Johanna de Waanzinnige
(1940)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendEen tragisch leven in een bewogen tijd
[pagina 147]
| |
Hoofdstuk VII.
| |
[pagina 148]
| |
kunnen vermoeden dat uit dit sloome, stamelende prinsje een man zou groeien die naar de dictatuur over Europa zou grijpen. In 1515 werd Karel, op vijftienjarigen leeftijd, aan het hoofd van de regeering van het Bourgondische rijk gesteld, en in 1516, het jaar van het overlijden van koning Ferdinand van Aragon, kon hij rechtens aanspraak maken op de erfopvolging in de vereenigde Spaansche koninkrijken. Zijn moeder, Johanna, was in Tordesillas opgesloten, wegens verstandsverbijstering, en werd sinds lang ongeschikt geacht om staatshoofd te zijn. In Spanje zag men de komst van den, in den vreemde opgevoeden, troonopvolger, met zorg, zoo niet tegenzin, tegemoet. Het kortstondige bewind van zijn vader, Philips den Schoone, had in Castilië een slechten indruk gemaakt, en onaangename herinneringen achtergelaten. Philips de Schoone had vele Castiliaansche gevoeligheden gekwetst, hij had in strijd met den geest en de letter van de wetten des lands geregeerd, hij had bij de benoeming voor belangrijke posten de Castilianen bij de Bourgondiërs achtergesteld, en hij had bovendien veel geld aan het land onttrokken. Velen vreesden dus dat zijn zoon Karel, die geheel on-Spaansch was onderricht en opgevoed, die de taal noch de zeden of de wetten van het land kende, die weinig liefde kon gevoelen voor een land en volk welke buiten de sfeer van zijn belangstelling waren gebleven, in dezelfde fouten als Philips de Schoone zou vervallen, en dat derhalve de rust van het land opnieuw zou worden verstoord, door gedaan onrecht en gewekten naijver. Koning Ferdinand van Aragon had geweten, dat er een kleine groep, voornamelijk om politieke redenen uitgeweken, Castilianen in Brussel tegen hem hadden geconspireerd, en hem, den ‘Aragoneeschen usurpator’, als een vijand van kroonprins Karel, ‘dien hij van zijn rechten dacht te berooven’, had voorgesteld. Behalve echter deze kleine groep van, in Brussel ge- | |
[pagina 149]
| |
vestigde, Castiliaansche aristocraten, die van Karel eer en inkomsten verwachtten, waren er in Spanje slechts weinigen, die hoopvol of met eenige verwachting, uitzagen naar de regeeringsaanvaarding van een jongeman, die voor hen een vreemdeling was, en over wiens gaven en karakter zij weinig goeds hadden vernomen. Na den dood van koning Ferdinand van Aragon werd Castilië, met dictatoriale macht, geregeerd door kardinaal Cisneros, die alle pogingen van den feodalen landadel om de centraliseerende macht van de kroon te breken, had verijdeld. Tegen zijn indrukwekkende krachtsfiguur en zijn absolutistische machtspositie, welke hij, in naam van koningin Johanna en prins Karel, innam, geraakten Aragon en zijn regent op den achtergrond. De beslissende overheersching van Castilië, in de binnen- en buitenlandsche politiek van Spanje, begon zich te doen gelden. In het najaar van 1517 besloten Karel en zijn raadslieden, onder wie minister Willem van Croy, heer van Chièvres, als vriend van zijn vader en als zijn eigen opvoeder, een eerste plaats innam, naar Spanje te vertrekken. Dit voorname gezelschap trok Spanje binnen als een exotisch landschap, dat aan de Bourgondische macht was toegevoegd. Aan het luxueuze hof te Brussel, in het rijke Vlaanderen, dat op een hoogtepunt van zijn economischen en cultureelen bloei was gekomen, placht men geringschattend te spreken over Spanje. Al had men in de Nederlanden oude handelsbetrekkingen met Spanje, en al waren er, vooral onder de regeering van Ferdinand en Isabella, vele Nederlandsche kunstenaars en handwerkslieden naar Spanje getrokken om daar een verzorgd, zelfs rijk, bestaan te vinden, toch waren de bewoners van deze welvarende streken gewoon geworden eenigszins smalend te spreken over een land als Spanje, dat in zooveel opzichten bij hen ten achter stond. De verhalen van de tochtgenooten van Philips den Schoone en Johanna hadden den Nederlanders Spanje | |
[pagina 150]
| |
opnieuw afgeschilderd als een nog bijna barbaarsch land, met eindelooze, onbewoonde vlakten en ruwe, bijna onbegaanbare, bergstreken, bewoond door menschen die weinig met een Westeuropeesche bevolking gemeen schenen te hebben. Het levenspeil in Spanje was over het geheel genomen zoo laag, dat het op de verwende Nederlanders den indruk moest maken van armoede en gebrek. Wanneer zij, na een langen, vermoeienden tocht aan een herberg kwamen, vonden zij daar nauwelijks een bed, en aan voedsel hoogstens wat hard brood, een magere kip, en andere, voor hen onsmakelijke, spijzen, welke de rijk voorziene herbergen in Vlaanderen tot een verrukkelijk toevluchtsoord in de gedachten van het vermoeide en hongerige gezelschap deden oprijzen. Zelfs voor koninklijke gasten en hun gevolg was niet altijd zulk een ruim onthaal en zulk een verzorgd bed voorhanden, als men in het rijke Vlaanderen in vele logementen den gewonen reizigers kon aanbieden. De tochtgenooten van Philips den Schoone, die vooral van de laatste, zoo droevig geëindigde reis, naargeestige herinneringen hadden gehouden, hadden gesproken en geschreven van den tocht vol bezwaren en ongemakken, dwars door Castilië heen, een tocht waarop schaarschte van levensmiddelen niet ongewoon was geweest, en geschillen, en zelfs bloedige gevechten, met de bewoners van het land niet zeldzaam waren. De Nederlanders, die hun kunstenaars naar Spanje hadden zien trekken om kerken en kloosters te gaan versieren, die hun edelsmeden, glazeniers, schrijnwerkers, zetters en boekdrukkers, door het uitzicht op groote opdrachten en hooge belooningen, naar Spanje hadden zien lokken, die kolonies hadden zien vormen in Spanje van Nederlandsche landbouwers, werklieden en kooplieden, moesten zich ten opzichte van het kennelijk bij hen achterstaande Spanje als een begaafder, ontwikkelder, en vooral rijker, volk beschouwen. Dit innerlijk besef, en de exuberante gedragingen van | |
[pagina 151]
| |
het schitterende reisgezelschap, dat in de oogen van de bezadigde, fiere Spanjaarden de uiting was van zelfoverschatting en een neerzien op hen, de onbeteekenende bewoners van Spanje, had in de dagen van Philips den Schoone de Spanjaarden herhaaldelijk gekwetst in hun gevoel van eigenwaarde. Van beide kanten koesterde men thans vooroordeelen, die door pijnlijke ervaringen waren versterkt. Bovendien wist men in Spanje, dat in Brussel een loven en bieden was ontstaan betreffende Spaansche, kerkelijke en wereldlijke, ambten. Zelfs de plaats van slotvoogd te Tordesillas had aanleiding gegeven tot allerlei intriges. Kardinaal Cisneros heeft Karel V niet mogen ontmoeten. Hij stierf op zijn reis ter verwelkoming van den jongen koning, en hij stierf tijdig genoeg om gespaard te blijven voor het lezen van den koelen brief, waarmee Karel hem zijn ontslag als bestuurder van Castilië meldde. Het was een doorluchtig gezelschap dat in September 1517 in Vlissingen was scheep gegaan, met bestemming voor Spanje. Een groot aantal aanzienlijke Nederlandsche edellieden vergezelde Karel, zijn zuster Leonora en zijn minister, den heer van Chièvres. Het schip, waarop Karel den tocht naar Spanje zou maken, was met het typische Bourgondische prachtvertoon uitgerust. Met kennelijken trots worden in het verslag van Karels reis de bijzonderheden beschreven van het koninklijke vaartuig, met zijn fraai beschilderde zeilen en zijn zorgvuldig ingerichte interieur. Het moet den opvarenden, na een reis in zulk een schip en in zulke omstandigheden, waarin hun alles sprak van Nederlandschen voorspoed en een behaaglijk bestaan, als een des te grootere tegenstelling hebben getroffen, te landen in een onherbergzaam oord, waar men op hun komst niet bedacht was. Zij waren uit de koers geraakt, en wierpen het anker uit voor een klein plaatsje, waar de bevolking, op het zien van de vreemde schepen, doodelijk verschrikt de vlucht nam naar de bergen. Het duurde eenigen tijd, en het kostte veel moeite, eer men de in paniek geraakte | |
