Montigny. Afgezant der Nederlanden bij Philips II
(1941)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 26]
| |
Hoofdstuk II.
| |
[pagina 27]
| |
wisseling met den koning. Zij schreef Philips, dat het voor den goeden gang van zaken in de Nederlanden noodig was, dat men Montigny belette uit Spanje brieven te verzenden. De landvoogdes motiveerde deze raadgeving door te zeggen, dat berichten van Montigny uit Spanje over het niet vlotten der besprekingen, tengevolge van den onwil van den koning om op eenig punt toe te geven, aanleiding zouden kunnen zijn tot openlijken opstand van de ontevredenen. Zij vreesde, dat indien het in de Nederlanden bekend werd, dat ook de missie van Montigny tot niets leidde, de rust en orde niet langer te handhaven zouden zijn. De markies van Bergen had iets van dien aard voorzien. Hij had verklaard, dat een zending als de hunne reeds in beginsel tot mislukking was gedoemd, indien de koning niet vooruit reeds de verzekering gaf de vereischte maatregelen betreffende de grieven te nemen. Wilde de koning dat niet doen, dan weigerde hij zich voor zulk een opdracht beschikbaar te stellen... Uit den toon van de brieven, welke Montigny in de volgende maanden aan de landvoogdes heeft geschreven, mag men afleiden, dat hij de dubbelhartigheid van haar handelwijze ten opzichte van hem niet heeft doorzien. Had hij den aard van de geheime briefwisseling van Margaretha van Parma met Philips II gekend, of slechts het bestaan ervan vermoed, dan zou hij allicht ook meer bedacht zijn geweest op het spionneerend nagaan van zijn gangen en het afluisteren en kwaadwillig overbrieven van zijn woorden. Dit geldt in het bijzonder zijn reis naar Spanje over Frankrijk. Op zijn doorreis door Frankrijk bracht Montigny een bezoek bij Anne de Montmorency, den ‘connétable’, het hoofd van zijn geslacht. Anne de Montmorency woonde toen in Ecouen, in een op een heuvel gebouwd kasteel, dat kort te voren volgens het ontwerp van Jean Bullant was gebouwd. Dit kasteel, dat later aan de Condé's heeft toebehoord, bestaat nog, en is overgegaan in het bezit van het Legioen van Eer. Anne de Montmorency, ‘Grand maître de France’, pair, maarschalk, connétable, en sinds 1551 verheven tot de hertogelijke waardigheid, was verwant met admiraal de Coligny, die zijn neef, ‘oomzegger’, was. Het is begrijpelijk, dat het oponthoud van Montigny te Ecouen, ten huize van den connétable, spoedig te Brussel en te Madrid is | |
[pagina 28]
| |
gerapporteerd, en ongunstig is uitgelegd, omdat Montigny aldaar vijanden van Spanje zou hebben ontmoet en besprekingen met hen zou hebben gehad. In het requisitoir van den hertog van Alva heeft deze dit bezoek van Montigny tot een punt van beschuldiging gemaakt, en bij zijn verhoor in de gevangenis te Segovia is op dit punt nader ingegaanGa naar voetnoot1). Montigny heeft een zeer aannemelijke en voor de hand liggende verklaring voor zijn bezoek aan den hertog van Montmorency gegeven. Hij was als kind eenige jaren bij hem in huis geweest, voor zijn opvoeding, en hij had hem op zijn doorreis naar Spanje simpel een familiebezoek gebracht, omdat Ecouen op den weg naar Parijs lag. Het was zijn bedoeling geweest daar te overnachten, om den volgenden dag tijdig bij den Spaanschen gezant te Parijs, don Francisco de Álava te komen, met wien hij den maaltijd zou gebruiken. De connétable en zijn vrouw hadden hem echter gevraagd ook den volgenden dag te blijven, omdat het Paaschfeest was. Montigny had gemeend deze uitnoodiging te moeten aannemen, al was het alleen om zijn familieleden te overtuigen, dat hij geloovig katholiek was. Hij vermoedde namelijk, dat zij daaraan twijfelden. De connétable vroeg het hem zelfs nadrukkelijk, en Montigny had hem dat even nadrukkelijk verzekerd. Den volgenden dag had hij met den connétable en zijn echtgenoote de mis bijgewoond, en met drie zoons van hen in de processie meegeloopenGa naar voetnoot2). Verder was er alleen over familieaangelegenheden gesproken, en over de schotwond die de connétable kort te voren had opgeloopen. Daags daarna was Montigny naar Parijs gegaan, waar hij bij den Spaanschen gezant had gegeten. In den namiddag had de connétable hem laten afhalen, want zij hadden afgesproken gezamenlijk hun opwachting te gaan maken bij de koninklijke familie, die aan Montigny haar groeten wilde meegeven voor den koning van Spanje. In de woning van den connétable te Parijs had hij een aantal aanzienlijke persoonlijkheden ontmoet, met wie hij had gegeten en | |
[pagina 29]
| |
beleefde conversatie had gevoerd. Den dag daarna was hij met den connétable, zijn zoons, neven, andere bloedverwanten en vrienden naar St. Cloud gegaan, waar hij den koning en de koningin van Frankrijk had begroet. Hij had met de koninklijke familie de mis bijgewoond, en was daarna vertrokken, om bij den Spaanschen gezant te eten. Vervolgens was hij naar Spanje doorgereisd. Montigny heeft bij zijn verhoor nadrukkelijk ontkend ten huize van den connétable te Ecouen of te Parijs iets anders dan beleefde conversatie te hebben gevoerdGa naar voetnoot1). In Brussel was gemeld, dat hij zich met eenigen ophef had geuit over de flinke ruitermacht welke zijn broer, de graaf van Hoorne, en de andere edelen van de ligue gereed hadden staan, om, zoo noodig, in Frankrijk de Hugenoten te gaan helpen. Ook zou hij zich smalend hebben uitgelaten over de Spaansche macht, die, volgens hem, bij een mogelijk uitbreken van de vijandelijkheden in de Nederlanden, niet toereikend zou zijn om het gezag te handhaven. De beteekenis van het bezoek van den heer van Montigny te Parijs is nog onvoldoende belicht. Tusschen de verklaringen van hemzelf en de beschuldigingen van Spaansche zijde blijft een ruime speelruimte voor het maken van gissingen. De connétable was zelf te nauw betrokken bij de groote politieke en religieuze vragen welke Europa in beroering brachten, en hij had een te groot aandeel genomen in den strijd tegen Spanje en in de binnenlandsche onlusten in Frankrijk, dan dat gedurende een bezoek van eenige dagen het gesprek met hem en zijn naaste omgeving niet naar de actueele kwesties zal zijn heengeleid. Dit te meer omdat Montigny, een der leidende persoonlijkheden uit de Nederlanden, als afgevaardigde naar Spanje ging, om met Philips onderhandelingen te gaan voeren over problemen waarvan allen vervuld waren. Het antwoord dat Montigny desbetreffend aan zijn rechters heeft gegeven, behoeft natuurlijk niet als de eenig juiste verklaring van zijn bezoek aan den connétable te worden beschouwd, hoe aannemelijk zijn verklaringen overigens ook klinken mogen. Montigny heeft slechts een elegant geformuleerde ontkenning | |
[pagina 30]
| |
gegeven. Hij heeft, zooals hij met andere beschuldigingen heeft gedaan, iets dat tot een zware aanklacht was opgeblazen, tot iets onbeduidends en alledaagsch gemaakt. Het is waarschijnlijk, dat Montigny van zijn doorreis door Frankrijk heeft willen gebruik maken om eenige ruggespraak te houden met voormannen uit den strijd tegen de Guises, met Hugenoten zoowel als met katholieken. Ten huize van den connétable heeft hij daar gelegenheid toe gevonden, zonder dat dit de aandacht trok of argwaan behoefde te wekken. Aan tafel, of op een wandeling door de tuinen van Ecouen, waarop Anne de Montmorency trotsch was, konden onder het mom van beleefde conversatie belangrijke punten worden aangeroerd. Vervolgens vond de connétable gelegenheid om in zijn woning te Parijs allerlei voorname persoonlijkheden uit adellijke en kerkelijke kringen tot een maaltijd uit te noodigen, en Montigny met hen ‘de conversatie’ te laten voortzetten.
