden voorbereid door den rechter. Na de voorlezing ervan zweeg de heer van Montigny eenigen tijd. Daarna vroeg hij om een geestelijke. De rechter liet toen den monnik, die buiten de deur stond te wachten, binnenkomen, en men liet den gevangene met den geestelijke alleen. Deze heeft in een brief aan doctor Velasco, den magistraatspersoon die als gevolmachtigde voor den koning in deze treurige zaak was opgetreden, verslag gedaan van hetgeen er tusschen hem en den veroordeelde is voorgevallen. Deze brief luidt aldus: | |
Brief van Fray Hernando del Castillo aan doctor VelascoGa naar voetnoot2).De zaak, welke Zijne Majesteit aan don Alonso de Arellano heeft opgedragen, is heden, Maandag den zestienden October, des nachts om twee uur beëindigd. Men is daarbij volgens | |
[pagina 202]
| |
de orders en instructies van Zijne Majesteit te werk gegaan. | |
[pagina 203]
| |
aangelegenheden koestert, heeft hij me deze ingesloten verklaring en belijdenis gegeven, waarvan u inzage zult kunnen nemen. | |
[pagina 204]
| |
alsof het aangelegenheden van een vreemde betrof, zaken welke hem niet persoonlijk aangingen. Zaterdagsavonds was den heer van Montigny aangezegd welk lot hem wachtte, en in den nacht van Zondag op Maandag is het vonnis voltrokken. Wij weten niet welke gedachten en welke gevoelens hem in dien tusschentijd hebben vervuld. | |
[pagina 205]
| |
De brief van den Dominicaan en het officieele verslag dat aan den hertog van Alva is gezonden spreken van de berusting van den veroordeelde, en zij geven hoog op van zijn dankbaarheid, dat Philips zoo genadig was geweest de terechtstelling, terwille van zijn goeden naam, geheim te houden... Het eenige waar Montigny, volgens die officieele bescheiden, over klaagde was het feit dat zijn tegenstanders vrij spel tegen hem hadden gehad. Zij hadden van zijn langdurige afwezigheid en van zijn onmacht om zich te verweren gebruik gemaakt om hem te belasteren en te benadeelen, en dat was zijn ongeluk geworden. Het is echter te betwijfelen, dat een man als Montigny zijn veroordeeling en de terechtstelling, welke hem wachtte, met zooveel berusting en onderworpenheid heeft aanvaard, en er zich in zou hebben geschikt als in een rechtvaardige beslissing. De man, die in het besef van het goede recht van zijn landgenooten Philips II met zulke krachtige, onomwonden taal zijn verkeerde beleid en zijn tyrannieke politiek heeft verweten, dat deze een kleur kreeg, kan bezwaarlijk gedwee hebben berust in zijn eigen ter dood veroordeeling, welke een wederrechtelijk vonnis was, gebaseerd op losse beweringen grootendeels. Medeplichtigheid aan de voorbereiding en de uitvoering van den opstand tegen Philips kon hem niet worden bewezen. Den dertigsten Juni 1567 had hij nog aan de landvoogdes geschreven, dat hij zich verheugde over de bedwinging van de steden in Holland, Gelderland en Friesland, ‘die hun plicht van gehoorzaamheid aan den koning hadden vergeten’Ga naar voetnoot1). Indien de baron van Montigny bij het uitbreken der troebelen in de Nederlanden was geweest, zou hij de partij van de uiterst gematigden hebben gekozen, en wellicht zelfs met een Egmond de wapens hebben opgenomen om de rust te herstellen. Wij weten uit den brief dien hij kort daarvoor aan den graaf van Hoorne had geschreven, dat hij zeker niet met den prins van Oranje het land zou hebben verlaten, ter voorbereiding wellicht van een georganiseerd verzet. Hij vertrouwde toen nog op een vreedzame regeling, en hij troostte zich met de gedachte, dat blijkbaar de prins van Oranje die hoop nog niet had opgegeven. Het achterlaten van Philips | |
[pagina 206]
| |