[pagina 152]
| |
menschen aan het verstand had gebracht, dat het geen Turksche of Fransche zeeschuimers waren die voor de kust waren gekomen, maar de jeugdige Karel, die naar Spanje kwam, om als koning van Castilië en Aragon te worden erkend. Het illustre gezelschap meende in de havelooze kustbevolking en de armoedige woningen een zinnebeeld te zien van het Spanje, waarover zoovele verhalen den omloop deden in de Nederlanden. De vrouwen liepen barrevoets en met verwarde haren, die door den wind om hun gezicht en schouders woeien. En de voorname heeren moesten, na een zeereis met zooveel ongewoon gerief voor dien tijd, thans aan land allerlei ontberingen doorstaan. Geen bedden waren ter beschikking. Zij moesten op stroo of op den kalen vloer slapen, en inplaats dat hun een smakelijk, uitgezocht maal werd voorgezet, in een feestelijk versierde zaal, moesten zij zelf een poover kostje bereiden. De vele ongemakken welke zij te verduren hadden, maakten hen tot niet bijzonder geestdriftige toeschouwers van een stierengevecht, dat te hunner eere, eenige dagen na hun aankomst, werd gehouden. Eerder zullen zij, zooals zoovele vreemdelingen na hen, in dit oorspronkelijk symbolisch-liturgische feest, waarvan zij de diepere beteekenis niet hebben begrepen en de spelregels niet hebben gekend, een kenmerkend barbaarsch vermaak van een nog bijna wilde bevolking hebben gezien.... Van Villaviciosa, het Asturiaansche kustplaatsje, tot Tordesillas, in het hart van Castilië, een afstand waarover het voorname gezelschap bijna anderhalve maand deed, hadden de Nederlandsche reizigers reden genoeg zich te ergeren, of spottend verbaasd te zijn. De hoffelijkheid jegens den jongen koning, en de enkele feestelijkheden te zijner eere, deden de vele ontberingen en het ongerief van de reis niet vergeten. Bereikte het gezelschap, dat uit ongeveer tweehonderd personen bestond, eindelijk, na een bezwaarlijken tocht, een plaatsje, waar men van de doorstane vermoeienissen hoopte uit te rusten, dan vonden zij nauwelijks gelegenheid zich te verfrisschen, het eten was karig | |
[pagina 153]
| |
en onsmakelijk, en er was niet voldoende huisvesting. In het bergland, dat men eerst moest doortrekken, moesten velen te voet gaan, omdat paarden er schaarsch waren. De vrouwen namen plaats op ossenwagens, en wie in onze dagen in een ossenwagen over Spaansche bergwegen heeft gereden, zal zich de stemming kunnen indenken van deze voorname dames, die het gevoel moeten hebben gehad dat iedere bot en iedere spier van hun lichaam, door het gestoot van de massieve wielen, zonder veerende assen, van hun plaats werden gerukt. Of zij, zooals Sir Thomas Spinelly, die als gezant van den koning van Engeland den tocht mee maakte, zooveel bewondering voor het schilderachtige landschap hebben gevoeld, dat zij daardoor de ongemakken vergaten en opgewekt voortgingen, mogen wij in twijfel trekken. Het reisverhaal van Vital maakt op ons eerder den indruk van herhaaldelijk met veel moeite, onderdrukte ergernisGa naar voetnoot1). De armoede en de ellende van de Spaansche landbevolking was in die dagen mogelijk nog grooter dan heden. Gezien het feit dat nu nog tienduizenden in krotten en holen wonen, behoeft het ons niet te bevreemden dat destijds de behuizing van de landbevolking erbarmelijk was, en gezien het feit dat heden nog velen op den rand van den hongersnood leven, zijn wij geneigd de aangrijpende verhalen van Karels tochtgenoot Vital te gelooven. Deze spreekt van kleine kinderen die in de koude aan hun lot waren overgelaten. Kort te voren had bovendien de pest weer gewoed in Spanje, en had hongersnood een chaotische verwarring onder de uit hun woonsteden opgejaagde bevolking veroorzaakt. Karels reis had als eerste belangrijke doel, Tordesillas, voor een bezoek aan zijn moeder, die hij zich slechts vaag kan herinnerd hebben. Het was nu twaalf jaar geleden, dat Johanna Brussel had verlaten, en Karel was toen een kind van vijf jaar. | |
[pagina 154]
| |
Niets wijst er op dat Karel een ernstig onderzoek naar den geestestoestand van zijn moeder heeft laten instellen. Integendeel, het geheele bezoek, en de wijze waarop de heer van Chièvres dit heeft geregeld en de besprekingen heeft geleid, doen ons eerder vermoeden, dat beiden van de gedachte zijn uitgegaan dat Johanna van den troon verwijderd moest blijven, en dat men slechts haar vormelijke goedkeuring behoefde, om Karel, ten tijde van zijn moeder, en met terzijdestelling van haar, als koning van Castilië en Aragon te laten erkennen. Terecht zegt MerrimanGa naar voetnoot1), dat de overheerschende toon bij dit bezoek, politieke ambitie was, en niet kinderliefde. In de uitvoerige beschrijving welke van dit bezoek is behouden gebleven, zien wij den heer van Chièvres als een zeer behendig regisseur, die de gunstige oogenblikken weet te kiezen, de juiste stemming weet te bewerken, het gewenschte woord weet te ontlokken, ter bewerking van de beoogde situatie, en aller bewegingen en woorden naar eigen inzicht en bedoeling regelt. Opnieuw wordt nu de indruk gewekt, dat Johanna meer het slachtoffer van de heerschzucht van anderen was, dan van haar geschokten gemoedstoestand. Opnieuw hebben anderen er belang bij, de geestelijke stoornissen bij Johanna zoo ernstig mogelijk voor te stellen, om hun weg naar de macht te effenen. De bewoordingen waarin Vital, die waar hijzelf geen ooggetuige kan zijn, zijn oor scherp te luisteren legt...., de beschrijving van de bedrijvigheden van den heer van Chièvres inkleedt, bevat, ons inziens, menige fijne toespeling op de redenen, welke Chièvres en Karel bewogen. En deze beweegredenen beoogden minder het belang van koningin Johanna, dan de onmiddellijke verheffing van Karel tot de koninklijke waardigheid, met alles wat daaruit zou voortvloeien. Het eerste onderhoud van moeder en kinderen was kort. De heer van Chièvres had hun bezoek behoedzaam aan- | |
[pagina 155]
| |
