Johanna de Waanzinnige
(1940)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendEen tragisch leven in een bewogen tijd
[pagina 62]
| |
Hoofdstuk III.
| |
[pagina 63]
| |
liet gelegen liggen, veel buitenslands zouden moeten zijn. De houding der steden was nog niet geheel duidelijk, maar de steden hadden een ouden beproefden naam van trouw aan de kroon te zijn, een trouw uit noodzaak en eigenbelang, in zooverre de kroon den adel kon bedwingen, en een ordenend, centraal gezag vertegenwoordigde tegenover de anarchie van de feodale edelen. In het begin van Januari 1506 gingen Johanna en Philips in een Zeeuwsche haven scheep. Philips had in Vlissingen een flinke vloot bijeengebracht, en met een schitterend gevolg en vijftienhonderd soldaten koos hij in dit ongunstige jaargetij zee. Stormachtige tegenwind en sneeuwvlagen dwongen de vloot onmiddellijk na de afvaart een toevlucht te zoeken onder Arnemuiden. Na een paar dagen liep de wind om, en de schepen konden opnieuw uitvaren. In het gezicht van de Engelsche kust werden zij wederom door storm overvallen. De vloot werd uiteengeslagen, en verscheidene schepen liepen gevaar schipbreuk te lijden. Een anonieme Zuidnederlandsche kroniekschrijver, die getuige is geweest van de voorvallen welke hij zoo aanschouwelijk weergeeft, geeft ons de volgende beschrijving van Johanna, te midden van die gevaren: ‘Terwijl de koning zoo jammerde, zat de koningin op den grond tusschen zijn beenen, en zij hoopte dat als de koning hier zijn einde zou vinden, zij met hem zou omkomen, en dat zij elkaar zoo innig omklemd zouden houden dat zij, zooals zij in het leven niet gescheiden waren geweest, zij ook niet in den dood gescheiden zouden worden’Ga naar voetnoot1). Volgens een bericht van den gezant van Venetië, die den dertigsten Januari van Falmouth, waar Johanna en Philips voet aan wal zetten, een verslag aan den doge zond, zou het schip, waarop het koninklijk echtpaar zich | |
[pagina 64]
| |
bevond, gekapseisd zijn, zonder het kordate optreden van een matroos, die tot driemalen toe overboord sprong om touwen door te snijden, waardoor belemmerend neergestort want vrij kwam. Johanna zou, zoo schrijft men, volkomen rustig zijn gebleven, onverschrokken zelfsGa naar voetnoot1). Er waren er echter onder het schitterend gevolg van Spaansche, Zuidnederlandsche en Duitsche edellieden die niet de onverstoorbare gemoedsrust van Johanna bezaten. Volgens een Spaansch verslag, bewaard gebleven en gepubliceerd door Rodríguez Villa, waren er zelfs heel velen die geheel van streek raakten. Kostelijk is de spottende beschrijving die ons daarvan wordt gegeven, en scherp steekt tegen de paniek van anderen de ironische glimlach van Johanna af. Het verslag luidt aldus: ‘Toen koning Philips met koningin Johanna van de Nederlanden naar Castilië ging, werd hij op zee door een zwaren storm overvallen. Toen men zich in groot gevaar bevond hebben zij den koning in een leeren zak genaaid, zij hebben die opgeblazen, en op zijn rug hebben zij geschreven “Koning Philips”. Zoo lag hij voor een beeld, en elk oogenblik verwachtte hij om te zullen komen. De koningin was zonder eenige angst, en zij vroeg om een kist om op te gaan zitten, om te eten. De edellieden en de matrozen legden allerlei geloften af, en gaven wat zij bij zich hadden aan Onze Lieve Vrouwe van Guadalupe. Toen zij bij de koningin kwamen, deed deze haar beurs open, waarin zij ongeveer honderd dukaten had, en daartusschen was een half dukaatstuk. Zij zocht daar rustig naar, tot zij het had gevonden, en gaf hun dat toen. Zij gaf daarmee te kennen dat zij niet bang was, en zij zei dat er nog nooit een koning was verdronken. Tijdens dien storm gaven sommigen over, en anderen bevuilden zich. Iemand die een ander natp..ste, zei: | |
[pagina 65]
| |
“Neemt U me niet kwalijk, maar waarachtig, uit angst p .. s ik in mijn broek...” Onder hen was ook een zekere Luís Daza, bloedverwant van Daza, den bisschop van Córdoba, en in de verwarring aan boord, tengevolge van dien storm, trapte hij een ander op zijn voet, en zei hem toen: “Señor, beklaag U niet, want ik zweer bij God dat een van de beste hidalgo's van Castilië U op Uw voet trapt....” Er was ook een edelman Acevedo geheeten, wien een andere, Loaysa genaamd, dringend verzocht hem een kaakslag te geven. Acevedo probeerde zich daaraan te onttrekken, maar Loaysa bleef aanhouden en verzocht hem dringend hem die gunst te bewijzen, “want Jezus Christus had ter wille van hem meer doorstaan”. Loaysa bleef daar zoo lang over zeuren dat Acevedo hem ten slotte een kaakslag gaf, die stevig aankwam. Toen Acevedo hem dien slag had gegeven, zei Loaysa dat hij er nu ook een van hem moest verduren, maar Acevedo gaf ten antwoord: “Ik ben niet volmaakt genoeg om hem te aanvaarden”, en zoo onttrok hij zich er aan. Diezelfde Loaysa ging tijdens dien storm zijn zonden biechten bij zijn jongen page, met deze woorden: “Señor Hernandico (een verkleinwoord), u weet dat ik de slechtste mensch en de slechtste Christen ben.” Toen die page begon te huilen, zei hij hem: “Wees nu stil, señor Hernandico, u weet wel dat ik dobbelsteenen heb vervalscht”. De jongen begon opnieuw te huilen, en toen zei Loaysa hem: “Wees nu stil, señor Hernandico, u weet hoeveel vrouwen ik tot h .. rerij heb gebracht”. In dien trant ging hij met zijn biecht verder.’Ga naar voetnoot1) De kroniek- en geschiedschrijvers uit die eeuw stemmen allen overeen in hun mededeelingen over de koelbloedig- | |
