Johanna de Waanzinnige
(1940)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendEen tragisch leven in een bewogen tijd
[pagina 127]
| |
Hoofdstuk VI.
| |
[pagina 128]
| |
dinand van Aragon kon dan rechtens optreden als regent, want Karel was nog slechts een kind. Met Ferdinand als regent van Castilië, Leon en Granada, en koning van Aragon, was de politieke eenheid van Spanje weer verzekerd, en het gevaar van hernieuwde vijandschap tusschen Castilië en Aragon, met inmenging van Frankrijk, dat Spanje als groote mogendheid wilde breken, afgewend. Er was echter nog een dwingende reden die Ferdinand tot deze opsluiting van Johanna kan hebben bewogen. Germaine, zijn tweede vrouw, was zwanger. Indien zij hem een zoon schonk, kon hij wellicht geheel Spanje voor zijn eigen dynastie bewaren, en bleef het resultaat van ruim dertig jaren politieken arbeid voor zijn Huis verzekerd. Deze hypothese mag niet onvermeld blijven. Dat Ferdinand eventueel niet voor een usurpatie en een gewelddaad zou zijn teruggeschrokken om Castilië voor dezen zoon te gewinnen, mag uit zijn politieke verleden worden afgeleid. In Mei 1509, eenige maanden nadat Johanna was opgesloten in Tordesillas, schonk koningin Germaine het leven aan een zoon. Ferdinand gaf het kind den naam Juan, Johan, denzelfden naam dien zijn eerste zoon, de jonggestorven kroonprins van Castilië en Aragon, had gedragen, en men zou in het geven van dien naam een bekrachtiging van ons hierboven uitgesproken vermoeden kunnen zien. Verscheidene koningen van Castilië, van Aragon en van Navarre hadden dien naam gedragen, en hij was reeds eenmaal gekozen voor den kroonprins van Castilië en Aragon tezamen. Kan de keuze van dezen naam derhalve een symbolische beteekenis hebben gehad? Het prinsje leefde echter nauwelijks een uur, en zijn dood verijdelde voor het oogenblik de dynastieke illusies, welke Ferdinand zich kan hebben gemaakt. Er kunnen dus bij koning Ferdinand allerlei politieke overwegingen in het spel zijn geweest, toen hij besloot zijn dochter in een afgelegen, versterkt stadje op te sluiten, en | |
[pagina 129]
| |
haar onder de bewaking van een hem volkomen toegewijd dienaar, en een geboren cipier, te plaatsen. In dezen samenhang zouden wij ook de woorden van Petrus Martyr willen lezen. Deze rustige opmerker van hetgeen rondom hem gebeurt, laat soms door een kleine nuance zijn bedenkingen, twijfel of ironie doorschemeren, wanneer hij het niet waagt zijn meening ronduit te zeggen. In den brief waarin hij mededeelt dat Ferdinand zijn dochter probeerde te bewegen Arcos te verlaten en naar Tordesillas te gaan, zegt hij dat de koning niet geschroomd heeft bedreigingen te uiten. Waarin deze bedreigingen hebben bestaan - met vergete niet dat Arcos omgeven was door Italiaansche troepen in Ferdinands dienst - zegt Petrus Martyr niet, en evenmin of de omstandigheden Ferdinand werkelijk rechtvaardigden om tot dit uiterste middel zijn toevlucht te nemenGa naar voetnoot1). Ferdinand heeft het besluit dat hij ten aanzien van Johanna had genomen, niet door de Cortes laten bekrachtigen. De Cortes zijn uiteengegaan, zonder aan de beslissing van den koning rechtsgeldigheid te verleenen, en Ferdinand heeft ze te dien einde ook niet meer bijeen geroepen. Klaarblijkelijk zouden er bij de steden en de edelen bezwaren gerezen zijn, en zou er een rustig onderzoek zijn geëischt, op dezelfde wijze als ten tijde van Philips invloedrijke personen geweigerd hadden hun goedkeuring te verleenen aan de voorgestelde opsluiting van Johanna. Ferdinand heeft zich krachtens vroegere besluiten van de Cortes, en met een beroep op het testament van koningin Isabella en zijn overeenkomst met Philips, belast met de regeering van Castilië. In feite heeft hij een staatsgreep gedaan, en hij heeft de laatste jaren van zijn leven dictatoriaal geregeerd. De verkregen macht heeft hem in staat gesteld zich van het koninkrijk Navarre meester te maken, en zijn veroveringen in Italië uit te breiden en te bestendigen. | |
[pagina 130]
| |