Willem in Leuven was daar misschien een aanwijzing van, en daarom verheugde Montigny zich daaroverGa naar voetnoot1). Hoe Montigny zich in politieken zin zou hebben ontwikkeld in den loop der jaren, bij het ernstiger worden van de toestanden en met het voorbeeld van Oranje, in wien hij zooveel vertrouwen stelde, voor oogen, weten wij niet. Het feit blijft evenwel van de ongegronde beschuldiging van opstand en medeplichtigheid aan opstand, en het bewustzijn van de onrechtvaardige veroordeeling op grond van deze beschuldiging moet den baron van Montigny in zijn laatste levensuren diep hebben gegriefd. De tweede hoofdbeschuldiging, insgelijks op losse beweringen gedaan, van bescherming en bevordering van de verbreiding van de Nieuwe Leer, en eigen sympathieën daarvoor, heeft Montigny dien laatsten dag nog willen weerleggen, en ook dat mag als een aanwijzing gelden, dat hij niet zoo geree in zijn vonnis als in een rechtvaardige beschikking heeft berust. De baron van Montigny heeft in een zuivering van de Roomsche Kerk van binnen uit geloofd. Hij heeft daar niet willen uit treden, en de betichting van ‘ketter’ heeft hij als een smaad gevoeld. In denzelfden brief aan zijn broer, den graaf van Hoorne, uit hij zijn groote voldoening over het feit, dat deze de oude religie getrouw was geblevenGa naar voetnoot2). Dien laatsten levensdag heeft hij zelf zijn betuiging van trouw aan de leer van de Roomsche Kerk nog willen bekrachtigen, in een geloofsbelijdenis, welke hij eigenhandig heeft neergeschreven. Die verklaring luidt aldus: | |
Verklaring in zake het geloof van MontignyGa naar voetnoot3).Ik, Floris van Montmorency, verklaar het volgende. Het is mij bekend geworden, dat enkele menschen het vermoeden hebben geuit, dat ik in zake het geloof niet de leer van de heilige Roomsch-katholieke Kerk aanhang, en dat ik andere, nieuwe geloofsopvattingen heb geloofd en gevolgd. Dat is ten eenen male onjuist en een groote leugen. En opdat nu niemand meer kan beweren, dat hij onkundig is aangaande | |
[pagina 207]
| |
het geloof, waarin ik heb geleefd, waarin ik wil sterven en sterf, zeg ik en verklaar in dit uiterste oogenblik, dat ik geloof in alle artikelen en zaken welke de heilige kerk van Rome heeft en gelooft, met haar hoofd den paus, den plaatsvervanger van Christus, den opvolger in het ambt en in het gezag van den Heiligen Petrus, met alle zeven sacramenten en de uitwerking van het lijden van Jezus Christus onzen Heere, die daarin is belichaamd. De dateering, 14 October, doet vermoeden, dat Montigny onkundig is geweest van het tijdstip van zijn terechtstelling. Hoogst waarschijnlijk heeft hij deze verklaring opgesteld na het eerste onderhoud met den monnik, dat om twee uur in den nacht van Zaterdag op Zondag was beëindigd. Dien laatsten levensdag heeft de baron van Montigny nog den lust en de kalmte des gemoeds gevonden om enkele beschikkingen te maken over het poovere persoonlijke bezit, dat hem na drie jaren gevangenschap restte. Hij was in dezen armer geworden dan de karigst bedeelde ‘escudero’ uit het armzaligste dorp van de CamposGa naar voetnoot1), schrijft Fray Hernando del Castillo. Het zijn dan ook geen schatten welke hij nalaat, en geen vorstelijke gunsten welke hij aan zijn personeel bewijst. Kleeren, lijfgoed, zijn bed, eenig zilver en enkele beuzelingen, verder een klein bedrag aan geld, over welks uitbetaling Philips II echter het laatste woord behield... In den nacht van Zondag op Maandag kwamen omstreeks twee uur de rechter Arellano, de griffier en de beul den kerker van Montigny binnen, om het vonnis te voltrekken. | |
[pagina 208]
| |
