Montigny. Afgezant der Nederlanden bij Philips II
(1941)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 114]
| |
Hoofdstuk V.
| |
[pagina 115]
| |
maar ook tot anderen die eenigen invloed op den koning zouden kunnen uitoefenen, zooals Ruy Gómez en den hertog van Feria, die beiden het vertrouwen van Philips genoten en zich in zijn vriendschap mochten verheugen. Ook aan den koning zelf schreef Montigny herhaalde malen. De maanden verliepen echter en de heer van Montigny bleef, onder strenge bewaking, in het slot te Segovia gevangen. Hij was opgesloten in den hoofdtoren, den zoogenaamden Torre del HomenajeGa naar voetnoot1), en hoogstwaarschijnlijk in de bovenste verdieping daarvan, in een vertrek met een getralied venster. Vanuit dat venster had Montigny een wijd uitzicht over de stad en de verre omgeving. Diep beneden hem kon hij de wandelaars aan de overzijde van den afgrond onderscheiden, en het ruischen van het water klonk in de stilte van den nacht tot hem door. Men kan zich voorstellen welke gedachten den heer van Montigny door het hoofd gingen, en welke gevoelens hem vervulden, wanneer hij uit zijn torencel over de stad en het landschap uitzag, en de geluiden van de wereld waarvan hij gescheiden was tot hem door klonken. Zooals hij hier in den vreemde wederrechtelijk gevangen werd gehouden, zoo zaten zijn broer en vele anderen, aanzienlijke heeren en eenvoudige burgers, opgesloten, zonder te weten wat er over hen beschikt zou worden. Het Recht had opgehouden te bestaan. Montigny had zich in zijn verhouding tot Philips naar het bestaande en geschreven Recht van zijn land gericht. Hij had zich niets te verwijten. Evenals Egmond en Hoorne was Montigny afkeerig geweest van alle geweldpleging, van alle excessen. Hij had gehoopt, dat door gemeenschappelijk, redelijk overleg, in vertrouwen en met goeden wil, een oplossing voor de vele vraagstukken te vinden was geweest. Philips van Spanje bleek nu echter onverzoenlijk op zijn oorspronkelijk standpunt te zijn blijven staan. Philips van Spanje. Niet Philips der Nederlanden. Hij had die beide, wezenlijk verschillende, waardigheden welke hij bekleedde, in de belangrijkste ervan vereenzelvigd. Zooals zijn vader, Karel V, zich voornamelijk keizer van Duitschland had gevoeld, en van zijn | |
[pagina 116]
| |
macht als koning van Spanje gebruik en misbruik had gemaakt om Spanje dienstbaar te maken aan zijn Centraal-Europeesche politiekGa naar voetnoot1), zoo had Philips II de Nederlanden ondergeschikt gemaakt aan zijn Spaansch imperialisme. Philips had zich niet heer der Nederlanden betoond, in dien zin dat hij bereid was om zijn Noordelijke gewesten naar de rechten des lands, en den aard, de gewoonten en de belangen van de ingezetenen te besturen. Hij had, als koning van Spanje, de Nederlanden in zijn Spaansche Rijk willen invoegen, willen inlijven. Al degenen die hem in zijn Spaansch-centraliseerende politiek weerstonden, hetzij met een beroep op het vaderlandsche recht en de erkende privileges, hetzij met een beroep op de wapenen, waren in zijn oogen gelijkelijk opstandig gezinde lieden. Hij maakte zich nu gereed om hen zonder onderscheid gewelddadig te onderdrukken, om zijn politiek ongehinderd te kunnen voortzetten. Dat bewees de gevangenneming van Egmond, Hoorne en Montigny, en de strafmaatregelen welke afgekondigd werden of ten uitvoer werden gebracht tegen zoovele anderen die, evenals deze drie voorname edelen, op gematigde manier en binnen het kader van het Recht en de wetten van de Nederlanden de noodige veranderingen hadden voorgesteld, en op de verwerkelijking ervan hadden aangedrongen. Zooals de toestand nu was geworden, was de tegenstelling tusschen de imperialistische, absolutistische politiek van Philips van Spanje en de zucht tot het behoud van het eigen staatkundig bestel, de maatschappelijke regeling en het volkskarakter in de Nederlanden duidelijk. Het tyrannieke bewind van Philips keerde zich tegen den, binnen het Recht en de zeden besloten, vrijheidsdrang van de Nederlanden. Die vrijheidsdrang van de Nederlanden was in vele schakeeringen tot ontplooiing gekomen. Montigny, Egmond en Hoorne waren zeer gematigde reformisten. Zij behoorden tot de groep, de partij, van de groote heeren, die een geleidelijk herstel bepleitten van de oorspronkelijke rechten en toestanden, aangepast aan de gewijzigde omstandigheden en eischen van den tijd. Zij vormden den rechtervleugel van de Nederlandsche | |
[pagina 117]
| |
oppositie tegen de Spaansche regeeringsmethoden en de opgedrongen politiek-religieuze inzichten. Andere groepen waren door den drang naar vrijheid onder den gestadig toenemenden druk tot het stellen van veel verder gaande eischen gekomen. Die eischen ontstonden en werden geformuleerd al naar gelang de knelling van dien druk werd gevoeld. De dwang in godsdienstige aangelegenheden deed om de vrijheid des gewetens roepen, de ontreddering van handel, nijverheid en landbouw door den economischen oorlog van Spanje met Engeland, over het hoofd der Nederlanden heen, riep den eisch tot economische vrijheid in het leven, en de staatkundige willekeur van den koning van Spanje bracht een dieper besef van het eigen politieke bestel en volkskarakter, en noopte tot het streven eigen bestaan en wezen te handhaven. De vlietende grenzen van die verschillende groepen, welke tegen den nivelleerenden dwang van het Spaansche absolutisme in oppositie waren gekomen, werden voorhands nog bepaald door de uiteenloopende belangen, de verschillende posities en oogmerken, en de onderscheiden geaardheid. Nu trad de tyrannie van het Spaansche bewind echter onverholen te voorschijn. Montigny gevangen in den toren van het alcázar te Segovia, Egmond en Hoorne in het kasteel te Gent, en honderden anderen in tal van kerkers en cachotten. Welke uitwerking zou deze onverholen tyrannie hebben op de rijk geschakeerde groepen in de Nederlanden, welke door de zucht naar vrijheid waren gevormd? Een terroristisch bewind, dat de gematigde groote heeren evenzoo vervolgde als beeldenstormers en openbare verzetplegers, zou dat niet tot het bewustzijn van wezenlijke saamhoorigheid in het gemeenschappelijke verzet kunnen leiden? De grand-seigneur en de werkelooze schipper, de Calvinistische voorgangers en de schare der kleine luiden die God wilden dienen naar de stem huns harten, de koopman en de boer die door het despotische bewind werden geruïneerd, de stedelijke en gewestelijke magistraten die de bezworen rechten en privileges weggevaagd zagen, en de burger die geen waarborg meer vond voor de veiligheid van lijf en goed, zij konden allen tezamen in het gevoel van hun saamhoorigheid zich gaan aaneensluiten als verdrukten tegen ver- | |
[pagina 118]
| |
drukkers, als landgenooten tegenover buitenlandsche overweldigers, als Nederlanders tegenover Spanjaarden. Dan zouden de groepen van uiteenloopend karakter in een nationaal geheel kunnen worden opgelost. De gevangenneming van Montigny, den afgezant der Nederlanden, krijgt hierdoor een symbolische beteekenis in de geschiedenis van het ontstaan van onze nationale zelfstandigheid.