Het Castiliaansche volk vergat echter zijn koningin Johanna niet. Het wist dat zij gevangen werd gehouden in Tordesillas, de mare daarvan was snel genoeg door het land gegaan, evenals de geruchten van Johanna's omzwervingen met het lijk van haar man, en van andere grillige invallen van de ongelukkige vrouw. Toch weigerde het volk in den waanzin van zijn koningin te gelooven. Zijn eigen trots en zijn hooge opvatting van de koninklijke waardigheid, beletten het te gelooven dat de dochter van koningin Isabella geestelijk minderwaardig zou zijn. Deels fluisterde men dat Johanna wederrechtelijk werd gevangen gehouden, opdat haar vader, de vreemdeling, de door velen gehate Aragonees, de koninklijke macht kon uitoefenen, en deels hechtte men geloof aan de verhalen over de beheksing van Johanna. ‘Juana, la Embrujada,’ ‘Juana, la Hechizada,’ Johanna, de behekste, noemde men haar, en de vruchtbare, spoedig geprikkelde volksverbeelding zocht en vond andere overtuigende gevallen van de boosaardige tooverkracht, welke iemands geest en lichaam kan schaden. Het Spaansche volk was in de zestiende eeuw niet bijgelooviger dan andere Europeesche volken, indien het geloofde in de werkelijke, objectieve kracht van de vervloeking, indien het geloofde in de doeltreffende uitwerking van allerlei magische practijken, indien het geloofde in ‘krachtige kruiden,’ die invloed uitoefenden, niet alleen op het lichaam, maar ook op de ziel, op het verstand. Verder was het Spaansche volk, door zijn eeuwenlange samenleving en versmelting met Mooren en Joden, meer nog dan de Westeuropeesche volken vertrouwd geraakt met Oostersche opvattingen en Oostersche magische practijken. Even goed als in het Moorsche Spanje de bereiding van kruiden, zalfjes, reukwaters en alle andere mogelijke middelen ter verhooging van de vrouwelijke schoonheid, tot zulk een perfectie was gekomen dat wij, bij de opsomming van de schoonheidsmiddelen op de toilettafel van een Castiliaansche vrouw in een litterair werk uit dien tijd, | |
[pagina 131]
| |
slechts een lange sliert van Arabische woorden te hooren krijgen, zoo was ook in de Moorsche vrouwenverblijven en in de werkplaatsen van Moorsche en Joodsche alchimisten, menig krachtig gif, en menig krachtig gewaand toovermiddel gevonden. Het volksbijgeloof was grof. Een vreemd vergroeide plant, een grillig gevormde steen, een monstergewrocht van de natuur, zag men geladen van geheimzinnige krachten. Opgehangen misdadigers rukte men de tanden uit, omdat men ze voor machtige toovermiddelen hield, men groef gebeente van dooden op en men gebruikte kerkhofaarde om er genees- of toovermiddelen van te maken. De vloek, de bezwering, de verwensching, het booze oog, het verborgen dreigende gebaar, het waren alle dezelfde vreeselijke realiteiten als in iedere ‘primitieve’ wereld welke in magisch fetichisme gevangen leeft. De Kerk had veel daarvan ‘gekerstend’, maar zij had er de verschrikking niet van weggenomen. De verhalen van bezwering en beheksing waren een deel van het dagelijksche leven. De verbinding met de natuur, en haar telkens opnieuw verrassende wonderen, was nog zoo onmiddellijk en innig, dat de eenvoudigste levensverschijnselen eerder een bevestiging dan een verzwakking van het magisch gevoel bewerkten. Bij de eerste geruchten over Johanna's grilligheden welke in Spanje doordrongen, had het volk dus aanstonds gedacht aan geheimzinnige, boosaardige invloeden waaraan hun prinses zou zijn blootgesteld. Het verre, vreemde land, daar ginds hoog in het Noorden, met andere gewoonten, en tot de verbeelding sprekende gebruiken, waarvan kooplieden en zeevaarders vertelden, en het uiterlijk van die Noordelingen, wier forsche gestalte, blonde haar en lichte, blauwe oogen de donkere Castilianen had bevreemd, hadden reeds eerder de dichterlijke fantasie gewekt, en gaven nu een geheimzinnigen achtergrond aan de beproevingen van Johanna. Naarmate de geruchten omtrent Johanna's vreemdsoor- | |
[pagina 132]
| |
tige invallen sterker werden, en de verhalen over haar innerlijke beproevingen duidelijker en kleuriger werden, drong het geloof betreffende haar beheksing dieper door. Het volk denkt niet critisch en analytisch. Het volk denkt in beelden. Zijn gedachten en verklaringen zijn daardoor echter in wezen niet altijd onjuist. Bijna een half jaar lang had Johanna met haar man door Spanje getrokken. Philips had er op zijn tocht van La Coruña tot Burgos nauwlettend voor gewaakt, dat Johanna niet met autoriteiten in aanraking kwam. Doch zij die toch tot haar wisten door te dringen, hadden een stille, droefgeestig peinzende jonge vrouw gezien, die liefst in een donker vertrek eenzaam zat te mijmeren, of met gesluierd gelaat haar man te paard volgde. Wie met haar sprak, zag haar donkere oogen strak en weemoedig op zich gevestigd. Woord noch gebaar deed aan waanzin denken. Sprak zij, dan zei zij verstandige, ernstige woorden. Luisterde zij, dan maakte zij den indruk van met goed begrip den spreker te volgen. Haar rondzwerven met het lijk van haar man had het volk als een wanhopige daad van een ontroostbaar gemoed gezien. Passioneele excessen zijn het volk niet vreemd. Het weet, dat die hartstochtelijke uitingen afnemen, naarmate de gevoelsstormen