Montigny werd door worging ter dood gebrachtGa naar voetnoot1). Onmiddellijk daarna verlieten de rechter, de griffier en de beul het kasteel, om nog voor het licht werd in Valladolid terug te zijn. Zij waren in het donker gekomen en gingen in het donker terug. Behalve degenen die in het geheim waren betrokken had niemand hen gezien. De griffier en de beul waren gewaarschuwd, dat indien zij ook slechts met een enkel woord over deze terechtstelling zouden reppen, zij zelf de doodstraf zouden ondergaan. Het lijk van den ter dood gebrachten Nederlandschen afgezant werd in een Franciscaner habijt gehuld. Het was niet ongewoon, dat dooden aldus werden afgelegd. Dat geschiedde thans echter niet uit vroomheid en in de stemming van ootmoed tegenover den dood, die de ijdelheid van alle wereldsche glorie aantoont en Sint Franciscus in het gelijk schijnt te stellen, die zich tijdig van alle vergankelijk bezit had ontdaan en anderen had aangeraden hem daarin na te volgen. Het lijkkleed van den baron van Montigny was geen Evangelisch symbool. De Franciskanerpij, waarin men hem hulde, diende om de sporen van de misdaad aan hem begaan aan het oog te onttrekkenGa naar voetnoot2). Degenen die verantwoordelijk waren geweest voor de terechtstelling van den Nederlandschen afgezant konden gerust zijn. Niemand zou eenige gegronde verdenking kunnen koesteren omtrent het overlijden van den gevangene, over wiens ernstige ziekte immers zooveel gewag was gemaakt... De slotvoogd Peralta was echter nog niet tevreden. In zulk een aangelegenheid als deze, waar het hoogste staatsbelang mee gemoeid was, kon men niet voorzichtig genoeg zijn, kon men niet genoeg voorzorgen nemen. Hij ging dus in zijn dienstijver zoo ver, dat hij ongevraagd de triestige comedie van de ziekte van den baron van Montigny nog na diens dood wilde voortzetten, en dat nog wel tegenover den man die daardoor wel het minst misleid zou kunnen worden, Philips II zelf. Deze opzet teekent den slotvoogd, en men kan zich voorstellen | |
[pagina 209]
| |
hoe deze kleinzielige bureaucraat, die zijn meester aangenaam heeft willen zijn door zijn houding en gedragingen ten opzichte van den Nederlandschen edelman, voor wiens tragischen dood hij geen ontzag gevoelde, dezen bij zijn leven moet hebben gekweld. Fray Hernando laat ons daar iets van doorschemeren. De Dominicanermonnik was, te oordeelen naar den toon van zijn brief aan doctor Velasco, geroerd door het droevige einde van MontignyGa naar voetnoot1). Hij besluit den brief, waarvan hier een gedeelte is opgenomen, met woorden waarin een verwijt schijnt door te klinken over het feit, dat men hem tot een getuige, zoo niet medeplichtige, had gemaakt van zooveel leedGa naar voetnoot2). En dan komt bij hem de ergernis over den slotvoogd boven, den slotvoogd, die het toch reeds zoo moeilijke en verdrietige leven van den gevangene nog zwaarder had gemaakt. Pater Hernando schreef, dat de eerbiedige stilte rondom dezen doode slechts verbroken werd door de stem die den slotvoogd veroordeelde, omdat hij door zijn slechte karakter dat leven, dat reeds aan zulk een teeren draad hing, tot vernietigings toe had gekweldGa naar voetnoot3). Deze slotvoogd schreef daags na de terechtstelling van Montigny den volgenden brief aan Philips II, die geen nadere verklaring en toelichting behoeft. | |
Montigny sterft tengevolge van een ziekte.In een brief van den tienden van deze maand heb ik Uwe Majesteit verwittigd van de poging tot ontvluchting van den heer van Montigny. Ik heb U, zooals Uwe Majesteit zal hebben laten vaststellen, een overzicht gestuurd van de aanwijzingen, welke ik daaromtrent heb gevonden. Toen heb ik U ook bericht gezonden over alles wat ik had gedaan om hem in verzekerde bewaring te houden, en hoe hij zich dat zoo zeer had aangetrokken, dat hij er verhooging door had gekregen. Hij was daarvoor vatbaar tengevolge van zijn | |
[pagina 210]
| |
vroegere ongesteldheid, en de doktoren zagen het ernstig in. Philips had voorzeker geen reden om zich over de keuze van zulk een ambtenaar voor deze discrete aangelegenheid te beklagen. De man was op zijn intiemste en verzwegen verlangens vooruitgeloopen, en had ze op uitmuntende wijze vervuld. De brief van den slotvoogd zou, zoo noodig, als een onverdacht bewijsstuk kunnen dienen van den natuurlijken dood van den heer van Montigny. | |