Den zeventienden Juni kwam Montigny in Madrid aan. De koning toonde een ongewone bereidwilligheid om hem in audiëntie te ontvangen. Het was gewoonlijk nogal bezwaarlijk om tot den koning te worden toegelaten. Het stijve, formalistische, tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkte hofceremonieel, vormde een soort van staketsel rondom den persoon van den koning. Philips II, die uit politieke overwegingen en uit godsdienstig-psychologische redenen aan de koninklijke waardigheid grooten luister en een bijna religieus-majesteitelijk karakter wilde verleenen, was slechts langs een hiërarchischen weg van plechtigheden te genakenGa naar voetnoot1). De heer van Montigny behoefde echter niet lang te wachten. Den dag na zijn aankomst werd hij reeds door den koning ontvangen. De tegenstelling tusschen de plechtstatigheid van het ceremonieel rondom Zijne Majesteit, en de soberheid van de werkkamer en het persoonlijk voorkomen van den koning kan niet nagelaten hebben den Nederlandschen edelman te treffen, die in de traditie van het Bourgondische prachtvertoon - waarvan het Spaansche hofceremonieel een erfgoed was - was groot gebracht. Philips ontving den Nederlandschen afgevaardigde in den na- | |
[pagina 31]
| |
middag, alleen. Het onderhoud was zonder getuigen, en duurde volle twee uren. Den volgenden dag werd Montigny opnieuw door den koning ontvangen, en dit tweede bezoek duurde eveneens twee uren. De koning stelde Montigny vragen over den toestand in de Nederlanden, en over de wordingsgeschiedenis van de onrust en de ontevredenheid welke er op dat oogenbilk heerschten. Montigny overhandigde den koning zijn geschreven instructies en andere bescheiden over den toestand in de Nederlanden, en lichtte die toe. Hij drong daarbij aan op een spoedige oplossing van de nijpende vraagstukken, omdat dit van het hoogste belang voor het land was. Montigny wees daarbij ook op de wenschelijkheid van de overkomst van Philips zelf, omdat de persoonlijke tegenwoordigheid en het gezag van Philips meer zouden kunnen uitrichten dan alle schriftelijke besluiten en bepalingen, en de tusschenkomst van ondergeschikte autoriteiten. De koning gaf ten antwoord, dat hij in al de ter sprake gebrachte punten zou voorzien. Montigny heeft daarna nog gesproken van den indruk dien men in de Nederlanden had, dat de koning een aantal menschen aldaar niet goed gezind was, als gevolg ook van de onjuiste inlichtingen, welke hij over hen had ontvangen. Philips loochende dat. Hij zei, dat deze opvatting op een vergissing berustte, en dat hij over de edelen heel tevreden en voldaan was. Zij die het tegendeel beweerden, deden hem, den koning, een grooten ondienst. Niemand had hem in ongunstigen zin over een der Nederlandsche edelen ingelicht... Philips gaf dan ook niet in het minst blijk van eenige ontevredenheid of ergernis jegens Montigny zelf, of een van de andere Nederlandsche edelen en zijn overige onderdanen alhier. Montigny heeft de plechtige verzekeringen van den koning geloofd, en hij heeft, naar het schijnt, op dat oogenblik geen vermoeden gehad, dat Philips, op grond van een aantal brieven uit de Nederlanden, in hem een van de hoofdaanstichters tot afval van het katholicisme en tot opstandigheid tegen Spanje zag. In goed vertrouwen schreef Montigny eenige weken later nog aan de landvoogdes, dat de koning hem zoo welwillend en minzaam tegemoet was gekomen, en dat hij zijn onderdanen in de Nederlanden zoo'n goed hart toedroeg... Montigny weet geen woorden | |
[pagina 32]
| |
te vinden om de goedgunstigheid en de bereidwilligheid van den koning jegens hem te prijzen...Ga naar voetnoot1) Philips was uiterst bekwaam in het verbergen van zijn gevoelens en gedachten, en Montigny heeft dit spel van dissimulatie van de ware gezindheid van den koning niet doorzien. Terwijl hij nog in allen ernst en goed vertrouwen bij Philips er op aan drong, zoo spoedig mogelijk de noodige maatregelen te nemen voor het herstel der rechtszekerheid in de Nederlanden, door de matiging van de strekking der plakkaten, uitte Philips zich in zijn brieven aan de landvoogdes uiterst ironisch over deze matiging en de vreugde over het vooruitzicht van het tot stand komen daarvan. Na deze beide eerste bezoeken van Montigny bij den koning, werd hij nog eenige malen ontvangen, maar ondanks al zijn aandringen op het nemen van beslissingen, kreeg hij slechts ontwijkende antwoorden te hooren. Philips zou alles in overweging nemen... Het was van het grootste belang, dat er niets overhaast geschiedde... Te zijner tijd zou alles terecht komen... Overeenkomstig den raad, welken de landvoogdes hem had gegeven, poogde Philips het verzenden van brieven door Montigny te beletten. Zelfs brieven over zijn aankomst te Madrid en zijn ontvangst ten paleize mochten niet worden verstuurd. Montigny vond evenwel gelegenheid om via Burgos, een stad waarmee de Nederlanders reeds eeuwen handelsbetrekkingen onderhielden, brieven naar Brussel te verzenden. Den vijf en twintigsten Juli verliet Philips Madrid, met als bestemming het zoogenaamde Bosch van Segovia. Hiermee wordt bedoeld El Valsain, een koel, boschrijk oord in de provincie Segovia, waar een geliefd zomerverblijf lag van de koninklijke familie. Philips had in dit zomerverblijf den Raad van State bijeengeroepen, ten einde gemeenschappelijk te overleggen wat de doeltreffendste maatregelen zouden zijn om in de Nederlanden het gezag van de Kroon te handhaven, en de rust en de openbare orde te herstellen. De binnenkomende brieven over den toestand in de Nederlanden waren zorgwekkend. Montigny, die gelegenheid had gevonden om vanuit Medina del | |
[pagina 33]
| |