luwen, en het weet, dat het tijdelijk verduisterde verstand weer tot bezinning komt wanneer het hart rustig wordt. Spanje is het spreekwoordelijk geworden land van de gepassioneerde daad. De zelfmoord en de misdaad uit miskende liefde zijn in Spanje veelvuldig voorkomende verschijnselen. Verdriet, liefde en haat worden in de mate der hevige aandoening geuit. De onmiddellijke, emotioneele reactie van een licht ontvlambaar gemoed kan een heftigheid van uiting krijgen, welke aan Oostersche passie doet denken. Dat een jonge vrouw, wier hartstochtelijke en herhaaldelijk gekwetste liefde voor haar man alom bekend was, haar wanhoop over zijn plotselingen dood op zulk een hevige en grillige wijze uitte, was eerder iets dat het Spaan- | |
[pagina 133]
| |
sche volk van deze felle vrouw verwachtte, dan dat het de menschen bevreemdde. Deze daad paste in de voorstelling welke men zich van haar had gemaakt. Zij die door de liefde worden gefolterd, die door dezen, den menschen vertrouwden, demon worden beheerscht, hebben steeds een groote plaats in het hart van het volk ingenomen, en de fantasie van het volk heeft zich bij voorkeur met hen bezig gehouden. Het drama van Johanna was geheel volgens de, blijvend romantische, opvatting van de groote menigte verloopen. Het was het drama van den mensch die door geheimzinnige machten werd gedreven. Alle fantasie omtrent tooverkrachten en andere boosaardige invloeden kregen daarin vrij spel. Een tooverkracht was Philips' schoonheid en zijn prikkelende lichtzinnigheid. Over tooverkrachten en toovermiddelen beschikten zijn minnaressen, die de wettige en liefhebbende vrouw van hem verwijderd wilden houden. En een huiveringwekkende demonische kracht hing over den dood, die de arme vrouw als een stormvlaag meesleurde in de donkere nachten over de verlaten Castiliaansche hoogvlakte. Zoo heeft het Spaansche volk Johanna gezien, en daarom vond het geen vrede met de beschikking en de verklaring van koning Ferdinand. Al mochten zich dan langen tijd boosaardige invloeden op Johanna laten gelden, al was haar gemoedsrust ernstig verstoord, en zelfs haar verstand daardoor tijdelijk verduisterd, dit was slechts een tijdelijke kwaal, die afnemend was, en zelfs terwijl hij woedde, nog door rustige poozen van redelijk overleg werd onderbroken.... Johanna ‘de behekste’ heeft vanuit den somberen toren van haar paleis in Tordesillas de harten van de Spanjaarden nog jaren lang beheerscht. Zij zijn in haar blijven gelooven, zij hebben naar haar uitgezien, zij hebben haar lijden gedeeld, zij zijn haar komst blijven verwachten. Tien jaren nadat Johanna was gevangen gezet, was de kreet ‘Op voor Johanna, op voor Castilië’ voldoende om dui- | |
[pagina 134]
| |
zenden naar de wapenen te doen grijpen, om Johanna weer in haar macht en waardigheid te herstellen. Zoowel om de Castiliaansche autoriteiten gerust te stellen, als om de geruchten omtrent zijn persoonlijke willekeur aan vreemde hoven te bezweren, heeft koning Ferdinand een enkele maal, met Spaansche edellieden of buitenlandsche gezanten, een bezoek aan Tordesillas gebracht. De indruk van de bezoekers was gewoonlijk dat Johanna zich lichamelijk slecht verzorgde. Zij zag er slordig uit, en de menschen uit haar omgeving vertelden, dat zij slecht en onregelmatig at, ongaarne naar bed ging, en over het geheel nalatig en lusteloos was. Zij was zeer afkeerig van vrouwelijke bediening. Slechts onder dwang duldde zij vrouwen in haar naaste omgeving. Er ontbreken echter geregelde en betrouwbare berichten over Johanna's psychischen toestand, gedurende de eerste jaren van haar gevangenschap. Koning Ferdinand heeft haar streng laten bewaken. Mededeelingen over haar, of van haar, zijn in die jaren niet of nauwelijks uit het kasteel naar buiten gekomen, als de norsche cipier ze ongewenscht achtte. Slechts die berichten welke koning Ferdinand in het gelijk stelden, werden bekend; zooals zijn bevindingen bij zijn bezoek in 1509 en in 1513. Beide malen konden Ferdinand en zijn gezelschap zich overtuigen van de juistheid der genomen maatregelen, want het gedrag en het voorkomen van de koningin deden denken aan iemand wiens geestvermogens zeer ernstig waren gekrenkt. In die bewoordingen drukt de zestiende-zeventiende eeuwsche geschiedschrijver Prudencio de Sandoval zich ook uit. Hij vermeldt tevens dat de koning een aantal adellijke dames aanstelde om Johanna te verzorgen. Volgens Sandoval gebruikten deze dames zelfs geweld wanneer Johanna zich niet geneigd toonde om de haar aangeboden diensten voor de reinheid van haar persoon te gebruiken. Wij hebben echter reden om in de eenzijdigheid, of in het overdreven karakter, van deze mededeelingen te gelooven. Ons wordt geen overzichtelijk beeld van Johanna's | |