[pagina 66]
| |
heid en vastberadenheid van Johanna, en een van hen, Prudencio de Sandoval, geeft nog het volgende treffende staaltje, dat past in de voorstelling van Johanna's rustige tegenwoordigheid van geest bij onmiddellijk, groot gevaar. Sandoval, die in het eind van de zestiende, en begin van de zeventiende eeuw schreef, en de beschikking had over vele gegevens uit deze periode, vertelt dat Johanna, toen zij van haar man hoorde dat zij in levensgevaar verkeerden, haar prachtigste gewaad aandeed, en een aanzienlijke som in baar geld bij zich stak, opdat haar lijk, indien het aan land spoelde, herkend zou worden, en dus een passende vorstelijke begrafenis zou krijgen... De ontvangst door de Engelsche kustbevolking was nauwelijks minder barbaarsch dan die welke de ongelukkige schipbreukelingen van de zoogenaamde Onoverwinnelijke Vloot ruim drie kwart eeuw later aan de kusten van Schotland en Ierland zouden vinden. Wel kwam het nu niet tot zulke bloedige tafereelen, maar de begroeting was onheusch, zelfs onmenschelijk, want de uitgeputte opvarenden van de zwaar gehavende schepen mochten geen voet aan land zetten. Zij konden de hoog noodige levensmiddelen slechts tegen zeer opgedreven prijzen koopen, waarna deze waren hun weer werden ontstolen, om vervolgens opnieuw te koop te worden aangeboden. Door een ijlbode vernam koning Hendrik VII welk een voornaam gezelschap in ontredderde schepen voor de Engelsche kust was aangekomen, en hij liet hen door een groep edellieden verwelkomen. De Zuidnederlandsche anonieme beschrijver en ooggetuige van deze tweede reis van Philips den Schoone vertelt, dat deze met zijn vrouw in ‘Milleconregis’ aan land ging. Gachard herkent hierin het plaatsje Melcombe-Regis (N. deel van Weymouth), welke laatste naam in verhaspelde vormen ook bij oude Spaansche geschiedschrijvers voorkomt. De koning van Engeland zou een ‘chière joieuse’, een opgewekt gezicht, hebben gezet toen hij hoorde dat Philips en Johanna, op zulk een onverwachte wijze, zijn gastvrijheid inriepen. De vorige prins | |
[pagina 67]
| |
van Wales was met Johanna's zuster, Catharina, getrouwd geweest, en deze Catharina was, na een korten weduwestaat, met den nieuwen troonopvolger, den lateren Hendrik VIII, gehuwd. Philips de Schoone, een ‘bel homme’ zooals het signalement over den onbekenden vreemdeling aanvankelijk had geluid, zal niet hebben kunnen vermoeden dat nog geen twee jaren later de toen reeds bijna vijftigjarige koning Hendrik VII de, van verdriet wezenlooze, Johanna ten huwelijk zou vragen... Drie maanden lang werd er in Windsor uitbundig gefeest. Philips werd in dien maalstroom van genietingen al spoedig opgenomen, en wel zoo volkomen, dat hij zonder critiek of weerstand aan de willekeur van Hendrik VII was overgeleverd. Johanna trok zich al spoedig terug, en verkoos het gure Falmouth boven het vroolijke Windsor. Zelfs de vriendelijke zorgen van haar zuster konden haar niet aan het hof terughouden. Petrus Martyr teekent ons Johanna hier weer met een enkelen, scherp geformuleerden zin. ‘Johanna vermeidde zich in de duisternis en in de eenzaamheid, en zij ontvlood alle omgang met menschen’Ga naar voetnoot1). Over dit zonderlinge gedrag van Johanna ontstonden al spoedig allerlei geruchten. Ons behoeft deze houding van Johanna niet al te zeer te verwonderen, en er is nog geen reden om te veronderstellen dat toen haar geestvermogens ernstig gekrenkt waren. De zeereis met haar ernstige gevaren was voor Johanna een hoogtepunt geweest. Zij had zich in de uren van levensgevaar volstrekt met haar man vereenigd gevoeld. De dood had voor haar niet zulk een verschrikking gehad als voor de anderen, omdat zij hem tegemoet trad met haar innig geliefden Philips in haar armen, en de dood hen in een eeuwig bezielende omhelzing zou opnemen. De liefde en de dood zijn altijd in een mystieke vereeniging gevoeld door hartstochtelijke, lyrische naturen, en velen van hen | |
[pagina 68]
| |
