Montigny. Afgezant der Nederlanden bij Philips II
(1941)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 168]
| |
Hoofdstuk VII.
| |
[pagina 169]
| |
Deze dagvaarding werd hem, met een afschrift van de akte van beschuldiging, voorgelegd. Zij was geteekend door den rechtercommissaris en den griffier. De heer van Montigny beriep zich nu opnieuw op zijn privilege als ridder van het Gulden Vlies. Slechts de koning kon als hoofd van de Orde hem ter verantwoording roepen en een oordeel over hem uitspreken, en de gedaagde verklaarde zich bereid om voor den koning als zijn rechter te verschijnen. Van dit beroep werd een akte opgemaakt, welke door Montigny zelf, den griffier, en twee ‘alguaciles’, Bernaldino de Albiz en Francisco de Yuzar als getuigen werd geteekendGa naar voetnoot1). De rechter-commissaris verklaarde vervolgens, dat de hertog van Alva een uitdrukkelijke opdracht, een ‘espresa comision’, van den koning had ontvangen om deze zaak te berechten, nadat de beschuldigde door den procureur-fiscaal des konings was verhoord. Salazar, als zoodanig fungeerend, was gemachtigd alles te doen wat in dezen noodig bleek te zijn. Hij herhaalde daarna de dagvaarding. Ook dit document werd geteekend door den rechter-commissaris en den griffier. De rechter stelde den heer van Montigny voor een voldongen feit. Anderhalf jaar van gevangenschap en de aangrijpende ervaringen van den dood van zijn broer en de mislukking van zijn poging om te ontvluchten, met den treurigen nasleep daarvan voor zijn helpers, hadden Montigny nog niet gebroken. Hij deed opnieuw een beroep op den koning. Zijn verzoek was, ten eerste, dat zijn zaak in Spanje zou worden berecht, en wel door een rechtbank gepresideerd door den koning in persoon. Het tweede punt van zijn beroep was zijn diskwalificatie van den hertog van Alva als rechter. Alva kon niet over hem als rechter zitten, want hij miste daartoe de noodzakelijke hoedanigheden van onpartijdigheid en betrouwbaarheid. Montigny zei onomwonden, dat hij geen vertrouwen had in Alva's oprechtheid, en dat Alva hem vijandig was gezindGa naar voetnoot2). Verder verzocht de heer van Montigny, voor het geval zijn zaak toch in de Nederlanden zou worden berecht en ten overstaan van | |
[pagina 170]
| |
Alva, dat hem een afschrift van het requisitoir zou worden gegeven. Hij zou dan gevolmachtigden aanwijzen voor zijn verdediging en de behartiging van zijn belangen. Ten laatste deed de aangeklaagde een beroep op den koning ter handhaving van zijn privileges en preëminenties. Van dit beroep werd eveneens een akte gemaakt, en dit stuk werd geteekend door Montigny, de getuigen - de beide ‘alguaciles’ - en den griffier. Salazar overhandigde daarop den baron van Montigny een door den griffier gemaakt afschrift van de akte van beschuldiging van den procureur van den hertog van Alva, en dat werd door Montigny schriftelijk erkend, in een document hetwelk de griffier daarvoor opmaakte en teekende. De beide getuigen plaatsten er ook hun handteekening onder. Montigny wees daarop zijn gevolmachtigden in de Nederlanden aan. Het waren de graaf van Mansfeld, de prins van Epinay, de heer van Noircarmes, de burggraaf van Gent, de baljuw Pierre de la Mote, lid van het personeel van het huis van Epinay, en eenige anderen. Deze aanwijzing van gevolmachtigden geschiedde in den geijkten juridischen vorm, en het stuk werd door de aanwezigen geteekend. Onder deze aanwezigen was Pedro de Ayala, in de kwaliteit van ‘alcaide’, van slotvoogd. Hij vertegenwoordigde daarbij den eigenlijken slotvoogd, den graaf van Chinchón, die afwezig was. Den zeven en twintigsten Februari daaropvolgende werden van al deze juridische bescheiden nopens de zaak, welke tegen den heer van Montigny aanhangig was gemaakt, afschriften gemaakt, en door rechterlijke ambtenaren met de oorspronkelijke stukken vergeleken en accoord bevonden. Het geheel besloeg, volgens de verklaring van Bernaldo de Yzmendi, den griffier, drie en dertig foliovellen.