Campo een brief naar Brussel te verzenden, schreef den een en twintigsten Juli, kort na zijn aankomst te El Valsain, dat de koning heel getroffen en geërgerd was over het verslag van de landvoogdes aangaande de toenemende onrust en verwarring in de NederlandenGa naar voetnoot1). De Raad van State hield in die tweede helft van Juli talrijke vergaderingen. Hopperus schrijft, dat de leden van den Raad, die in Segovia onderdak hadden gevonden, om den anderen dag naar den koning gingen, en La Loo, de secretaris van den graaf van Hoorne, die toen voor de regeling van zaken van zijn meester in Spanje was, spreekt ook van vergaderingen om den anderen dagGa naar voetnoot2). De Consejo de Estado, de Raad van State, was het hoogste regeeringsorgaan in Spanje, en was bestemd voor de regeling van de buitenlandsche zaken. Ten tijde van Karel V hadden daar ook niet-Spanjaarden zitting in gehad, soms zelfs in overwegende mate, maar nadat Philips aan het bewind was gekomen, was het lidmaatschap ervan, overeenkomstig de Spaansch-centraliseerende regeeringsnormen van Philips, hoofdzakelijk tot Spanjaarden beperkt. De leden werden door den koning benoemd, en hun aantal was niet wettelijk vastgesteld. De koning was, in naam, voorzitter ervan, maar hij woonde de vergaderingen zelden bijGa naar voetnoot3). Door de absolutistische tendenzen van Philips II, die zich steeds meer lieten gelden, was de beteekenis van den Raad van State voor het eigenlijke regeeringsbeleid zeer verminderd. In deze critieke jaren werden de besprekingen in den Raad van State beheerscht door het politiek antagonisme van Ruy Gómez, het hoofd van de zoogenaamde vredespartij, en den hertog van Alva, den leider van de agressieve, onverzoenlijke groep. De onderhandelingen over de Nederlandsche aangelegenheden begonnen in de tweede helft van Juli, na aankomst van den koning in het ‘Bosch van Segovia’, maar, getrouw aan zijn gewoonte, was Philips niet bij de vergaderingen aanwezig. Alleen de besprekingen | |
[pagina 34]
| |
van den twee en twintigsten Juli heeft hij, volgens La Loo, bijgewoond. De drie Nederlandsche deskundigen en overheidspersonen, Tisnacq, Courteville en Hopperus, waren uitgenoodigd om zitting te nemen, maar de heer van Montigny kreeg geen uitnoodiging om de vergaderingen bij te wonen. Montigny achtte zich daardoor beleedigd. Hij meende als afgevaardigde van de Nederlanden en als ridder van het Gulden Vlies te mogen verwachten, dat hij tot het bijwonen van de besprekingen van den Raad van State over de Nederlandsche aangelegenheden zou worden uitgenoodigd. La Loo schrijft, dat Montigny den drie en twintigsten Juli in (de stad) Segovia kwam, heel ontevreden over het feit, dat de koning hem geen toegang tot de bijeenkomsten van den Raad van State had verleendGa naar voetnoot1). Tisnacq en Hopperus waren insgelijks van meening geweest, dat het van belang was den Nederlandschen afgevaardigde tot de vergaderingen van den Raad van State toe te laten, en zij hadden er bij den koning sterk op aangedrongen. Het had hun echter niet gebaat. Philips was tegen de aanwezigheid van den heer van Montigny in den Raad van State gekant geblevenGa naar voetnoot2). Voor de Raad van State de besprekingen over den toestand in de Nederlanden tot een eind had kunnen brengen, en een advies aan den koning kon geven betreffende de richtlijnen van de gewenschte politiek aldaar, stelde Montigny een uitvoerige ‘memorie’ op over de bekende hoofdpunten van de zaken waar het over ging. Deze ‘memorie’ is van den twintigsten Juli, en zij betreft de Inquisitie, waarvan de afschaffing wordt verzocht, de matiging in de strafrechterlijke bepalingen nopens de aanhangers van de Nieuwe Leer (de zoogenaamde plakkaten), de verbetering van den toestand in de financiën, door een krachtige subsidie van uit Spanje, en ten slotte, de gewenschtheid van een verbeterde verhouding van den koning tot den prins van Oranje, omdat diens gezag in de Nederlanden en daarbuiten bijzonder groot was, en zijn diensten voor het herstel van de orde van buitengewoon gewicht waren. | |
[pagina t.o. 34]
| |
Detail uit de gebrandschilderde ramen van de Gebr. Crabeth in de Sint Janskerk, Gouda.
Margaretha van Parma. | |
[pagina 35]
| |
Den zes en twintigsten Juli ontbood Philips den Raad van State bij zich, om te vernemen tot welke beslissingen de Raad was gekomen, en welk advies hem zou worden voorgelegd. De conclusies waartoe de leden van den Raad en de drie Nederlandsche deskundigen gedurende die dagen van beraadslagingen waren gekomen, worden door Cabrera de Córdoba kort en overzichtelijk samengevat. Cabrera de Córdoba is, met alle gebreken die geschiedschrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw hebben, een der beste bronnen uit den tijd van Philips II, omdat hij gedurende de jaren dat hij, buitenslands en in Spanje, in dienst van den koning stond, in de gelegenheid is geweest om, uit de eerste hand, gegevens te verzamelen voor het historisch overzicht dat hij voornemens was te schrijven. Altamira noemt hem een der eerste geschiedschrijvers van den modernen tijd, in zooverre zijn werk ook beteekent een ‘exteriorización doctrinal’ van een nieuwe en wijde visie op de ontwikkeling der volken, in zooverre daar de verschillende krachten, welke tot de ontplooiing van de bijzondere politieke en cultureele geaardheid bijdroegen, worden onderscheidenGa naar voetnoot1). Het verslag, dat Cabrera de Córdoba van deze zittingen van den Raad van State geeft, komt in hoofdzaken overeen met andere gegevens uit dien tijd, met die van Hopperus bijvoorbeeld. Het advies van den Raad aan den koning was, ten eerste, zelf naar de Nederlanden te gaan, om met zijn persoonlijk gezag de orde te herstellen; ten tweede, de ontbinding van alle verbonden en vereenigingen; ten derde, een innerlijk, kerkelijk herstel om aan den drang tot hervorming toe te geven en de aanleiding tot vele klachten weg te nemen; ten vierde, eenige matiging in de gestrengheid van de plakkaten; ten vijfde, de noodige voorzieningen in het binnenlandsch bestuur, vooral ter wering van corruptie in de rechtsbedeeling en de financiën; ten zesde, handhaving van de Inquisitie, maar met een minder straf en onmeedoogend karakter; ten zevende, geen afkondiging van algemeene amnestieGa naar voetnoot2). Philips nam ten opzichte van de hoofdpunten van dit advies de volgende beslissingen: | |
[pagina 36]
| |
De zoogenaamde Apostolische Inquisitie zou worden opgeheven. Nu de uitoefening van de jurisdictie van de nieuwe bisschoppen verzekerd was, kon de Apostolische Inquisitie plaats maken voor de episcopale. De plakkaten zouden een gematigd karakter kunnen krijgen, mits daartoe een ander, en passender, ontwerp dan het ingediende aan hem ter beoordeeling werd voorgelegd. De landvoogdes zou worden gemachtigd een algemeene kwijtschelding van straf af te kondigen, welke zoowel zou gelden voor de leden van het Verbond der Edelen als voor al degenen die op eenigerlei manier in strijd met de edicten betreffende den godsdienst hadden gehandeld, behalve de reeds veroordeelden. De koning herhaalde bovendien zijn toezegging van zijn overkomst naar de Nederlanden, welke spoedig te verwachten zou zijn. Op zijn laatst in de lente van het volgende jaar. Indien deze besluiten niet ten gevolge hadden dat de rust aanstonds weerkeerde in het land, zou de koning van de gewapende macht gebruik maken, en haar versterkenGa naar voetnoot1). Den zelfden dag dat Philips dit besluit nam, liet hij den heer van Montigny bij zich komen, om het