[pagina 135]
| |
toestand gegeven, slechts wordt telkens een relaas gedaan van haar excentriciteiten. Deze kunnen periodiek en van korten duur zijn geweest, onderbroken door tijden van bezonnen gedrag en helderheid van geest. In verband hiermee is het opmerkelijk dat toen in 1516 het bericht van het overlijden van koning Ferdinand bekend werd, er onmiddellijk een opstandje in Tordesillas tegen Ferrer, den door Ferdinand aangestelden bewaarder van Johanna, uitbrak, en het klachten over hem regende bij de autoriteiten. De schijn blijft eenigermate tegen Ferdinand, omdat hij voordeel genoot van de terzijdestelling van zijn dochter, en hij heeft den indruk gemaakt haar en haar zoon blijvend van den troon verwijderd te hebben willen houden. Na den dood van het prinsje Johan, heeft hij niet alle hoop verloren nog een kind te kunnen verwekken bij zijn tweede vrouw. Zijn tijd, die niet de kieschheid van onze dagen met betrekking tot deze dingen had, heeft ons pittoreske bijzonderheden dienaangaande nagelaten. De ruim zestigjarige koning, die bovendien door een moeitevol leven verzwakt was, heeft geprobeerd de onwillige natuur behulpzaam te zijn. De middelen welke men daartoe destijds gebruikte - wij weten dit door hetgeen bekend is geworden aangaande de aangewende middelen om jonge koninginnen in de zestiende eeuw spoedig zwanger te maken - waren niet zonder gevaar, en in 1513 werd Ferdinand ten gevolge daarvan zelfs ernstig ziek. Een teeken van de tijden, en een aanwijzing omtrent gevolgde practijken tot in de hoogste kringen, is dat onmiddellijk de verdenking rees dat koningin Germaine haar man had vergiftigd. Een paar jaren tevoren was algemeen aangenomen dat Germaine een der hoogwaardigheidsbekleeders van Castilië vergif had toegediend, en men koesterde thans achterdocht dat de, als lichtzinnig bekend staande, vrouw haar bejaarden echtgenoot had willen dooden. Als verklaring voor de ernstige ongesteldheid van den koning werd door haar echter het te krachtige genees- | |
[pagina 136]
| |
middel gegeven, dat men hem had verstrekt ter verhooging zijner potentie. De kroniekschrijvers uit dien tijd nemen met betrekking tot koningin Germaine geen blad voor den mond. Zij vertellen treffende staaltjes van haar lichtzinnig gedrag gedurende de laatste jaren van koning Ferdinand's leven. Het is mogelijk dat zij het leven van deze frivole vrouw in stilte vergeleken met het treurige bestaan van Johanna in Tordesillas, en dat zij op deze wijze hun afkeuring te kennen hebben gegeven van de maatregelen van Ferdinand jegens zijn dochter, welke zij niet bij den waren naam hebben durven noemen, usurpatie. Zoo lezen wij dat toen Germaine in 1515 een bezoek aan Alcalá de Henares bracht, zij de bewoners, onder wie de hoogleeraren van de jonge universiteit, ergerde door haar wuft gedrag, terwijl haar man ernstig ziek was, en de dood nabij scheen. Alvaro Gómez de Castro merkt fijntjes spottend op dat zij daar in het openbaar weinig verdriet over aan den dag legde, en dat zij, aan het oog van critische toeschouwers onttrokken, zonder ophouden feestte en fuifde. De Spaansche hofdames waren daar niet aan gewend en niet tegen bestand, en als zij vermoeid waren, zette koningin Germaine het spelletje voort met haar dienstpersoneel, waar zij mee danste en pret maakte. De oude koning maakte daarbij een zielig figuur, en zelfs is hem het openlijk schandaal niet bespaard gebleven van een dignitaris, van wien gefluisterd werd dat hij meer gunsten van koningin Germaine kreeg dan oorbaar was, te moeten gevangen zetten. Het levenseinde van koning Ferdinand is somber geweest. Het is hem zeer zwaar gevallen te moeten berusten in het feit dat de vereenigde Spaansche koninkrijken in de handen van een vreemde dynastie zouden komen. Hij heeft zijn kleinzoon Karel van Gent als een vreemdeling beschouwd, zoo zeer zelfs, dat hij op zijn sterfbed geweigerd heeft Karel's vertegenwoordiger, Adriaan van Utrecht, te ontvangen. | |
[pagina 137]
| |