hebben zelfs alleen in den gemeenschappelijken dood de waarachtig bevredigende omhelzing gewaand en gezocht. De hartstochtelijke levens- en liefdesdrang, die in zijn natuurlijken weg wordt gestuit, neigt tot zulk een ‘ontwaarding’ van het leven. Johanna's voorkeur voor de eenzaamheid en de duisternis sluit volkomen aan bij haar koelbloedigheid in het gevaar. Het zijn twee aspecten van een hartstochtelijk liefhebbend gemoed. De, als gierig vermaard gebleven, Engelsche koning verspilde zijn geld niet nutteloos bij die eindelooze reeks feesten in Windsor. Hij speelde zijn spel met Philips, terwijl deze met de vrouwen meende te spelen. Zonder dat Philips de Schoone de beteekenis van zijn daden schijnt te hebben begrepen, liet hij zich door koning Hendrik VII bewegen een handelsverdrag voor de Nederlanden te sluiten met Engeland, een verdrag dat de, voor ons gunstige, overeenkomst van 1496 te niet deed. Volgens Prescott is dit verdrag als een ‘malus intercursus’ in de Lage Landen berucht geblevenGa naar voetnoot1). Verder liet Philips zich overhalen den hertog van Suffolk, den pretendent naar de Engelsche kroon, uit te leveren. Deze hertog had zich, na een plechtig gedane belofte van lijfsbehoud en niet-uitlevering aan Engeland, aan Philips overgegeven tijdens den oorlog in Gelderland. De sluwe Hendrik hield den naieven Philips in Engeland tot de hertog van Suffolk daarheen was overgebracht. Deze eerste der Tudors, die zooveel gedaan heeft voor de vestiging van de koninklijke, centrale macht in Engeland, beveiligde zijn dynastie door deze, gemakkelijk verkregen, onschadelijkmaking van den pretendent. In April reisden Philips en Johanna af, met bestemming voor Zuid-Spanje. Het schijnt Philips' bedoeling te zijn geweest een Andaluzische haven, waarschijnlijk Cadix, | |
[pagina 69]
| |
binnen te loopen, omdat Andaluzië al sinds jaren in een opstandige stemming tegen koning Ferdinand was geweest. De hertog van Medina-Sidonia gevoelde zich daar als een souverein vorst, en wachtte op een gunstige gelegenheid om de vrijwel onafhankelijke positie van zijn voorvaderen te herwinnen. Hij schaarde zich aan de zijde van Philips, omdat de macht van de kroon onder Philips' bewind stellig zou verzwakken, hetwelk ten gunste zou komen aan het streven naar onafhankelijkheid van dezen vazal. Ongunstig weer dwong Philips de haven van La Coruña binnen te vallen. Hier werden Johanna en Philips feestelijk ingehaald. Zij ontvingen daar ter plaatse vele betuigingen van toewijding van de Galicische en Castiliaansche steden en edelen. Ook Columbus, die kort tevoren van zijn vierde reis was teruggekeerd en door ziekte verhinderd was hun tegemoet te reizen, schreef hun een brief waarin hij trouw en onderdanigheid betuigde. Philips zag eenigen tijd den loop der dingen aan, om zich ervan te vergewissen dat, wanneer hij het tot een openlijken breuk met koning Ferdinand liet komen en de beslissing door gewapend geweld zou moeten worden gebracht, hij op voldoenden steun van den adel en de burgerij van Castilië zou kunnen rekenen. Toen hij hieromtrent zeker was, zeide hij de overeenkomst, welke hij met koning Ferdinand had gemaakt, op. Koning Ferdinand nam zijn toevlucht tot zijn beproefde diplomatieke tactiekGa naar voetnoot1), namelijk die van het uitstellen van gewelddadige beslissingen als hij in het nadeel was, en het voorbereiden van een gunstiger gelegenheid daarvoor door politieke actie. Hij wist dat vele voorname edelen, op zoek naar ‘favores’, gunsten, zich bij Philips hadden aangesloten, en hij begon door middel van geheime agenten onder hen naijver te wekken. Philips kon niet allen tege- | |
[pagina 70]
| |
lijkertijd tevreden stellen, dus maakte hij al aanstonds ontevredenen. Het samenzijn van die vele voorname heeren, met hun spoedig gekwetst eergevoel, leidde bovendien vanzelf tot oneenigheid onder hen. Verder ontstonden er herhaaldelijk twisten tusschen de Bourgondische en Spaansche edelen, en Philips' Duitsche huurlingen en de Spaansche bevolking, hetgeen ook een geprikkelde stemming te weeg bracht. Een ernstige reden tot ontevredenheid voor allen, hooge en lager geplaatste Spanjaarden, was dat Johanna niet te benaderen was. Een eigenaardig kenmerk van de Spaansche koningen was hun eenvoud geweest. Bezochten zij de steden of doortrokken zij het land, dan kon ieder zich tot hen wenden. Zij spraken soms, op Bijbelsche wijze, recht op de markt of bij de poorten der steden. De koning was de eerste in het land, tot wien ieder zich vrijelijk kon wenden. De teleurstelling, en vervolgens de ergernis, was dus groot in den lande, toen bleek dat Johanna zich in het geheel niet vertoonde, en ongenaakbaar was. De bevreemding en ergernis hierover gaven voedsel aan de wilde geruchten, welke reeds lang over Johanna en Philips in omloop waren. Hun gevoel van eigenwaarde en de Castiliaansche trots maakten de menschen ongeneigd te gelooven dat de dochter van de gevierde Isabella