Den vierden April (1569) schreef de hertog van Alva, in denzelfden brief waarin het historisch geworden voorstel omtrent de tiende en honderdste penning ter sprake komt, den koning het volgende over den heer van Montigny: Het stuk dat Uwe Majesteit mij nopens de aanklacht tegen Montigny heeft gezonden, heb ik ontvangen. Er zal aanstonds | |
[pagina 171]
| |
voortgang met de zaak worden gemaakt. Mocht hij een afschrift van zijn verklaring - er staat ‘confesion’ - vragen, dan mag men hem die geven, en eveneens zijn protestatiën in dezen. Men mag hem ook in de gelegenheid stellen om, in het bijzijn van vertrouwde personen, met den advocaat te spreken wien hij zijn verdediging zou willen opdragen, onder voorwaarde dat deze advocaat een Spanjaard is, opdat hij niet een taal spreekt welke degene die bij het onderhoud aanwezig is niet verstaat. De hertog van Alva toonde zich minder onbarmhartig dan zijn meester. Uit een brief van Philips weten wij, dat Montigny met grooten nadruk om allerlei bescheiden had gevraagd, maar dat de koning niet op zijn verzoek was ingegaan. Montigny had er op aangedrongen, dat hij het afschrift van zijn verklaringen zou krijgen, dat een aantal papieren, hetwelk bij hem in beslag was genomen, weer tot zijn beschikking zou worden gesteld, en dat hem ruim de tijd zou worden gelaten om zijn verdediging gereed te maken. Hiertoe was ook, volgens hem, overleg met een advocaat noodig. Philips had dienaangaande geen beslissing genomen, maar voorloopig het verzoek van Montigny naast zich neergelegdGa naar voetnoot2). Alva beschikte nu in gunstigen zin. Den vijftienden Mei schreef de koning aan Alva, dat hij de aanwijzing, welke hij hem betreffende Montigny had gegeven, zou opvolgen. Hij schreef hem verder, dat hij Vandenesse in Segovia een verhoor zou laten afnemen. Alva had hem de akte van beschuldiging opgezonden, en het verhoor van Vandensse zou op dezelfde wijze als dat van Montigny plaats hebben, in zijn kerker in den | |
[pagina 172]
| |
toren. Philips drong aan op spoed in zake de berechting van Simon Renard. Hij wilde, dat deze zaak zoo spoedig mogelijk afgedaan werd. Hoe vlugger dat afgeloopen was, des te beter... Hoe ook de uitslag zou zijnGa naar voetnoot1). Voor Renard zou het evenwel jaren duren, en hij zou sterven voor zijn rechters hem hadden gehoord... De molens der magistraten malen langzaam. Ook de heer van Montigny ondervond dat. Eenzaam opgesloten in zijn cel in den gevangenistoren van het alcázar van Segovia wachtte hij, maand op maand. Zijn rechters grepen middelerwijl reeds op het vonnis vooruit. Deels op last van Philips, deels op eigen initiatief, had de hertog van Alva beslag laten leggen op de bezittingen van den heer van Montigny. Deze had echter in Spanje nog allerlei betalingen te doen. Naar de gewoonte van dien tijd bekostigde hij zijn verblijf in de gevangenis. Nu zou men mogen aannemen, dat een Floris van Montmorency, baron van Leuze, heer van Montigny en tal van andere plaatsen, een der aanzienlijkste edelen uit de Nederlanden, bij een zoo versoberde levenswijze in zijn naargeestig gevangenisverblijf geen kosten maakte welke zijn vermogen moesten drukken... De hertog van Alva schreef echter den vijf en twintigsten September aan den koning, dat het met het vermogen van den baron slecht gesteld was. Volgens een verslag, dat hij Philips II toezond, met betrekking tot de waarde van de geconfiskeerde goederen van Montigny, bleek, dat zijn schulden grooter waren dan zijn bezittingen. De koning kon evenwel, desgewenscht, de financieele verplichtingen van Montigny ten opzichte van zijn personeel laten regelen... Over den voortgang van het proces tegen Montigny deed Alva echter weinig mededeelingen van beteekenis. Dat maakte Philips ongeduldig. Er werd niet zooveel haast gemaakt als hij wenschte en noodig achtte. Philips, die zelf zelden haast maakte met het afdoen der zaken en de beslissing meer aan den tijd overliet dan dat hij deze zelf, met de verantwoording ervan, in handen nam, drong nu aan op spoed. Het was hem evenwel niet mogelijk de juridische bemoeienissen te verhaasten, welke in Spanje werden gedaan om het proces tegen Montigny tot het gewenschte einde te brengen. De | |
[pagina 173]
| |
eigenlijke procedure werd in de Nederlanden gevoerd, en het scheen Philips toe alsof daar de zaak sleepende werd gehouden. Haast was dringend noodig. De veroordeeling en de beoogde vonnissing van den heer van Montigny moesten een voldongen feit zijn, alvorens de regeling eener algemeene amnestie haar beslag had gekregen. Een amnestie was in de Nederlanden een politieke noodzakelijkheid geworden. Daarmee zou het door Alva gevoerde schrikbewind vormelijk een einde krijgen, en de waarborgen voor het Recht schijnbaar worden hersteld. Naar aanleiding van deze amnestie, en het proces tegen den heer van Montigny, liet Philips II den achttienden November (1569) een zeer langen brief aan den hertog van Alva schrijven. Een brief grootendeels in geheimschrift, maar waarvan de redactie hem zoo weinig bevredigde, dat hij er uitvoerige kantteekeningen bij maakte, en gedeelten liet schrappen. De hertog van Alva kreeg een keuze uit eenige ontwerpen voor een amnestie-regeling. Het werd aan zijn eigen goeddunken overgelaten welke hij daarvan zou toepassen, ‘want’, zoo schreef Philips eigenhandig aan den kant van den brief, ‘wie de zaak te regelen heeft, en daarvan zoo goed op de hoogte is, zal de geschiktste ervan uitkiezen’Ga naar voetnoot1). Het slot van den uitvoerigen brief betrof Montigny. Philips schreef Alva, dat men in Spanje niet vlugger voort kon maken met de zaak tegen Montigny, omdat de rechtbank in de Nederlanden het definitieve vonnis zou moeten uitspreken. Hij stuurde nu eenige bescheiden, welke Montigny tot zijn verdediging had opgesteld. Er zouden nog nadere mededeelingen komen, na overleg met den rechter-commissaris Salazar. Philips was van meening, dat Montigny het proces wilde vertragen en een soort van obstructie poogde te voerenGa naar voetnoot2). Daarom spoorde hij Alva aan om zooveel haast te maken als de gerechtigheid dat zelve toeliet... De uitslag moest niet zoolang onzeker blijven. Het jaar liep ten einde zonder dat er uitspraak in de zaak van den heer van Montigny werd gedaan. | |
[pagina 174]
| |
Den tweeden Kerstdag liet Philips een, in geheimschrift gestelden en wederom door hem gecorrigeerden en geannoteerden, brief schrijven, waarin nopens de processen tegen Montigny, Vandenesse en Simon Renard deze veelbeteekenende zin voorkomt: ‘Ik verzoek u en draag u op last te geven alle mogelijke spoed te betrachten in zake de behandeling en de ten uitvoer brenging ervan, zonder dat er tijd verloren gaat’. Er staat nog bij ‘overeenkomstig de gerechtigheid’, maar ten opzichte van Montigny zou blijken welke inhoud die woorden haddenGa naar voetnoot1).