Maanden verliepen, en Montigny bleef, onder strenge bewaking, in het slot te Segovia gevangen. De dikste gevangenismuren laten echter berichten door. Uit hetgeen later is gebeurd, mogen wij afleiden dat al spoedig nadat de zware poort van het kasteel achter Montigny was gesloten, zijn vrienden en personeel middelen hebben beraamd en hebben gevonden om met hem in aanraking te blijven. Het is hun mogelijk geweest hem op de hoogte te houden van hetgeen in de buitenwereld gebeurde. Het was voor den heer van Montigny van het hoogste gewicht te weten wat er in de Nederlanden plaats greep, en welken indruk dat in Spanje en daarbuiten maakte. Hij zal zich er niet over hebben verbaasd dat de hertog van Alva zijn taak was begonnen als uitvoerder van de volstrekte macht, waarvan Philips zich in de Nederlanden wilde meester maken. Alva kwam in de Nederlanden als vertegenwoordiger en plaatsvervanger van Philips II, zooals het in zijn benoeming als kapitein-generaal was omschreven, met alle zeggenschap, autoriteit en bevoegdheden in militairen en juridisch-administratieven zinGa naar voetnoot1). De landvoogdes was, hoewel zij voor den schijn in haar functie werd gehandhaafd, verplicht den hertog te gehoorzamen als ware hij de koning zelf. Margaretha van Parma nam hiermee geen genoegen en vroeg den koning om haar ontslag. Zij verzocht Philips naar Parma te mogen terugkeeren, ‘na de beleedigingen welke hij haar had aangedaan’. Haar gegriefdheid over de komst van Alva en over zijn opdracht en volmachten in de Nederlanden was al duidelijk gebleken bij het binnentrekken van Alva in Brussel. Niemand was hem daar, namens het stadsbestuur, komen begroeten | |
[pagina 119]
| |
of verwelkomenGa naar voetnoot1). De hertog ging regelrecht naar het paleis van de landvoogdes, en bij het binnentreden kwam het tot wanordelijkheden, en bijna tot gewelddadigheden, tusschen de paleiswacht en de hellebaardiers van Alva. De landvoogdes ontving den hertog in de kamer waar haar bed stond en waar zij gewoonlijk haar audiënties gaf. Zij bleef stil staan, zonder een stap voorwaarts of achterwaarts te doen, terwijl Alva haar met veel plichtplegingen, als ware zij de koningin zelf, naderdeGa naar voetnoot2). Het gerucht van de wrijvingen tusschen de landvoogdes en den hertog van Alva, gevolgd door haar aanvrage om ontslag, zal den heer van Montigny in zijn afzondering spoedig hebben bereikt, evenals de mare van het eerste optreden van Alva in de Nederlanden. Hoe Alva zijn taak heeft opgevat schreef hij zelf eenige maanden later aan den koning. Den dertienden April van het jaar 1568 zond hij Philips een uitvoerig verslag van de richtlijnen waarnaar hij zijn optreden had geregeld. Hij mocht er zeker van zijn dat dit strookte met de bedoelingen van den koning... Hij schreef, dat hij de strafmaatregelen welke noodig waren streng en volgens de letter van de wet en de voorschriften had ten uitvoer gebracht. Het was hem niet mogelijk, door gemis aan tijd en omdat hij daar geen lust toe had, elk strafbaar feit op zichzelf te beschouwen. Hij had geen gelegenheid om elk geval afzonderlijk te bestudeeren, en zich te verdiepen in de verschillende schakeeringen ervan, ten einde in overeenkomst daarmee de strafmaat te bepalen. De misdrijven en overtredingen werden gestraft met de straffen welke daarop waren gesteld. Al deze strafrechterlijke bepalingen werden stipt en letterlijk nageleefd. Alva wilde zelf alleen gehoord worden met betrekking tot die gevallen waarin door de plakkaten niet was voorzien. Hij had overal dienders aangesteld, om de schuldigen op te sporen. Die dienders, ‘comisarios’, waren echter van niet veel nut. Zij waren laksch in hun opsporingswerk, en Alva ergerde zich aan hun gemis aan ijver. Zoo spoedig hij gereed zou zijn met de strafrechterlijke vervolging van degenen die zich het ernstigst hadden schuldig gemaakt aan overtreding van de voorschriften van de plakkaten, en die nu reeds achter slot en | |
[pagina 120]
| |
grendel zaten, executies ‘en masse’ dus, zou hij overgaan tot het gevangen nemen van de rijkste ingezetenen, om voorbeelden te stellen. Het was onmogelijk alle schuldigen te recht te stellen, dus zou hij volstaan met de ergsten en... rijksten. Het voorbeeld zou een heilzame uitwerking hebben. Tot de Paschen ongeveer zou hij volstaan met ruim acht honderd executies. Daarna zou hij beginnen met de goederen verbeurd te verklaren van degenen die hij niet ter dood liet brengen. Er moest met die verbeurdverklaringen haast worden gemaakt, en ze moesten grondig geschieden, met zoo groot mogelijk profijt. Vóór de algemeene amnestie werd afgekondigd, moest zooveel mogelijk geld worden binnengehaald. Gelijktijdig hiermede zouden strafmaatregelen worden genomen tegen steden welke zich in het bijzonder schuldig hadden gemaakt. Deze strafmaatregelen hadden bovenal een politieke strekking, het ontnemen van het stemrecht - Antwerpen, Boulogne en Brussel bijvoorbeeld -, en de onderwerping aan het centrale gezag wat betreft de administratie van de financiën en de bediening van het recht. Een middel om flink wat geld, eenige millioenen guldens, los te krijgen zou de loterij zijn, waardoor de benoodigde fondsen voor de uitbetaling van de soldij konden worden verkregen. Verder schreef Alva aan Philips, dat hij over het uitschrijven van allerlei belastingen nadacht. Hij stelde zich