zwakzinnig, of zelfs krankzinnig, zou zijn. De traditioneele afkeer en argwaan betreffende de vreemdelingen richtte zich tegen Philips, dien men aansprakelijk stelde voor het vreemde, on-Spaansche gedrag van Johanna. De agenten en aanhangers van Ferdinand zullen in deze gemoedsstemming der bevolking een vruchtbaar terrein voor hun werkzaamheid hebben gevonden. Al spoedig deed de mare de ronde dat Philips zijn vrouw als een gevangene met zich meevoerde, en haar in strenge afzondering hield. Den acht en twintigsten Mei vertrok Philips uit La Coruña. Hij was op alle gebeurlijkheden voorbereid, en marcheerde in slagorde. In de voorhoede van den stoet gingen de Duitsche infanterie en de artillerie. Het eerste doel van | |
[pagina 71]
| |
de reis was Santiago, de oude, schilderachtige pelgrimsstad op bijna zeventig kilometer van La Coruña gelegen. De aartsbisschop van deze bedevaartplaats was koning Ferdinand zeer toegedaan, om een reden welke zelfs in die jaren, toen de Christenheid aan ergerlijke misstanden onder de geestelijkheid gewend was, opschudding heeft teweeggebracht. Ferdinand van Aragon heeft namelijk van het prerogatief van de Castiliaansche en Aragoneesche kroon, de aanwijzing, in feite de benoeming, van de hoogere geestelijken, gebruik gemaakt om den zoon van den aartsbisschop van Santiago, bij leven van zijn vader, tot diens opvolger te benoemen, en hem met die waardigheid te doen bekleeden. Koning Ferdinand trok, met een zeer klein gevolg, zijn dochter en schoonzoon langzaam tegemoet. Ferdinand poogde den indruk te wekken van het geschil op vreedzame wijze te willen regelen. Hij reisde dus zonder eenig wapenvertoon. Nog eenmaal had hij zijn schoonzoon laten zeggen dat hij de vroegere overeenkomst - gemeenschappelijk bewind met uitsluiting van Johanna wegens gekrenkte geestvermogens - wilde hernieuwen, en hij had op diens verzoek den aartsbisschop van Toledo, Cisneros, als gevolmachtigd gezant gezonden om te onderhandelen. Hij trok echter in de richting van Toro, destijds een belangrijke plaats in Castilië, thans nog slechts een schilderachtig stadje, waarvan de Romaansche kerk met den centraal geplaatsten toren, en vele oude huizen den bezoeker doen mijmeren over het verleden. In Toro waren reeds meermalen de Cortes samengekomen. Een historisch document van de hoogste beteekenis, een persklaar gemaakt rondschrijven aan de edelen en gemeentebesturen van Castilië, met den oproep om Philips de gehoorzaamheid op te zeggen, wijst er op dat Ferdinand van plan is geweest, op het oogenblik dat hij geschikt achtte, een staatsgreep te doen, en Philips van den Castiliaanschen troon verwijderd te houden. Deze oproep, reeds door den zestiende eeuwschen Aragoneeschen geschied- | |
[pagina 72]
| |
schrijver, Jerónima de Zurita, in het licht gegeven, bevatte de volgende punten: Ten eerste wees Ferdinand er nog eens nadrukkelijk op, dat hij den dag van het overlijden van Isabella, den titel ‘koning van Castilië (Leon en Granada)’ had afgelegd, ten gunste van zijn dochter, de wettige opvolgster van koningin Isabella. Ten tweede vestigde Ferdinand er de aandacht op, dat Philips van Bourgondië lang had gedraald met naar Spanje te komen, en dat de belangrijkste oorzaak daarvan was gelegen in het feit, dat hij Johanna, zijn vrouw, gevangen hield, en haar niet behandelde overeenkomstig haar waardigheid en koninklijken rang. Het was algemeen bekend dat hij haar in de strengste afzondering hield, en verhinderde dat zij, hetzij mondeling of schriftelijk, met haar landgenooten in contact kwam. Ferdinand voegde hieraan toe, dat het hem zelve niet had mogen gelukken door een gezant of bijzonderen bode met Johanna in overleg te treden. Hij had alle mogelijke moeite willen doen om Johanna te bevrijden - hadden daar o.a. de schepen voor moeten dienen welke hij hun had tegemoet gezonden? - maar hij was afgeschrikt door de gedachte dat een gewelddaad burgeroorlog of onlusten in Castilië zou kunnen veroorzaken. Daarom was hij tot de overeenkomst van Salamanca (de gemeenschappelijke regeering) gekomen. Ten derde maakte Ferdinand bekend, dat Philips uit Engeland bericht had gezonden dat hij alleen, zonder Johanna, wilde komen, hetgeen hem echter ten sterkste was afgeraden. Ten vierde wees Ferdinand op het bedenkelijke van het feit dat Philips, zoo spoedig hij in Spanje was geland, de vroegere minnelijke schikking ongedaan had gemaakt, en dat hij belette dat men zich met Johanna in verbinding stelde. Johanna werd zoo slecht behandeld, dat ieder met haar begaan moest zijn. Philips' vijandige bedoeling bleek, zoo vervolgde Ferdinand, ook duidelijk uit zijn eisch dat alle vestingen en versterkte plaatsen van Castilië in | |
[pagina 73]
| |