De hertog van Alva begreep wat deze brief van Philips II in werkelijkheid beduidde. Hij handelde overeenkomstig zijn opdracht, en sloot de procedure tegen den heer van Montigny af door een decreet. Een willekeurige uitspraak, welke op bijzonder weerzinwekkende wijze tot stand is gekomen. De hertog van Alva had de rechters, die over den heer van Montigny moesten oordeelen, zelf aangewezen. Het waren creaturen van zijn hand, zonder eigen wil, zonder eigen inzicht of den zedelijken moed dat inzicht te openbaren. Zij spraken ‘recht’ op bevel. Zelfs gaven zij hun stem aan, hun bekrachtiging van, een vonnis, waarvan zij de strekking niet kenden. Een vonnis, dat voor hen geheim werd gehouden, maar in hun naam en volgens hun rechterlijk gezag werd geveld. Zoo is het met de ter dood veroordeeling van den heer van Montigny in zijn werk gegaan. Het vonnis is ‘uitgesproken’ door rechters, die zelf onkundig waren van het oordeel waaronder hun namen werden gezet... Rechters, die den beschuldigde niet persoonlijk hadden gehoord, die de aanklachten welke tegen hem waren ingebracht niet met die onpartijdigheid hadden onderzocht welke de meest elementaire justitie vergt. Rechters gekozen met een bepaald doel, een wederrechtelijke veroordeeling, en die het vonnis dat van hen werd gevraagd, uitspraken... zonder te weten wien het gold, zonder te weten waarom het werd geveld! De hertog van Alva verheelde dezen gang van zaken voor zijn meester niet, en de brief waarin hij Philips het doodvonnis, dat over Montigny was uitgesproken, meldde, is een cynisch commentaar op | |
[pagina 175]
| |
het ‘conforme a justicia’, dat Philips als norm voor de verplichte haast had gesteld. Den achttienden Maart 1570 schreef de hertog van Alva dezen brief aan Philips II: Ik zend Uwe Majesteit het afschrift van het vonnis van den markies van Bergen en het requisitoir voor de ten uitvoerbrenging van het vonnis hetwelk ook uitgesproken is tegen Montigny. Ik heb last gegeven dat vonnis geheim te houden, totdat ik Uwe Majesteit ervan op de hoogte zou hebben gesteld. Daartoe heb ik de meeningen gehoord van de raadsheerenGa naar voetnoot1) die met de zaak waren belast, zonder dat de betrokkenen er kennis van hadden welk vonnis er uitgesproken werd. Ik heb het vonnis laten uitschrijven, en mijn secretaris heeft het voorgelezen in mijn tegenwoordigheid en in die van Joan de Vargas en van doctor del Rio, opdat het aan niemand van de anderen ter kennisse zou komen voor ik den wil van Uwe Majesteit zou weten. Voor het geval het Uw wil is, dat het vonnis wordt uitgevoerd, zend ik U het origineel en tevens een requisitoir om het aan Montigny mee te deelen. Dit requisitoir betreffende het doodvonnis moest ter kennisse worden gebracht aan alle justitieele instanties in Spanje. Het doodvonnis van Floris van Montmorency, heer van Montigny, dat den vierden Maart 1570 was geveld, werd als volgt gemotiveerd. De procureur-generaal had alle noodige stukken aan de rechters | |
[pagina 176]
| |
voorgelegd, deze hadden zich daarvan op de hoogte gesteld, en tevens alles gehoord wat tot verdediging en verlichting van den beschuldigde was ingebracht. Gezien de schuld van den aangeklaagde was hij veroordeeld wegens majesteitsschennis en rebellie. Het was gebleken, dat hij medeplichtige en voornaamste werktuig van de ligue en de samenzweringen van den prins van Oranje en eenige andere heeren uit de Nederlanden was. De aangeklaagde had ook de edelen van het Compromis en het Smeekschrift begunstigd en ondersteund, en hij was schuldig aan wanbeheer in Doornik en omliggend gebied, waarvoor de zorg hem door de toenmalige landvoogdes was opgedragen, teneinde er de orde te handhaven en de katholieke religie te beschermen. Na rijp beraad(!) van de rechters was de uitspraak conform den eisch van den procureur-generaal geweest, en was Montigny schuldig bevonden aan hetgeen hem ten laste was gelegd. In volge van dien moest hij onthoofd worden, en zijn hoofd ten toon worden gesteld, hoog verheven en in het openbaar. Verder werden al zijn bezittingen verbeurd verklaard en zijn rechten werden als vervallen beschouwd. Een afschrift van het vonnis, voorzien van de handteekening van den hertog van Alva en zijn secretaris J. de Albornoz, werd bij dit document ingesloten, bestemd om den veroordeelde te worden voorgelezen en getoond. De gevangene moest daarna uit zijn kerker worden geleid, en naar een daartoe dienstig plein worden gebracht, ten einde den dood te vinden waartoe hij veroordeeld was, door