gekondigd, en koningin Johanna verklaarde dat zij haar kinderen Karel en Leonora gaarne zou ontvangen. Zij maakten, bij het binnenkomen, drie diepe buigingen, doch toen maakte Johanna een eind aan verdere hoofsche plichtsplegingen, en omhelsde zij haar kinderen. Zij luisterde, volgens Vital, eerst met een glimlach, en een knikje met het hoofd, naar een langen zin, waarmee Karel haar begroette, om haar te kennen te geven dat zij reeds sinds lang hadden willen komen, om getuigenis af te leggen van hun eerbied en gehoorzaamheid. Toen scheen het echter plotseling in de arme vrouw, die nu reeds acht jaren eenzaam leefde, door te dringen, dat deze beide jonge menschen, de een negentien en de andere zeventien, haar eigen kinderen waren, die zij in Brussel had achtergelaten. Zij greep hun handen vast, en zei met ontroerde stem: ‘Ben jullie werkelijk mijn kinderen? Wat ben je groot geworden....’ De moeder was in haar ontwaakt, maar met het ontwaakte moederschap, met de herkenning van haar kinderen, zijn misschien weer andere herinneringen opgekomen aan het verre Brussel, waar zij zoo zeer had geleden. Want onmiddellijk nadat Johanna die woorden had gezegd, gaf zij Karel en Leonora te verstaan dat zij alleen wenschte te blijven. De volgende bezoeken verliepen bevredigend. De heer van Chièvres had Johanna reeds zoo zeer weten te bewerken, en hij had zoo hoog van Karel's deugden en gaven opgegeven, dat Johanna zich bereid had verklaard de regeeringsmacht aan haar zoon over te dragen. Zij zeide, dat Karel haar het evenbeeld toescheen van Philips, haar echtgenoot, dien zij nog steeds betreurde. Karel en Leonora waren echter diep getroffen door de armelijke omstandigheden waarin hun moeder leefde. Het medelijden dat daardoor voor hun moeder is gewekt, is niet bijster groot geweest, want geen van beiden heeft daarna ernstige moeite gedaan om het leven van de beklagenswaardige vrouw te vergemakkelijken, en aange- | |
[pagina 156]
| |
namer te maken. Wel werden zij bewogen tot het nemen van onmiddellijke maatregelen om de kleine Catharina, die eenige maanden na Philip's dood in Torquemada was geboren, en het treurige bestaan van koningin Johanna steeds had gedeeld, uit dat bestaan te verlossen. Het kleine prinsesje, dat toen elf jaar oud was, was al even poover gekleed als haar moeder, en zij moet, zoo klein als zij was, een voor haar smartelijke vergelijking hebben gemaakt tusschen haar prachtig gekleede zuster, die zoo juist een lange reis achter zich had, en haar zelf, een al te eenvoudig gekleed meisje, dat haar dagen doorbracht in gezelschap van een bedroefde moeder en bejaard dienstpersoneel. Haar kamertje grensde aan het vertrek van Johanna, en de slotvoogd was zoo vriendelijk geweest daar een venster in te laten uithakken, om het arme kind eenige afleiding te bezorgen. Nu kon zij uitzien, naar de rivier, waar kinderen speelden en paarden kwamen drinken. Zij kon de menschen voorbij zien gaan, en zich vermaken met alles wat haar aandacht kon afleiden van het treurige tafereel in het aangrenzende vertrek, haar moeder, die soms dagen lang zweeg, en verloren in haar droefgeestige mijmeringen, niet at en zich niet te bed begaf. Het elfjarige, heel levenslustige, meisje vertelde van dit vreugdelooze bestaan, en verrukt over de aandacht waarmee de oudere broer en zuster luisterden, heeft zij daarover zoo uitgeweid, dat Karel en Leonora met het arme kind te doen kregen. Deze beide, reeds in hun prille jeugd zoo gevierde jonge menschen, waren begaan met het lot van het bekoorlijke kleine meisje, dat nooit een ander bestaan had gekend dan het leven in dat mistroostige kasteel, met een moeder die voor waanzinnig doorging. Karel en Leonora besloten hun zusje uit dit neerdrukkende bestaan te verlossen, en zij gaven, onmiddellijk na hun vertrek, gevolg aan hun genomen besluit. De ontvoering van dit prinsesje, uit het kasteel waar haar moeder gevangen zat, is een romantische episode in de tragische geschiedenis die wij beschrijven. Men vindt er alle ele- | |
[pagina 157]
| |
menten in die het tot een drama uit den bloeitijd van de romantiek konden maken. Een koningin, door verdriet schier van haar zinnen beroofd en, wellicht door de politieke ambitie van anderen, wederrechtelijk gevangen gehouden.... Een jong en mooi prinsesje, dat het naargeestige leven van die moeder deelt.... Een prins en prinses die onverwacht uitredding brengen... Een nachtelijke ontvoering, door een gat in een muur.... Een rit te paard in het duister, onder het geleide van tweehonderd ruiters... Dan een korte glorieperiode, in het feestvierende Valladolid, in de omgeving van voorname en prachtig gekleede edellieden, die voor het prinsesje, dat zichzelf in haar zij, kant en brocaat nauwelijks herkent, een droomwereld is.... Maar dan.... de waanzinnige angst van de moeder, de hartverscheurende tooneelen van de toch reeds zoo zwaar getroffen vrouw, die zich haar laatste troost en haar laatste band met het leven ontnomen ziet.... En dan het einde, het prinsesje, dat vrijwillig terugkeert naar de troostelooze gevangenis, en weer de poorten en deuren achter zich hoort grendelen.... Johanna was buiten zich zelf van angst geraakt door de verdwijning van haar dochtertje, zij werd door de vreeselijkste schrikbeelden gefolterd, en zag haar kind in de macht van onverlaten en bandieten. Gedurende enkele dagen was het geheele paleis in opschudding door het gillen van de koningin, die ontroostbaar was over het verlies van haar Catharina, en alle voedsel weigerde. Karel werd hiervan in kennis gesteld, en liet toen, hoewel hij innig medelijden had met zijn zusje, het kind weer naar Tordesillas brengen. Hij ging persoonlijk naar zijn moeder om uit te leggen wat er was gebeurd, en om haar zijn verontschuldigingen aan te bieden. Kort voor de ontvoering van het prinsesje was Karel met zijn gevolg van Tordesillas naar Valladolid gegaan, om daar door de Cortes als koning van Castilië te worden erkend. Gedurende enkele weken werden hier groote feesten gegeven, waarbij het voorname reisgezelschap de | |
[pagina 158]
| |
moeiten en ontberingen van zijn tocht door Spanje vergat. Karel zelf kon zich hier op zijn best vertoonen. De schuwe jongeman, die op een Engelschen gezant den indruk had gemaakt van een idioot te zijn, en die vanwege zijn verlegen zwijgzaamheid, door zijn grootvader met een afgodsbeeld was vergeleken, kreeg bij de ridderlijke spelen, en op jacht, een fier gevoel van zelfbewustzijn en mannelijke vaardigheid. De tornooien, welke in Valladolid ter eere van Karel werden gegeven, waren meer dan een simpel vertoon van rijkunst en van behendigheid in het gebruik van de zware stootlans en het zwaard. In een van die tornooien, welke gehouden werden tusschen Spaansche en Nederlandsche edellieden, en waarin het bloed wellicht meer verhit werd dan in een spiegelgevecht oorbaar was, vielen velen gewond van hun paard. Zoo vinnig waren sommige ontmoetingen geweest, dat een aantal paarden doodelijk getroffen neerstortten. Karel maakte zelf een gunstigen indruk op het publiek dat, toen zooals nu, manlijken moed bijzonder hoog waardeerde. Kroniekschrijvers uit dien tijd weten te vertellen dat Karel, die toen nog slechts zeventien jaar oud was, prachtig uitgedost, en op een fraai opgetuigd paard gezeten, zich in die ridderlijke spelen onderscheidde, en eenige lansen brak. In Januari 1518 kwamen de Cortes van Castilië bijeen. De inleidende vergadering had reeds een stormachtig verloop gehad, omdat de Castilianen het een inbreuk op hun oude rechten achtten, dat een vreemdeling, de Nederlander Le Sauvage, het voorzitterschap bekleedde. Het reeds lang smeulend verzet, tegen de dreigende overheersching van buitenlandsche elementen rondom een koning die zelf een vreemdeling was, ontvlamde nu, in de vurige protesten vooral van den afgevaardigde van Burgos, Dr. Zumel. Voor de voltallige zitting van de Cortes werd dezen afgevaardigde, onder bedreiging met de ernstigste straffen, gelast het stilzwijgen te bewaren. De van zijn recht en | |
