Montigny. Afgezant der Nederlanden bij Philips II
(1941)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 218]
| |
Hoofdstuk IX.
| |
[pagina t.o. 218]
| |
Detail uit de gebrandschilderde ramen van de Gebr. Crabeth in de Sint Janskerk, Gouda.
Philips II. | |
[pagina 219]
| |
van don Carlos bij zijn gevangenneming: ‘Ik ben niet gek, maar wanhopig’Ga naar voetnoot1). De geleerden hebben tastend gezocht naar den aard en de oplossing van dat geheim, waarop vage historische gegevens duiden. Dichters zijn er door geïnspireerd. Zij hebben deze drie menschen, den Nederlandschen afgezant, den Spaanschen kroonprins, en den koning met zijn mystieke opvatting van de vorstelijke macht en waardigheid, in een tragischen samenhang met elkander gebracht.
De oude Spaansche geschiedschrijver Cabrera, wiens mededeelingen in menig opzicht de waarde en het gezag van verklaringen van een ooggetuige hebben, spreekt van de achterdocht, welke Philips II met betrekking tot zijn eigen zoon don Carlos zou hebben gekoesterd. Een vorm van achterdocht, welke een verdenking van hoogverraad zeer nabij kwam. Cabrera vertelt, dat don Carlos zijn vader had verzocht naar de Nederlanden te worden gezonden met de opdracht aldaar de rust en de orde te herstellen. Philips II ging op dat verzoek niet in, omdat hij zijn zoon niet vertrouwdeGa naar voetnoot2). Dat wantrouwen van den koning was, volgens Cabrera, door allerlei oorzaken gewekt. Het feit, dat ook de Nederlanden den wensch te kennen hadden gegeven, dat indien de koning niet zelf ter regeling van de om een oplossing dringende vraagstukken zou kunnen overkomen, hij zijn zoon in zijn plaats zou zenden, had hem reeds argwanend gestemd. Vervolgens was hij te weten gekomen, dat de Nederlandsche afgezanten te Madrid op don Carlos invloed hadden uitgeoefend om hem te bewegen den koning te vragen met deze missie belast te worden. Don Carlos was bereid naar de Nederlanden te gaan. Hij was zelfs verlangend te gaan. Het kwam nu Philips ter oore, dat don Carlos in het geheim besprekingen had gevoerd met den markies van Bergen en met Montigny. Dat was verontrustend, want deze afgezanten van de Neder- | |
[pagina 220]
| |
landen waren in zijn oogen opstandelingen tegen zijn koninklijk gezag. De geheime besprekingen van don Carlos met Bergen en Montigny kregen daardoor het karakter van samenspanningen met hoogverraders. Bij nader onderzoek bleek, dat deze onderhandelingen van de Nederlandsche afgezanten met don Carlos reeds waren ingeleid door den graaf van Egmond tijdens zijn verblijf in MadridGa naar voetnoot1). Om al deze redenen toonde Philips II zich afkeerig om het verzoek van zijn zoon in te willigen. Het bleef echter niet bij een simpele afwijzing daarvan. De koning werd nader ingelicht omtrent de strekking van de geheime onderhandelingen van don Carlos met de Nederlandsche afgezanten. Men had hem meegedeeld, dat de Nederlandsche afgezanten er bij don Carlos op hadden aangedrongen desnoods zonder toestemming van zijn vader naar de Nederlanden te vertrekken. Hij zou daar op hun trouwe diensten kunnen rekenen. Bovendien hadden zij hem hun ijverige medewerking toegezegd om zijn, zoo lang reeds uitgestelde, huwelijk met Anna van Oostenrijk te doen plaats vinden. Een dergelijk zelfstandig optreden van don Carlos, tegen den wil en de bedoelingen van zijn vader in, zou hem in ongelegenheid kunnen brengen, maar de Nederlandsche afgezanten hadden hem desbetreffend gerust gesteld. Indien dat noodig mocht blijken zouden de Nederlanden don Carlos met de kracht der wapenen ter zijde staan. Deze feiten, welke tot zijn kennisse kwamen, hoogverraad van de Nederlandsche afgezanten en de opwekking tot medeplichtigheid daaraan, deden - aldus Cabrera - Philips II besluiten den markies van Bergen, den heer van Montigny, en zijn eigen kamerdienaar, die daarbij was betrokken, gevangen te nemenGa naar voetnoot2). Don Carlos werd niet nader ingelicht aangaande de overwegingen, welke Philips er toe brachten zijn verzoek van de hand te wijzen, | |
[pagina 221]
| |
maar hij bracht deze afwijzing van zijn verzoek wel in verband met de strenge maatregelen, welke tegen Montigny werden genomenGa naar voetnoot1). Strada dringt nog dieper in deze aangelegenheid door. Strada spreekt ook van het verlangen van don Carlos om naar de Nederlanden te gaan, teneinde de belangen van die gebieden persoonlijk te behartigen. Don Carlos had zich, aldus Strada, het lot van de Nederlanden zoozeer aangetrokken, omdat hij zijn eigen treurig leven weerspiegeld zag in de ongelukkige omstandigheden van die verdrukte gewesten. Beiden, hijzelf en de Nederlanden, waren bij den koning in ongenade. Het besef van hun saamhoorigheid in het ongeluk bracht hem er toe zijn hulp te willen verleenen aan de Nederlanden. Om die overwegingen