[pagina 211]
| |
Niemand zou immers op de gedachte komen, dat deze brief gehuicheld was, en dat een ondergeschikte jegens zijn meerdere, die hem met de tenuitvoerlegging van een opdracht zou hebben belast, zulk een comedie voor ingewijden zou spelen, te meer daar de meerdere hier de koning was, met het sacrosancte karakter van die waardigheid in de oogen der menschen destijds. De brief klinkt bovendien eenvoudig en geloofwaardig. De beschreven omstandigheden, de aard van de ziekte, de innerlijke gesteldheid van den gevangene met diens psychische inzinking ten gevolge van zijn strengere opsluiting in den kleinen, ronden ‘Toren van den bisschop’, het klinkt alles heel aannemelijk. Het feit bovendien, dat de slotvoogd zelfs uit het zestien kilometer van Simancas af gelegen stadje Tordesillas een tweeden dokter had ontboden, en dan nog wel den geneesheer die in het laatst van haar leven de ongelukkige koningin Johanna, de grootmoeder van Philips, die daar opgesloten was, had verzorgdGa naar voetnoot1), kon geen twijfel overlaten aan de ziekte van den gevangene en de goede zorgen van de verantwoordelijke autoriteiten. Alles wat menschelijkerwijs mogelijk was om den zieke te helpen was gedaan... Het had evenwel niet mogen baten... Philips was zeer ingenomen met dit aldus samengestelde bewijsstuk en hij liet niet na het te gebruiken, om wellicht sceptisch gestemde menschen te overtuigen van den natuurlijken dood van Montigny. Ruim twee weken na de terechtstelling van Montigny zond Philips aan den hertog van Alva een uitvoerig, en geheel in geheimschrift gesteld, verslag van hetgeen er gebeurd was, en van de overwegingen welke hem er toe hadden geleid om den Nederlandschen afgezant in het geheim te laten ombrengenGa naar voetnoot2). Ter aanvulling van dit verslag zond Philips nog een persoonlijken brief aan den hertog van Alva over enkele bijzonderheden van den dood van den heer van Montigny. Ook deze brief was in geheimschrift gesteld. Hij luidt als volgt. | |
[pagina 212]
| |
Aan den hertog van Alva. Strikt persoonlijk.Na aankomst van uw brief van den achttienden Maart, met als bijlage het vonnis dat ge over Montigny hebt uitgesproken, heb ik het beter gevonden de voltrekking van het vonnis uit te stellen, omdat ik mij in Andaluzië bevond, en er mee te wachten tot ik hier terug was. | |
[pagina 213]
| |
spraak laat doen alsof hij een natuurlijken dood was gestorven, op dezelfde manier dus als over den markies van Bergen uitspraak is gedaan. De hertog van Alva heeft in de Nederlanden beter het geheim weten te bewaren, dan dat in Spanje is geschied. De beide ingesloten brieven van Peralta zullen daartoe het hunne hebben bijgedragen. De zin, welke hier in den brief van Philips tusschen haakjes is geplaatst, de opmerking betreffende de hulp van den duivel aan de ketters, welke ook aan Montigny niet zou hebben ontbroken als hij een ketter was geweest, heeft wel in het concept van den brief gestaan, maar is voor de definitieve redactie geschrapt. Het is mogelijk, dat Philips dezen zin eerst heeft neergeschreven uit blijvenden argwaan jegens Montigny. Zoomin diens eigen verklaring als de plechtige verzekering van pater Hernando del Castillo zouden dus Philips van de gedachte hebben kunnen afbrengen, dat de heer van Montigny opvattingen in zake de religie was toegedaan, welke afweken van de Roomsch-katholieke geloofsleer. Philips heeft dan in de verklaringen en verzekeringen van Montigny zelf en van zijn biechtvader pater Hernando slechts vormelijke beweringen gezien, vaststaande formules, welke van hun wezenlijken inhoud waren ontdaan, looze betuigingen van vastheid in het geloof zooals deze in testamentaire formuleeringen nog eenige eeuwen hebben voortgeleefd. De opmerking van den slotvoogd Peralta over de mogelijke tegenstelling van den uiterlijken schijn, den katholieken dood van Montigny, en het innerlijke wezen, de verborgen gedachten en gevoelens van den veroordeelde, die zijn eigen gewichtige redenen kon hebben om deze niet in de gegeven omstandigheden te onthullen, moet onmiddellijk tot het hart van Philips hebben gesproken, en zijn ouden argwaan hebben versterkt. | |