daar heel veel van voor. Ondanks alle bedenkingen, welke tegen die belastingen werden ingebracht, koesterde hij er groote verwachtingen van. Men beweerde, dat de ontworpen belastingregeling fnuikend voor den handel en den landbouw zou zijn, maar dat wilde hij niet geloovenGa naar voetnoot1). De hertog van Alva was zijn bewind begonnen met de gevangenneming van enkele vooraanstaande personen, waardoor groote verslagenheid was gewekt. Het beoogde politieke effect, de angstige gedweeheid van de bevolking, was daar oogenschijnlijk door bewerkt. De lust tot verzet tegen een terroristisch bewind scheen daardoor gebroken te zijn. Om deze gedweeheid tot volslagen onderworpenheid te maken gaf de hertog van Alva ook bevel ‘razzia's’ te houden onder de aanhangers van de Nieuwe Leer. Het was hem bekend, dat deze lieden voortgingen bijeen te komen, om hun godsdienstoefeningen | |
[pagina 121]
| |
en besprekingen te houden, en daarom was hij besloten daar af en toe een klopjacht onder te houden. Hij moest echter in een brief aan den koning erkennen, dat deze politie-methoden niet veel opleverden. Zoo'n ‘razzia’, of zooals de hertog van Alva het noemde ‘redada’, een worp met een net, leverde niet veel op. De aanhangers van de Nieuwe Leer kwamen telkens op een andere plaats bijeen, en het was niet mogelijk daar achter te komenGa naar voetnoot1). Daarbij kwam, dat hij weinig betrouwbare hulp had. Onder de magistraten en edelen vond hij nog wel gedienstige helpers, maar onder het gewone volk waren er slechts enkelen te vinden die er zich toe leenden om hun medeburgers aan de galg te helpen. Alva klaagde over dit gemis aan hulpGa naar voetnoot2). Na de gevangenneming van Egmond, Hoorne en andere aanzienlijke personen uit de wereld waartoe ook Montigny behoorde, besloot Alva ook den oudsten zoon van den prins van Oranje, Philips Willem, en de zoons van den graaf van Egmond gevangen te nemen. Het was zijn bedoeling deze jonge menschen vervolgens naar Spanje te zenden. Daar zouden zij dan moeten worden opgevoed in Spaanschen geest, en op een manier die er op berekend was hun geest te knechten. Alva omschrijft dit in een brief aan Philips II op een heel plastische manier, welke aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat. Hij zegt, dat deze jonge menschen in een klooster moeten worden opgevoed, en wel zóó dat hun gedachten geen twee vingers meer boven den grond zouden uitgaan...Ga naar voetnoot3). Een droevig lot was den jeugdigen Philips Willem beschoren! De opvoeding in Spanje van aanzienlijke jongelieden uit het buitenland, die bestemd waren een voorname plaats in te nemen in den dienst van den koning, was zoo geregeld, dat het beoogde verstandelijke en moreele resultaat op meer dan bevredigende wijze werd bereikt. Bij die opvoeding stelde men zich ten doel de algemeene verspaansching van de jongelieden, zoodat hun levens- en wereldbeschouwing geheel vanuit den Spaanschen gezichtshoek werd gericht. Dat dit doel verwerkelijkt werd, blijkt uit een aantal voorbeelden. Toen de graaf van Egmond in het voorjaar 1565 uit Spanje | |
[pagina 122]
| |
terugkeerde, vertrouwde Philips den jongen prins van Parma, Alexander Farnese, aan zijn geleide toe. Hij was in Spanje opgevoed, en ging thans zijn moeder, Margaretha van Parma, de landvoogdes, een bezoek brengen. Margaretha kreeg haar zoon, die toen twintig jaar oud was, geheel verspaanscht terug. Hij was in alle opzichten een Spanjaard geworden, zoodat hij niet alleen in Spanje opgevoed scheen te zijn, maar een geboren Spanjaard scheen te wezen. Zijn gewoonten en manieren waren Spaansch, en de eenige taal welke hij sprak was SpaanschGa naar voetnoot1). Een soortgelijk resultaat werd bereikt met aartshertog Albrecht en zijn broer, die onder de persoonlijke leiding van Philips II, en volgens de voorschriften en opvoedingsmethoden door hem zelf ontworpen, in Spanje waren gevormd. Dat heeft den hertog van Alva voor den geest gestaan toen hij schreef, dat hij het raadzaam achtte Philips Willem gevangen te nemen. Er volgde een uitvoerige briefwisseling tusschen Alva en Philips over ‘het graafje van Buren’, zooals Alva Philips Willem noemde, eer het tot zijn feitelijke arrestatie kwam. De koning werd eerst ingelicht over het nut der gevangenneming, vervolgens over de redenen van het uitstel, daarna over de manier waarop de arrestatie was geschied, de wijze waarop Philips Willem naar Antwerpen en Zeeland was overgebracht, om ten slotte per schip, onder goede geleide, naar Spanje te worden gevoerd. Verder bevatten de brieven van Alva bespiegelingen over het karakter van den zoon van den prins van Oranje, en over hetgeen men in de toekomst van hem in dienst van den koning kon verwachten. Philips beantwoordde die brieven van Alva zorgvuldig. Hij was, evenals Alva, wel eenigermate bezorgd over den indruk welken de wederrechtelijke gevangenneming en overbrenging naar Spanje van Philips Willem, een kind nog, in Duitschland zou maken. Zelfs heeft Alva misschien hierin een grootere verantwoordelijkheid, tenzij het bericht van Philips, om nog eenigen tijd te wachten, een gewoon staaltje is geweest van zijn methode om zijn eigenlijke doeleinden en overwegingen te verbergenGa naar voetnoot2). Philips had zijn politieke plannen ten opzichte van den jeugdigen | |
[pagina t.o. 122]
| |
Uit: J. Ortiz Echagüe, España, San Sebastian.