hem mee te deelen. La Loo geeft in zijn brief aan den graaf van Hoorne een levendige beschrijving van de wijze waarop dit geschiedde, en hoe gegriefd Montigny over dezen gang van zaken was. Montigny had er geen vrede mee kunnen vinden, dat de beraadslagingen, het opstellen van het advies en het nemen van het besluit over zijn hoofd heen waren gebeurd, en dat men hem, den afgevaardigde van de Nederlanden, die als eerste diende te worden gehoord, ter zijde had gelaten. Het kwetste hem, in zijn gevoel van eigenwaarde, als aanzienlijk Nederlandsch regeeringspersoon, als Vliesridder, en als woordvoerder van de belangen van zijn land en volk. Toen de koning den heer van Montigny had uiteengezet tot welk besluit hij was gekomen, en welke overwegingen hem daarbij hadden geleid, gaf de Nederlandsche afgevaardigde hem zoo openhartig zijn meening daarover te kennen, dat de koning een kleur kreegGa naar voetnoot2). Hij zei hem, dat dit besluit een verkeerde uitwerking moest hebben. Hij, Montigny, was overtuigd, dat dit besluit tot den ondergang van | |
[pagina 37]
| |
de Nederlanden moest leiden, en hij verzekerde den koning, dat geen van de edelen bij de landvoogdes zou blijven, maar dat zij zich op hun goederen zouden terugtrekken. Het was, zoo vervolgde Montigny, duidelijk te zien, dat de koning zich weinig liet gelegen liggen aan dat lapje grond, hetwelk van weinig beteekenis scheen in zijn uitgestrekte rijk...Ga naar voetnoot1). Nu was het dan toch gebleken, dat de Nederlandsche edelen gelijk hadden, toen zij vermoedden, dat de koning geen vertrouwen in hen stelde, want anders zou hij niet zoo'n noodlottige beslissing hebben genomen. Hij wilde wel gelooven, dat de koning werkelijk voornemens was om naar de Nederlanden te gaan, maar als hij dat bezoek uitstelde tot het volgende voorjaar, dan zou er in dien tijd heel wat onheil kunnen gebeuren, afgezien van het feit, dat er tegen dien tijd allerlei bezwaren tegen die reis zouden kunnen komen, door moeilijkheden van anderen aard... Dat voortdurende uitstel en het uitblijven van de noodzakelijke maatregelen had reeds zooveel kwaad gesticht, en het zou de zaken nu nog een te ernstiger wending laten nemen... Montigny zei den koning verder onomwonden, dat hij niet kon begrijpen wie hem zulk een slechten raad had gegeven... Zijn verblijf in Spanje was nu niet langer noodig ...Hij kon hier den koning evenmin van dienst zijn als de andere edelen in de Nederlanden dat in deze omstandigheden zouden kunnen doen... Hij zag zich dus genoodzaakt den koning om toestemming tot vertrek te vragen... De koning probeerde den ernst van de zaak te bemantelen. Hij gaf Montigny ten antwoord, dat hij hem de gevraagde toestemming om naar de Nederlanden terug te gaan zou geven, en verder deed hij nog eenige vage verzekeringen van zijn waardeering voor de trouwe diensten van de Nederlandsche edelen. Na dit onderhoud met den koning ging Montigny naar Ruy Gómez, die vanwege zijn tot verzoening en bemiddeling neigende politiek in de Nederlanden zeer gezien was. Montigny mocht dus verwachten, dat deze gang van zaken ook voor Ruy Gómez een teleurstelling was. Het besluit van den koning, dat tot het uitbreken van vijandelijkheden moest leiden, beteekende een nederlaag voor Ruy Gómez, en een overwinning voor de agressieve groep, onder leiding van den hertog van Alva. Ruy Gómez had echter het ver- | |
[pagina 38]
| |
trouwen van den koning, en zoolang het nog niet tot een open strijd was gekomen, kon Ruy Gómez misschien door zijn invloed op den koning nog een wederopvatting van de onderhandelingen bewerkstelligen. Montigny sprak zich tegen Ruy Gómez in soortgelijke bewoordingen als hij tegen den koning had gebruikt over de noodlottige beslissing uit. Hij voegde daar, bitter gestemd door de gevaren voor zijn vaderland welke hij zag, nog aan toe, dat hij niet geloofde, dat de koning katholiek was, omdat hij zooveel millioenen zielen in gevaar brachtGa naar voetnoot1).
Op een afstand van bijna vier eeuwen, waardoor wij de verhoudingen des te beter kunnen zien en in het licht van de historische ontwikkeling de gebeurtenissen des te beter kunnen beoordeelen, moet ons een groot gevoel van bewondering voor Montigny vervullen. In het bewustzijn van zijn vaderland met zijn beste krachten te moeten dienen, en sterk in het besef van uit naam van honderdduizenden te spreken, heeft hij het gewaagd den grootsten monarch van dien tijd rustig en vol zelfvertrouwen tegemoet te treden, om hem van een noodlottig besluit af te houden. Hij heeft daarbij openhartig, van man tot man, gesproken, en op de groote gevaren gewezen, welke in een onoordeelkundig genomen of door partijdigheid ingegeven beslissing besloten lagen. Zelden, zoo ooit, zal in de geheele regeeringsperiode van Philips II iemand het hebben gewaagd den monarch, die naar de wereldheerschappij streefde en meende daartoe geroepen te zijn, zoo vrij, zoo onverholen, de waarheid te zeggen, en hem onder de oogen te brengen, dat hij, uit machtsbegeerte, het welzijn van een land en een volk dreigde te vernietigen. Het is ook merkwaardig te zien hoe Montigny, die een man van godsdienstige en zedelijke overtuiging was, de politieke leuze van Philips van zijn inhoudswaarde ontdeed, door haar aan de daarin met veel ophef verkondigde beginselen te toetsen. | |
[pagina 39]
| |
Philips II, die de Geschiedenis is ingegaan als de kampioen van het katholieke geloof, en tot op heden door velen als zoodanig wordt beschouwd en zelfs verheerlijkt, werd door Montigny ontmaskerd. Montigny doorzag het misleidende karakter van de zoogenaamde religieuze of ideologische politiek van Philips II, en hij schroomde niet hem dit onomwonden te zeggen. De tegenstelling is treffend, en bevat een diepe, historische leering. De man, die doorging voor den ‘strijder van de katholieke Christenheid’, wordt door den man, die onder verdenking stond van protestantsche opvattingen of neigingen te hebben, aan zijn met veel gerucht geproclameerde beginselen gemeten, en... de verloochenaar ervan in de practijk wordt aangetoond. De gevolgtrekking waartoe Montigny in zedelijke verontwaardiging kwam, is door critisch historisch onderzoek bevestigd, waarbij men ten opzichte van Philips II tot dezelfde conclusie is gekomen als Machiavelli kwam met betrekking tot Ferdinand den Katholieke, namelijk, dat de religieuze ideologie slechts moest dienen ter bemanteling van de eigenlijke politieke doeleinden, en tot bezieling van de groote menigte, welke voor die werkelijke politieke doeleinden koel en onverschillig zou zijn geblevenGa naar voetnoot1).