handen zouden worden gesteld van zijn vertrouwden, en verder uit het feit dat hij zooveel vreemd krijgsvolk had meegebracht naar Spanje. Tenslotte deelde Ferdinand mee, dat Philips kennelijk beoogde te regeeren met terzijdezetting van Johanna, en dat hij, Ferdinand, het dus zijn plicht achtte op te komen voor de rechten en waardigheid van zijn dochter. Daarom riep Ferdinand de edelen en steden op, om met alle man en macht hem, Ferdinand, te steunen... De omstandigheden waren echter voor koning Ferdinand van Aragon niet gunstig om dezen staatsgreep te doen. Hij was nooit in Castilië zoo populair geweest als zijn eerste vrouw, koningin Isabella, en de groote menigte was door zijn huwelijk met Germaine de Foix, waarvan men de politieke oogmerken niet doorzag, nog meer van hem vervreemd. Het is voor een juiste beoordeeling van het verloop der gebeurtenissen in Castilië van het hoogste gewicht te onthouden dat Ferdinand reeds een vergevorderde voorbereiding tot een staatsgreep had gedaan, en tot dien staatsgreep niet is overgegaan. In zooverre als wij den staatsman Ferdinand kennen, en weten dat hij zijn eenmaal gestelde doeleinden nooit opgaf, doch slechts van tactiek wijzigde om ze te bereiken, mogen wij hieruit besluiten dat hij zijn middelen ontoereikend heeft geacht voor een staatsgreep met geweld. Hij heeft in zijn succesvol leven als staatsman steeds meer met list - zoo men wil, politiek beleid, gesteund door desnoods amoreele middelen - bereikt dan met geweld, en binnen dit kader van Ferdinands handelingen moeten wij zoowel het tragische einde van Philips als het raadsel van Johanna's leven bezien. Wij hebben echter niet genoeg gegevens om beide feiten restloos te kunnen verklaren. Ferdinand moest inzien dat de zaken een voor hem ongunstige wending hadden genomen. Slechts weinigen van de leden van den hoogen Castiliaanschen adel waren aan zijn zijde gebleven, en verscheidene steden weigerden hem | |
[pagina 74]
| |
binnen haar muren te ontvangen. Petrus Martyr spreekt zijn deernis uit met den Aragoneeschen koning, die als een vagabond, zonder huis of onderkomen, rondzwierf in de gebieden waar hij vroeger als een bijna almachtig vorst werd geëerd. Tot in het eind van Juni ontweek Philips een ontmoeting met zijn schoonvader, en het scheen of hij langs omwegen het hart van Castilië wilde bereiken, om daar, in Burgos of Salamanca, met de beschikking over de regeeringsorganen, het land zijn wil op te leggen. Door de bemiddeling van een der voorname Castiliaansche edelen, don Juan Manuel, een man van koninklijken bloede, wiens persoonlijkheid en werkzaamheid een beslissenden invloed schijnen te hebben gehad op de ontwikkeling der politieke betrekkingen van Ferdinand en Philips - mogelijk slechts een intrigant op zoek naar fortuin en eereposten, een politicus van kleine listen en sluwigheden, - werden de beide partijen het eindelijk eens over een onderhoud. Het wederzijdsche wantrouwen was evenwel zoo groot geworden, dat men zich niet tezamen binnen stadspoorten waagde, bevreesd voor een hinderlaag, een middel niet onbekend in de Spaansche politiek, en dat eertijds een koning het leven had gekost. Als plaats van samenkomst koos men een wijde, open vlakte, in het grensgebied van Galicië en Leon, in de nabijheid van het plaatsje Puebla de Senabria. Philips, die blijkbaar geweld van den kant van koning Ferdinand vermoedde, trok daar in een volledige slagorde heen. Philips was omstuwd door zooveel hertogen, graven, markiezen, baronnen en ridders, zegt de anonieme Zuidnederlandsche kroniekschrijver, ‘que c'estoit belle chose à veoir’, dat het een lust was om dat te zien, en hij werd voorafgegaan door zeshonderd goed uitgeruste, kranige Duitsche huursoldaten, honderd bereden boogschutters, en honderd bereden Duitsche gardisten. Ferdinand van Aragon kwam echter met een klein gevolg, en slechts tweehonderd bereden soldaten. | |
[pagina 75]
| |
De tijdgenooten van koning Ferdinand zijn het er over eens dat hij een groote mate van zelfbeheersching bezat, en in gelaatsuitdrukking, woord noch gebaar te kennen gaf wat hem innerlijk bezighield. Bijzondere vriendelijkheid, of zelfs oolijkheid, van zulk een man, wiens vermogen tot dissimulatie van zijn gevoelens zoo vermaard was, zal ieder die hem van nabij kende, in zulke omstandigheden met zorg, of, bij geringere menschenkennis, met verwondering hebben vervuld. Ferdinand trad met een opgewekt gezicht den ongewoon ernstigen Philips tegemoet, en voor verscheidenen van de Castiliaansche magnaten die Philips' zijde hadden gekozen, had hij een vriendelijk spottende opmerking, over hun uiterlijk of houding. Johanna was bij deze ontmoeting niet tegenwoordig. Het onderhoud duurde kort, en had er kennelijk niet toe bijgedragen de spanning te verminderen, want onmiddellijk daarna schreef Philips een uiterst koel briefje aan