liet hij den markies van Bergen en den heer van Montigny bij zich komen, en tezamen met hen zocht hij naar middelen om zijn plannen te verwerkelijken. Bovendien hield hij hun, zooveel als hem dat mogelijk was, de hand boven het hoofd. Don Carlos ontzag zich ook niet het Nederlandsche standpunt te verdedigen. Volgens Strada deed hij dat geestdriftig. Al te geestdriftig zelfs. Tenslotte leidden de onderhandelingen van don Carlos met de Nederlandsche afgevaardigden tot zijn besluit om zelf naar de Nederlanden te gaan, en zich aldaar met de regeling van de zaken te belastenGa naar voetnoot2). Van de bijzondere belangstelling van don Carlos voor de Nederlandsche aangelegenheden spreekt ook La Loo, de secretaris van den graaf van Hoorne, die zich in die critieke dagen in Spanje bevond. La Loo schrijft, dat don Carlos zoo verlangend was om berichten uit de Nederlanden te hooren, dat hij een zekeren López, die zoo juist van daar was aangekomen, bij zich liet roepen om zich door hem van de toestanden op de hoogte te laten brengen. Hij maakte dien López openlijk bespottelijk, toen de man, die kort te voren aan anderen sensationeele mededeelingen had gedaan, niets van belang durfde te zeggenGa naar voetnoot3). Don Carlos was, aldus La Loo, zoo brandende van nieuwsgierigheid en belangstelling met betrekking tot den gang van zaken in de Nederlanden en de maatregelen, welke Philips desbetreffend dacht | |
[pagina 222]
| |
te nemen, dat hij aan de deur ging staan luisteren toen de koning met den Raad van State de Nederlandsche aangelegenheden aan het bespreken was. Allerlei hofdames en pages konden hem in die allerminst vorstelijke houding gadeslaan, maar hij trok zich van hun oordeel over zijn indiscretie niets aan. Integendeel. Hij werd driftig toen men hem op het onbetamelijke van zijn gedrag opmerkzaam maakteGa naar voetnoot1). Ook de secretaris of minister van Philips II, Antonio Pérez, heeft zich over de onderhandelingen van de Nederlandsche afgevaardigden met don Carlos uitgelaten, en ook volgens hem hebben deze onderhandelingen geleid tot het voorstel aan den Spaanschen kroonprins om de leiding van de opstandig gezinde Nederlandsche beweging in handen te nemenGa naar voetnoot2). De mare daarvan bleef zelfs niet tot Madrid beperkt. De geheime verstandhouding van don Carlos met de tot verzet tegen Spanje geneigde Nederlanden werd aan het Fransche hof als een politieke gebeurtenis van groot belang en onoverzienbare gevolgen besproken. Admiraal de Coligny, die zelf nauwe betrekkingen met de Nederlanden onderhield en persoonlijk met den baron van Montigny bekend was - beiden waren verwant met den hertog van Montmorency - zou Catharina de Medici over de samenzwering met don Carlos hebben gesproken. Don Carlos heeft stellig het verlangen gekoesterd om naar de Nederlanden te gaan. Zijn benoeming door Philips als diens plaatsvervanger zou zijn weifelend gevoel van eigenwaarde voor een oogenblik vrede en zekerheid hebben kunnen geven. Hij heeft die benoeming begeerd, en hij is er, tegen allen schijn in, op blijven hopen. Het heeft hem zeer smartelijk getroffen, dat Philips hem die vurig begeerde opdracht om in zijn plaats naar de Nederlanden te gaan niet heeft willen verleenen. De benoeming van den hertog van Alva was voor don Carlos, voor zijn eigen gevoel, een grievende beleediging, een persoonlijke achteruitzetting. Cabrera vertelt, dat don Carlos den hertog van Alva daarover | |
[pagina 223]
| |
heftige verwijten heeft gedaan. Hij wond zich daarbij zoo op, dat hij zijn dolk trok en den hertog te lijf wilde gaan. Dat leidde tot een ergerlijk tafereel, want de hertog van Alva zag zich, uit lijfsbehoud, gedwongen den kroonprins vast te grijpen, en hem, ondanks zijn krampachtige en woedende tegenspartelingen, stevig aan zijn beide armen vast te houden, tot een kamerheer kwamGa naar voetnoot1). Don Carlos wanhoopte er nu aan, dat de koning hem als een geestelijk volwaardig mensch zou erkennen en hem de plaats en waardigheden zou geven waarop hij als wettig troonopvolger recht had. Om die redenen besloot hij uit Spanje te vluchten. De voorbereidselen tot de uitvoering van dat voornemen om Spanje te verlaten en van elders druk op Philips II uit te oefenen hadden een overijld en onbezonnen karakter. Philips werd daar spoedig, met overtuigende bewijsstukken, van op de hoogte gesteld, en hij nam zijn krachtige tegenmaatregelen om het schandaal te voorkomen. Als voorloopig doel van zijn vlucht had don Carlos Duitschland gekozen, maar, naar verluidt, zou hij ook de gedachte hebben gehad om vervolgens naar de Nederlanden te gaan. Dat is niet uitgesloten. Reeds meer dan drie jaren lang had de reis naar de Nederlanden hem als een mogelijkheid voor oogen gestaan, en in critieke oogenblikken kan hij reeds eerder in