Het kasteel van Segovia. | |
[pagina 123]
| |
zoon van Willem van Oranje reeds gevormd. Het kind viel hem in den ontvankelijksten leeftijd, veertien jaar, in handen. Philips verdiepte zich derhalve in de vragen welke de opvoeding van den knaap stelde, om hem te maken tot een gewillig werktuig in zijn hand. Zoo spoedig Philips Willem den voet op Spaanschen bodem had gezet, schreef de koning aan Alva, dat zijn voorloopige plannen betreffende den zoon van den prins van Oranje gereed waren. Hij schreef, dat hij don Pedro van Castilië, onder wiens geleide Philips Willem reisde, bericht had gezonden over de huisvesting van den jongen student, die zijn te Leuven begonnen studies in Alcalá de Henares zou moeten voortzettenGa naar voetnoot1).
De heer van Montigny bleef inmiddels onder strenge bewaking in den toren van het kasteel te Segovia gevangen. De slotbewaarder, de graaf van Chinchón, betoonde zich vriendelijk en voorkomend voor hem, maar de bewaking was streng, overeenkomstig de voorschriften welke de koning persoonlijk had gegeven. Het kasteel, en vooral de hooge toren, waren daar buitengewoon voor geschikt. Een ontvluchting uit den toren waarin Montigny was opgesloten, kon vrijwel onmogelijk worden geacht, tenzij degenen die met de bewaking van den gevangene waren belast, hem zelf door den doolhof van trappen en gangen geleidden, en de tallooze deuren van het kasteel en de poorten van de driedubbele rij muren voor hem ontsloten... Een ontsnapping door het kleine getraliede torenvenster, met den afgrond beneden aan den voet van den buitensten muur van het kasteel, was een onderneming welke meer dan menschelijk vernuft en behendigheid vereischte. Montigny was echter bereid om zelfs het onmogelijke te beproeven, wanneer de loop van de gebeurtenissen hem daartoe dwong. Het is zeker, dat van het begin van het jaar 1568 af Montigny geregeld op de hoogte werd gehouden van de belangrijkste gebeurtenissen in de Nederlanden. In het begin van dat jaar had hij ook reeds alle maatregelen getroffen om, wanneer de situatie dreigend voor hem werd, zich aan de macht van Philips II te onttrekken, en zich in veiligheid te stellen. Montigny heeft, zooveel dat in zijn omstandigheden doenlijk was, opmerkzaam gevolgd hetgeen er in de Nederlanden geschiedde. | |
[pagina 124]
| |
Kennelijk heeft hij in de wijze van behandeling van Egmond en Hoorne een aanwijzing gezien voor hetgeen de koning met hemzelf voor had. Den negenden Juni 1568 schreef de hertog van Alva een drietal uitvoerige brieven aan Philips II. Deze drie op denzelfden dag geschreven brieven belichten de ware strekking van den inhoud van elk ervan. In den eenen brief deelde Alva den koning mee, dat hij dien voorafgaanden Zaterdag de graven Egmond en Hoorne had laten onthoofden. In den tweeden brief schreef hij hem, dat hij de goederen van den heer van Montigny in beslag had laten nemen. Bovendien deed Alva den koning het veelbeteekenende verzoek Montigny voorloopig van het noodige te voorzien totdat de bezwarende bewijsstukken, welke men tegen hem bijeen zocht, waren gezonden. Dat requisitoir zou naar Spanje worden opgezonden. De derde brief geeft een opsomming van den aard en de beteekenis van het schrikbewind door Alva gevoerd, waarop een schamele ‘algemeene’ amnestie diende te volgen, met een strenge handhaving van de InquisitieGa naar voetnoot1). In den eersten brief geeft de hertog van Alva ook een aangrijpende schildering van de gravin-weduwe van Egmond, en den toestand waarin zij zich met haar kinderen bevond. De gravin, die in de Nederlanden den naam had van een vrome vrouw te zijn, was door de gevangenneming van haar man diep verslagen geweest. Vrijwel avond aan avond had zij met haar dochters, zwaargesluierd en blootsvoets, kerken en andere gewijde plaatsen bezocht, om daar Gods goedertierenheid af te smeeken. Na de terechtstelling van haar man en de verbeurdverklaring van zijn goederen was de gravin-weduwe, tevoren een der rijkste en aanzienlijkste adellijke vrouwen der Nederlanden, tot armoede gebracht. Zij en haar elf kinderen waren zelfs niet meer zeker van hun dagelijksch brood. De hertog van Alva gaf den koning in overweging de gravin van Egmond en haar kinderen naar Spanje te laten komen. Dat zou, in den vorm van een daad van barmhartigheid, ook een maatregel van wijs politiek beleid zijn... De ontzetting welke nu reeds in de Nederlanden was teweeggebracht door het schouwspel van de | |
[pagina 125]
| |
zwaar beproefde weduwe van den eertijds zoo gevierden graaf van Egmond, zou in politiek opzicht nog doeltreffender zijn, indien het gezin naar Spanje zou worden overgebracht. Alva gaf Philips den raad moeder en dochters in een klooster te doen. De jongens, die Alva bij nader inzien niet met den zoon van den prins van Oranje gevangen had genomen, omdat zij te jong waren, zouden in Spanje opgevoed kunnen worden. De overbrenging naar Spanje van het geheele gezin van den terechtgestelden graaf van Egmond zou in de Nederlanden heel wat opschudding maken, maar hoe dieper de indruk was des te vruchtbaarder zou het voorbeeld zijn dat men wilde stellen...Ga naar voetnoot1). Indien de weduwe van den graaf van Egmond, die zich op verschillende manieren verdienstelijk had gemaakt voor de Spaansche Kroon, op deze wijze openlijk werd vernederd en rechteloos werd gemaakt, wat zouden de anderen dan niet te vreezen hebben? De berichten over het vervallen van alle waarborgen van Recht en wetten, in die mate dat een