In de hofkringen, en ook daarbuiten, heeft men het voor mogelijk gehouden, dat koning Ferdinand zijn in Alcalá de Henares geboren kleinzoon en naamgenoot, Ferdinand, den jongeren broer van Karel, bij zijn laatste wilsbeschikking tot koning van Castilië en Aragon zou aanwijzen, om door dezen staatsgreep op zijn sterfbed, nog te voorkomen dat Spanje slechts het hulpmiddel voor de Habsburgsche ambities zou worden. Deze Ferdinand, voor wien de koning steeds een bijzondere genegenheid had getoond, had een geheel Spaansche, en zeer verzorgde, opvoeding ontvangen. Zij die in hem den toekomstigen koning meenden te zien, vonden een krachtig gegeven voor hun veronderstellingen in Ferdinands benoeming tot gouverneur van Castilië, in 1512, een bijzondere onderscheiding inderdaad voor een knaap van tien jaar. Voor de onoverzienbare gevolgen van zulk een willekeurige beslissing geplaatst, heeft koning Ferdinand van Aragon de verantwoordelijkheid daarvan niet op zich durven nemen, en den eerstgeborene zijn rechten gelaten, tot de bittere teleurstelling, naar verluidt, van den jeugdigen Ferdinand, die zich echter daar zonder verzet in heeft geschikt. Dat in het testament als eerste rechthebbende op den troon van Aragon en Navarre, de reeds sedert eenige jaren, als krankzinnige, opgesloten koningin Johanna van Castilië werd genoemd, werd als een doode letter gezien. In zijn laatsten brief aan Karel, een schrijven van twee en twintig Januari 1516, een dag voor zijn dood, rept Ferdinand zelfs niet van Johanna, terwijl hij uitweidt over Germaine.... In de formule ‘Johanna en haar erfgenamen’, werd gelezen Karel van Gent, en daarin heeft men een keerpunt van Spanje's geschiedenis voorzien. Johanna werd van dit alles onkundig gelaten. In 1513 werd reeds voor koning Ferdinand's einde gevreesd, doch men berichtte dit zijn dochter niet. Ferdinand herstelde echter, maar het was duidelijk dat dit herstel slechts voor korten tijd zou zijn. Herhaalde malen werd hij weer ziek, | |
[pagina 138]
| |
tot hij in Januari 1516 overleed, in het plaatsje Madrigalejo, een gehucht in Extremadura. Schrijvers uit dien tijd vermelden, dat aan Ferdinand door sterrewichelaars was voorspeld, dat hij in een plaatsje Madrigal genaamd den dood zou vinden. Ferdinand zou daarom steeds hebben vermeden dit plaatsje te betreden, hoewel koningin Isabella in een dorp van dien naam, Madrigal de las Altas Torres, in de buurt van Medina del Campo, was geboren. Thans, op zijn laatste reis, door Extremadura waarvan het klimaat heilzaam voor hem werd geacht, kwam hij, na Trujillo te hebben verlaten, in een gehucht van eenige huizen, Madrigalejo genaamd. - De uitgang - ejo heeft in het Spaansch doorgaans een ongunstige beteekenis. - ‘Hier stierf’, zegt Petrus Martyr rhetorisch, ‘de heerscher over zooveel rijken in een landelijk huisje.’ Een bewijs van de bijgeloovigheid uit die dagen was, dat deze koning, die zeer bekwame Italiaansche geneesheeren tot zijn beschikking had, kort tevoren een oude vrouw had geraadpleegd over zijn kwalen, en haar had gevraagd of hij nog lang zou leven. Hij had ten antwoord gekregen dat hij nog vele veroveringen zou maken, dat was haar op bovennatuurlijke wijze geopenbaard.... De aartsbisschop van Toledo, kardinaal Cisneros, werd tot regent van Castilië benoemd, tot Karel naar Spanje zou komen. Regent van Aragon werd de aartsbisschop van Saragossa. De regeeringsautoriteiten besloten Johanna niet te berichten dat haar vader was overleden. De documenten hieromtrent uit dien tijd zijn met elkaar in strijd. Uit sommige gegevens zou men de gevolgtrekking mogen maken, dat Johanna niet van den dood van koning Ferdinand op de hoogte is gesteld. Zij zelf verklaarde in 1520, vier jaar na het overlijden van haar vader, dat zij nooit had gehoord dat haar vader niet meer in leven was. Uit andere gegevens uit dien tijd moeten wij echter afleiden dat Johanna, onmiddellijk na het overlijden van koning Ferdinand, daarvan in kennis is gesteld, door een gedeelte van | |
[pagina 139]
| |
het garnizoen, dat toen heeft geprobeerd Ferrer, den slotvoogd, te verjagen. Deze Ferrer, een harde, koppige Aragonees, had zich zoowel in het paleis als in het stadje Tordesillas gehaat gemaakt. Hij had zich meer als een cipier, dan als een verantwoordelijk verzorger van koningin Johanna gedragen. Men verweet hem in het stadje, dat hij niets had beproefd om de arme ‘behekste’ koningin te genezen, en dat hij haar ruw had bejegend, kortom, niet als een zieke vorstin maar als een gewone gevangene had behandeld, die streng bewaakt en in volstrekte afzondering moest worden gehouden. Een kapitein van het garnizoen bestormde met een aantal soldaten het paleis, toen bekend was geworden dat koning Ferdinand, in wien velen den usurpator en vervolger van zijn dochter zagen, was overleden. De bedoeling der muiters was Ferrer gevangen te zetten, en de wacht te ontwapenen. Met de bewaking van Johanna waren leden van een koninklijke lijfgarde, de ‘Monteros de Espinosa’ belast, waartoe slechts leden van enkele bevoorrechte adellijke families mochten behooren. De tegenstand van deze garde bedwong de muiterij, maar