een vlucht naar de opstandige gewesten een tijdelijke oplossing van zijn eigen moeilijkheden hebben gezienGa naar voetnoot2). Reeds voordat de graaf van Egmond als afgezant naar Spanje was gegaan, was er sprake van geweest, dat don Carlos als plaatsvervanger van Philips naar de Nederlanden zou komen. Den drie en twintigsten Augustus 1564 schreef Viglius aan Granvelle, dat er fluisterend werd gesproken over de mogelijkheid van een overkomst van don Carlos. Hij kon die overkomst niet voor waarschijnlijk houden, en hield haar zelfs niet voor wenschelijk. Granvelle evenmin. Granvelle antwoordde, dat er nog geen besluit was genomen omtrent de afvaardiging van don Carlos als plaatsvervanger van den koning. In vertrouwen voegde de kardinaal daar openhartig | |
[pagina 224]
| |
aan toe, dat de overkomst van don Carlos naar de Nederlanden slechts van geringe beteekenis zou kunnen zijn voor de oplossing, welke men zocht voor de hangende kwestiesGa naar voetnoot1). Het bericht van Viglius was echter niet geheel uit de lucht gegrepen geweest. Er is een zekere logische ontwikkeling in het ontstaan van de geruchten te bespeuren. Aanvankelijk werd de komst van den koning zelf in het uitzicht gesteld. Daarna was er sprake van de komst van den koning met zijn zoonGa naar voetnoot2), dien hij dan tevens als zijn opvolger zou komen voorstellen. Deze plannen kregen zelfs zulk een vasten vorm, dat het te verwachten was, dat er in Spanje bedenkingen zouden worden gemaakt tegen de afwezigheid van den koning tezamen met den kroonprins. Don Carlos was daar zelfs zoo bevreesd voor, dat hij in de vergadering van de Cortes een opschudding veroorzaakte door daar voorbarige verwijten tegen te laten hooren. Naarmate de plannen van den koning weer vager werden, kon de fantasie zich met mogelijkheden in verband met don Carlos gaan bezig houden. De verantwoordelijke politieke persoonlijkheden in de Nederlanden waren echter voldoende ingelicht over de geringe verstandelijke begaafdheid van don Carlos, zijn psychischen toestand en zijn onberekenbare karakter om over hem als bemiddelaar tusschen hen en den koning eenige verwachting te kunnen koesteren. Het is derhalve onwaarschijnlijk, dat Egmond, Bergen en Montigny, hetzij in hun hoedanigheid van afgezant van de Nederlanden hetzij uit persoonlijk initiatief, ernstige onderhandelingen met don Carlos hebben gevoerd over de politieke vraagstukken, met de bedoeling om zijn belangstelling daarvoor zoo op te wekken, dat hij bereid zou zijn tot het verleenen van zijn bemiddeling. Het is echter een vraag op zichzelf, of zij, toen de spanning grooter werd en de onwil van den koning tot het nemen van verzoeningsgezinde maatregelen duidelijk aan den dag trad, overwogen hebben den zoon tegen den vader uit te spelen. | |
[pagina 225]
| |
Houdt men uitsluitend rekening met het karakter van Egmond, Bergen en Montigny dan moet men deze veronderstelling onmiddellijk verwerpen. Geen van deze drie Nederlandsche edelen was, voorzoover wij hen kennen, in staat tot een immoreelen opzet van zulk een aard. De geschiedenis van de politiek kent echter meer gevallen van mannen die in hun particuliere leven zich nauwgezet naar de algemeen aanvaarde normen van eer en fatsoen richtten, maar als staatslieden deze normen verwierpen. Het uitspelen van den kroonprins tegen den koning, hetzij door binnenlandsche politici hetzij door buitenlandsche, is een bekend verschijnsel uit de geschiedenis. Ook de Spaansche geschiedenis kent daar voorbeelden vanGa naar voetnoot1). Van den kant van de Nederlanden uit gezien zou het verwekken van tweedracht tusschen Philips II en don Carlos op politiek terrein een zeer handige en voordeelige staatkundige zet zijn geweest. De naam van den prins van Oranje o.a. is in dit verband genoemd. Overtuigende bewijzen zijn er voor deze politieke manoeuvre niet. In het proces tegen den baron van Montigny wordt daar niet van gerept. Er is geen enkele aanklacht tegen hem gedaan wegens het betrekken van don Carlos in hoogverraderlijke plannen, of een poging daartoe. Dat is evenwel nog geen bewijs, dat deze betrekkingen niet tusschen Montigny en don Carlos zouden hebben bestaan, of dat Montigny niet zou getracht hebben met don Carlos te conspireeren. Het moest hoogst onwenschelijk worden geacht den Spaanschen kroonprins na zijn dood in zulk een proces te noemen. Bij de arrestatie van don Carlos werden compromitteerende papieren in beslag genomenGa naar voetnoot2). De inhoud van die stukken is niet bekend. Philips II zou de documenten betreffende de redenen van de gevangenneming en gevangenhouding van zijn zoon in een koffertje | |
[pagina 226]
| |
bijeen hebben gedaan, en dat in 1592 in Simancas opgeborgenGa naar voetnoot1). Gachard houdt dat echter voor een legendeGa naar voetnoot2).