gravin van Egmond van de aalmoezen van een Alva moest leven, moeten den heer van Montigny spoedig hebben bereikt. Zijn vele brieven en requesten aan den koning waren onbeantwoord gebleven. De bemiddeling van invloedrijke leden van den Raad van State als Ruy Gómez en de hertog van Feria werkte niets uit. Zijn gevangenschap duurde voort, van maand op maand, zonder dat hem eenige beschuldiging ter kennisse kwam welke tot zijn gevangenneming had geleid, of dat hij verhoord werdGa naar voetnoot2). De dood op het schavot van zijn broer, den graaf van Hoorne, noopte hem een poging te doen om zich door de vlucht te redden. De middelen daartoe had hij beraamd en sinds eenige maanden in gereedheid gebracht. Zooals alle plannen tot ontvluchting van gevangenen was het plan dat de baron van Montigny had beraamd en uitgewerkt een mengeling van vernuftige vondsten, naïveteit en bravour. De eenzaamheid maakt scherpzinnig en vindingrijk. Langdurige eenzame overdenkingen en overwegingen doen tenslotte een uitweg ontwaren in een situatie welke aanvankelijk uitzichtloos scheen. Daarop wordt een vernuftig plan tot ontvluchten gemaakt, dat tot | |
[pagina 126]
| |
in kleine onderdeelen wordt uitgewerkt. Alles schijnt prachtig in elkaar te passen. Het welslagen van de onderneming schijnt verzekerd te zijn... Het ontbreken van de corrigeerende werking van de nuchtere, zakelijke werkelijkheid doet den gevangene echter te vaak de eenvoudige, niet te voorziene stoornissen en complicaties van het dagelijksche leven vergeten. Als norm voor het gemaakte plan en de verwerkelijking ervan wordt al te vaak de wensch en de illusie genomen. De gevangene is, in zijn eenzaamheid, te zeer geneigd om de moeilijkheden waarvoor hij zich gesteld ziet, te simpel en te schematisch te zien. Moeilijkheden, welke hij met vernuft en vastberadenheid meent te kunnen overwinnen. De zucht tot zelfbehoud en de drang om de vrijheid, het hoogste goed na het leven, te herkrijgen, maken vindingrijk, vertrouwend en moedig. De honderd onbeduidende kleinigheden van het dagelijksche leven, de kleine stoornissen welke het vernuftigst uitgewerkte plan kunnen verijdelen, ontsnappen aan het oog van den gevangene. Het is zijn drang tot zelfbehoud, welke zijn oog daarvan afhoudt. De twijfel zou hem doen versagen. Hij kan slechts leven en hopen door de illusie, dat geen gevangenis zoo hecht kan worden gebouwd, dat ontsnapping onmogelijk is. De uitwerking van het plan van den heer van Montigny is op zichzelf een klassiek voorbeeld van hetgeen een scherpzinnig en vermetel man in de moeilijkste omstandigheden vermag, en tevens levert het een bewijs voor het feit, dat ondanks alle scherpzinnigheid te weinig rekening werd gehouden met ‘het domme toeval’ van het dagelijksche leven. Montigny zat, naar alle waarschijnlijkheid, gevangen in de bovenste torenkamer. Uit de hiernaast gegeven afbeelding van het alcázar te Segovia kan men zich een voorstelling maken van de situatie waarin hij zich bevond. De moeilijkheden welke te overwinnen waren om uit dien toren en vervolgens uit dat kasteel te ontvluchten, schijnen inderdaad onoverkomelijk te zijn. Niettemin heeft Montigny met behulp van zijn personeel en vrienden een plan tot ontvluchten bedacht, en het in zoo'n vergevorderden staat van voorbereiding en uitvoering gebracht, dat het... bijna is gelukt. Dit ‘bijna’ is de onvoorziene kleinigheid, de complicatie, welke alles in de war heeft gestuurd, en een aantal menschen de vrijheid en het leven heeft gekost. | |
[pagina 127]
| |
Montigny werd in zijn torenkamer voortdurend bewaakt. De bewakers die met het onmiddellijk toezicht op hem waren belast, zaten in een belendend vertrekje. Zij hadden het recht, telkens wanneer hun dat noodig voor kwam, bij hem binnen te gaan. Bovendien bezocht de ‘alcaide’, de slotvoogd, af en toe den gevangene, uit beleefdheid wellicht, maar vooral om er zich van te overtuigen, dat aan de voorschriften van de bewaking de hand werd gehouden, en de gevangene nog veilig opgeborgen was... ‘Giften verbreken rotsen’, zegt een Spaansch spreekwoord, dat in zijn waarheid zoo algemeen menschelijk is, dat ieder op zijn tijd geneigd is, de daarin besloten gedachte van de almacht van het geld in toepassing te brengen. De heer van Montigny vond een van de bewakers ontvankelijk ervoor, en door zijn tusschenkomst was hij in staat weer in aanraking te komen met de buitenwereld. Hij stelde zich in verbinding met zijn mayordomus, die in Segovia was gebleven, en wist met diens hulp meer middelen te vinden om met elkaar in verbinding te blijven. Montigny hield van meet af aan rekening met de mogelijkheid dat de vlucht zijn eenige kans op redding zou blijken te zijn, en door de hulp waarover hij beschikte, smokkelde hij alles wat hij noodig had om zijn ontvluchtingsplan mogelijk te maken, zijn torenkamer binnen. Een ontsnapping binnen door het gebouw heen was ondenkbaar. De eenige uitweg was het torenvenster. Montigny begon met een vijl te laten komen. Het doorvijlen van een van de tralies was echter een hachelijke taak. De gevangene kon betrapt worden terwijl hij er mee bezig was, en de breuken in de tralie konden worden bemerkt bij de contrôle van het verblijf. Het eerste bezwaar werd ondervangen door den kamerdienaar van den heer van Montigny, Artus, een toegewijde, trouwe, dappere man, die bij zijn meester had mogen blijven, en alle ongemakken van de gevangenschap met hem deelde. Deze kamerdienaar leidde in het voorvertrek de aandacht van de bewakers af, door hen gul te onthalen met het overschot van de spijzen van den heer van Montigny, en door vervolgens met hen te dobbelen en te kaarten. In die oogenblikken, waarin Montigny zich onbespied en vrij in zijn bewegingen kon wanen, slaagde hij er in, geleidelijk, een tralie op twee plaatsen door te vijlen. De gleuven vulde hij eerst met | |