onthoofdingGa naar voetnoot1). Het duurde tot den dertigsten Juni alvorens Philips II aangaande deze gewichtige besluiten van den hertog van Alva zijn meening kenbaar maakte. Philips was in het voorjaar van 1570 naar het Zuiden van Spanje gegaan, waar zijn halfbroer, don Juan van Oostenrijk, op zijn uitdrukkelijk bevel een oorlog te vuur en te zwaard voerde tegen de Morisco's, en waar zoo wreed en onbarmhartig was opgetreden, dat don Juan zelf over de daardoor gewekte paniek bericht zondGa naar voetnoot2). Er waren zelfs troepen uit de Nederlanden ontboden, en tenslotte was na een meedoogenloozen strijd en met behulp van een verpletterende overmacht de opstand van de Morisco's gebroken. Philips be- | |
[pagina 177]
| |
oogde een onvoorwaardelijke onderwerping, om in zijn absolutistisch-centraliseerend bewind door geen enkel privilege gehinderd te worden. Hij leende daardoor gaarne het oor aan zijn geestelijken raadgever in dezen, Deza, wiens boosaardige influisteringen door don Juan werden gehekeldGa naar voetnoot1). Enkele weken nadat Philips II den brief van zijn halfbroer had ontvangen, waarin deze hem verweet, dat de geestelijken, die een voorspraak moesten zijn voor de ongelukkigen, den koning afhielden van het betoonen van barmhartigheid, zond hij zijn antwoord aan den hertog van Alva betreffende het doodvonnis van Montigny. Hij schreef hem, de veroordeeling van den markies van Bergen - drie jaren na zijn dood! - onmiddellijk bekend te maken, tenzij daar bezwaren aan mochten verbonden zijn. De geheimhouding betracht met betrekking tot het doodvonnis, dat over den heer van Montigny was uitgesproken, strookte echter met zijn eigen bedoelingen. Philips schreef bovendien, dat als gevolg van zijn reis en andere omstandigheden, het vonnis nog niet was voltrokken, zooals wenschelijk zou zijn geweest. Het tijdstip en de wijze waarop de executie zou plaats hebben, waren nog niet vastgesteld. Verdere geheimhouding was voorloopig geboden. Deze brief van Philips II, geschreven in geheimschrift den dertigsten Juni 1570 in het Escuriaal, luidt aldus: Tegelijk met uw brief van den achttienden Maart heb ik het afschrift van het vonnis van den markies van Bergen ontvangen, en het requisitoir voor de tenuitvoerbrenging van het vonnis, dat gij hebt uitgesproken tegen Montigny. Het is een daad van wijs beleid geweest te werk te gaan zooals gij hebt gedaan en de geheimhouding te betrachten waar gij van spreekt, totdat ik ervan op de hoogte zou zijn gesteld en u mijn wil zou kenbaar hebben gemaakt. Want inderdaad, al is het feit van zijn schuld en delicten zoo duidelijk, en ik, zoo spoedig ik uw brief en requisitoir had gezien in zake het verloop van de gerechtigheid, slechts de maatregelen had te nemen voor de executie, heb ik toch, door de verhinderingen | |
[pagina 178]
| |
van de reis en om andere overwegingen, besloten ze nog uit te stellen. En nog ben ik niet besloten omtrent het hoe en wanneer die executie zal plaats hebben. Daarom is het noodzakelijk, dat men daarginds het voornoemde vonnis van Montigny volstrekt niet bekend maakt. Die omzichtigheid behoeft men niet met betrekking tot het over Bergen gevelde vonnis te betrachten. Ge moet integendeel bevel geven het onmiddellijk bekend te maken, en er uitvoering aan geven in den vorm als gij het hebt uitgesproken, tenzij gij van andere meening zijt. Gij moet me ook berichten welke goederen aan de Kroon vervallen...Ga naar voetnoot1) Philips II had zijn weloverdachte redenen om de ter dood veroordeeling en de voorgenomen vonnissing van den heer van Montigny geheim te houden. In de Nederlanden was, naar het scheen, de rust weergekeerd. De militaire macht van de opstandelingen was gebroken door het strategisch talent van den hertog van Alva, die daarvoor van den pauselijken nuntius de hoogste lofprijzingen te hooren had gekregen. De paus, die zich al reeds over de gevangenneming van Egmond en Hoorne had verheugd en over het optreden van Alva in de Nederlanden ten hoogste voldaan was, had hem de buitengewone onderscheiding doen te beurt vallen van de verleening van het Zwaard, het symbool van de tijdelijke macht, en den Hoed, het symbool van de goddelijke bescherming voor de bestrijders van de vijanden des geloofsGa naar voetnoot2). Alva was zelf zoo overtuigd van de wederbevestiging van het Spaansche gezag, dat hij het vermaarde gedenkteeken van zijn eigen roemruchte daden had laten oprichten. De ‘pacificatie’ van de Nederlanden was voleindigd. Alva kon zelf verklaren, dat het hem gemakkelijk viel het bewind over de Nederlanden te voeren. Als men slechts wist, hoe men de Nederlanders moest aanvatten, dan was het Nederlandsche volk het gemakkelijkste volk op de wereld om te regeeren...Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 179]