Don Carlos werd in 1545 geboren, als zoon van Philips van Spanje en Maria van Portugal. Zijn vader en moeder waren toen achttien jaar oud. Naar de gewoonten van dien tijd hadden de hofartsen middelen toegepast om de zwangerschap van het kindvrouwtje te bevorderen, welke de moderne medische wetenschap veroordeelt. De moeder van don Carlos stierf in het kraambed. Don Carlos stamde zoowel van vaderszijde als van moederszijde af van Johanna de Waanzinnige. Zijn ouders en grootouders stonden in zeer nauwe betrekkingen van bloedverwantschap met elkander. De Spaansche kroonprins werd als een zwak en zeer vatbaar wezentje geboren. De verzorging van de kinderen werd in die dagen niet geleid door een ter zake kundige en critische medische wetenschap. De behandeling waaraan de doktoren het teedere knaapje onderwierpen werkte ongunstig op zijn gestel in. De herhaalde aderlatingen, welke als geneesmiddel werden toegepast tegen de koortsen waaraan hij chronisch lijdende was, moeten zijn delicaat gestel hebben ondermijnd. In lichamelijk opzicht maakte don Carlos een pooveren indruk. Zijn tijdgenooten beschrijven hem als bleek, mager, met eenigszins mismaakt postuur - een te hoogen schouder en een te kort been -, en een openhangenden mondGa naar voetnoot3). Er zijn tal van bijzonderheden bekend over zijn impotentie, en de middelen waartoe men zijn toevlucht heeft genomen om die te verhelpen. In geestelijk opzicht was hij kennelijk onvolwaardig. Hij leerde laat spreken, en bleef steeds moeilijk verstaanbaar ten gevolge van zijn gebrekkige articulatie. Van kind af toonde hij zich agressief, met een voorliefde voor het kwellen en mishandelen van menschen en dieren. Er zijn daarvan | |
[pagina 227]
| |
gevallen bekend, welke van overtuigend pathologischen aard zijn. Hij toonde de periodieke onmatigheid in het eten en drinken van zijn grootvader Karel V, met een ziekelijke perversie in den smaak. In 1562 kwam hij, in Alcalá de Henares, waar hij voor zijn vorming en vanwege het weldadige klimaat vertoefde, bij de achtervolging van een meisje zoo ongelukkig te vallen, dat men voor zijn leven vreesde. Zijn genezing werd door sommigen toegeschreven aan de wonderdadige uitwerking van de relieken van Diego de Alcalá, door anderen aan de flagellantenprocessies, en door de lijfartsen aan hun middelen, doch de medische wetenschap onzer dagen zal het meest geneigd zijn in het heilzame effect te gelooven van het chirurgisch ingrijpen van Vesalius, die trepanatie toepasteGa naar voetnoot1). Na zijn herstel heeft don Carlos tot aan zijn gevangenneming een ergerlijk leven geleid. Het ligt echter eerder op het gebied van den psychiater dan van den moralist om daarover een oordeel uit te spreken. La Loo schrijft voorzichtig over ‘het gewone leven’ van don Carlos, en het is bekend wat hij daarmee heeft bedoeldGa naar voetnoot2). Het zijn de uitspattingen van een door allerlei lusten gefolterd impotent lichaam en de ontspoorde fantasieën en grillen van een onbeheerschten, infantielen geestGa naar voetnoot3). Na zijn gevangenneming op last van Philips II wegens het beramen van een aanslag op het leven van zijn vader - een nog steeds in wezen open vraagGa naar voetnoot4) - en zijn voorgenomen vlucht van hoogverraderlijk karakter, heeft don Carlos zich gedragen als een psychopaath. Er zijn daarover officieele documenten bewaard gebleven. Hij dronk groote hoeveelheden koud water, legde ijs in zijn bed, zat met bloote voeten op de natte steenen, at soms eenige dagen achtereen niet en verslond daarna groote hoeveelhedenGa naar voetnoot5). Hij heeft eenige pogingen tot zelfmoord gedaan. | |
[pagina 228]
| |