[pagina 128]
| |
‘miera’, zooals later in de akte van beschuldiging wordt gezegdGa naar voetnoot1), een soort van hars, om ze voor de bewakers verborgen te houden. Het was evenwel te gevaarlijk de tralie in dezen toestand te laten. Er zouden weken, misschien wel maanden kunnen voorbijgaan aleer het plan tot ontvluchting ten uitvoer kon worden gebracht, dus was de kans groot, dat een ijverige bewaker of de slotvoogd zelf bij een grondige inspectie van de torencel de breuken in de tralie opmerkte. Montigny kwam toen op de listige gedachte de, met onervaren hand lomp doorgevijlde, tralie te laten vervangen. Hij schreef zijn majordomus daarover, en vond gelegenheid hem een stokje te doen toekomen, als model van den vorm en grootte van de tralie. De majordomus liet naar dit model een tralie maken, welke op deskundige wijze door een vakman was doorgevijld. Montigny bevestigde deze tralie in den muur, en nam de andere weg. Alleen een zeer aandachtige, argwanende beschouwing van deze tralie zou tot de ontdekking kunnen leiden, dat er een breuk in was, en dat ze zonder te groote inspanning kon worden weggenomen. De volgende moeilijkheid was hoe de heer van Montigny vanuit het hooggelegen torenvenster den beganen grond zou kunnen bereiken. Volgens een aanteekening aan den kant van den onderschepten brief die voor Montigny noodlottig werd, schijnt hij van plan te zijn geweest zijn beddekoorden te gebruiken om zich naar beneden te laten glijden. In dien brief schrijft de mayordomus: ‘Ik ben bang voor hem (voor Hans, een knecht van den heer van Montigny) bij het in orde brengen van het bed’. Aan den kant is door een andere hand geschreven: ‘De bedoeling zal zijn, dat zij de koorden van het bed wilden gebruiken om naar beneden te glijden’Ga naar voetnoot2). De akte van beschuldiging spreekt echter van een stuk linnen, dat had moeten dienen als middel om naar beneden te glijdenGa naar voetnoot3). Eenmaal op den beganen grond gekomen wachtte den vluchteling een nieuwe moeilijkheid, de hooge muren rondom het kasteel. De kamerdienaar van Montigny heeft daartoe ladders laten maken. Deze ladders, waarvan ook in de akte van beschuldiging sprake is, moeten heel licht zijn geweest en gemakkelijk te hanteeren. Boven- | |
[pagina 129]
| |
dien kunnen zij niet veel plaats in hebben genomen, want de heer van Montigny heeft ze geruimen tijd moeten verbergen in zijn torencel. Gysius zegt van die ladders, dat zij in elkaar konden worden geschovenGa naar voetnoot1). Deze mededeeling stemt met de beschrijving in de akte van beschuldiging overeenGa naar voetnoot2). Het is mogelijk, dat de kok, die ook in het ontvluchtingsplan was betrokken, ze heeft gemaakt. Hoe dan ook, ze moeten stevig, betrouwbaar en licht zijn geweest. Eenmaal buiten het kasteel gekomen wachtte den ontvluchten gevangene de laatste, allergrootste moeilijkheid, hoe uit Segovia de grenzen te bereiken. De afstand naar de Portugeesche grens was korter dan die naar de Spaansche grens, maar gezien de vriendschappelijke betrekkingen van Portugal en Spanje, was het gevaar voor opsporing, achterhaling, gevangenneming en uitlevering in Portugal aanmerkelijk grooter dan in Frankrijk. De heer van Montigny besloot dus naar de Spaansch-Fransche grens te vluchten. Door middel van den mayordomus en een Pool, die in de akte van beschuldiging Juan Anobios wordt genoemdGa naar voetnoot3), werd de uiterst delicate aangelegenheid van de reis door Spanje en het passeeren van de grens geregeld. Deze Pool zou in Hernani wachten, en daar alles voor het passeeren van de grens in gereedheid houden. De heer van Montigny zou, vermomd en doorgaande voor een bediende van Pombreul, zijn mayordomus, in een reiskoets de reis maken. Er zouden enkele dagen met dien tocht gemoeid zijn. Het plan tot ontvluchting was dus tot in onderdeelen uitgedacht en voorbereid. Ruim een maand na de terechtstelling van den graaf van Egmond en den graaf van Hoorne, welke de Spaansche autoriteiten voor den heer van Montigny verborgen hadden willen houden, maar waarvan hij toch op de gebruikelijke manier op de hoogte was gesteld, besloot de gevangene niet langer te wachten, maar zich nu, zoo spoedig mogelijk, door de vlucht in veiligheid te stellen. De waakzaamheid van den slotvoogd was echter verdubbeld. Het | |
[pagina 130]
| |