| |
De vereischte situatie om over te gaan tot de grondige hispanisatie van de Nederlanden was nu verkregen, en iedere aanleiding om de verkregen rust te verstoren moest vermeden worden. De terdoodveroordeeling en de terechtstelling van den heer van Montigny zou opschudding kunnen te weeg brengen. In de Nederlanden en daarbuiten. Dat diende voorkomen te worden. Zoo spoedig Philips uit Andaluzië was teruggekomen, had hij met zijn raadslieden overleg gepleegd over hetgeen hem met betrekking tot de veroordeeling van Montigny te doen stond. In de vergadering, welke daarvoor werd gehouden, waren allen het er over eens, dat er niet meer bloed moest worden vergoten, en er niet meer verdriet en narigheid moest worden veroorzaakt. Men vreesde daarbij vooral, dat dit de maat zou doen overvloeien. Het was geen barmhartigheid of mededoogen welke deze overwegingen ingaf, maar politiek beleid. Daarbij bedachten de raadgevers van Philips, dat het feit dat de gevangene en veroordeelde zich in Spanje bevond, aanleiding kon geven tot het vermoeden, dat het verloop van de procedure daardoor was bepaald. Of juister, dat men zou beweren, dat er geen sprake kon zijn van een proces volgens recht en wet, maar dat er in een ‘onder onsje’ over het lot van den heer van Montigny was beslist, zonder dat deze in de gelegenheid was gesteld om zich op doeltreffende, juridische wijze te verdedigenGa naar voetnoot1). Om dat te voorkomen waren de meesten van degenen die deze lugubere beraadslaging bijwoonden van meening, dat het beter was den veroordeelde ter dood te brengen door middel van vergif. Allerlei vormen van vergiftiging werden voorgesteld en besproken. Sommigen van de raadslieden waren voor het verstrekken van een vergiftigd ‘hapje’, een ‘bocado’. Anderen stelden voor het voedsel van den gevangene gelijkmatig en met kleine dosissen te vergiftigen. Dat procédé bood het voordeel, dat de veroordeelde zich op de juiste manier, als een zieke op zijn sponde, zou kunnen voorbereiden voor den dood... Philips II had echter bezwaren tegen den dood door vergiftiging. Geen moreele bezwaren, maar formeele. Volgens hem zou op deze verholen wijze van ter dood brenging | |
[pagina 180]
| |
niet aan de letter van de wet en de eischen van de justitie worden voldaan. Het ware karakter van een executie zou aldus verloren gaan... Om deze redenen was Philips van meening, dat het beter was den veroordeelden Nederlandschen afgezant in de gevangenis aan den worgpaal om te brengen. Er moesten dan echter alle voorzorgsmaatregelen en voorzieningen worden getroffen om deze executie volstrekt geheim te houden. De buitenwereld zou daar nooit iets van te weten mogen komen. De schijn zou moeten worden bewaard, dat de heer van Montigny een natuurlijken dood had gevonden. Hiertoe werd beslotenGa naar voetnoot1). Philips II was er echter niet op gesteld, dat deze gruwelijke executie plaats vond in het alcázar van Segovia. Het was zijn voornemen om in den loop van dat jaar in Segovia in het huwelijk te treden met Anna van Oostenrijk, eertijds als bruid toegezegd aan don Carlos en thans bestemd de vierde echtgenoote van Philips te worden. Deze overwegingen deden Philips II besluiten den heer van Montigny elders te laten terechtstellen. Den zeventienden Augustus zond hij den ‘alcaide’ van het kasteel te Simancas het bevel Montigny in verzekerde bewaring over te brengen van het alcázar te Segovia naar Simancas. De slotvoogd van Simancas, don Eugenio Carrillo Ramírez de Peralta, had al de vereischte karaktereigenschappen om Philips II als cipier te gehoorzamen, en zelfs zijn half aangeduide bevelen juist te verstaan en op te volgen. Het bevelschrift tot overbrenging van Montigny luidt als volgt: Daar het voor onzen dienst noodig is, dat Floris van Montmorency, heer van Montigny en ridder van onze orde van het Gulden Vlies, die op het oogenblik in ons slot te Segovia gevangen zit, overgebracht wordt naar het kasteel te Simancas, wenschen wij dat gij, op wien wij geheel vertrouwen, als slotvoogd daarvan met deze opdracht naar Segovia gaat. Daarom geef ik u bevel, dat gij den graaf van Chinchón, onzen slotvoogd van het slot te Segovia, die zooals gij weet | |
[pagina 181]
| |