Op gezag van Büdinger en van den psychiater MeynertGa naar voetnoot1) leidt Pfandl uit de voorhanden zijnde gegevens over don Carlos af, dat deze imbeciel is geweest. Pfandl houdt deze uitspraak voor afdoende bewezenGa naar voetnoot2). Hieruit volgt dus, dat de maatregelen, welke Philips II tegen zijn zoon heeft genomen, niet alleen gerechtvaardigd zijn, maar ook getuigen van een wijs beleid. De imbeciliteit van don Carlos had zulk een verontrustend karakter gekregen, dat hij gevaarlijk moest worden geacht voor de veiligheid van den Staat, voor het leven van zijn medemenschen en voor hem zelf. Het werd dus niet alleen raadzaam maar volstrekt noodig geoordeeld hem op te sluiten, en in afzondering te houden. Philips II gaat derhalve vrij uit. Hem kan geen verwijt treffen met betrekking tot de behandeling van zijn zoon. Aldus Pfandl. Deze uiteenzetting van het ‘geval’ don Carlos strookt met de opvatting welke Pfandl over Philips II heeft. Pfandl, een geleerde met een wereldreputatieGa naar voetnoot3), behoort tot die groep van hispanisten, die in de laatste decenniën hebben getracht Philips II van alle smetten te zuiveren. Hun prijzenswaardige poging is echter het doel, dat de critische wetenschap zich moet stellen, voorbijgestreefd, en na de, ‘zwarte legende’, welke in de zestiende eeuw over Philips II was ontstaan en in de volgende eeuwen was verbreid, is er een soort van ‘witte legende’ over Philips in de wereld gebrachtGa naar voetnoot4). Met allen eerbied verschuldigd aan een geleerde als Pfandl, die een autoriteit op het gebied der Spaansche studiën is, dient toch te worden opgemerkt, dat de kwestie don Carlos niet als definitief opgelost beschouwd kan worden. De critiek, welke Pfandl op RachfahlGa naar voetnoot5) en BiblGa naar voetnoot6) uitoefent, als | |
[pagina 229]
| |
waren hun werken in dezen een teruggang op wetenschappelijk gebied vanwege de bedenkingen welke zij ten opzichte van Philips II bevatten, moet als te scherp, te ongenuanceerd worden afgewezenGa naar voetnoot1). Hetgeen nog steeds een bevredigende verklaring behoeft is de buitengewone gestrengheid waarmee Philips II tegen zijn eigen zoon en wettigen opvolger is opgetreden. Ten overstaan van de feiten zou men zelfs in plaats van ‘gestrengheid’ de woorden ‘onbarmhartigheid’, ‘wreedheid’ mogen gebruiken. De wijze van optreden van Philips II tegenover zijn eigen zoon blijft onverklaarbaar, en zij wordt dat te meer indien don Carlos slechts een beklagenswaardig, geestelijk minderwaardig wezen was. De maatregelen, welke Philips II ten opzichte van zijn eigen zoon heeft genomen, doen denken aan wrok, aan haat, aan de behoefte om te straffen, zoo niet aan het verlangen om zich te wreken. Deze gestrengheid van Philips II ten opzichte van don Carlos treft des te meer indien men ze vergelijkt met de teedere vaderliefde waartoe hij, blijkens zijn verhouding tot zijn dochters en in het bijzonder tot IsabellaGa naar voetnoot2), in staat was. Philips moge zwaar geleden hebben onder de excessen van zijn zoon, zijn gedragslijn met betrekking tot den gevangengezetten en op aangrijpende wijze langzaam stervenden zoon wordt door dat zieleleed niet verklaard. Er blijft een niet ontsluierd geheim. Daarom verdienen de studies van Rachfahl en Bibl meer aandacht dan Pfandl van oordeel is, en terecht heeft Merriman op de beteekenis van deze hernieuwing van het critisch onderzoek betreffende Philips II en don Carlos gewezenGa naar voetnoot3). Het probleem van de gevangenneming en de treurige omstandigheden van de gevangenschap en den dood van don Carlos laat ruimte voor verklaringen van staatkundigen aard. Een onderzoek in dezen dient dan uit te gaan van de woorden | |
[pagina 230]
| |
welke don Carlos bij zijn arrestatie zou hebben gezegd: ‘Ik ben niet gek maar wanhopig’. In zijn wanhoop en vertwijfeling, omdat hij zich niet voldoende erkend zag als geestelijk volwaardig wezen en politieke persoonlijkheid, kan hij, in den begrijpelijken geldingsdrang van iemand met een psychopathische constitutie als de zijne, besprekingen hebben gevoerd en plannen hebben beraamd, welke Philips II èn als koning èn als vader diep gekwetst en verontwaardigd hebben.