lag voor de hand, dat de gevangene, indien hij iets had vernomen van de tragische gebeurtenissen in de Nederlanden, voor eigen lot bezorgd, een poging tot ontsnappen zou wagen. Er is echter ook aanleiding om te gelooven, dat er iets van het uitgewerkte plan bekend was geworden. Een plan, waar sedert eenige maanden ettelijke menschen in betrokken waren, kon bezwaarlijk volkomen geheim worden gehouden. Er waren brieven gewisseld, mondelinge boodschappen doorgegeven, opdrachten verleend, er was een komen en gaan geweest, een fluisteren in de gangen en bij deuren, en dit alles moet de aandacht hebben getrokken. Wellicht had men ook den mayordomus van den heer van Montigny, en ander personeel van hem, zooals zijn secretaris die meermalen tusschen Madrid en Segovia heen en weer reisde, laten bespieden. Gysius wijt de ontdekking van het ontvluchtingsplan aan den mayordomus, een zinnelijk man, die tengevolge van zijn omgang met allerlei vrouwen meer dan eens in gebreke is gebleven zijn meester te dienen zooals het betaamde en van hem werd verwacht, en die tenslotte, door een onverantwoordelijke lichtvaardigheid, alles aan het licht heeft doen komen. Het komt ons voor, dat deze verklaring te simpel is. Uit den onderschepten brief blijkt duidelijk, dat degenen die met de bewaking van den heer van Montigny belast waren, argwanend gestemd waren geworden, en dat door schertsende toespelingen hadden laten bemerken. Het vinden van den noodlottigen brief behoeft niet louter aan een toeval te worden toegeschreven. De slotvoogd zal niet alleen uit zorgzaamheid voor het lichamelijk welzijn van den heer van Montigny het brood hebben opengesneden waarin de compromitteerende brief was verborgen. Het is heel wel mogelijk, dat de graaf van Chinchón aan een geheime correspondentie van den gevangene heeft gedacht, en zich de vraag heeft gesteld, of het brood niet een geschikt middel zou zijn om briefjes binnen te smokkelen. Hoe dan ook, het brood dat aan den kamerdienaar van Montigny overhandigd had moeten worden, werd eerst door den graaf van Chinchón of zijn vervanger ‘gekeurd’ of onderzocht, en op dien noodlottigen dag, den veertienden Juli 1563, vond hij er den volgenden, in het Fransch geschreven, brief in. De stuntelig geschreven brief luidt aldus: | |
[pagina 131]
| |
Monseigneur, | |
[pagina 132]
| |
met den postillon terugsturen. Op die manier zullen wij u vervoeren. Onderweg zullen wij wel verder overleggen. Hij is van meening, dat zoo gauw wij in Hernani komen, wij naar San Sebastian moeten gaan, om te informeeren in hoeveel uren wij met een bootje in Saint Jean de Luz kunnen komen. Als wij een bootje van een Franschman mochten vinden, zullen wij, desgewenscht, daarmee den overtocht kunnen maken. Wij zullen niet comfortabel reizen als wij regelrecht met hem gaan, dus als het niet noodig is, zullen wij ons niet van hem bedienen. | |
[pagina 133]
| |
bezorgd naar aanleiding van den kok. Als wij den dag dat wij het plan ten uitvoer brengen hem voor u ergens heen konden sturen, met de opdracht spoedig terug te komen, of hem tegen den middag naar het ‘Bosch’ konden sturen met hetzelfde doel, met het bevel den volgenden morgen terug te komen, zou hij niets vermoeden. U zult dat zelf kunnen overwegen, want het voornaamste van ons plan berust in voornoemde manier van handelen. De rest zal wel in orde komen. | |
[pagina 134]
| |
stipt opvolgt, en dat hij nooit over den Pool rept, want ik heb hem, om hem gerust te stellen, gezegd, dat hij niets van hem weet. Ik heb hem daartoe de opdracht van het begin tot het einde laten zien, en daarmee heb ik hem gerust gesteld. | |
[pagina 135]
| |
ik me niet erg zeker, door dien vervloekten argwaan. Want ik verzeker u, dat zij niet zorgeloos zijn, en dat zij het al hersteld zullen hebben. Het moest er nu nog bij komen, dat zij iets hiervan vermoedden, want dan zou de slotvoogd daar 's nachts een wachtpost zetten, zooals hij dat onlangs heeft gedaan, onder het voorgeven dat zij jacht maakten op een vogel. Dat doen zij maar om zand in de oogen te strooien. Het zou hem weinig moeite kosten een van zijn negers in de nieuwe keuken te laten slapen. Ik zal vanavond om negen uur gaan wandelen tot aan de blinde deur, en ik zal alle drie de punten opnemen. Maar ik zal niet te weten kunnen komen hoe het met den binnenkant is gesteld. Een van de edellieden van don Bernardino zei me gisteren fluisterend, met betrekking tot de paarden, dat men ze me had afgenomen, omdat men bang was, dat op een of anderen dag of nacht de heer op het eene en de knecht op het andere paard de vlucht zou nemen. Ik trek me daar niets van aan. Ook zei hij me, dat als ik wist wat men zooal over mij had gezegd, dat ik ontzet zou zijn. Ik kan niet begrijpen waar dat op doelt. Wat u betreft, u zouden zij geen ander kwaad kunnen doen dan u weer brengen waar u nu bent, maar ik en de anderen zouden verloren zijn. Ik laat het aan u over om te bedenken wat het eind zou zijn. Behalve dezen brief hebben de Spaansche autoriteiten nog de hand weten te leggen op een anderen brief. Deze tweede brief is in het Nederlandsch gesteld. Hij is afkomstig van een bediende van Montigny en gericht aan een anderen bediende, Hans (Hanz) genaamd. Deze tweede brief luidt: Waarde vriend Hans, | |
[pagina 136]
| |
en als je me iets wilt schrijven, zend me dat dan met.....Ga naar voetnoot1) Meer niet. Alleen, dat je goed moet opletten. Onmiddellijk nadat de graaf van Chinchón kennis had genomen van den inhoud van den brief dien hij in het brood had gevonden, bracht hij den koning daarvan op de hoogte. Met hoeveel aandacht Philips den brief heeft gelezen, bewijzen verschillende aanteekeningen aan den kant van zijn hand. De zaak nam nu haar gewone rechterlijke verloop. De gecompromitteerde personen werden ondervraagd en op de pijnbank gelegd. Het geheele plan werd daardoor ontdekt, en al degenen die er op eenigerlei wijze mee betrokken waren, werden opgespoord en gevangen gezet. In een maand tijds was de zaak beslist. Den vijf en twintigsten Augustus schreef Philips aan Salazar, denzelfden rechter van instructie die een half jaar later den heer van Montigny een algemeen verhoor zou afnemen, dat hij het verslag over het proces had ontvangen en kennis had genomen van het vonnis dat over de schuldigen was uitgesproken. De ter dood veroordeelde bedienden van den heer van Montigny - de mayordomus, de kamerdienaar, de secretaris - en de Pool moesten nog niet te recht worden gesteld. Met deze executie moest worden gewacht tot het onderzoek betreffende Montigny was geëindigd, want het was mogelijk, dat zij in eenig punt nog opheldering konden geven. De Spanjaarden, die veroordeeld waren wegens medeplichtigheid aan de voorbereiding van de poging van den heer van Montigny om uit te breken uit zijn | |