op het oogenblik hierGa naar voetnoot1) is, een brief van onze hand geeft, opdat zijn plaatsvervanger u den persoon van genoemden Montigny overlevere. U moet dus naar vermelde stad gaan, en twee van onze ‘alguaciles’ van het hof van strafzaken meenemen, die u daartoe zullen worden toegewezen, en zes haakschutters, of zooveel meer als gij noodig mocht achten. U moet den persoon van Montigny onder uw hoede nemen, hem in een wagen zetten, en tezamen met die ‘alguaciles’ en de haakschutters moet gij hem naar ons kasteel te Simancas overbrengen. Daar moet gij hem gevangen zetten en veilig gevangen houden, bewaakt door acht man, die gij vertrouwt en die gij zelf kunt uitkiezen. Aan elk van die mannen zullen wij per dag vier realen laten uitbetalen, voor al den tijd dat zij ons in dit opzicht zullen dienen, op dezelfde wijze als de acht man, die hem in Segovia bewaakten, werden uitbetaald. Terwijl gij genoemden Montigny aldus gevangen houdt en goed laat bewaken, moogt ge hem niet vrijlaten of toestaan het vertrek te verlaten waar ge hem hebt opgesloten, daags noch 's nachts, op zijn eigen voeten niet, en niet op die van anderen, noch op eenigerlei andere manier, zoolang wij u niet iets anders gelasten... Peralta was voor zijn geheelen levensduur tot slotvoogd van Simancas benoemd, en hij stond als zoodanig goed aangeschreven bij Philips II. In het verslag, dat deze later aan Alva liet zenden, wordt Peralta genoemd ‘een verstandig man wien men deze zaak kon toevertrouwen’Ga naar voetnoot2), en inderdaad, dat vertrouwen is niet beschaamd geworden... Als goed politieman en cipier begon hij reeds onmiddellijk de gegeven orders voor de verzekerde bewaring te overdrijven. Hij liet den heer van Montigny voor het transport in de boeien slaan. Daartoe gebruikte hij ‘grillos’, een stel van ijzeren ringen met een bout verbonden, waarin de voeten van den gevangene gekluisterd werden. De heer van Montigny moet dat als een pijnlijk kwetsende beleediging hebben gevoeld. Peralta overschreed de gegeven orders, maar in het officieele | |
[pagina 182]
| |
verslag wordt hem dat niet kwalijk genomen. Zijn te groote dienstijver had een onverwacht gevolg. De heer van Montigny trok zich de smaad welke hem werd aangedaan zoo aan, dat de ongesteldheid waaraan hij in Segovia had geleden, weer erger werdGa naar voetnoot1). Deze ongesteldheid van den gevangene paste echter goed in de voorstelling welke Philips II voornemens was van zijn dood te geven. Een transport onder zulke omstandigheden, geboeid, bewaakt door met haakbussen gewapende cipiers, en gezeten tegenover den ‘alcaide’ en zijn gerechtsdienaren, zal den heer van Montigny weinig illusies hebben gelaten omtrent het lot dat hem wachtte. Het moet een reis van bitter zieleleed en een grievend besef van willekeur en onrecht zijn geweest, terwijl de herinnering aan de terechtstelling van den graaf van Hoorne hem moet hebben vervuld van weemoedige gedachten. Het dorpje Simancas, het doel van de reis, ligt ongeveer elf kilometers Zuidwestelijk van Valladolid. Het is een eeuwenoud plaatsje, dat, zooals zijn naam nog zegt, uit den Romeinschen tijd dateert. Simancas is de verbastering van Septimancas. Gelegen aan de rivier de Pisuerga, die Zuidelijker samenvloeit met den Duero, ontstond het plaatsje als een natuurlijk versterkt punt in het vlakke land. De fortificaties, welke daar van eeuw tot eeuw gebouwd en verwoest zijn, waren in de Middeleeuwen uitgegroeid tot een machtig kasteel, dat een vooruitgeschoven bolwerk was in den strijd tegen de Mooren. Nog wordt het nu sluimerende plaatsje en het wijde landschap beheerscht door het imposante kasteel, dat met zijn zware muren en forsche torens oprijst als een herinnering aan een bewogen, krijgshaftig tijdperk. Toen de heer van Montigny door de poort naar binnen werd gereden had het kasteel reeds opgehouden een militair punt van beteekenis te zijn. Het had deels een uiterst vreedzame bestemming gekregen, en deels werd het nog als gevangenis dienstig geacht. Een halve eeuw te voren had in dit kasteel de romantische figuur don Antonio de Acuña, de ‘dolle bisschop’ van Zamora onder beulshanden het leven gelaten, als slachtoffer van Karel V, wiens absolutistische politiek hij had bestreden in den burgeroorlog ten tijde van Johanna de WaanzinnigeGa naar voetnoot2). Het leven en de dood van | |
[pagina 183]
| |