De eeuwen door is de figuur van don Carlos de dichters blijven boeien, en velen van hen hebben het tragische lot van den Spaanschen kroonprins in verbinding gebracht met dat van Bergen, die een jammerlijken dood vond in den vreemde, en van Montigny, die evenals don Carlos eenzaam in den kerker het leven heeft gelatenGa naar voetnoot1). Het hoofdgegeven in de dichterlijke werken over don Carlos is zijn liefde voor zijn stiefmoeder Elisabeth van Valois, maar van de zeventiende-eeuwsche dramaturgen Enciso en Otway af tot Emile Verhaeren toe blijven de samenspanningen van don Carlos met de opstandiggezinde Nederlanden een hoofdbestanddeel van deze drama's vormen. De dichterlijke opvatting van het smartelijke leven en den tragischen dood van don Carlos berust buiten Spanje hoofdzakelijk op de novelle van Saint-Réal. César Vichard, abbé van Saint-Réal (1639-1692), heeft als een weefsel van geschiedkundige waarheid en dichterlijke fantasie een verhaal over don Carlos geschreven, dat zoozeer spreekt tot het menschelijk hart en zoozeer overeen komt met de diep ingewortelde vooroordeelen, dat het door de voorstelling welke het geeft over het tragische conflict van don Carlos en Philips II duizenden lezers is blijven boeien en bevredigen. Ettelijke dichters zijn er door bezield geworden tot het scheppen van een meesterwerk over den beklagenswaardigen Spaanschen kroonprins. Volgens Saint-Réal had don Carlos liefde opgevat voor zijn stiefmoeder Elisabeth van Valois, met wie hij eerst zelf verloofd was geweest, en die nu, als vrouw van Philips II, zijn liefde beantwoordde. | |
[pagina 231]
| |
Nadat Philips de zondige verhouding van zijn vrouw en zijn zoon had ontdekt, besloot don Carlos zich aan het hoofd te gaan stellen van de opstandige beweging in de Nederlanden. Hij trad in onderhandelingen met de Nederlandsche afgevaardigden Bergen en Montigny, maar kort voor zijn vertrek werd Philips op de hoogte gebracht van de samenzwering. Don Carlos werd evenals Bergen en Montigny het slachtoffer van de wrekende justitie van Philips. Het geheel is als letterkundig gegeven een gelukkige vondst. De levendige verteltrant en de vereenvoudigde situaties en karakters maakten het verhaal waarschijnlijk en aanvaardbaar. Elk van de samenstellende elementen van de novelle van Saint-Réal is een oeroud thema in de litteratuur, en dat verklaart voor een groot deel het blijvende succes ervan. Het liefdesconflict van moeder en zoon, dat tot bloedschendende betrekkingen leidt, is in de novelle van Saint-Réal verscholen achter het verzachte stiefmoeder-stiefzoonconflict, en de zondige verhouding wordt menschelijk, aannemelijk en vergeeflijk gemaakt door de vooropstelling van de eertijds tot stand gekomen en vervolgens verbroken verloving van de geliefden. Het conflict vader en zoon, met de tot haat verscherpte tegenkanting van de beide medeminnaars, wordt hier natuurlijk en begrijpelijk gemaakt door de tegenstrijdige karakters en het verloop der gebeurtenissen. Het meegevoelen van den lezer wordt op gemakkelijke wijze gewekt voor den schuldigen maar ongelukkigen zoon. De tegenstelling van de tyrannie van Philips en den vrijheidszin van don Carlos heeft in de zeventiende eeuw reeds een sterken en overtuigenden indruk gemaakt, daar Philips II al de legendarische tyranfiguur in Europa was geworden en nu in don Carlos een natuurlijker opponent tegen hem werd gegeven. De politieke situatie was gunstig voor de instandhouding en verbreiding van de zestiende-eeuwsche opvattingen over Philips II zooals deze door de ‘Apologie’ van Willem van Oranje en de geschriften van Antonio Pérez waren geformuleerd. Het klassiek geworden beeld van Philips kwam nu te treffender uit door de bedachte tegenstelling met zijn zoon, die er het slachtoffer van werd. Saint-Réal heeft aan een sprookje, dat zoo oud is als de menschheid, een nieuwe inkleeding gegeven. Hij heeft voor de figuren waarmee de menschheid vertrouwd | |
[pagina 232]
| |