[pagina 214]
| |
Hoe dat ook zij, nadat de brief was geschreven vond Philips het blijkbaar ongewenscht die opmerking over Montigny met de verdachtmakende strekking ervan te laten staan. Hij schreef, ten behoeve van zijn secretaris, aan den zijkant van den brief: ‘Schrap dat, want over de dooden moet men slechts een goed oordeel vormen’Ga naar voetnoot1). GachardGa naar voetnoot2) is van meening, dat de oorspronkelijke redactie van dezen brief van een secretaris is geweest. Ik waag het dat te betwijfelen. Getuige de opmerking boven aan de minute geloof ik eer, dat het eerste concept van de hand - en den geest - van Philips is. Het geheim, dat volgens Philips in Spanje zoo zorgvuldig bewaard was, had daar echter toch op de verbeeldingskracht gewerkt en de tongen los gemaakt. Men wist, dat er om den dood van den heer van Montigny een sluier hing, en dat de lezing, welke daarvan voor het groote publiek was gegeven, niet in overeenkomst met de ware toedracht der feiten was. Er waren overigens ook te vele personen die in de beraadslagingen over den vorm van de voltrekking van het vonnis betrokken waren geweest, en te velen waren met de, tenslotte door Philips II zelf gedecreteerde, manier van uitvoering belast geworden. Al waagden de meesten van degenen die wisten hoe de heer van Montigny werkelijk aan zijn eind was gekomen het niet daarover op onverholen manier te spreken, enkelen van hen zullen hun gedachten wel eens voor goede verstaanders hebben duidelijk gemaakt. Nauwelijks drie weken na de executie in het kasteel van Simancas schreef Hopperus reeds over de uiteenloopende geruchten welke over den dood van den heer van Montigny in Madrid de ronde deden. Hij zelf verklaarde niet te weten op welke wijze Montigny was overleden. Allerlei gissingen werden er over gedaan, zegt hijGa naar voetnoot3). Vier jaren later blijkt de nieuwe landvoogd over de Nederlanden, don Luís de Zúñiga y Requesens, over de terechtstelling van den baron van Montigny juist ingelicht te zijn. In een brief aan Philips II, waarin hij zich scherp uitlaat over de terroristische | |
[pagina 215]
| |
regeeringsmethoden van den hertog van Alva, noemt hij de veroordeeling van Montigny daar een voorbeeld van. Hij schreef, dat het hem bekend was, dat de Nederlandsche afgezant terechtgesteld was, en dat hij ook op de hoogte was van de bedoeling om de menschen in den waan te brengen, dat de geëxecuteerde gevangene een natuurlijken dood was gestorvenGa naar voetnoot1). In het begin van de zeventiende eeuw werd het drama van Montigny, met het gruwelijke tafereel van zijn verwurging, in Spanje ten tooneele gevoerd, hetgeen er op wijst, dat de treurige gebeurtenis uit het kasteel te Simancas algemeen bekend was geworden. Onze geschiedschrijvers bleven echter nog eeuwen onkundig van de ware toedracht der feiten. Hooft, Bor en Van Meteren spreken van Montigny's dood door vergiftiging of onthoofding, en hun naschrijvers hebben dat zonder oordeel des onderscheids herhaald. Pas in de helft van de vorige eeuw heeft Van Vloten, op grond van de publicaties van Gachard en de verhandeling van Viel-Castel over de authentieke Spaansche documenten, hier de waarheid over het droevige einde van den heer van Montigny bekend gemaakt. Legenden hebben echter een taai leven. In een artikel in ‘De Nieuwe Gids’Ga naar voetnoot2) heeft Van de Linde opgemerkt hoe weinigen er nog met deze historische waarheid vertrouwd zijn. Te recht, want Japikse had intusschen weer generaties van scholieren de legende van de onthoofding van Montigny geleerd...