dezen bisschop had zulk een indruk gemaakt op de verbeeldingskracht der menschen, dat het niet uitgesloten is, dat de heer van Montigny daarover had hooren spreken, en dit voor hem den aanblik van het kasteel te schrikwekkender heeft gemaakt. Ten tijde van Philips was het kasteel van Simancas deels bestemd als rijksarchief van regeeringsstukken. Cabrera vertelt, dat Philips in 1566 aan Diego de Ayala, een ambtenaar, die in dienst van Gonzalo Pérez, den minister, had gestaan, opdracht had gegeven de reeds in het kasteel te Simancas aanwezige bescheiden te onderzoeken en te ordenen. Ayala kweet zich op verdienstelijke manier van deze taak, en als gevolg daarvan werd zijn opdracht uitgebreid. Hij spoorde ook elders gewichtige stukken op, betreffende de verovering van Granada, de ontdekking van de Nieuwe Wereld, de stichting van de Inquisitie, vredesverdragen met de Moorsche koningen en Frankrijk, en vele andere gewichtige documenten over de binnenlandsche en buitenlandsche politieke geschiedenis van SpanjeGa naar voetnoot1). Toen de heer van Montigny het kasteel te Simancas werd binnengebracht, was Diego de Ayala nog bezig met de voorbereidende werkzaamheden voor de instelling van het rijksarchief, waarvoor Philips groote belangstelling had. Eenige jaren voor zijn dood bracht de koning nog een bezoek aan het kasteel, om - volgens Cabrera - zelf een aantal zeer gewichtige papieren, o.a. een koffertje met de stukken betreffende de gevangenzetting van don Carlos, te laten opbergenGa naar voetnoot2).
Montigny was ziek toen hij in het kasteel te Simancas werd opgesloten. Volgens het officieele verslag was deze ongesteldheid aanleiding tot een betere behandeling van den gevangene. De slotvoogd kwam hem zelf af en toe uit zijn kerker halen, om hem in de gelegenheid te stellen eenige beweging te nemen en zich in de warmte van de zon te koesteren. Daartoe wandelde hij met den gevangene heen en weer in een gaanderij of in een zaal, waar de zon in scheenGa naar voetnoot3). Het is mogelijk, dat deze menschelijke behandeling van de zijde | |
[pagina 184]
| |
van een man die begonnen was zich als een kwaadaardige en bekrompen cipier te gedragen, hoopvolle verwachtingen bij den heer van Montigny heeft gewekt. Hij heeft kunnen denken, dat deze welwillendheid van den slotvoogd en de zorg voor zijn gezondheid te danken was aan Philips II, die andere plannen ten opzichte van hem kon zijn gaan vormen. De rust in de Nederlanden en zijn ophanden zijnde huwelijk zouden immers den koning tot het verleenen van gratie kunnen stemmen... De gevangene kon bezwaarlijk bevroeden wat voor een sinistere comedie er betreffende hem werd beraamd. Het officieele verslag van Philips II over Montigny vermeldt, dat de aangewezen verantwoordelijke rechter met den slotvoogd Peralta een bijeenkomst had belegd in Abrojo, met het doel de voorbereidende maatregelen te bespreken voor den vorm van de executie, waartoe de koning was besloten. Zij werden het eens over de gedragslijn welke zij zouden volgen. In de eerste plaats moest de gevangene in een meer afgelegen gedeelte van het kasteel worden overgebracht, in grooter afzondering, en hij moest nog strenger worden bewaakt. Om aan dezen disciplinairen maatregel een schijn van recht te geven, bedacht men een onwaardig voorwendsel. De slotvoogd zou het doen voorkomen alsof hij een plan tot ontvluchting van Montigny had ontdekt, en dat hij daarom, en ook met het oog op de hulp van buiten waarop de gevangene blijkens dat plan kon rekenen, zijn waakzaamheid moest verdubbelen. Peralta, of een der anderen die bij deze samenspanning waren betrokken, stelde een briefje in het Latijn op. Dit briefje liet men vallen in de gang, dicht bij het vertrek waarin Montigny was opgesloten, en daarna... vond men het, als een bewijsstuk voor het ontvluchtingsplan van den gevangene. Volgens dit, in stuntelig Latijn geschreven, briefje, waarboven de letters stonden A.M.M. d. M., d.i. A monsieur de Montmorency de Montigny, zou de gevangene des nachts niet de minste gelegenheid hebben om te ontsnappen. Overdag echter wel, omdat hij dan met zijn bewaker, die door jicht slecht ter been was, alleen in de gang was. Dan zou hij wel gelegenheid kunnen vinden om te ontvluchten. Tusschen den achtsten en twaalfden October moest hij dan, op welk uur van den dag ook, zien te ontkomen, en langs denzelfden weg als hij het kasteel was binnengekomen dit verlaten. Dicht in | |
[pagina 185]
| |