is - den tyrannieken vader, de liefhebbende moeder, den verdrukten en zondigen zoon - bekende historische figuren gekozen en hen in een overtuigende omlijsting geplaatst. Daardoor is zijn novelle Europeesch gemeengoed geworden. De romantische liefde van don Carlos voor Elisabeth van Valois wordt echter niet bevestigd door betrouwbare historische documenten. De omstandigheden, waarin don Carlos en Elisabeth tezamen zijn gebracht, waarin zij hebben geleefd en waarin zij zijn gestorven, hebben echter van meet af aan de menschelijke verbeeldingskracht bekoord, en zij zullen ze wel blijven boeien. Bij de onderhandelingen over de voorwaarden van den vrede van Cateau-Cambrésis werd in de verloving van don Carlos, den Spaanschen troonopvolger, met Elisabeth van Valois, de dochter van Catharina de Médici, een waarborg gezien voor de naleving van de overeenkomsten en de duurzaamheid van de verbeterde betrekkingen tusschen Spanje en Frankrijk. De verloofden waren nog kinderen, en de besprekingen werden buiten hen om gevoerd. De aangegane verbintenis werd verbroken, en Philips II huwde zelf met Elisabeth van Valois, na voor de derde maal weduwnaar te zijn geworden. Toen Elisabeth als de vrouw van Philips in 1560 in Spanje kwam, had don Carlos haar nog nooit gezien. Hij zag haar voor het eerst in Toledo, na de huwelijksplechtigheid, bij zijn beëediging als troonopvolger. Don Carlos was toen nog geen vijftien jaar oud. Hij was in lichamelijke ontwikkeling en geestelijke vorming achterlijk. Een stakkerige knaap, die door zijn ziekelijke, minne voorkomen meelijden opwekte. Hij zag er bleek en vervallen uit, als gevolg van de chronische koortsaanvallen, die zijn gestel ondermijndenGa naar voetnoot1). Al degenen die hem naast den kranigen don Juan van Oostenrijk zagen moesten een geringen dunk krijgen van den zieligen, afgetobden prinsGa naar voetnoot2). De volgende jaren bleven zorgelijk voor don Carlos, door zijn zwakke gestel, zijn periodieke kwalen en andere ziekten, de episode | |
[pagina 233]
| |
te Alcalá de Henares, zijn tallooze innerlijke conflicten en zijn geschillen met zijn omgeving. Van eenige uiting van teedere gevoelens voor Elisabeth van Valois is pas sprake in 1564, toen de koningin na een miskraam ernstig ziek was en zij in levensgevaar verkeerde. Zij had zich door haar opgewekte, vriendelijke karakter heel geliefd gemaakt, en de dreigende wending in haar ziekte stemde allen treurig. Don Carlos toonde zijn verdriet daarover zelfs uitermate, schreef de Fransche gezantGa naar voetnoot1). Hij nam deel aan de processies en de gemeenschappelijke gebeden voor het herstel van de koningin. In de jaren daarna zijn van hem geen uitingen bekend, welke op overtuigende manier kunnen worden uitgelegd als bewijzen van zijn passie of zijn bijzondere genegenheid voor de vrouw van zijn vader. Zijn erotische verbeelding devieerde in de ziekelijke grillen van den machteloozen wellust, of werd heengeleid naar de vrouwen waarin hij zijn toekomstige bruid kon zien, Maria Stuart of Anna van Oostenrijk, de laatste hoofdzakelijk. Bij een impressionale natuur van pathologischen aard als die van don Carlos blijft echter de mogelijkheid bestaan van een kortstondigen hartstocht of een bevlieging voor zijn stiefmoeder, en dit te meer omdat zij van zijn leeftijd was en er bekoorlijk uitzag. De bedreigingen van don Carlos van de dochtertjes van Elisabeth, en de beschimpende termen waarmee hij daarover sprak - zooals hij trouwens gewoon was te spreken over meisjes en vrouwen - kunnen van ambivalent karakter zijn geweest ten opzichte van de moeder van die kinderenGa naar voetnoot2). Er is geen enkel deugdelijk bewijs voor geleverd, dat Elisabeth een, als mogelijk veronderstelde, verliefdheid van don Carlos zou hebben aangemoedigd. Dienaangaande zijn wel, en reeds in die dagen, gissingen gemaakt. De menschen zijn argwanend gestemd gebleven. Die gissingen en die argwaan moeten worden toegeschreven aan de bijzondere situatie, waarin don Carlos en Elisabeth hebben geleefd, en aan de aangrijpende omstandigheden, waarin zij zijn gestorven. | |
[pagina 234]
| |
Elisabeth is kort na den dood van don Carlos overleden, tengevolge van een verkeerd behandelde zwangerschap. Europa was nog in opschudding door de berichten over de gevangenschap en den dood van don Carlos, toen het opnieuw werd opgeschrikt door de tijding van het plotselinge overlijden van de jeugdige koningin, wier levensvreugde eenige blijdschap had weten te wekken aan het gedrukte hof van Philips II. Deze beide indrukwekkende sterfgevallen van de beide jonge vorstelijke personen, met wie de fantasie zich reeds veelvuldig had bezig gehouden, heeft vruchtbaar ingewerkt op de verbeeldingskracht der menschen, die gaarne geneigd zijn tot het koesteren van impressioneerende overdenkingen van liefdesconflicten met hun verwikkelingen en tragischen nasleep. Er zijn echter geen historische documenten, welke het vermoeden wettigen, dat de dood van Elisabeth van Valois niet natuurlijk is geweest en in oorzakelijken samenhang staat met dien van don CarlosGa naar voetnoot1). Saint-Réal heeft echter een definitieven en passenden vorm gegeven voor de vage en zwevende gevoelens van de menschen. Door hem is de verdichting waarschijnlijker geworden dan de historische werkelijkheid.