Ferrer werd genoodzaakt het paleis te verlaten. Uit een verslag dat een van de hofdames van koningin Johanna aan den nieuwen regent, kardinaal Cisneros, heeft gezonden, weten wij dat de opstandige kapitein, met medeweten van de burgerij van Tordesillas, Johanna heeft willen bevrijden, omdat men het mogelijk achtte dat zij van haar kwalen verlost kon worden. Indien, zooals men dacht, koningin Johanna ‘behekst’ was, moest het mogelijk zijn deze bezwering te verbreken, door de inwerking van andere hoogere machten.... Er was een geestelijke in Tordesillas die stellig verzekerd had, dat hij Johanna kon verlossen uit de booze macht, welke haar gevangen hield. Zoo spoedig de burgerij vrijen toegang tot het paleis had gekregen, bracht men dien | |
[pagina 140]
| |
geestelijke bij Johanna. Het werd een deels triestige, deels dwaze vertooning. De koninklijke garde weigerde den geestenbezweerder en zijn helpers alleen te laten met Johanna. De bezweerder liet de hofdames en het vrouwelijk personeel verwijderen, en onder begeleiding van twee leden van de garde ging hij het vertrek van de koningin binnen. Daar begon hij met zijn pogingen om de booze geesten uit Johanna te drijven, maar al zijn bezweringen baatten niets. Johanna zelf heeft aan de, ongetwijfeld goed bedoelde, exorcisatie-pogingen van den naïeven priester geen aandacht geschonken. Van kardinaal Cisneros was geen verandering in de omstandigheden van Johanna te verwachten. Hij was overtuigd dat haar geest vertroebeld was. Reeds ten tijde van Philips den Schoone had hij zijn medewerking verleend om Johanna onder bewaking te stellen, en haar van de regeering uit te sluiten. Zelfs had hij toen persoonlijk ettelijke stedelijke afgevaardigden van de Cortes en invloedrijke edellieden voor zijn zienswijze probeeren te winnen. Na den dood van Philips had Cisneros zich onmiddellijk met de leiding van de staatszaken belast. Hij had de verschillende Castiliaansche groepen met elkaar willen verzoenen, om een gesloten blok te vormen tegen de Bourgondische partij, en hij had, na een voorloopige overeenkomst tot stand te hebben gebracht, zichzelf tot regent benoemd, in afwachting van koning Ferdinand's komst. De voorstelling welke hij gaf van Johanna's psychischen toestand had toen bij velen geen twijfel gelaten aan haar gekrenkte geestvermogens. Zoo beslist en ongenuanceerd waren de mededeelingen welke hij dienaangaande verstrekte, dat zij echter op degenen die niet zoo zeker waren van Johanna's krankzinnigheid, en ruimte voor gunstiger verklaringen van haar grillige gedragingen eischten, den indruk maakten van een beslisten wil om Johanna ten koste van alles van den troon verwijderd te houden. Sommigen schreven zijn actie in dezen toe aan persoonlijke eer- en heerschzucht. | |
[pagina 141]
| |
Kardinaal Cisneros handelde ook na Ferdinand's dood, als wettig benoemd regent, overeenkomstig zijn inzichten betreffende Johanna. Er is voor ons geen reden te twijfelen aan zijn goede trouw. Hij heeft Johanna, zoo niet voor krankzinnig, dan toch voor zwak en onevenwichtig van geest gehouden, en dus ongeschikt voor de behartiging van de staatszaken. De eerste maatregelen welke hij nopens Johanna nam, zijn een bewijs dat hij haar als mensch en als vorstin zooveel mogelijk recht heeft willen doen. Hij heeft haar omstandigheden dragelijk willen maken, doch heeft het onraadzaam geacht de poorten van Tordesillas voor haar te openen. Kardinaal Cisneros zond een bisschop naar Tordesillas om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop Johanna werd behandeld, om orde op de zaken te stellen, en zorg te dragen dat de verstoorde rust in de stad en in het paleis werd hersteld. Op bevel van Cisneros nam een geneesheer, Dr. Soto, die al jaren in dienst van het koninklijke gezin was, de lichamelijke verzorging van Johanna weer geheel op zich, en een monnik, Juan de ÁvilaGa naar voetnoot1), de biechtvader van Johanna, werd opnieuw verantwoordelijk gesteld voor haar geestelijke verzorging. Hierdoor zou een herhaling van pijnlijke tooneelen als de mislukte exorcisatie worden voorkomen. De slotvoogd Ferrer werd op zijn post gehandhaafd, maar hij voelde zich door de wantrouwende houding van den bisschop-inspecteur, van de hofhouding, en van de burgerij van Torderillas, zoo gegriefd dat hij om zijn ontslag vroeg. Hij had zich, volgens zijn eigen overtuiging, op de beste wijze gekweten van de uiterst delicate taak, welke koning Ferdinand hem had opgedragen. De brief van verweer en zelfrechtvaardiging, welken Ferrer aan kardinaal Cisneros heeft gezonden, is voor de kennis van | |
[pagina 142]
| |