Ferdinand, waarin hij hem vrijwel gelastte te vertrekken. Den zeven en twintigsten Juni werd er in Villafafila, een plaatsje niet ver van Puebla de Senabria gelegen, een nieuwe overeenkomst geteekend tusschen Philips en Ferdinand. Philips was daar niet bij aanwezig, hij werd vertegenwoordigd door don Juan Manuel en den aartsbisschop van Toledo, en teekende de overeenkomst in Benavente, de heerlijkheid van het geslacht Pimentel, waaraan de bouwvallen van het hoog gelegen slot heden nog herinneren. Deze nieuwe overeenkomst week in belangrijke mate af van de vorige, doordat hierin in veel beslister en stelliger bewoordingen over Johanna's zielsziekte werd gesproken. De onderteekenaars kwamen overeen dat koning Ferdinand de helft van de inkomsten uit de overzeesche bezittingen zou ontvangen, en bovendien een aanzienlijk aandeel uit andere inkomsten van Castilië zou genieten. Verder zou Ferdinand het bestuur over de drie adellijke Castiliaansche militaire orden behouden. Doch de koning van Aragon bekrachtigde bij dien ook Philips' verklaring, dat Johanna zich | |
[pagina 76]
| |
niet met de regeeringszaken wilde inlaten, en dat, mocht zij dat willen doen, dit tot ondergang van het rijk zou leiden, tengevolge van haar kwalen en bevliegingen (enfermedades y pasiones), welke ‘terwille van de welvoeglijkheid’ niet nader werden omschreven... Voor het geval dat anderen Johanna aan de macht zouden willen helpen, verbonden Philips en Ferdinand zich met alle ten dienste staande middelen dit tegen te gaan. Koning Ferdinand van Aragon teekende deze overeenkomst bereidwillig, maar hij zou niet de typische Renaissance-staatsman zijn geweest die hij was, als hij niet reeds daarvoor een stuk had opgesteld en geteekend, waarbij hij de voorgenomen verbindtenis voor waardeloos verklaarde... Het is voor het juist begrijpen van de geheele situatie van belang dit geheime stuk van Ferdinand te kennen. Het luidt aldus: ‘Daar het allen bekend is welk een grievende bejegening koningin Johanna en mij Ferdinand... wordt aangedaan, door de overeenkomst welke zoo zeer afbreuk doet aan de rechten van mijn dochter en van mij...., een overeenkomst die mij afgeperst is, omdat ik mij in goed vertrouwen op het eerewoord en den eed van koning Philips, mijn schoonzoon, zoozeer in zijn macht heb gegeven dat mijn vorstelijke persoon in kennelijk gevaar is, en ik op een andere manier deze gevaren niet kan ontwijken, omdat mijn schoonzoon het geheele bestuur over deze gebieden in handen wil nemen.... en zijn vrouw en mijn dochter daartoe gevangen houdt, en van al haar rechten als erfgename en eigenaresse van deze gebieden berooft, verklaar ik, heden, zeven en twintig Juni 1506, in deze stad Villafafila, dat ik deze overeenkomst wel zal teekenen.... maar dat ik, tot behoud van mijn recht, deze verklaring opstel, opdat men later, met authentieke bescheiden, kan aantoonen waarom ik heb geteekend.... en die overeenkomst | |
[pagina 77]
| |
dus van geenerlei waarde is, zoodat ik, wanneer ik kan, weer kan terug nemen wat me rechtens toekomt....’ Ferdinand trok daarop naar Tordesillas, en zond aan al zijn gezanten en diplomatieke agenten een rondschrijven om hen van het verloop der zaken op de hoogte te stellen, en de regeeringen waarbij zij geaccrediteerd waren, daarvan verslag te doen. Johanna bleef buiten al deze overleggingen en besprekingen. De anonieme Zuidnederlandsche kroniekschrijver, die Philips en Johanna vergezelde, geeft ons het volgende beeld van Johanna op dien tocht van La Coruña naar het hart van Castilië. De uiterst discrete verslaggever, die herhaaldelijk zijn politieke beschouwingen en opmerkingen bekort, om geen aanstoot te geven, wil ook in zijn mededeelingen betreffende Johanna heel behoedzaam en gereserveerd zijn, om vooral toch niets te zeggen dat delicate vrouwenooren zou kunnen kwetsen. ‘Je ne désire point dire chose qui desplaise aux dames....’ Hij zegt, na deze voorzichtige inleiding, aangaande Johanna het volgende: ‘Deugdzaam was zij, mooi en jong, en waardig door den voornaamsten heerscher van de wereld te worden bemind, en de voornaamste heerscher, en de knapste en voortreffelijkste man van de wereld had zich met haar en haar persoon tevreden kunnen stellen. Maar de jeugd is nu zoo begeerig naar alle vreugdegevende dingen, en vooral naar vrouwen, wanneer het jonge hart zich daaraan overgeeft, dat, hoewel zij heel mooi was, en door en door een voorname vrouw, en de “plus preudhe femme de son corps” die men ooit had kunnen vinden, en zij zich zoo uitnemend kwijtte van de taak haar door de natuur opgelegd, dat zij er nauwelijks een jaar over deed om een kind te ontvangen en leven te geven in haar edel | |
[pagina 78]
| |