De menschen zijn, over het geheel genomen, afkeerig van gecompliceerde vraagstukken. Hun afkeer ervan brengt hen er onbewust toe de ingewikkelde vraagstukken te vereenvoudigen. Een gemakkelijke manier van vereenvoudiging is het denken in tegenstellingen. De begrippen, de situaties, de karakters worden overzichtelijk en duidelijk als men ze stelt naast hun tegenbeeld. De lijnen worden scherper getrokken en de onderscheidingen zijn lichter te maken. Het verschil tusschen wit en zwart is treffender dan dat tusschen wit en grijs, en om de kenmerkende eigenschappen van het wit te doen uitkomen kan men volstaan met er het zwart naast te leggen. Het denken van de groote menigte is niet analytisch maar affec- | |
[pagina 235]
| |
tief van aard. Het affectieve denken verkiest schelle kleuren, overeenkomstig de sterke gevoelens waarop het berust. De geestelijke traagheid en de warsheid van zuiver verstandelijke, critische opmerkzaamheid maken de menschen in geringe mate ontvankelijk voor schakeeringen. Een genuanceerd oordeel is de uitkomst van de zorgvuldige werkzaamheid van een subtielen geest. Bij de beoordeelingen en de uitingen van voorkeur en afkeur van de groote menigte kan men, als het noodzakelijk gevolg van de overheersching van de gevoelens, een eenvoudig spel van tegenstellingen van de gebruikte aanduidingen en kwalificaties vaststellen. Deze dialectiek van adjectieven is zeer dierbaar aan de meerderheid van de menschen. Het eene adjectief roept vaardig het andere adjectief op, met de tegenovergestelde beteekenis. ‘Streng’ doet aan ‘toegeeflijk’ denken, ‘geloovig’ plaatst men tegenover ‘ongeloovig’, ‘tyranniek’ tegenover ‘vrijheidslievend’, enz. De tegemoetkoming aan deze voorliefde van de groote menigte voor rechtlijnige begrippen, schel gekleurde tegenstellingen en heldere, overzichtelijke situaties heeft bij Saint-Réal en anderen het beeld van don Carlos als den tegenvoeter van zijn vader doen ontstaan. Een figuur als Philips II, die in den politieken strijd van de zestiende eeuw van al zijn wezenlijke schakeeringen is ontdaan en strak en recht en hard is komen te staan als de onverbiddelijke tyran, de fanatieke geloofsijveraar en de hardvochtige mensch, zwart van zonden en misdaden, dwong de verbeeldingskracht tot het scheppen van zijn tegenbeeld. Men vond dat tegenbeeld in zijn zoon. De dichterlijke verbeelding buiten Spanje, van Saint-Réal, Otway, Becattini, Chénier, Alfieri, Russel, Schiller, Verhaeren en anderen, heeft bij haar creatie van don Carlos aan dezen drang tot simplificatie door oppositie toegegeven. Zoo is het mogelijk geweest, dat don Carlos, die door den Venetiaanschen gezant op grond van aandachtige beschouwing als een zwakzinnige stotteraar werd beschreven, in de litteratuur is blijven voortleven als een hoogstrevende geest met schoone idealen en teedere gevoelens. Zoo is het ook te verklaren, dat don Carlos, die volgens de nuch- | |
[pagina 236]
| |
tere historische documenten een bijgeloovige, zwakzinnige stakkerd was, die missen liet lezen om verloren voorwerpen terug te vindenGa naar voetnoot1), door dichters is verheerlijkt als een strijder voor innerlijke vroomheid tegen dogmatische verstarring. Zoo is het begrijpelijk, dat don Carlos, van wiens zieligen geldingsdrang en infantiele driftbuien tengevolge van een machtelooze begeerte naar invloed en zeggenschap tal van betrouwbare documenten getuigen, in de litteratuur heeft kunnen uitgroeien tot den geïnspireerden tegenstander van de despotieke willekeur van zijn vader, Philips II. Zoo is het verklaarbaar, dat don Carlos is gesteld tegenover den tyran Philips, zich verbindend met de Nederlandsche afgevaardigden Bergen en Montigny, en gereed om aan het hoofd van een beweging voor de staatkundige en godsdienstige vrijheid van den mensch het tyranniek gezag van zijn vader te bestrijden. De tegenstelling tusschen Philips II en don Carlos is dan volkomen geworden. Het dichterlijk-dramatische effect is verkregen van den tyran, die zijn eigen zoon als voorvechter voor de zuivere ontplooiing van den mensch in gevoelens, gedachten en staatkundig-maatschappelijke verhoudingen door het instituut van zijn despotieke onverdraagzaamheid, de Inquisitie, ter dood laat brengen.
De zeventiende-eeuwsche Spaansche dramaturgen die zich met don Carlos en Montigny hebben beziggehouden zijn voor hun dramatische bewerking van dit gegeven uitgegaan van de geschiedschrijvers Herrera en Cabrera, en van de mondelinge overleveringGa naar voetnoot2). Hun dichterlijke verbeelding heeft daardoor een minder vrije vlucht kunnen nemen. Doch door dichter bij de aarde, bij de historische werkelijkheid, te blijven hebben zij, de kinderen en kleinkinderen van degenen die ooggetuigen van dit schokkende drama zijn geweest, het karakter van de verhouding van don Carlos tot Bergen en Montigny wellicht zuiverder gezien. Hun treurspelen over Don Carlos, Montigny en Philips II zouden | |
[pagina 237]
| |
moeten opgevoerd worden voor toeschouwers, die hun vader en grootvader nog hadden hooren verhalen wat in werkelijkheid was geschied, of wat men op de hoeken van de straten en in de portalen der huizen had gefluisterd over hetgeen uit het paleis des konings ruchtbaar was geworden. De weerklank van die verhalen en van die fluisterend uitgesproken mededeelingen is in die Spaansche treurspelen nog hoorbaar. En deze weerklank doet het mysterie herleven. Het mysterie van don Carlos en van Montigny. Don Carlos die, tezamen met Montigny, Philips II als den verdrukker der menschelijke vrijheid en waardigheid heeft weerstreefd, en daardoor, evenals de Nederlandsche edelman, den dood heeft gevonden. De dichtkunst heeft aldus, stamelend, misschien het innerlijkste wezen der werkelijkheid vertolkt. |
|