Johanna's levensomstandigheden te Tordesillas, van het hoogste belang. Niet het minst ook om een zin welke daarin voorkomt, en die tot zeer tegenstrijdige uitleggingen aanleiding heeft gegeven. Deze brief van Ferrer, die behouden is gebleven, en in het groote Spaansche staatsarchief te Simancas wordt bewaard, luidt als volgt: ‘Zeer doorluchtige en eerwaarde heer, U hebt den bisschop van Mayorca hierheen gezonden, om een einde te maken aan de verwarring en de troebelen welke hier waren ontstaan, en ook om een ieder weer de taak op te leggen welke hij ten tijde van onzen heer en koning zaliger uitoefende. Verder moest de bisschop zorgen dat er hier geen wijzigingen in den gang van zaken werden gebracht, en er geen nieuwigheden werden ingevoerd.... Genoemde bisschop heeft mij gelast mijn ambt te blijven bekleeden, zooals te voren, en hij heeft allen bevolen mij daarin te gehoorzamen. Daartoe heeft hij hun het bevelschrift voorgelegd dat hij van U had gekregen. Degenen die mij, zooals ik U heb geschreven, uit deze stad hebben willen wegjagen, betreurden deze beschikking zeer. Zij zijn mij daardoor nog boosaardiger gezind geworden, en zijn nu nog naijveriger op mij. Zelfs zijn zij er toe gekomen te veronderstellen, dat ik er de oorzaak van ben geweest dat onze koningin niet beter is geworden, en [ook beweren zij] dat de koningin ten tijde van haar vader gevangen is gehouden. In dezen trant hebben zij allerlei dingen gezegd, welke U wel ter oore zullen zijn gekomen. In plaats dat voornoemde bisschop deze lieden terecht heeft gewezen, en de schuldigen heeft gestraft - waartoe hij was gekomen - heeft hij de naijverige mededingers die ik hier heb, zooveel mogelijk begunstigd. Hij heeft aan die verschillende menschen gelegenheid gegeven om bijeenkomsten te | |
[pagina 143]
| |
houden, en verslagen [over het gebeurde hier] te verzenden, welke meer ten doel hebben gehad mij te schaden, dan eenig nuttig effect op te leveren. Uit het verslag dat U zelf hebt opgevraagdGa naar voetnoot1) moet U wel de indruk hebben gekregen dat ik inderdaad ben zooals zij mij hebben afgeschilderd. Maar door de vele bezigheden welke U hebt, hebt U er wellicht niet aan gedacht dat, als ik zoo'n slecht mensch was als zij zeggen, een zoo wijs koning [als Ferdinand], dien U zoo goed hebt gekend en liefgehad, niet zooveel vertrouwen in mij zou hebben gesteld. Hoe is het mogelijk dat U, die zoo goed op de hoogte is van de geaardheid en de ziekte van onze koningin, hebt kunnen gelooven of denken dat men, door mijn schuld, in gebreke zou zijn gebleven iets te doen dat noodig was voor het welzijn van Hare Hoogheid? Ik ben ten opzichte van haar nooit in gebreke gebleven, en heb nooit eenige fout begaan. Wie zou er bovendien, nu Hare Hoogheid in het koninkrijk Aragon, vanwaar ik herkomstig ben, [haar vader] is opgevolgd, grooter voordeelen van haar herstel kunnen verwachten dan ik, na al de diensten welke ik haar heb bewezen, en na den langdurigen en geregelden omgang dien ik met haar heb gehad? Maar als God haar nu zelf zoo heeft gemaakt, dat men niet meer voor haar kan doen dan God gedoogt en wil, en haar vader, de koning, evenmin meer heeft kunnen uitrichten - zoo zelfs dat hij, om te voorkomen dat zij, door niet te eten, zou sterven, haar, omdat zij niet deed wat hij wilde, heeft moeten dwingen, om haar in het leven te behouden - moet men dan mij de schuld geven van iets dat niet in mijn macht ligt te verhelpen?....’ | |
[pagina 144]
| |
Diego Ferrer beklaagt zich er verder over dat, al is hij in naam in zijn ambt en bevoegdheden gehandhaafd, Dr. Soto, pater Juan de Ávila, en de genoemde bisschop alle gezag hebben gekregen, en hem de werkzaamheden uit handen hebben genomen. ‘Zij zien in mij een verdacht mensch,’ merkt hij spijtig op, en hij had als man die in den dienst des konings grijs was geworden, zulk een behandeling niet verwacht. In de zeven of acht jaar dat hij het bestuur over het huis der koningin in handen had gehad, was dit geregeerd als een streng klooster.... Na herhaaldelijk om ontslag te hebben gevraagd, werd Ferrer eenige maanden na den dood van koning Ferdinand van zijn post ontheven. Uit zijn brief en de andere documenten uit dien tijd krijgt men den indruk dat het voor Johanna een treurig bestaan moet zijn geweest in Tordesillas, met een slotvoogd die er zijn eer in stelde zijn strenge orders met de bureaucratische nauwgezetheid van een gevangenisdirecteur op te volgen, en als hoogste lof van zichzelf weet te zeggen dat de huishouding en het leven van Johanna konden worden vergeleken met het dagelijksche bestaan van een klooster met de allerstrengste