Den tweeden Augustus, bijna een week na het onderhoud dat hij met den koning en Ruy Gómez had gehad, begreep Montigny, dat zijn woorden niet den minsten indruk hadden gemaakt, of zeker niets hadden uitgewerkt. Ten overstaan van de feiten moest hij erkennen, dat zijn missie als afgevaardigde van de Nederlanden mislukt was. Hij zond een verslag van zijn besprekingen met den koning en met Hopperus, den zegelbewaarder, naar de landvoogdes, en deelde haar tevens mee, welke bezwaren hij tegen het besluit van den koning had ingebracht, zonder dat dit iets had mogen uitrichten. Montigny had voor zichzelf, met eenige bitterheid, moeten bekennen, dat hij in de verdediging van de Nederlandsche belangen alleen had gestaan. | |
[pagina 40]
| |
De Nederlandsche raadgevers van den koning in Spanje, Tisnacq, de voorzitter van den ‘Consejo de Flandes’, den Raad van Nederlandsche zaken, Hopperus, de ‘guarda del sello de Su Majestad’, de koninklijke zegelbewaarder, en de secretaris Courteville waren, naarmate de houding van Philips duidelijker afwijzend was geworden met betrekking tot de verzochte verbeteringen en voorzieningen in de Nederlanden, meer en meer op een afstand gebleven van den Nederlandschen afgevaardigde, en zij hadden hem niet meer in zijn bemoeiingen gesteund. Den eersten Augustus, daags voordat de heer van Montigny zijn rapport aan de landvoogdes zond, haar zijn officieele terugroeping als afgezant verzocht, en over het gemis aan steun van de Nederlandsche raadgevers van den koning klaagde, was hij door Hopperus ten eten genoodigd, tezamen met den graaf van Lalaing, die ook te Segovia vertoefde. Aan tafel kwam het tot een twistgesprek van Montigny met Tisnacq, waarbij niet alleen de slagvaardigheid en vastberadenheid, maar ook de geprikkelde stemming van Montigny duidelijk tot uiting kwam. Tisnacq gaf zijn afkeuring van de handelwijze van den Nederlandschen adel te kennen. Hij zei, dat de edelen, in plaats van het Smeekschrift aan te bieden, beter zouden hebben gedaan als zij den koning hadden verzocht de bepalingen van het Concilie van Trente streng te handhaven in de Nederlanden. Deze opmerking was een simplistische voorstelling van de Nederlandsche aangelegenheden, en een kleineering van degenen die voor het belang van hun land en volk, in geestelijken en maatschappelijken zin, waren opgekomen. Montigny wees er Tisnacq op, dat hij beter op zijn woorden moest letten, omdat hij, Montigny, tot den Nederlandschen adel behoorde, en dat overigens een groot aantal edelen niet bij de aanbieding van het Smeekschrift betrokken was. Afgezien nog van de vraag of het Smeekschrift der Edelen op zichzelf genomen goed of verkeerd was, moest iemand als Tisnacq er zich van onthouden een algemeen oordeel over den Nederlandschen adel uit te spreken, want als hij meende, dat hij daartoe gerechtigd was, dan was het ook geoorloofd hem, Tisnacq, schuldig te achten voor hetgeen ‘het gemeene volk’ deed, want daar behoorde hij toe. De ergernis van den man van hooge geboorte, die zich aan het | |
[pagina 41]
| |
algemeene welzijn wijdde, over den parvenu, die slechts de woorden sprak van dengene van wiens gunsten hij leefde, komt in deze opmerking van den heer van Montigny duidelijk uit. Na deze scherpe terechtwijzing bleef Tisnacq eenigen tijd beschaamd zwijgen. Een poosje later meende hij een gelegenheid te zien om revanche te kunnen nemen, en hij bracht het gesprek op den verkoop van abdijen van eenigen tijd te voren. Hij zei, dat de landvoogdes hem de opbrengst ervan had gemeld. Montigny, die begreep waarop de opmerking over de opbrengst van die abdijen doelde, legde hem toen weer het zwijgen op, door te zeggen dat ten tijde van den verkoop van die kerkelijke goederen Margaretha van Parma niet van de juiste toedracht der zaken op de hoogte was, want dat degene die in werkelijkheid de bestuurder des lands was, kardinaal Granvelle was, en deze hield de waarheid van hetgeen er gebeurde voor anderen verborgen. Montigny wendde zich daarna ook tot Hopperus, en zei tegen de beide Nederlanders, als een bestraffing voor hun onwaardig gedrag gedurende de periode van zijn gezantschap: ‘U waart geen van beiden dienaren des konings, maar dienaren van den genoemden kardinaal’. Instrumenten dus, meer niet. Zonder besef waarvoor zij werden gebruikt, noch door wienGa naar voetnoot1). Het was niet de eerste maal dien dag dat de heer van Montigny zijn opgekropt gemoed lucht had gegeven. Dien morgen had hij eveneens een gesprek gehad met den hertog van Alva. Het was bekend, dat Alva voor het nemen van energieke maatregelen was in de Nederlanden, en iemand als Montigny wist evengoed als de prins van Oranje wat er van Alva in dezen te verwachten was, indien hij belast werd met het herstellen van het Spaansche gezag. Tot dien morgen hadden zij het vermeden over de staatszaken en de aangelegenheden in de Nederlanden te spreken. Nu, den eersten Augustus, een paar dagen nadat de Raad van State een advies had uitgebracht dat in den geest van Alva was, en dat door den koning was aanvaard, vroeg deze den heer van Mon- | |
[pagina 42]
| |