De heer van Montigny was drie en veertig jaar oud toen hij stierf. Eenige maanden voor zijn vertrek naar Spanje was hij in het | |
[pagina 216]
| |
huwelijk getreden met Hélène van Melun, de oudste dochter van den prins van EpinayGa naar voetnoot1). De huwelijksplechtigheid was tevens een politieke gebeurtenis van beteekenis geweest, want bij de feesten en maaltijden naar aanleiding daarvan waren vele vooraanstaande figuren uit de Nederlanden bijeen gekomen. Het feit, dat hij zijn jonge vrouw zwanger achterliet, heeft de reis naar Spanje voor Montigny nog minder aantrekkelijk gemaakt dan deze al was. In het najaar van 1566 was de barones van Montigny met haar moeder naar Doornik vertrokken om daar de geboorte van haar kind te verwachten. De landvoogdes had haar liever, om redenen welke zij verheelde, te Brussel gehouden. Zij had haar zelfs gastvrijheid in haar eigen paleis aangebodenGa naar voetnoot2). Een van de redenen waarom de landvoogdes de echtgenoote van Montigny ongaarne naar Doornik had zien vertrekken was, dat de graaf van Hoorne zich daar, zeer tegen haar zin, bevond. De mare ging bovendien, dat de graaf van Hoorne, in het gezelschap van zijn vrouw en zijn moeder, protestantsche godsdienstoefeningen bijwoondeGa naar voetnoot3). Toen Montigny reeds bijna twee jaren gevangen zat, heeft zijn vrouw een roerenden brief aan Philips geschreven, om de vrijlating van haar man te verzoeken. Zij schreef, dat zij overtuigd was van zijn onschuld betreffende de feiten waarvan hij werd beticht, en zij smeekte den koning haar man in vrijheid te stellen, uit overweging van zijn eigen verdiensten, haar eigen jeugdigen leeftijd, het feit, dat zij slechts ongeveer vier maanden een echtelijk leven met hem had geleid, en uit Christelijke barmhartigheidGa naar voetnoot4). Dat verzoek, deemoedig en in tranen gedaan, bleef zonder uitwerking. Bij den doortocht van Anna van Oostenrijk, de ondertrouwde vrouw van Philips, door de Nederlanden in den zomer van 1570, werd de moeder van den baron van Montigny door haar in audiëntie ontvangen. De moeder van den gevangen Nederlandschen afgezant | |
[pagina 217]
| |
smeekte Anna van Oostenrijk om tusschenkomst voor haar zoon. Deze zegde haar die toe. Den vierentwintigsten September voer Anna van Oostenrijk uit, en den derden October zette zij te Santander voet aan land. Haar reis naar Segovia, waar Philips op haar wachtte, voerde haar dicht langs Simancas. In Santoveña, in de buurt van Valladolid, kwamen haar broers Rudolf en Ernst haar tegemoetGa naar voetnoot1), en het gerucht van die verwachte vorstelijke ontmoeting in het kleine, stille plaatsje kan tot Montigny zijn doorgedrongen. Een feit is, dat zijn hoop op genade in die dagen verlevendigd was. Bij haar aankomst in Segovia verzocht Anna van Oostenrijk Philips den gevangen Nederlandschen edelman te begenadigen en in vrijheid te stellen. Philips antwoordde, dat hij haar de eerste gunst welke zij hem vroeg niet zou kunnen weigeren, maar dat hij tot het verleenen van deze gunst niet bij machte was. Montigny was kort te voren in Simancas overleden, tengevolge van een ziekte... Forneron voegt hieraan toe: ‘Hij had dezen dood verhaast, zoo spoedig hij van de stappen van de moeder van Montigny had gehoord. Zijn eerste daad als echtgenoot was zijn vrouw te misleiden’Ga naar voetnoot2). De spotprent, waarvan Pontus Payen spreekt, blijkt een diepe menschelijke en politieke waarheid te hebben uitgebeeld. Bergen en Montigny zijn geen van beiden opgewassen geweest tegen de listige bedenkingen, welke rondom hen gespannen waren. |
|