lichaam, de deugdzame koningin toch eenigszins jaloersch werd, zoowel vanwege de jeugd van den koning als wellicht vanwege de jonge raadslieden waardoor hij omgeven was. De koningin is zelfs zoo jaloersch geworden, dat zij zich niet meer van die passie heeft kunnen ontdoen, en zij is daar zoo zeer en zoo lang door behept gebleven, dat het een heel slechte gewoonte bij haar is geworden, en zelfs een “rage d'amour....” Toen zij in haar koninkrijk Spanje was gekomen, bleef zij zoo lang aanhouden tot dat alle dames uit haar gevolg waren weggezonden. Was dat niet gebeurd, dan zou zij in het openbaar haar jaloerschheid en “folye” hebben laten bemerken. Zij heeft het gedaan gekregen geheel alleen te blijven als vrouw. Zij had alleen een waschvrouw bij zich, die een enkele maal, en op het oogenblik dat het haar (Johanna) behaagde, in haar tegenwoordigheid haar linnen waschte. In die omstandigheden, alleen en zonder vrouwelijk gezelschap, vertoefde zij bij haar man. Zij zorgde voor zichzelf als een arme slavin. Aldus volgde zij haar man, dwars het land door, in het gezelschap van tienduizend, en soms wel van twintigduizend man, als vrouw alleen. Het was een dwaas iets zulk een voorname vrouwe, en een koningin van zooveel mooie en welvarende koninkrijken, zonder vrouwelijk gezelschap te zien reizen. De goede koning (Philips) trok zich dit zoo aan, dat dit stellig een van de voornaamste oorzaken van zijn dood is geweestGa naar voetnoot1).’ Volgens Gachard stemt deze mededeeling omtrent het wegzenden van alle andere vrouwen uit het gevolg van Philips overeen met de berichten dienaangaande van den Venetiaanschen gezant. Na de onderteekening van het verdrag van Villafafila, | |
[pagina 79]
| |
reisde Philips in de richting van Mucientes, een plaatsje, op vijftien kilometer van Valladolid gelegen, waarvan het kasteel in vroeger dagen aanzienlijke gevangenen had geherbergd. Onderweg wilde Philips de Castiliaansche magnaten bewegen hun goedkeuring te geven inzake de gedwongen afzondering van Johanna, welke het gevolg was van haar krankzinnigheid, naar hij beweerde. Een aantal van deze voorname edellieden gingen daar, om welke reden dan ook, op in, maar don Fadrique Enríquez de Cabrera, drager van den erfelijken titel ‘Admiraal van Castilië’, wilde nader ingelicht worden omtrent de zoogenaamde noodzakelijkheid van dezen harden maatregel, en insgelijk wenschte hij te weten wat andere voorname personen had bewogen tot de goedkeuring van zulk een besluit. Don Fadrique bezat het energieke karakter van zijn vader, een van de destijds moeilijkst te bedwingen baronnen van Castilië, en die na zijn onderwerping door koningin Isabella was verbannen. In de uiterst pijnlijke en delicate aangelegenheid van Johanna's ziekelijk geachten gemoedstoestand, heeft don Fadrique zich een zelfstandig oordeel, gegrond op eigen waarneming, voorbehouden. Hij gaf dan ook Philips terstond te verstaan, dat hij eerst met Johanna wilde spreken, om te zien hoe het met haar verstand en gemoedstoestand was gesteld. Johanna en Philips hadden hun intrek genomen in het kasteel van Mucientes. De geschiedschrijver Zurita vertelt dat, toen don Fadrique zijn opwachting kwam maken bij Johanna, hij den aartsbisschop van Toledo in het galavertrek aantrof, dicht bij de deur. De zaalachtige kamer was donker gehouden, en de koningin zat, in het donker gekleed, in de nis van het venster. Haar gezicht was gedeeltelijk verborgen achter haar hoofddoek. Bij het binnenkomen van den ‘Admiraal van Castilië’ stond Johanna op, en maakte een buiging, een ongewoon gebaar voor een vorstin jegens een onderdaan, en voor een Spaansche vrouw jegens een man. Johanna vroeg don Fadrique hoe het haar | |
[pagina 80]
| |
vader ging. Zij was dus niet onkundig van wat er rondom haar gebeurde, en wist dat don Fadrique koning Ferdinand voor kort had gezien en gesproken. Gedurende twee dagen onderhield don Fadrique zich, tezamen ongeveer tien uur, met Johanna, en hij moest nadien verklaren dat de koningin hem nooit een zinneloos antwoord had gegeven. Mede onder den indruk hiervan hield de ‘Admiraal’ Philips onder het oog, dat het een onberaden stap van hem zou zijn Johanna op te sluiten, en dat hij zeker niet zonder zijn gemalin zijn intocht in Valladolid moest houden. De verwijdering van Johanna, aan wie Philips zijn rechten op den troon ontleende, zou stellig beroering in het land wekken. Het volk zou gelooven dat de koningin om politieke of persoonlijke redenen gevangen werd gehouden. Wij weten overigens, uit een brief van een bijzonderen afgezant van Philips bij Ferdinand, dat de mare van Johanna's wederrechtelijke gevangenhouding sterker werd, en wij mogen aannemen dat Ferdinand het zijne heeft gedaan om deze mare te doen verbreiden. Voornamelijk op aanraden van Ferdinand ontmoetten schoonvader en schoonzoon elkaar opnieuw, tot een soort openlijke betuiging