tigny plotseling, op den man afGa naar voetnoot1), wat zijn meening over dat advies was. Montigny zei hem dat ronduit, en hij zei hem insgelijks, dat hij den koning eveneens openhartig zijn oordeel erover had meegedeeld. Hij hield het besluit van den koning voor onjuist, en als goed onderdaan en als Nederlander had hij dat den koning te verstaan gegeven. Hij ontveinsde zich echter niet, dat de koning zou doen wat hij van plan was. Koningen hebben nu eenmaal de macht te gebieden wat hun zint. Niemand kon hun dat beletten. Alva bracht het gesprek toen op den prins van Oranje, en zei, dat deze beter naar Antwerpen had kunnen gaan om den koning ten dienste te kunnen zijn, dan zich op zijn goederen terug te trekken. Montigny antwoordde daarop, dat de hertog van Alva slecht ingelicht was over de omstandigheden en de beweegredenen van dit zich terugtrekken van den prins van Oranje. Verder wees hij op het voorbeeld van zijn broer, den graaf van Hoorne, die zich eerst eveneens op zijn goederen had teruggetrokken, uit overwegingen van zuinigheid na de groote onkosten van zijn reis naar Spanje en zijn verblijf te Brussel, en toch, ondanks dit en in weerwil van zijn geschokte gezondheid, naar Antwerpen was gegaan, omdat hij van gedachte was, dat zijn aanwezigheid daar troebelen kon voorkomen. Alva zei toen, dat de graaf van Hoorne spoedig gelegenheid zou krijgen om den koning nog grooter diensten te bewijzen, en dat hij in hem een goed vriend had... De koning had eveneens alle vertrouwen in den graaf van Hoorne, want bij zijn overtocht over zee naar de Nederlanden zou hij zijn leven en welzijn aan Hoorne als admiraal in handen geven... Alva verzocht Montigny deze mededeeling als vertrouwelijk te beschouwenGa naar voetnoot2). Montigny had er in zijn schrijven aan de landvoogdes bij haar op aangedrongen, dat zij hem onverwijld zou terugroepen. Hij mocht verwachten, dat deze officieele terugroeping van den afgevaardigde door de landvoogdes van de Nederlanden Philips zou bewegen de gevraagde en toegezegde toestemming om te vertrekken, te verleenen. | |
[pagina 43]
| |
Philips was echter niet voornemens den heer van Montigny toe te staan Spanje te verlaten, en naar de Nederlanden terug te gaan. Het onderhoud, dat hij met hem had gehad, moet hem er van hebben overtuigd, dat Montigny een man met een energiek en zelfstandig karakter en iemand van grooten zedelijken moed was. Indien Philips toen al niet het besluit had genomen Montigny te straffen voor de wijze waarop hij hem onverholen zijn meening had gezegd, dan heeft hij het toch ongewenscht geacht hem naar de Nederlanden te laten vertrekken, waar hij, zooals werd beweerd, een leidende rol in de opstandige beweging vervulde. De brieven, welke Philips van de landvoogdes, Granvelle, Alonso del Canto, Fray Lorenzo de Villavicencio en anderen ontving, maakten hem slecht gezind jegens ieder dien hij verantwoordelijk hield voor den chaotisch wordenden toestand in de Nederlanden. Volgens de berichten van deze trouwe correspondenten stond de heer van Montigny vooraan onder de verwekkers van onrust en opstandigheid. Zelfs nu, terwijl hij in Spanje was, liet zich, aldus de landvoogdes, de invloed van Montigny ten kwade gevoelen. De ontevredenheid in de Nederlanden en de onwil om den koning en zijn plaatsvervangers te gehoorzamen was nog grooter geworden, door de brieven, welke Montigny uit Spanje had geschreven. Door zijn toelichtingen was het jongste besluit van den koning met vijandige gezindheid uitgelegd. Margaretha van Parma verzocht den koning den heer van Montigny niet te laten bemerken, dat zij in dezen geest over hem had geschrevenGa naar voetnoot1). Het was een vertrouwelijke brief, een van de velen, welke zij alleen voor Philips bestemde, geschreven in het Italiaansch, deels zelfs in geheimschrift. Babbelbrieven van een in kleine intriges en lasterpraatjes opgaande vrouw, fluisterend en geheimzinnig geroddel over de gebeurtenissen van den dag, waarvan de innerlijke samenhang en de eigenlijke beteekenis door haar niet begrepen werd. Men mocht in de Nederlanden vooral niet bemerken, dat zij dergelijke brieven schreef, zegt zij, want daar zouden voor haar onaangename gevolgen uit kunnen voortkomen. Zij zou er door in ongelegenheid kunnen komen... | |
[pagina 44]
| |
Allicht! Daar was alle reden toe. Indien Montigny, Bergen, Egmond en Hoorne de zekerheid hadden gehad, dat de landvoogdes en haar intimi in hun vertrouwelijke correspondentie hen allen bezwalkte en tegen hen samenspande, dan zouden zij daar krachtige tegenmaatregelen tegen hebben genomen. Er is iets pathetisch in, te zien hoe Montigny, met de grootste mate van openhartigheid en goede trouw, in Spanje de besprekingen houdt en zich inspant om tot een bevredigende oplossing van de moeilijkheden te komen, terwijl over zijn hoofd heen een lasterlijke correspondentie wordt gevoerd, waardoor het vertrouwen in zijn persoon wordt weggenomen, zijn goede bedoelingen in een kwaad daglicht worden gesteld, en zijn bemoeiingen worden verijdeld. De eenige van de Nederlandsche edelen die dit verborgen spel doorzag, en over de ware gezindheid van Philips en den aard van de brieven, welke hij over de Nederlanden en de leidende figuren aldaar ontving, goed was ingelicht, was de prins van Oranje. Hij had zijn agenten en spionnen tot in de onmiddellijke nabijheid van den koning, van den hertog van Alva en anderen, en hij heeft het voor een niet gering deel aan zijn eigen goed geregelden inlichtingendienst te danken, dat hij niet, zooals Montigny, Bergen, Egmond en Hoorne, in den schijn der dingen heeft geloofd, en in die critieke jaren al niet is gevallen als een slachtoffer van de tyrannieke willekeur van Philips van Spanje.