de buurt zou hij een zekeren Robert en Johannes met paarden en andere benoodigdheden vinden...Ga naar voetnoot1) Met den ‘custos’ die aan podagra leed was de met jicht behepte slotvoogd bedoeld, die een enkele maal per dag welwillend met zijn gevangene in de gang wandelde, en dezen niet zou kunnen achterhalen wanneer hij het op een loopen zette. Alsof verder alle deuren en poorten open stonden, en het kasteel uitgestorven was! De list behoefde echter niet vernuftig uitgewerkt te zijn, ze gold slechts als een aanleiding tot de strengere maatregelen, waartoe de slotvoogd krachtens een schrijven van den koning van den eersten October genoodzaakt was. Philips had den eersten October Peralta geschreven, dat hij bevel had gegeven aan den rechterlijken ambtenaar don Alonso de Arellano te Valladolid om de doodstraf, welke over Montigny was uitgesproken, ten uitvoer te laten brengen. Peralta moest daartoe den persoon van Montigny aan den genoemden magistraat in handen stellen, en gevolg geven aan al hetgeen hem gelast werd, zonder zich daarin te mengen. Bij stipte gehoorzaamheid aan de orders, welke hem via dezen magistraat gewerden, kon den slotvoogd nooit eenigerlei schuld treffen. Hij ging vrij uitGa naar voetnoot2). De slotvoogd was in staat tusschen de regels door te lezen, en hij begreep wat er van hem werd verwacht. Met den zoogenaamden gevonden brief in de hand ging hij naar den heer van Montigny, en verweet hij hem zijn misbruik van vertrouwen, en het plan tot ontvluchting, geconstrueerd op zijn daad van menschlievendheid, de dagelijksche wandeling in de gaanderij. Montigny bezwoer zijn onschuld en hij verklaarde volkomen onkundig te zijn van eenig plan waarin anderen de hand zouden hebben. De slotvoogd liet zich daardoor niet overtuigen, en gaf bevel den gevangene over te brengen naar de zoogenaamde ‘cubo del obispo’, den toren van den bisschop. Deze toren heeft dezen naam, die | |
[pagina 186]
| |
ontleend was aan don Antonio de Acuña, den bisschop van Zamora die daar heeft gevangen gezeten, nog eeuwen sinds dien gedragen. Vervolgens schreef de slotvoogd een brief aan den koning in den trant als hem tijdens het onderhoud te Abrojo was opgedragenGa naar voetnoot1). In dien brief maakte hij ook melding van de weer ernstiger geworden ongesteldheid van den heer van Montigny, want deze ongesteldheid vormde een onderdeel van het plan dat over hem was gemaakt. De brief luidt als volgt: Zooals ik Uwe Majesteit reeds heb bericht, heb ik den persoon van Floris van Montmorency, heer van Montigny, in handen gekregen. Overeenkomstig de orders van Uwe Majesteit heb ik hem overgebracht naar deze vesting te Simancas, en van den dag af dat ik hem daar heb gehad, heb ik hem, overeenkomstig de instructies welke Uwe Majesteit mij heeft laten geven, met allen eerbied behandeld. Ik heb hem zooveel als dat mij mogelijk was welwillend verzorgd, en heb hem vrij in de vesting laten rondwandelen en met allerlei personen laten omgaan, en hem alle verstrooiing verschaft welke hier te geven is, om hem het ongemak van zijn gevangenschap te laten vergeten. Uit de genoemde instructies heb ik begrepen, dat dit Uw koninklijke bedoeling was. Zijn eigen personeel en het mijne en deze heele plaats zijn er getuigen van, en hij zal het zelf niet ontkennen. | |
[pagina 187]
| |
laten vaststellen uit het ingesloten afschrift van het onderzoek. Dat heeft mij genoodzaakt strenger te waken voor mijn eigen eer, en hem zoo te laten opsluiten, dat ik in staat ben U de verschuldigde verantwoording over hem te doen. Daarom heb ik hem opgesloten in den ronden toren, die de Toren van den Bisschop wordt genoemd. Ik heb hem het personeel ontnomen, dat hij hier had, omdat uit genoemd onderzoek blijkt, dat er eenige achterdocht jegens hen gerechtvaardigd is. Nu zijn mijn plaatsvervanger en een vertrouwde knecht van mij belast met de zorg om hem van al het noodige te voorzien. Bij dit alles heb ik de maatregelen genomen, welke ik voor mijn gevoel van zekerheid dienstig achtte. Deze brief van den slotvoogd Peralta is van den tienden October. Hij is geschreven in het volle bewustzijn van de onjuistheden welke hij bevatte, en van de bedoeling daarvanGa naar voetnoot2). Het was den schrijver bekend, dat het reeds bij koninklijk bevel was uitgemaakt op welke manier men den gevangene zijn doodvonnis zou doen ondergaan. Onkundig hiervan wachtte de heer van Montigny, eenzaam op- | |
[pagina 188]
| |
gesloten in den ‘Toren van den Bisschop’. Hij zal hebben begrepen, dat er een ongunstige wending was gekomen in zijn lot. De folterende onzekerheid waarin hij werd gelaten was echter niet van langen duur. Vier dagen later, den veertienden October 1570, werd hem aangezegd, dat het over hem uitgesproken vonnis onherroepelijk zou worden voltrokken. |
|