leefregelen! Inderdaad, zoo iets de tot lusteloos neerzitten en tot weemoedig mijmeren geneigde koningin nog meer kon neerdrukken, dan moest het dit vreugdelooze, mechanisch geordende kloosterbestaan zijn, met een barschen opzichter, een dokter die geen oog voor haar ziekte had, een zeurigen huiskapelaan die vooral bezet was met zijn kleine zorgjes over zijn dierbare gezondheid en dergelijke, en met onder elkaar intrigeerend personeel, en gekijf in de gangen.... Het opmerkelijkste gedeelte uit den weergegeven brief van Ferrer is echter de zin waarin hij spreekt over Johanna's periodieke weigering om te eten. Hij zegt, dat koning Ferdinand daar zelf machteloos tegenover stond, en dat hij, om zijn dochter in het leven te behouden ‘le huvo de mandar dar cuerda’. Deze woorden hebben in de vorige eeuw tot | |
[pagina 145]
| |
zeer uiteenloopende uitleggingen aanleiding gegeven. Bergenroth, een Duitscher in Engelschen dienst, die uit de Spaansche archieven stukken heeft gepubliceerd betreffende Spaansch-Engelsche betrekkingen, heeft ook een aantal documenten nopens koningin Johanna in het licht gegeven. De woorden uit den brief van Ferrer heeft hij vertaald met ‘hij liet haar op de pijnbank leggen’. Deze vertaling van Bergenroth houdt verband met zijn opvatting van Johanna als slachtoffer van de Inquisitie, waarvan in het laatste hoofdstuk van dit boek zal worden gesproken. Gachard, die een zeer puntige en uitnemend gedocumenteerde weerlegging van deze opvatting heeft gegeven, vertaalt de onderhavige woorden met ‘hij was genoodzaakt daar niet verder op aan te dringen’Ga naar voetnoot1). Tusschen deze beide uitersten schommelen andere opvattingen, al naar gelang van de ingenomen positie van de schrijvers. ‘Mandar dar cuerda’ zou inderdaad kunnen beteekenen laten geeselen, of het strakker laten aanhalen van striemende koorden, om de slapen bijvoorbeeld, een bekende marteling uit die tijden. Die uitdrukking kan echter ook beteekenen ‘het touw laten vieren’, en figuurlijk, toegeven aan iemands neigingen of bevliegingen. In deze beteekenis leeft die uitdrukking nog voort in het hedendaagsche Spaansch. Gezien het geheele verband van den zin, Johanna's weigering om te eten met het gevaar van te sterven, Ferdinand's wensch zijn kind in het leven te houden, en het moeten constateeren dat zij geen gevolg wenscht te geven aan wat hij haar gebiedt, maken het mogelijk, zoo niet waarschijnlijk, dat de woorden hier beteekenen: ‘hij moest eenigen dwang op haar uitoefenen’. Wij hebben ze dan ook vertaald met ‘dwingen’, omdat andere tijdgenooten van Johanna, die zeer goed van haar levensomstandigheden op de hoogte waren, of schrijvers | |
[pagina 146]
| |
die kort na haar leefden, zooals Sandoval, het woord ‘forzar’, noodzaken, dwingen, gebruiken in soortgelijke gevallen van apathie van Johanna. Het vertrek van Diego Ferrer sloot een periode af in de gevangenschap van Johanna. De eerste ernstige poging om haar te bevrijden was mislukt. Er waren verslagen, brieven en rapporten aan regeeringspersonen geschreven. De kwestie van Johanna's eventueel wederrechtelijke gevangenhouding was openlijk aan de orde gesteld. Men was terwille van haar zelfs tot muiterij gekomen. De naieve burgerij had haar toevlucht kunnen nemen tot het verlossen van de ‘behekste’ koningin. Het was vergeefs geweest. Er kwam eenige mutatie in de personen, maar de omstandigheden bleven dezelfde. Toch werkten de verhalen en de klachten over de behandeling van Johanna in breeder kringen door. Johanna was nu rechtens koningin van Castilië en Aragon. Heel Spanje, een gedeelte van Italië en de overzeesche gewesten erkenden haar als de wettige heerscheresse, maar zij bleef opgesloten in de sombere vertrekken van het paleis te Tordesillas. Deze scherpe tegenstelling, en de geheimzinnige sfeer rondom de ongelukkige vorstin, prikkelden de verbeelding van de groote menigte, die gaarne in gemakkelijke, scherpe tegenstellingen denkt, en door het mysterie van gevangen gehouden aanzienlijke personen wordt aangetrokken. Johanna, de eigen landsvrouwe, bleef gevangen, terwijl de regeeringsmacht zou overgaan in de handen van een onervaren knaap, die in Spanje een vreemdeling was, en Spanje betrad als een overwonnen land. Het lag voor de hand dat de sympathieën van de groote menigte zouden uitgaan naar de beklaagde vrouwe, wier door tranen dofgeworden oogen uitzagen naar de graftombe van haar gemaal. Tordesillas werd een leuze, en naarmate de werkelijke regeerders van Spanje zich gehater maakten, werd die leuze een bezielende wapenkreet, die ten slotte in alle hoeken van Spanje werd aangeheven. |
|