De alarmeerende berichten, welke uit de Nederlanden kwamen, werden veelvuldiger, en nauwkeuriger in hun bijzonderheden. Philips wachtte echter af. Het is mogelijk, dat deze gang van zaken, welke tot openlijke vijandelijkheden moest leiden, beter in zijn plannen paste, dan een oprechte poging om langs den weg van onderhandelingen en samenwerking tot een vruchtbare regeling te komen. Indien wij de houding van Philips ten opzichte van de Nederlanden vergelijken met zijn houding ten opzichte van den, in dienzelfden tijd, dreigenden binnenlandschen oorlog in Spanje, den oorlog met de Morisco's, de afstammelingen van de Mooren in het Zuiden, dan zien wij verscheidene punten van overeenkomst. Ten opzichte van de Morisco's zien wij een geleidelijke, opzettelijke, methodische reeks van maatregelen, welke inbreuk maakten op de eertijds toegekende rechten en privileges, met als gevolg | |
[pagina 45]
| |
een toenemende ontevredenheid en opstandigheid van de telkens opnieuw in teere, gevoelige punten getroffen bevolking. Het oogmerk van deze prikkelende houding der autoriteiten is duidelijk. De centraliseerende, naar absolutisme neigende koninklijke macht verdraagt moeilijk een bevolking met eigen aard, gewoonten en rechten, en zij beoogt hen, desnoods met geweld, geheel op te nemen in de massale volksgroep. Naar aanleiding van de tot vijandelijke daden uitslaande opstandig geworden ontevredenheid kan de, zich als een afzonderlijk geheel staande houdende, bevolking worden neergeslagen en verpletterd door de gewapende macht, en plechtig toegezegde privileges en vrijdommen kunnen dan worden ingetrokken, ten profijte van de macht van de KroonGa naar voetnoot1). Hetgeen Philips voor de bevestiging van de centraliseerende staatsalmacht geleidelijk, met diplomatiek beleid en met militaire en kerkelijke tuchtmiddelen, in Spanje zelf heeft gedaan, eerst met de Morisco's, vervolgens met die gewesten van Spanje, die hun oorspronkelijke souvereiniteit wilden behouden in hun administratieve en jurisdictioneele zelfstandigheid, zooals Aragon bijvoorbeeld, dat heeft hij ook met de Nederlandsche gewesten beoogd. Evenals zijn doeleinden, volstrekte centralisatie van het bewind en de grondvesting van de almacht van de Kroon, ten opzichte van de Nederlanden overeenstemmen met die welke hij betreffende het Iberische schiereiland zelf had - waarbij de opneming van Portugal in het Spaansche Rijk begrepen moet worden als een onderdeel van een algemeen plan - zoo stemmen ook de methoden van Philips in dezen overeen. Er is met dit kennelijke parallelisme niet voldoende rekening gehouden ter beoordeeling van de politiek van Philips II ten opzichte van de Nederlanden. De gebeurtenissen hier te lande ontwikkelden zich op zulk een manier, dat het tot gewapend optreden moest komen, en Philips volgde de verschillende phasen opmerkzaam, met de zekerheid, dat zijn gereed gehouden legermacht en zijn gekozen kapitein-generaal zijn macht zouden kunnen handhaven. Van dat oogenblik af zou het algemeen nivelleerend en centraliseerend gezag in de plaats treden van het gewestelijk zelfbestuur, de decentraliseerende privileges en | |
[pagina 46]
| |
de administratieve en jurisdictioneele zelfstandigheid. Het eerste geweld is anders uitgebarsten dan Philips had verwacht, maar de onmiddellijke, en naar het scheen definitieve, bedwinging ervan, met de gevolgde eerste bewindsperiode van den hertog van Alva, scheen hem in het gelijk te stellen. Philips ontving berichten over de overeenkomst, welke tusschen den adel en de burgerij scheen te zijn bereikt aangaande het gemeenschappelijke verzet, waarbij de burgerij het benoodigde geld zou verschaffen en de adel de gewapende macht zou organiseeren en er de leiding van nemen. Philips hoorde, dat de predikingen van de Nieuwe Leer openlijk, met volkomen verwaarloozing van zijn voorschriften, geschiedde, en dat de toehoorders goeddeels gewapend waren, ten teeken van hun vastbeslotenheid tot verdediging van hun leven en vrijheid. Philips hoorde, dat de eischen van de gewestelijke bestuurslichamen krachtiger en dreigender werden, dat het volk in zijn geheel zich in die regeeringsorganen wilde doen gelden om bestuursregelingen te verwerven overeenkomstig de heerschende inzichten en ter verkrijging van de noodzakelijke rechtszekerheid van lijf, leven en goed. Philips hoorde ook, dat het lagere volk roerig en opstandig werd tengevolge van de hooge prijzen en de schaarschte der levensmiddelen, de sterk verminderde werkgelegenheid door de groote malaise in den handel en de bedrijven, en dat het daardoor reeds tot uitspattingen was gekomen. Philips kreeg eveneens nadere berichten over de plannen van den prins van Oranje, in wien de Spaanschgezinden steeds duidelijker den eigenlijken aanstichter en leider van een openlijke rebellie tegen het Spaansche gezag begonnen te zien. Armenteros, de secretaris van de landvoogdes, een corrupt man met een naar het pathologische zwemende lasterzucht, had in Juli van dat jaar (1566) reeds, boosaardig en voorbarig, geschreven, dat de prins van Oranje van godsdienst was veranderd. Het was in Spanje bekend, dat predikers van de Nieuwe Leer vrij in het huis van den prins verkeerden, maar niemand had nog zoo stellig een mededeeling van zijn openlijken afval van de Roomsch-katholieke Kerk gedaan. Philips nam dus met eenige reserve kennis van deze mededeeling. Een andere trouwe correspondent van Philips II, de betaalmeester | |
[pagina 47]
| |
Alonso del Canto, een man die een zekere voorliefde vond in het teekenen van ongunstige portretten en het schetsen van donkere tafereelen, gaf den koning een aangrijpende beschrijving van Antwerpen. Een stad aan den vooravond van een revolutie! Drommen aanhangers van de Nieuwe Leer togen gewapend naar de godsdienstige samenkomsten. Geestelijken vluchtten in een paniek uit de stad. Benden opstandig gezinde leden trokken in het donker, onder het zingen van psalmen en het roepen van ‘Leve de Geuzen’, door de straten. De plaatselijke overheid maakte gemeene zaak met de rebellen... De koning wachtte echter geduldig af. Hij verzamelde alle gegevens over de Nederlanden welke hem in handen kwamen, en hij wachtte, tot het tijdstip zou zijn gekomen hetwelk hij geschikt achtte voor het nemen van de door hem ontworpen maatregelen.
Den tweeden Augustus (1566) had de heer van Montigny aan de landvoogdes geschreven, ontmoedigd over het mislukken van zijn zending, en verlangend om naar de Nederlanden terug te gaan, waar de gevolgen van de autocratische politiek van Philips II zich wel spoedig zouden laten gevoelen. Dienzelfden dag dat Montigny moest vaststellen, dat zijn opdracht niet het gewenschte resultaat had bereikt, en dat de geringe concessies, welke de koning had willen toestaan, ontoereikend geacht moesten worden, schreef Philips eveneens aan de landvoogdes. Een vertrouwelijken brief, alleen voor haar bestemd. In dien brief maakte hij de verleende concessies ongedaan en hij steunde de landvoogdes in haar onverzoenlijke houding, welke achter een weifelend afwachten verborgen bleef. Terwijl hij de landvoogdes de verzekering gaf, dat hij Montigny argwanend liet gadeslaan en bewaken, sloot hij tevens in zijn brief aan haar een algemeene geruststelling in, gericht aan een aantal voorname edelen, dien hij, in eigenhandig geschreven brieven, zijn tevredenheid over hen betuigde...Ga naar voetnoot1). Een paar dagen later nam Philips zijn toevlucht tot een geliefd procédé om het politiek opportunisme met de reinheid van geweten te verbinden. | |
[pagina 48]
| |