[pagina 159]
| |
waardigheid bewuste Castiliaan liet zich echter niet door het aanjagen van vrees het woord ontnemen. Hij verdedigde zijn standpunt hardnekkig, tot zijn weerstand door middelen welke herhaaldelijk effectief zijn gebleken in de politiek, werd gebroken, namelijk door geld en gunsten van de regeerders. De hoofdpunten waarover in de vergadering van de Cortes werd getwist, alvorens Karel tot koning van Castilië werd erkend, waren de rechtspositie van Johanna, de verplichte eed van trouw aan de landswetten en de bijzondere privileges welken Karel moest afleggen, en het bekleeden van Castiliaansche ambten door vreemdelingen. Punten van groot belang waren eveneens de kwesties welke voortvloeiden uit de te innige verbinding van Staat en Kerk. De te groote politieke invloed van de geestelijkheid werd gelaakt, maatregelen ter beperking van de willekeur van de Inquisitie werden voorgesteld, en er werd verzocht toe te zien dat niet te veel particulier bezit overging in de handen van de Kerk, omdat het bezit van goederen in de doode hand schadelijk werd geacht voor de gezonde ontwikkeling van de nationale welvaart. Onder den druk van de Cortes moest Karel meer concessies doen dan hij voornemens was geweest, hoewel deze toezeggingen zoo vaag gesteld waren, dat hij ze, op een voor hem gunstig oogenblik, heeft kunnen intrekken. De tegenstand der afgevaardigden heeft hem echter, naar het schijnt, toch zoo geërgerd, dat hij van Valladolid regelrecht naar Saragossa is gereisd, zonder Burgos, kennelijk het uitgangspunt van het verzet tegen hem, te bezoeken. In Aragon stuitte Karel op nog grooter tegenstand tegen zijn erkenning als koning, maar na lange discussies werd hij in Mei door de, te Saragossa bijeengekomen, Cortes van Aragon, als koning gehuldigd. De krachtiger tegenstand van de Aragoneezen en de Catalanen kwam voornamelijk voort uit hun beter economisch inzicht, waardoor zij het groote gevaar inzagen van het geven van belangrijke posten in de administratie en in het financiewezen aan Karels buiten- | |
[pagina 160]
| |
landsche gunstelingen, die daardoor te veel geld aan het land zouden onttrekken, corruptie zouden doen ontstaan, en het vertrouwen in de regeering en het crediet zouden ondermijnen. De Aragoneezen, en vooral de Catalanen, waren een hooger ontwikkeld handels- en industrievolk, dan de Castilianen, en hadden zich tijdig van de noodlottige gevolgen van een omkoopbaar gunstelingen-bewind rekenschap gegeven. Hun verzet was dan ook meer eensgezind, en dientengevolge meer doeltreffend dan dat van de Castilianen, die al spoedig aan de uitbuiting door de buitenlandsche beschermelingen van Karel waren blootgesteld. In Castilië werden vele winstgevende posten geschonken aan Nederlanders. De heer van Chièvres werd zelf administrateur van de koninklijke inkomsten, met een salaris van vierduizend dukaten. Voor zijn neefje, een kind nog, wist hij den zetel van aartsbisschop van Toledo te bemachtigen, en om het eeuwenoude recht dat daarvoor slechts een Spanjaard mocht worden benoemd, naar den vorm niet te schenden, werd het knaapje als Spanjaard genaturaliseerd. Karel zelf onttrok groote sommen aan Spanje. Bij de zitting van de Cortes in Valladolid werden hem zeshonderdduizend dukaten geschonken, en hij nam kort daarop opnieuw aanzienlijke bedragen op. De vage ontevredenheid van de groote menigte over den gang van zaken, de erkenning van Karel als koning tijdens het leven van zijn moeder, en de bezetting van belangrijke en winstgevende posten door buitenlanders, werd een bewust verzet, toen bleek dat de nieuwe regeering zich niet richtte naar de belangen des lands, maar dat zij deels dienstbaar werd gemaakt aan de buitenlandsche politiek van Karel, en deels een middel tot verrijking van Karels gunstelingen was. Het was reeds in vele openbare besprekingen duidelijk geworden dat Karels voornaamste streven was tot keizer van Duitschland te worden gekozen, en dat daarbij zijn positie van koning der vereenigde Spaansche rijken, slechts een middel was om dit doel te | |
[pagina 161]
| |
verwerkelijken. Hiertoe werd het Spaansche goud, vooral echter het Spaansche crediet, dat door de ontdekking van de Nieuwe Wereld zoo aanzienlijk was toegenomen en een keerpunt in het Europeesche geldwezen beteekende, ten volle gebruikt. De openbare meening was geschokt, en de Spaansche politici die de nieuwe koers van de buitenlandsche politiek bezorgd aanzagen, gaven aan de vage, en emotioneele ongerustheid en ontevredenheid van de groote menigte vorm en inhoud, door hun critische betoogen in de vergaderingen van de Cortes en van de gemeentebesturen. Hierdoor werd ook de aandacht meer bewust bepaald bij de persoonlijke gedragingen en beweegredenen van Karel, en de gedachten van de groote menigte gingen opnieuw naar Tordesillas, en het mysterie rondom Johanna. Opnieuw vroegen de menschen zich af waarom koningin Johanna buiten de staatszaken werd gehouden, en waarom zij in zulk een strenge afzondering te Tordesillas bleef. In Saragossa was deze delicate kwestie openlijk in de vergadering van de Cortes besproken. De afgevaardigden waren pijnlijk getroffen door de weigering van den slotvoogd van Tordesillas om den aartsbisschop van Saragossa toe te laten tot de koningin. De vraag werd gesteld wat de diepere beteekenis was van deze weigering, die om vele redenen onverklaarbaar bleef. De aartsbisschop van Saragossa had goede rechten om zelfs tot de ernstige zieke koningin te worden toegelaten. Hij was haar halfbroer, regent van Aragon en een kerkvorst. Wat kon dus den slotvoogd hebben bewogen dezen voornamen bezoeker den toegang tot Johanna te weigeren? Moest er iets verborgen worden gehouden in Tordesillas? Vreesde men een onderzoek van onpartijdige autoriteiten? Had Karel, evenals wellicht zijn vader en grootvader, de bedoeling zijn moeder, uit politieke ambitie, voor ernstiger geestesziek te laten doorgaan dan zij in werkelijkheid was? Karel had gezworen dat hij zijn moeder weer aan de regeering zou laten, zoo spoedig zij genezen zou zijn. Was | |
[pagina 162]
| |
