Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den tachtigjarigen oorlog
(1980)–Johan Brouwer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||
Hoofdstuk XII.
| |||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||
van haar, Sir Thomas HeneageGa naar voetnoot2) naar Holland om den graaf haar afkeuren erover te kennen te geven dat hij den titel van Landvoogd had aangenomen. Zij verontschuldigde zich tegenover de Staten met te zeggen dat hij dit zonder haar opdracht had gedaan. De Staten overlegden het onder elkaar, en bewogen daarna de koningin om het algemeen gouverneurschap over hen te willen aanvaarden, met bekrachtiging van hun oude privilegiën. Zij verklaarden dat dit om vele redenen raadzaam was, en een der aangevoerde redenen was dat de macht anders niet kon gehandhaafd worden, door de wispelturigheid van het volk en de eerzucht van velen die begeerden te bevelen en te heerschen. Al kort daarop echter berouwde hun deze stap, want de graaf had weinig oog voor het belang van het volk, en nam na ruggespraak met slechts enkele personen, een voor het land zeer schadelijke maatregel. Hij verbood namelijk den handel en het verkeer niet alleen met hun vijanden, maar ook met de neutrale landen. Hij schreef ook voor dat nu de zeemacht van Engeland en Holland vereenigd was, zij die handel zouden willen drijven, genoodzaakt zouden zijn paspoorten te nemen, dewelke dan tegen grof geld konden verkocht worden. Graaf Leicester beoogde hiermede voor zich zelf groot gewin, dat nog kwam bij de baten die hij nu reeds verkreeg door de beschikking te nemen over de oorlogsheffingen die men bijeenbracht en welke de vijf millioen overschreden. De zaak liep echter anders uit dan hij had gedacht, want het Nederlandsche volk, dat gewend is van den handel te leven, begreep dat het bij gebreke hieraan zou verzwakken, en dat dan ook vele kooplieden uit Middelburg, Amsterdam en andere plaatsen, die zich daar gevestigd hadden na hun vertrek uit Vlaanderen en Brabant, thans een heenkomen zouden zoeken in Hamburg, Emden en andere Hanzesteden, zonder nog te spreken van de ergernis die voornoemde maatregel in Frankrijk en Schotland verwekte. Leicester werd dus gedwongen dit edict te herroepen. | |||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||
De prins van Parma had op het bericht van de komst der Engelschen in Holland zijn leger versterkt, en hij vermeerderde de troepen in de vestingen aan de grenzen om den toevoer van benoodigdheden af te snijden, het vrije verkeer over land te beletten, en ook den handel langs den Rijn met Duitschland te verhinderen. Op alle manieren zou hij de Nederlanders dus verzwakken, en hij probeerde bovendien den keurvorst van Keulen hulp te verleenen, door voor hem de stad Nuys te heroveren. Deze stad ligt aan den Rijn en was eenige maanden tevoren bij verrassing genomen door den graaf van Meurs en hopman Hendrik Klutens, tot groote schade van het geheele Keulsche land. De aartsbisschop, die heer van dit bisdom was geworden dank zij den bijstand van de troepen des Konings, had om dit kwaad te verhinderen den Italiaanschen kapitein Marzio Muri afgezonden met eenige troepen. Deze kapitein had den aartsbisschop steeds trouw gediend. Hij wierp nu versterkingen op rondom de stad, bezette ze met soldaten en geschut, en maakte daardoor een einde aan de strooptochten die van uit Nuys werden ondernomen. De belegerden probeeren met wapengeweld de verschansingen te veroveren, maar werden met zware verliezen afgeslagen. Om een eind te maken aan de schade die hun op deze wijze werd toegebracht, trok een flinke troep krijgsvolk bij nacht de stad uit om twee mijlen verder den Rijn op, in de richting van Keulen, een versterking te maken aan den oever van de rivier, en van daar uit met schepen den toevoer van proviand en verdere benoodigdheden, bestemd voor de belegeraars, af te snijden. Dit was echter in den omtrek bekend geworden, en een groote groep soldaten dwong hen weer terug te trekken naar Nuys en het ondernomen werk op te geven. Monsieur de Hautepenne was naar Gelder getrokken tegen Schenk, die naar Westfalen was gegaan, en hier versterkte hij zijn leger met het regiment Bourgondiërs van den markies van Valanson en de twee Italiaansche regimenten van Capizucca en Don Gaston Espínola, met de bedoeling de troepen van Schenk in te sluiten en hem gevangen te nemen. Genoemde Schenk | |||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||
had met Hendrik Kloet groote schade in deze provincie aangericht. Hij had Ketwyck genomen, zonder echter het kasteel te kunnen veroveren, dat dapper verdedigd werd door Jean Vernicaut. Niettemin voerde hij veel buit en gevangenen mee. Hautepenne voegde aan zijn leger enkele compagnieën van kolonel Verdugo toe, en trok toen tegen den vijand op, die nu zoo in het nauw gebracht werd dat het te verwachten was dat hij niet alleen zijn buit zou moeten prijsgeven, maar zelfs wegen zoeken om lijf en leven te bergen. Hij was geheel tusschen de katholieke strijdmachten ingesloten, maar op het laatste oogenblik kwam men hem uit Wezel, een stad aan den Rijn, te hulp. Wezel is het hoofd en de vergaderplaats van al de ketters uit deze gewesten. Hier gaf men hem doortocht, en hielp men hem om zich met zijn troepen terug te trekken in Rijnberk, dat in handen was van den graaf van Meurs. Schenk was zoozeer in de engte gedreven, dat hij zonder deze uitkomst stellig zou verloren zijn geweest. De mare ging dan ook al dat hij gevangen was, en de Hollanders hadden daar veel verdriet over omdat zij in deze tijden zoo'n man hard noodig hadden. Schenk stond bekend als een zeer stoutmoedig en vernuftig man, die nergens voor terug deinsde. Men meende bovendien dat hij, omdat hij eenige maanden onder den prins van Parma gestreden had, van diens krijgsplannen op de hoogte was, en dat men zich dus van zijn raad en voorlichting zou kunnen bedienen ter verijdeling van die plannen. Parma had zich echter altijd met de uiterste omzichtigheid van hem bediend, daar hij hem voor een zeer eerzuchtig, wispelturig en vermetel man hield, en hij had hem nooit voor ondernemingen gebruikt waarbij hij bij afvalligheid den koning schade zou kunnen berokkenen. Parma schatte echter zijn moed heel hoog, en hield bij hem steeds de hoop op een of ander gouverneurschap levendig. De nieuwe stadbouder van Holland echter, de graaf van Leicester, onderscheidde Schenk toen hij van diens eerzucht hoorde, met den titel van ridder, en hij gaf hem een zware gouden ketting ten geschenke om hem op te wekken zijn ondernemingen tegen 's konings plannen voort te zetten. | |||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||
Omdat wij nu hierboven gesproken hebben over de komst van dezen graaf, en zijn aanvaarding van het bewind van Holland en de andere opstandige provincies, als gevolg van het bondgenootschap dat deze provincies hadden gemaakt met de koningin van Engeland, zal het ook dienstig zijn de voorwaarden en bepalingen te melden die zij gezamenlijk maakten. In wezen komen zij hierop neer:
| |||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||
Onder deze bepalingen sloten de Nederlanders een verdrag met de koningin van Engeland. | |||||||||||||||||||
[pagina t.o. 344]
| |||||||||||||||||||
PLAAT XXXVI
| |||||||||||||||||||
[pagina t.o. 345]
| |||||||||||||||||||
PLAAT XXXVII.
|
|