Hij liet bij geheime notarieele acte vastleggen, dat de concessies, welke hij aan de Nederlanden had gedaan - concessies welke volgens Montigny ten eenen male ontoereikend waren - van nul en geener waarde moesten worden beschouwd. De toezegging van amnestie, welke hij had gedaan, was niet van kracht, omdat hij ze niet vrijwillig en uit eigene barmhartigheid en welwillendheid had gegeven... Zij was hem als het ware ontwrongen en was dus niet verplichtend... Hij behield zich het recht en de bevoegdheid voor om de vergrijpen tegen het gezag van de Kerk en de Kroon te straffen...Ga naar voetnoot1). Philips gaf zijn gezant bij den Heiligen Stoel opdracht den paus van deze geheime intrekking der concessies op de hoogte te stellen. Zijne Heiligheid behoefde zich niet te verontrusten over de aangekondigde maatregelen inzake de Inquisitie, amnestie en matiging der plakkaten, want de koning dacht er niet aan eenige verzachting van de oorspronkelijke bepalingen te overwegen of toe te passen. Mocht het tot geweld komen, en na de bijeenkomst te Sint Truien zag het er in de Nederlanden uit dat men zich daarvoor gereed maakte, dan zou de koning, koste wat het koste, toeslaan... De gezant moest den paus daarvan, onder strikte geheimhouding, de stellige verzekering geven. De ondergang van de Nederlanden noch die van alle overige gebiedsdeelen zou den koning kunnen beletten te doen wat hij in dezen zijn heiligen plicht achtte. Deze lange brief van den koning aan don Luís de Requesens, den Spaanschen gezant te Rome, werd den twaalfden Augustus geschrevenGa naar voetnoot2),.. op denzelfden dag, dat de heer van Montigny, in goed vertrouwen, nog eens bij den koning was geweest, en van zijn bevindingen dienaangaande aan de landvoogdes verslag deed. Terwijl de landvoogdes de koninklijke orders kreeg om de noodige militaire voorbereidselen te treffen, en Philips haar de daartoe benoodigde geldmiddelen gaf om voetvolk en bereden troepen te werven in Duitschland, ontving een aantal invloedrijke persoonlijkheden in de Nederlanden, Vliesridders en regeeringspersonen, brieven waaruit de goede gezindheid van den koning nopens hen sprak... Enkele dagen nadat Philips deze beschikkingen had gemaakt, werden de eerste aanslagen op kerken en kloosters gedaan, en in korten | |
[pagina 49]
| |
tijd ging er een stormvlaag van vernielzucht over het geheele land. Op vele plaatsen uitte zich de aangekweekte of spontane afkeer van religieuze afbeeldingen en ritueele voorwerpen op grove wijze, door met woest geweld bedreven vernielingen. Op andere plaatsen werden de beelden en dergelijken met een zekere orde en matiging weggenomen. De authentieke bescheiden, welke ons over den ‘beeldenstorm’ zijn bewaard, geven ons van die excessen hetzelfde beeld als soortgelijke uitspattingen uit onzen tijd ons die hebben gegeven. Een aantal dweepzuchtige geweldenaars, bijgestaan door een troep opgeschoten jongens, die een infantielen vernietigingsdrang uitleven, en een lauwe menigte, die passief toeziet, of bij vlagen wordt aangestoken door dezelfde destructie-psychose. Tijdenlang opgekropte ergernis en haatgevoelens van allerlei aard en voortkomend uit allerlei oorzaken, vinden een uitgang, en worden daarheen geleid. Philips II ontving een stortvloed van brieven over de gewelddadigheden in de Nederlanden bedreven. Brieven, waarin de gekwetste gevoelens op hartstochtelijke wijze werden geuit. In Spanje was de verontwaardiging onder de Spanjaarden even groot als de verslagenheid en de angstige bezorgdheid van de daar aanwezige Nederlandsche autoriteiten. Evenals de verantwoordelijke personen in de Nederlanden, wien de opgewonden heethoofden uit de hand waren geglipt en wien nu ook de leiding over de menigte scheen te ontvallen, maakten de Nederlandsche autoriteiten in Spanje, de heer van Montigny onder anderen, zich bezorgd over de gevolgen van deze wandaden. Montigny heeft zijn veroordeeling ervan scherp uitgesproken, en hij heeft de edelen verweten, die wandaden niet te hebben belet, terwijl zij toch over de middelen beschikten om alle geweldpleging door het gepeupel te voorkomen. Het is opmerkelijk, dat hij dezen brief met krachtige verwijten aan den prins van Oranje richtte, en hem dus, als het ware, als het hoofd van de Nederlandsche beweging erkende, en als den eersten verantwoordelijke beschouwde voor den koers, welken die beweging namGa naar voetnoot1). Montigny schreef aan de landvoogdes, dat hij diep betreurde wat | |
[pagina 50]
| |
er geschied was, en dat hij zijn diensten aan den koning aanbood. De opwinding en verontwaardiging in Segovia waren zoo groot, dat, volgens La Loo, de Nederlanders zich niet durfden te vertoonen. De Spanjaarden namen de slapheid van de autoriteiten en macht- en invloedhebbende personen in de Nederlanden zeer kwalijk. De wandaden hadden, volgens hen, gemakkelijk belet, gestuit of beperkt kunnen worden, omdat slechts een groepje havelooze schooiers er de bedrijvers van warenGa naar voetnoot1). Montigny maakte zich ook ongerust over de politieke gevolgen van de schennis van kerken en kloosters. De veelvuldige commentaren, welke hij om zich heen hoorde, beloofden weinig goeds. Er was echter nog niets bekend over het oordeel van den koning over die ongeregeldheden in de Nederlanden, en men verkeerde in het onzekere betreffende de vergeldingsmaatregelen, welke hij daarover zou nemen. Philips lag ziek te bed toen de Spaansche koerier hem het bericht over de gebeurtenissen in de Nederlanden bracht. De schok, welken die tijding hem heeft gegeven, moet heel groot zijn geweest. Zijn ongesteldheid verergerde, volgens La Loo, dienzelfden nacht. Hij kreeg hooge koorts, en deze koorts hield aan. Gedurende eenige dagen kon hij niemand ontvangen, en hij teekende ook geen stukkenGa naar voetnoot2). Ruim twee maanden later schreef Philips aan Granvelle, dat hij geen woorden kon vinden om uiting te geven aan zijn verdriet over de verwoestingen en plunderingen van de kerken in de Nederlanden. Geen enkel persoonlijk verlies had hem smartelijker kunnen treffen, voegde hij daaraan toeGa naar voetnoot3). Den twee en twintigsten September gevoelde Philips zich in zooverre hersteld, dat hij in staat was om een brief aan de landvoogdes van de Nederlanden te dicteeren. Dag en nacht, zoo liet hij aan haar schrijven, dacht hij over de middelen om de rust en de orde aldaar te herstellen. Hij zou, zoo spoedig dat eenigszins mogelijk was, El Valsain verlaten om naar Madrid te gaan, ten einde daar zijn reis naar de Nederlanden voor te bereiden. Gods eer en de eer der Kerk waren er mee gemoeid... | |
[pagina 51]
| |
Op den vooravond van het uitbreken der troebelen in de Nederlanden, was de markies van Bergen in El Valsain aangekomen. De jongste ervaringen van den heer van Montigny deden voorzien, dat verdere besprekingen van de beide Nederlandsche afgevaardigden met den koning en zijn raadgevers weinig zouden opleveren. Op de medewerking van anderen was niet te rekenen. Hopperus en Tisnacq waren er niet de menschen naar om hen in hun bemoeiingen te steunen, en zij waagden het niet nog een goed woord voor de regeling van de aangelegenheden in de Nederlanden in den geest van de Nederlandsche pleitbezorgers te doen. De koning was daar ook niet ontvankelijk voor. De reeds zeer delicate omstandigheden werden, na het inkomen van de berichten over de troebelen in de Nederlanden, geheel ongunstig voor de verdere vervulling van de zending, welke aan den markies van Bergen en den heer van Montigny was opgedragen. Het werd voor de beide afgevaardigden een strijd tegen het noodlot, en in dien strijd hebben zij, ieder op een eigen, smartelijke manier, een treurig einde gevonden. |
|