zij inderdaad wel zoo geschokt in haar geestvermogens, dat zij niet in staat kon worden geacht de zaken des lands zelf te besturen? In Maart 1518 was Karel uit Valladolid vertrokken, en in Mei kwamen de afgevaardigden van de Cortes van Aragon bijeen. Op het oogenblik dat de aartsbisschop van Saragossa zich persoonlijk naar Tordesillas begaf, om een onderhoud met de koningin te hebben, werd als verantwoordelijk civiel en militair gouverneur van die stad, en als slotvoogd van het koninklijk paleis, door Karel benoemd de markies van Denia. Deze markies, voluit geheeten don Bernardo de Sandoval y Rojas, graaf van Lerma en markies van Denia, was almachtig op deze post, met dien verstande dat hij slechts aan Karel persoonlijk, rekenschap en verantwoording van zijn beleid behoefde af te leggen. Het is onomstootelijk waar gebleken, dat deze man zich stipt aan zijn opdracht heeft gehouden, en uitsluitend de belangen van Karel heeft gediend. Hij heeft de personen geweerd die hij in het paleis ongewenscht achtte, hij heeft de brieven onderschept welker verzending hij voor ondienstig hield. Op het tijdstip dat Karel, ten overstaan van de Cortes van Aragon, onwederlegbare bewijzen noodig had betreffende de gekrenkte geestvermogens van koningin Johanna, kreeg hij, evenals zijn vader en grootvader die hadden gekregen, telkens wanneer hun zulke bewijzen - of de weerlegging ervan, al naargelang de eischen hunner politiek - te pas kwamen, van den markies van Denia de noodige bescheiden. Wij wijzen slechts op het tijdstip waarop de brief van den markies van Denia werd geschreven, en op het politiek gebruik dat ervan werd gemaakt. Of de brief zelf een getrouwe weergave van Johanna's gedragingen en psychischen toestand was, kunnen wij niet beoordeelen. Wel passen de mededeelingen van den markies van Denia in een bepaald ziektebeeld, doch de aard van deze ziekte houdt nog niet in dat Johanna werkelijk waanzinnig was. | |
[pagina 163]
| |
De markies schreef Karel V het volgende: ‘De koningin heeft vaak met me gesproken. Zij heeft me gezegd dat zij uit wil gaan, en dat ik haar mee naar buiten moet nemen. Telkens wanneer zij me daarover sprak, heb ik haar ten antwoord gegeven, dat het geen gezond weer was, en dat Hare Hoogheid daarom niet moest uitgaan. Ik zei haar dat ik wel zou zeggen wanneer het geschikt weer was, en dat zij dan uit kon gaan. Telkens wanneer zij met me spreekt, en dat is heel vaak, dringt zij er zeer op aan uit te mogen gaan. Ook heeft zij mij gezegd dat ik eenige Grandes moet laten komen, omdat zij zich wil beklagen over de manier waarop men haar hier vasthoudt, en omdat zij van de aangelegenheden op de hoogte wil worden gebracht. Ik heb Hare Hoogheid gezegd, dat de Grandes daar niets aan konden doen, omdat de Katholieke KoningGa naar voetnoot1) en de Grandes met het geheele koninkrijk de maatregelen betreffende haar hadden genomen. Ik heb haar ook gezegd dat de voornaamste oorzaak waarom U hierheen bent gekomen, is Hare Hoogheid in alle aangelegenheden rust te bezorgen.... Zij vroeg mij waar de prinsGa naar voetnoot2) was. Ik heb haar gezegd dat U in Aragon was, omdat daar eenige onlusten waren ontstaanGa naar voetnoot3), welke U door Uwe tegenwoordigheid hebt willen bedwingen. Zij scheen daar tevreden over te zijn, maar nog steeds blijft zij aanhouden dat zij uit wil gaan, en dat er Grandes moeten ontboden worden. Zij zegt me zulke verstandige woorden om me daartoe over te halen, dat ik er zeer over verbaasd ben, dat iemand in den toestand waarin Hare Hoogheid verkeert, ze kan | |
[pagina 164]
| |
zeggen. Hoewel het de markiezin en mij wel eenige moeite kost om in al deze, en andere, dingen de noodige voorzieningen te treffen, kan Uwe Hoogheid toch gerust zijn, want met Gods hulp zal er niets gebeuren dat niet in Uw belang is. Den avond voor Sint Jacobus heeft zij twee vrouwen aan het hoofd gewond, met een paar potten welke zij naar haar toe geworpen heeft. Toen ik dat vernam, ben ik naar Hare Hoogheid toegegaan, en ik heb haar gezegd: “Wat is dat, señora? Moet Uwe Hoogheid zoo de vrouwen behandelen die U met zooveel inspanning dienen? Uw moeder, de koningin, behandelde haar personeel niet op die manier”. Toen zij me zag binnenkomen, stond zij op om me uit te leggen hoe het kwam dat dat was gebeurd. De vrouwen die daar waren, dachten dat zij ons allen het hoofd zou inslaan, en zij gingen een eindje achteruit. Hare Hoogheid kwam toen naar me toe, en zei me dat zij niet zoo onwellevend was, dat zij mij kwaad zou doen, want zij dacht er werkelijk niet aan mij anders te behandelen dan als een broer. Het eenige wat zij wilde was, met mij uitgaan, want zij kon die vrouwen niet uitstaanGa naar voetnoot1). Dien dag heeft zij me wel vijf uur hiermee in beslag genomen, en nog met andere dingen die ik U niet schrijf, om U niet te verdrieten. Deze brief schrijf ik U eigenhandig, omdat zij van zooveel gewicht is.’ Karel antwoordde op dezen brief, dat hij het ongewenscht achtte dat zijn moeder uitging.... Wij moeten aannemen dat hij beducht is geweest voor eenig schandaal, dat de koningin, door onbeheerschte uitingen of door weigering haar gevangenis weer binnen te gaan, opschudding te weeg zou brengen in het stadje. Naar onze begrippen zou een wandeling in het vroege voorjaarsweer, al ware het slechts | |
[pagina 165]
| |
in het mooie binnenplein van het Santa Clara klooster, de arme vrouw, die al jaren in het paleis opgesloten was, goed hebben gedaan. Eind Mei schreef de markies van Denia, dat de koningin om de twee dagen opstond en at. Zij had zoo gaarne willen uitgaan, dat de stakker, geheel aangekleed en met haar kap op, had zitten wachten.... Eindelijk, toen zij bemerkte dat er niemand kwam om haar mee naar buiten te nemen, had zij haar kleeren maar weer uitgedaan..... De argwaan van de groote menigte was echter gewekt, en men lette op alle mededeelingen die uit het koninklijk paleis kwamen. De markies van Denia wist dit, en ook wist hij dat, al hield hij de poorten van het paleis gesloten, zelfs voor een aartsbisschop, om niet blootgesteld te zijn aan te achterdochtig onderzoek naar wat binnen de muren van het verblijf van de koningin gebeurde, er toch regelmatig, vrij nauwkeurige, berichten over de wederwaardigheden van Johanna naar buiten gingen. Hij schreef daarom aan Karel, dat het vrouwelijke dienstpersoneel ieder voorwendsel en iedere gelegenheid aangreep om het paleis voor eenigen tijd te verlaten. Bruiloft, doop of begrafenis van familieleden tot in den vierden graad, schrijft hij geërgerd, vonden zij een dwingende reden tot vertrek. Hij kon dat niet beletten. Zelfs had hij de gewapende wacht bevel gegeven de vrouwen niet door te laten, maar die vrouwen lieten zich niet door de gardisten tegenhouden.... Zij spraken, zoo schrijft de markies, dan met hun familieleden en kennissen over dingen welke verzwegen moesten worden. Alles wat binnen het paleis gebeurde, moest geheim blijven, maar nu werden velen daar min of meer in ingewijd. Vooral de regeeringsautoriteiten moesten daar buiten worden gehouden, en nu bleek dat, door middel van den echtgenoot van een dier vrouwen, een rechtelijk ambtenaar, de Raad van Castilië was ingelicht. De markies wilde daarom grootere gestrengheid in het bestuur van het paleis invoeren. Geen gehuwde vrouwen | |
[pagina 166]
| |