[pagina 137]
| |
cel in den toren van het kasteel van Segovia, moesten de straf welke hun was opgelegd onmiddellijk ondergaan. Zij moesten terechtgesteld of naar de galeien worden gezonden, al naar gelang hun vonnis luiddeGa naar voetnoot1). Philips had den hertog van Alva, spoedig nadat het voornemen van den heer van Montigny ontdekt was, daarover geschreven. Deze poging tot ontvluchting zou een punt te meer vormen op zijn akte van beschuldiging. Sedert maanden werkte men in de Nederlanden aan de opstelling van een requisitoir tegen Montigny. Den vierden October 1567 had Alva den koning reeds bericht gezonden van het onderzoek dat tegen Montigny gaande was. Men zocht alle bezwarende gegevens tegen hem bijeen, en men zou de lijst van de aanklachten naar Spanje zenden, om Montigny naar aanleiding daarvan een verhoor te laten afnemen. Philips had na lezing van dezen brief van Alva deze veelbeduidende aanteekening aan den zijkant ervan gemaakt: ‘Laat hij dat sturen, want wij zijn in dezen volkomen onkundig’Ga naar voetnoot2). Het duurde ruim negen maanden eer de hertog van Alva en de rechters die hij zelf daartoe had aangewezen met het onderzoek in zooverre waren gevorderd, dat zij een opsomming konden geven van de klachten welke tegen den heer van Montigny waren ingebracht. Den zes en twintigsten Juli, enkele dagen nadat de poging tot ontvluchting van Montigny was verijdeld, schreef Philips II den hertog van Alva den volgenden brief over den heer van Montigny: Wij hadden den brief dien u ons den negenden Juni betreffende Montigny hebt geschreven reeds ontvangen, en daarna is die van den drie en twintigsten van dezelfde maand gekomen, met de opsomming van de aanklachten welke tegen hem kunnen worden ingebracht. Die aanklachten zijn van dien aard en zoo ernstig, dat er niet veel voor noodig zal zijn om een proces tegen hem aanhangig te maken. En om deze zaak en soortgelijke aangelegenheden af te doen, komt het mij, in overeenstemming met hetgeen gij zegt, het beste voor, dat men daarginds het proces ten einde voert, en dat men | |
[pagina 138]
| |
hier den beschuldigde tot bekentenis brengt, en dat hij volmachten geeft om de zaak verder voor u en de daartoe aangewezen rechters te laten behandelen. Om dat aldus tot stand te brengen zult ge met den eerstvolgenden post het requisitoir in den vereischten vorm moeten sturen aan mijn rechtersGa naar voetnoot1), aan ieder persoonlijk, en aan allen die een rechterlijke functie hebben in mijn verschillende gebiedsdeelen. In dien vorm moet het bedoelde requisitoir worden opgezonden, want als ik mocht zien, dat dat van belang is, zal ik Tisnacq en Hopperus of enkelen van hen opdracht geven hun bemiddeling te verleenen waar zulks noodig is, om blijk te geven van het vertrouwen dat ik in hen stel, en ter meerdere rechtvaardiging van deze zaak. Aan de te lasteleggingen, welke gij hebt opgesomd, moet nog die van de vlucht worden toegevoegd, welke genoemde Montigny voornemens was ten uitvoer te brengen op de manier als gij uit bijgaand verslag kunt zien. Dat verzwaart zijn schuld aanmerkelijk. En daar zijn schuld zoo duidelijk blijkt, hebt gij er wijs aan gedaan tijdig zijn goederen in beslag te laten nemen...Ga naar voetnoot2). Den zesden November 1568 zond de hertog van Alva het requisitoir tegen den heer van Montigny naar Spanje. Het requisitoir was opgesteld in den vorm zooals Philips II had aangegeven. Het richtte zich tot het Hof van Strafzaken te Madrid, het lichaam der ‘Alcaldes de la Casa y corte de Su Majestad’, en alle andere rechterlijke ambtenaren in de gebiedsdeelen van den koning van SpanjeGa naar voetnoot3). De heer van Montigny werd opgeroepen binnen vijftig dagen na den datum van de dagvaarding zich ten overstaan van den hertog van Alva te verantwoorden of gevolmachtigden aan te wijzen. Bij gebreke hiervan zou hij bij verstek worden veroordeeldGa naar voetnoot4). De akte van beschuldiging van den hertog werd vergeleken en aangevuld met die welke onder leiding van Philips in Spanje was | |
[pagina 139]
| |
opgesteld. Met deze vormelijke juridische voorbereidingen waren nog eenige weken gemoeid. Den veertienden Februari kon Philips eindelijk den hertog van Alva berichten, dat de rechter-commissaris Salazar naar Segovia was gegaan om den heer van Montigny een verhoor af te nemen. Deze rechter-commissaris zou dan tevens Vandenesse, die ook in den toren van het alcázar gevangen zat, ondervragen. Simon Renart zou nog moeten wachten, want zijn stukken waren nog niet in gereedheid gebrachtGa naar voetnoot1). Het lot van deze drie beschuldigden zou verschillend zijn. Vandenesse zou zeven jaar lang moeten wachten eer de poorten van zijn gevangenis weer zouden worden ontsloten. Simon Renart zou zes jaren in onzekerheid blijven, totdat de dood hem bevrijdde. Montigny zou het hardste lot te dragen hebben. Hij zou, met behoud van den schijn van het Recht, in de eenzaamheid van zijn kerker worden gewurgd. |
|