meer in dienst van de koningin, geen uitgangetjes met gebabbel, en strikte gehoorzaamheid van het geheele personeel aan hem en zijn vrouw! In den zomer van dat jaar (1518) brak opnieuw de pest uit in Castilië, een jaarlijks weerkeerende ramp. De ziekte breidde zich uit tot aan Tordesillas, en er werd ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid, dat Johanna naar een veiliger verblijf moest worden overgebracht. Karel V verdiepte zich in alle problemen welke zulk een overbrenging van de koningin stelde, en hij overwoog zelf de noodige maatregelen desbetreffend. Men moest er op bedacht zijn dat de koningin ook verlangde, dat het stoffelijk overblijfsel van Philips den Schoone zou worden meegenomen naar haar nieuwe verblijf. Tot zijn eer moet van Karel V worden gezegd dat, als hij zijn moeder voor krankzinnig heeft gehouden, hij haar waanidee betreffende het lijk van zijn vader heeft geëerbiedigd, en de beklagenswaardige vrouw in dezen schijnbaar haar zin heeft willen geven. Schijnbaar. Want al wilde hij haar in dezen laten begaan, hij wilde toch tevens voorkomen, dat opnieuw het lijk van zijn vader in een macaberen stoet over 's Heeren wegen werd vervoerd. Daarom gaf hij bevel een kist te laten maken welke volkomen geleek op de doodkist van Philips, en dat Johanna deze leege kist zou meenemen naar haar nieuwe verblijf. Deze maatregelen behoefden niet uitgevoerd te worden, want het bleek mogelijk dat Johanna, zonder groot gevaar voor besmetting, in Tordesillas bleef. Het geheele jaar 1519 ging voorbij, zonder dat Karel weer een bezoek bij zijn moeder bracht. Men kan voor deze nalatigheid van den zoon een verontschuldiging vinden in de drukke bezigheden en de overstelpende zorgen van den koning. Gedurende den loop van dit jaar werd Karel in spanning gehouden over den afloop van de keizerskeuze in Duitschland. Onder degenen die over grooten invloed beschikten om te verhinderen dat Karel werd gekozen, was in de eerste plaats de paus. Leo X zag aanvankelijk met | |
[pagina 167]
| |
een bezorgd oog de toeneming van de macht van Spanje, en indien de koning van Spanje, die tevens heer der Nederlanden was, en bezittingen in Italië had, ook nog keizer van Duitschland werd, dan was het Europeesche evenwicht ten gunste van Spanje verbroken, en zou de paus onder te sterken politieken druk van den koning-keizer komen te staan. Een tweede tegenstander van Karel was de koning van Frankrijk, Frans I, en in de eerste helft van 1519 hing een oorlog met Frankrijk als een voortdurende bedreiging boven Spanje. De ontzaglijke sommen welke Karel noodig had, voor het omkoopen van zijn openlijke of verheelde tegenstanders in Duitschland, maakte zijn financieele positie zoo zorgelijk, dat in het eind van dat jaar een staatsbankroet onvermijdelijk scheen. Tijdgenooten spreken over het eerste goud dat uit het pas veroverde Mexico kwam, als de uitredding voor Karel op het allerlaatste oogenblik. De verheffing van Karel tot keizer van Duitschland wekte in Spanje niet zooveel geestdrift, als de spreker die in 1518 in de Cortes van Aragon zoozeer over Karels grootheid en groeiende macht in de wereld had uitgeweid, had gedacht. Karel was als een vreemdeling in Spanje gekomen, hij had zich als een vreemdeling gedragen, het gevaar was groot dat hij in Spanje een vreemdeling zou blijven, en zijn aandacht alleen zou bepalen bij de Nederlandsche en Duitsche staatsbelangen. Men vreesde, en deze vrees is voor Spanje op noodlottige wijze bewaarheid, dat Spanje dienstbaar zou worden gemaakt aan de politiek van Midden-Europa. Dit gevaar van een voor Spanje schadelijke buitenlandsche politiek, waarop, voor de keizerskeuze een voldongen feit was, reeds was gewezen, was nu een werkelijkheid geworden waarmee men moest rekenen, en waartegen beschermende maatregelen dienden genomen te worden. Karel zou, als keizer van Duitschland, Spanje slechts als steunpunt voor zijn centraal Europeesche staatkunde gebruiken, en de natuurlijke ontwikkelingsgang van de vereenigde Spaansche rijken zou daardoor worden gestuit. | |
[pagina 168]
| |
De groote menigte had van dit nationale gevaar natuurlijk geen helder besef, omdat zij politiek inzicht miste, maar toch werd zij, met de gebrekkige publiciteitsmiddelen waarover men destijds beschikte, wel zoozeer ingelicht, dat het Spaansche volk zich in zijn waardigheid gekwetst gevoelde, door het bewind van een koning die een vreemdeling was, en thans bovendien keizer van een verafgelegen rijk. Een kleine onhandigheid, welke misschien slechts het gevolg was van kinderlijke ijdelheid van een nauwelijks negentienjarigen knaap die pas tot keizer was gekozen, wekte vooral in Castilië groote verontwaardiging, en gaf aanleiding tot het bewuste formuleeren van het vage gevoel van onrust, vrees en gekwetst gevoel van eigenwaarde. Kort nadat Karel het bericht van den uitslag van de keizerskeuze had ontvangen, teekende hij een Castiliaansch staatsstuk met zijn titel ‘Keizer van Duitschland’, en vermeldde daaronder de, wettelijk verordende, onderteekening van zijn moeder als koningin van Castilië. De daardoor gewekte verontwaardiging was tweevoudig. Degenen die den gang der staatszaken aandachtig en met oordeel des onderscheids volgden, zagen in de aldus gestelde onderteekeningen, een aanwijzing van hiërarchische rangorde, waarbij dus Castilië in de tweede plaats kwam, ondergeschikt aan Duitschland. Degenen die met minder kennis van de politiek en geringer besef van de landsbelangen, van dit feit werden verwittigd, voelden zich gekwetst in hun Castiliaansch-nationaal bewustzijn en in hun waardigheid. Bovendien vonden zij dat Karel Johanna onrecht had gedaan, als moeder en als koningin. De zoon, die slechts het bewind mocht voeren, zoolang zijn moeder door ziekte verhinderd was zich met de staatszaken te belasten, mocht zijn handteekening en titel niet boven de hare plaatsen. De zestiende-eeuwsche geschiedschrijvers, Pedro Mexía, Sandoval en anderen, vinden dit feit belangrijk genoeg om er melding van te maken. Het is in den loop van de geschiedenis vaker gebleken hoe, betrekkelijk kleine, gebeur- | |
[pagina 169]
| |
tenissen zeer verstrekkende gevolgen hebben gehad, omdat daarin op een symbolische wijze was duidelijk gemaakt wat tot nu voor de groote menigte vaag was gebleven. De stad Toledo, die zich de cultureele en religieuze hoofdstad van Castilië gevoelde, richtte het eerst een verzoek tot den koning om te voorzien in eenige noodzakelijke maatregelen voor het landsbestuur, en om te dien einde eenige afgevaardigden van haar te hooren. Karel onttrok zich aanvankelijk met allerlei doorzichtige uitvluchten aan de verplichting om deze delegatie van Toledo te ontvangen. Toen hij hun eindelijk gehoor schonk, zetten deze stedelijke afgevaardigden hem de allerwege in Castilië gevoelde ontevredenheid uiteen, ten eerste over de willekeurig verhoogde belastingen, waarvan vooral de omzetbelasting als fnuikend werd gevoeld, en ten tweede over de kennelijke nalatigheid van den koning om kennis te maken met zijn eigen koninkrijk Castilië, waarvan hij slechts één groote stad, Valladolid, had bezocht, na een verblijf van anderhalf jaar in Spanje. Verder uitten zij hun bezwaren tegen het voorgenomen en aangekondigde vertrek van Karel naar Duitschland. De afgevaardigden moesten een rhetorische, op effect berekende, uiteenzetting van Karel's eersten minister, den heer van Chièvres, aanhooren, omtrent de dringende Duitsche staatszaken, een uiteenzetting welke niet het beoogde doel had, maar de delegatie in haar nationalen trots kwetste. Zij ging onverrichterzake huiswaarts. De groote Castiliaansche steden, Segovia, Ávila, Valladolid en Burgos, hadden het verloop der ervaringen van deze delegatie nauwlettend gadegeslagen. Zij hadden te meer aandacht voor de ontvangst van deze afgevaardigden gehad, omdat eerst was onderhandeld over de wenschelijkheid en mogelijkheid van een gemeenschappelijke actie bij Karel. Het besluit van eenige steden om zich gezamenlijk tot den koning te richten, had geen verdere gevolgen kunnen hebben, omdat Karel te kennen had gegeven, dat hij geen delegatie van eenige gemeenten tezamen wilde ontvangen. | |
[pagina 170]
| |
Deze weigering van Karel was een principieele ontkenning van het oude Castiliaansche democratische recht der steden om met de Kroon in overleg te treden, en zoo noodig een veto uit te spreken over schadelijk geachte, en zonder instemming van de steden genomen, regeeringsbesluiten. Thans, na de mislukking van het afzonderlijk door Toledo gedane protest, vroeg het gemeentebestuur van deze stad de andere steden opnieuw om met elkaar in overleg te treden en daarna gemeenschappelijk hun bezwaren bij den koning in te dienen, ten eerste inzake de rangorde van zijn titels, ten tweede betreffende zijn genomen besluit Spanje te verlaten, ten derde, om krachtige maatregelen te nemen tegen de onttrekking van geld uit Castilië, en ten vierde om geen vreemdelingen te dulden op kerkelijke en wereldlijke posten. Op een aldus gesteld rondschrijven aan de Castiliaansche gemeenten, kwam spoedig van een groot aantal steden een instemmend antwoord te Toledo binnen. Karel probeerde de voorgenomen bijeenkomst van stedelijke gedelegeerden, ter bespreking van de algemeene grieven en verlangens, te voorkomen, door een toezegging, dat binnenkort de Cortes bijeen zouden worden geroepen. Karel en, voornamelijk, de heer van Chièvres, hadden reeds de ervaring opgedaan, dat in de Cortes het verzet van afgevaardigden, door geld of verleening van gunsten, gemakkelijker was te breken, dan het verzet van stedelijke gedelegeerden met een nauwkeurig omschreven opdracht. Toledo hield voet bij stuk, en onder leiding van Juan de Padilla en Fernando de Ávalos, die volgens een zestiende eeuwschen kroniekschrijver van den daarop gevolgden burgeroorlog in Spanje, persoonlijke grieven tegen Chièvres had, werd er een krachtige brief van verweer opgesteld, en naar Karel gezonden. De koning vaardigde daarop een scherp verbod van onderling overleg van de steden uit, een willekeurige, dictatoriale order, welke hem persoonlijk ernstig schaadde, omdat het besef van de stedelijke be- | |
[pagina 171]
| |
voegdheden nog levendig, en de macht van de gemeenten nog ongeschokt was. Karel was vastbesloten te vertrekken, en vóór dien, door de bijeenroeping van de Cortes en de daar te nemen beslissingen, den tegenstand van de steden te breken. In Februari 1520 kwam hij, op zijn doorreis naar de kust, in Castilië aan, met het voornemen thans Burgos te bezoeken. Voor hij Burgos binnentrok, bezocht hij Miraflores, het Karthuizerklooster waar zijn vaders gebeente had gerust, en waar het op zulk een schokkende wijze door Johanna weer was opgegraven. In Burgos nam Karel zijn intrek in de seigneuriale woning waar zijn vader gastvrijheid had genoten, en na een korte ongesteldheid was overleden. Op zinnebeeldige wijze had het gemeentebestuur van Burgos den koning herinnerd aan de rechten der steden, en aan de typische positie van den koning van Castilië, die dienaar was van de gemeenschappelijke belangen, en niet een almachtig heer, die zelfstandig en willekeurig de staatszaken kon leiden. Alvorens de stad te mogen binnentreden, moest Karel zweren dat hij de rechten en de privileges van de stad zou eerbiedigen. Karel legde dien eed af, doch wij mogen ons zelf de vraag stellen of, toen hij dien eed aflegde ten overstaan o.a. van zijn aanvankelijk fellen tegenstander van 1518, den Cortes afgevaardigde Zumel, hij niet reeds overtuigd was dat alle tegenkanting van de steden, en daarmee hun fiere zelfstandigheid, kon gebroken worden door de middelen welke hij tegen Zumel had aangewend, of wanneer omkooping faalde, geweld dezelfde uitwerking zou hebben. De gevolgde gedragslijn van Karel V, die tot de feitelijke almacht van den koning leidde, doet ons veronderstellen, dat deze gedachten den jongen koning door het hoofd zijn gegaan, toen hij zijn weg op den brug over den Arlanzón, versperd zag door de deftige magistraten van Burgos. Karel vertoefde slechts kort in Burgos. Hij vertrok vandaar naar Valladolid, waar de ontevredenheid was uitgegroeid tot een opstandige stemming, vooral nadat het ge- | |
[pagina 172]
| |
meentebestuur de verzekering had ontvangen dat de clericale universiteitsstad Salamanca even scherp gekant was tegen de willekeurige maatregelen en verbodsbepalingen van den koning, als Toledo, Ávila, Segovia, Valladolid zelf, en andere gemeenten. Karel ontbood de vroede vaderen van Valladolid, om hun de redenen van zijn vertrek naar Duitschland uiteen te zetten, en hun nieuwe belastingen voor te stellen. De koning beloofde binnen drie jaar terug te zijn, hij deed nog meer vage beloften, maar het gemeentebestuur van Valladolid had redenen om niet te veel gewicht aan die beloften te hechten. Er werd langdurig beraadslaagd, en het slot van die beraadslagingen was, dat men Karels verzoek weigerde. Geen nieuwe belastingen, indien Karel vertrok; geen nieuwe belastingen, indien vreemdelingen als de heer van Chièvres voortgingen koophandel te drijven met kerkelijke en wereldlijke waardigheden en ambten in Castilië. De poging om het gemeentebestuur met ontzag te vervullen door een tentoonspreiding van Bourgondischen vorstelijken luister mislukte, evenzeer als een beroep op den nationalen trots, die door den keizerlijken titel van den Castiliaanschen koning gevleid moest zijn.... Het gemeentebestuur van Valladolid weigerde te zwichten. Zelfs het verwijt van ontrouw of het ontslag van eenigen hunner leden maakte op de vroede vaderen niet zooveel indruk, dat zij een onbillijk geacht verzoek wenschten in te willigen. Slechts enkele wethouders toonden zich daartoe tenslotte bereid, en Karel deed de toestemming van een, zeer kleine, minderheid doorgaan voor de inwilliging van het geheele gemeentebestuur. De tyrannie van den koning was in openlijke tegenstelling gekomen tot de oude Castiliaansche stedelijke vrijheid, en het op de souvereiniteit des volks gegrondveste regeeringsbeleid van eeuwenlang. De zestiende eeuwsche schrijvers Alonso de Santa Cruz en Prudencio de Sandoval gewagen van een plan om de afreis van Karel gewelddadig te verhinderen, en een eind | |
[pagina 173]
| |
te maken aan het bewind van den heer van Chièvres en zijn Nederlandschen aanhang, die het land verarmden door hun roofpolitiek. Dit plan schijnt in vergevorderden staat van voorbereiding te zijn geweest. De groote menigte was gereed tot onmiddellijke actie, omdat ook de mare liep dat Karel naar Tordesillas wilde gaan om zich meester te maken van den persoon der koningin, en haar mede wilde nemen naar het buitenland. De stedelijke afgevaardigden van Toledo, die zich in die dagen te Valladolid bevonden om door Karel te worden ontvangen, hadden beloofd met deze stad, in haar verweer, gemeene zaak te maken. Terwijl nog werd overlegd of men tot directe actie, dan wel tot herhaling van de onderhandelingen, zou overgaan, had Karel V een van zijn eerste gesprekken in het Castiliaansch met een voornaam edelman, die hem vroeg recht te doen in een particuliere aangelegenheid van hemzelf, welke door de vorige regeerders onbeslist was gelaten. Indien Karel thans geen recht deed, zou deze edelman zichzelf recht verschaffen, verzekerde hij. Uit den loop van het onderhoud kon Karel afleiden dat velen, in den letterlijken zin des woords, gebroken moesten worden, eer zijn persoonlijke wil in Spanje als wet zou worden erkend. Hij heeft dit, na de beëindiging van den burgeroorlog eenige jaren later, niet vergeten, en velen zijn terechtgesteld - beter gezegd, gerechtelijk vermoord - om het dictatoriale bewind van Karel V over Spanje mogelijk te maken. De zestiende eeuwsche kroniek- en geschiedschrijvers hebben het gesprek tusschen dien halsstarrigen, van zijn goede recht bewusten edelman - don Pedro Girón, zoon van den graaf van Urueña, en later een der leiders van den opstand - zoo belangrijk en symbolisch gevonden, dat men het, met eenige varianten, vindt bij Petrus Martyr, Sandoval, Santa Cruz en MaldonadoGa naar voetnoot1). Het bevel tot in hechtenis neming van don Pedro Girón, | |
[pagina 174]
| |
en 's konings weigering voorloopig de verschillende delegaties te ontvangen, deed de met moeite bedwongen hartstochten losbarsten. Het volk liep te wapen, en Karel kon slecht met moeite, met den heer van Chièvres, ontkomen, gedekt door zijn garde, die voor de poorten slaags raakte met het volk. Karel reed spoorslags door naar Tordesillas, een afstand van zeven en twintig kilometer, en na dien rit, die voor hem en den reeds zeer gehaten Chièvres een rit op leven en dood moet zijn geweest, stond Karel opnieuw voor de poorten van de stad, waarin hij bijna twee jaren te voren met hooge verwachtingen was binnengetrokken. Van Tordesillas vertrok Karel in de richting van de kust. Onderweg haalden hem de afgevaardigden van Toledo in, welke hem nadrukkelijk zeiden, dat als zijn vertrek noodzakelijk was, er geen vreemdeling als regent in Castilië mocht worden benoemd, en dat, naar oud Castiliaansch gebruik, de steden aandeel in de regeering opeischten. Karel en zijn raadgever Chièvres traden niet meer in overleg met deze deputatie, maar namen strafmaatregelen tegen hen. Het gerucht hiervan deed een aantal andere steden besluiten thans gemeenschappelijk en krachtig op te treden. Inmiddels werden de Cortes van Castilië door Karel in het ver in het Noord-Westen gelegen Santiago de Compostela bijeengeroepen. Het kwam daar, ook tengevolge van het feit dat wederom inbreuk werd gemaakt op het Castiliaansche recht, en een vreemdeling tot voorzitter van de landsvertegenwoordiging werd benoemd, al spoedig tot incidenten. De aartsbisschop van Santiago verliet onder protest de vergadering, en een voornaam edelman werd verwijderd. Twee steden hadden geen vertegenwoordigers te Santiago. Toledo had zeer beperkte bevoegdheden gegeven aan zijn gedeputeerden, in wie het geen vertrouwen stelde. Als gevolg hiervan hadden deze afgevaardigden geweigerd zitting te nemen. De universiteitsstad Salamanca was evenmin vertegenwoordigd. De lezingen hieromtrent loopen uiteen. Volgens sommige zestiende eeuwsche schrijvers zouden | |
[pagina 175]
| |
de vertegenwoordigers van Salamanca niet zijn toegelaten, volgens anderen zouden zij het afleggen van hun eed afhankelijk hebben gemaakt van de inwilliging der gedane verzoeken. De gevoerde besprekingen bleven vruchteloos, omdat de beide partijen vasthielden aan het eenmaal ingenomen standpunt. Karel deed vage toezeggingen voor later, na zijn terugkomst, en hij vroeg om geld. De steden eischten, grootendeels, eerst behandeling van de grieven en eischen, alvorens nieuwe belastingen toe te willen staan. Zooals dit in soortgelijke gevallen meestal gebeurt, werd de vergadering geschorst, om de zaken sleepende te houden. In het eind van April kwamen de Cortes opnieuw bijeen in La Coruña, een uithoek van Spanje en een ongeschikt punt tot bijeenroeping van de Staten-Generaal van Castilië. De besprekingen beperkten zich, in deze havenstad waar Karel's vloot gereed lag om hem naar Duitschland te brengen, tot de kwestie van de heffing der door den koning gevraagde belastingen. Tenslotte gaven acht van de vertegenwoordigde steden toe, de helft van de aanwezige deputaties, maar minder dan de helft van de stemhebbende steden. De regeering achtte de belastingen toegestaan, en benoemde in dezelfde zitting, ondanks den nadrukkelijk geuiten wensch, zoo niet eisch, van het land, dat geen vreemdeling tot regent zou worden aangewezen, Karels leermeester, Adriaan van Utrecht, tot landvoogd van Spanje, tijdens de afwezigheid van Karel. Ook tegen dezen willekeurigen maatregel van de regeering werd door verschillende stedelijke afgevaardigden, en zelfstandige edellieden met recht op een zetel in de Cortes, protest aangeteekend. Men achtte deze benoeming in strijd met het recht en het landsbelang. In de laatste dagen van de vergadering van de Cortes was het voor niemand meer te verhelen, dat de koning, onder leiding van den heer van Chièvres, zoowel een aantal steden, als edelen en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders, in een geest van verzet tegen de regeering had gebracht. | |
[pagina 176]
| |
Nog voor de Cortes uiteengingen en Karel zich inscheepte, bereikte La Coruña het bericht, dat in Toledo de opstand was uitgebroken. Een opstand die tot leuze had het herstel van de landswetten, eerbiediging van het landsbelang, en wering van vreemdelingen in regeeringsfuncties. Terwijl de gloed van dezen opstand in Spanje's religieus-cultureele hoofdstad Toledo over geheel Castilië uitstraalde, deelden Karel en de heer van Chièvres in La Coruña sommen gelds en gunsten uit aan die leden van de Cortes, en aan die steden, welke de politiek van de regeering hadden gesteund. Doch vóórdat de officieele proclamaties betreffende de genomen regeeringsbesluiten in La Coruña, en de machtiging daarvan door de Cortes, in den lande werden bekend gemaakt, was de mare van de willekeur en de omkooperij reeds in de steden en dorpen doorgedrongen. De koning en zijn vreemde raadgevers hadden den Castiliaan gekwetst in zijn teerste punt, zijn besef van recht en persoonlijke waardigheid. Toen dus de roep ‘Te wapen, Te wapen, voor vrijheid en recht’ weerklonk, grepen geestelijken, edelen, poorters en boeren lans en zwaard, en stond een volk op, om te pogen datgene te redden en te handhaven, wat meer waard is dan het leven. |
|