van wederzijdsche vriendschap, en ter logenstraffing van de hardnekkige geruchten welke de ronde deden aangaande oneenigheid, of zelfs vijandschap, in de koninklijke familie. Het werd Ferdinand echter niet toegestaan zijn dochter te zien. Volgens Zurita, een der belangrijkste schrijvers voor de geschiedenis van koning Ferdinand van Aragon, om de vele bronnen die hem ter beschikking hebben gestaan en den critischen zin waarmee hij deze heeft gebruikt, zou Ferdinand zich kalm en met vorstelijke waardigheid hebben gedragen, en zich minzaam, en kennelijk zonder wrok, met de voorname Spaansche edellieden uit het gevolg van Philips hebben onderhouden, bij deze nieuwe ontmoeting. Rodríguez Villa geeft een naschrift van een brief van Ferdinand over dit onderhoud van koning Ferdinand van Aragon en Philips van Bourgondië. De koning van | |
[pagina 81]
| |
Aragon spreekt daarover in de volgende bewoordingen: ‘Nadat ik den hierbijgaanden brief had geschreven, hebben mijn zoon, de koning, en ik elkaar opnieuw ontmoet, in een plaatsje Renedo genaamd, op twee en een halve mijlGa naar voetnoot1) gelegen van het plaatsje waar ik vertoef. Ik ben daar eerder aangekomen dan hij, en ben toen de kerk binnen gegaan. Daar heb ik op hem gewacht, en daar heb ik hem ook verwelkomd. Wij hebben daar de liefde, welke wij elkaar toedragen, uitbundig getoond. Mijn zoon, de koning, en ik zijn toen alleen in een kapelletje gebleven, en hebben daar anderhalf uur lang een gesprek gehad. Wat daar tusschen ons is besproken, komt in hoofdzaak neer op aanwijzingen welke ik hem heb gegeven, betreffende de juiste gedragslijn welke hij moet volgen om deze gebieden goed te besturen en ze in bedwang te houden. Verder zijn er nog andere kwesties ter sprake gekomen betreffende de gewesten welke wij in gemeenschappelijk bezit hebben, en gebieden van vrienden van ons. Dit onderhoud is verloopen zooals een gesprek tusschen een vader met zijn eigen zoon moet plaats vinden. Wij zijn het betreffende deze punten geheel eens geworden, en het is alles in de grootst mogelijke liefde en eensgezindheid gegaan. Daarna hebben wij den aartsbisschop van Toledo aan onze besprekingen laten deelnemen, en ook in zijn tegenwoordigheid hebben wij blijk gegeven van zeer groote liefde, en van de gevoelens van waarachtigen vader en waarachtigen zoon, welke wij elkaar toedragen...’ Deze openlijke betuigingen van groote wederzijdsche genegenheid kunnen zelfs op het argelooze volk, dat op het dorpspleintje voor de kerk was te hoop geloopen, geen | |
[pagina 82]
| |
diepen indruk van waarachtigheid hebben gemaakt, want het was overal in het land bekend geworden dat Philips steeds omgeven was door een lijfgarde van Duitsche ridders, en dat hij in gesloten slagorde opmarcheerde in de richting van Valladolid. Ferdinand verdween na dit onderhoud echter van het tooneel. De jaren bedwongen afkeer van den Aragonees kwam toen in het Castiliaansche volk tot uiting. Meer dan één plaats en kasteel hield zijn poorten voor hem gesloten, toen hij naar Aragon terugreisde, en als een ongewenschte vreemdeling passeerde hij half Juli de grens tusschen Castilië en Aragon, op weg naar Saragossa. Philips was besloten met Johanna samen Valladolid binnen te trekken, en de oude Castiliaansche stad, welke in die jaren, door den opbloei van handel en industrie, tot nieuwe welvaart kwam, had zich gereed gemaakt de koningin en haar gemaal met veel publiek feestvertoon te begroeten. Johanna werd door de kleurig versierde stad en het gejuich van de bevolking niet opgewekt uit haar gedrukte stemming, welke zij ook in haar sombere kleeding kenbaar maakte. Zij moet diep getroffen zijn geweest door het vreugdebetoon van de bewoners van Valladolid en de plechtige begroeting door het gemeentebestuur, dat in haar de koningin huldigde, omdat dit zulk een tegenstelling vormde met de bedoeling van haar man, den aartsbisschop van Toledo en vele andere magnaten, die de Cortes wilden bewegen haar van de regeering uit te sluiten. Reeds in Galicië had zij, geërgerd, geprotesteerd tegen hen die den zich op den voorgrond plaatsenden Philips het eerst als den koning van Castilië begroetten, en nu, voor zij de stad binnentrok, die zoo vaak als de politieke hoofdstad van Castilië had gediend, maakte zij met een zinnebeeldig, en tevens onbeheerscht, gebaar aan alle omstanders duidelijk, dat zij, Johanna, de koningin was, het eenig rechthebbende en wettige staatshoofd van Castilië. Zij liet een van de beide ‘guiones’, koninklijke standaards, vernietigen, om | |
[pagina 83]
| |
daarmede te kennen te geven dat de koninklijke macht alleen in haar handen berustte, en Philips slechts aan haar zijn luister en machtspositie ontleende. Er scheen plotseling weer eenig besef van vorstelijke waardigheid ontwaakt te zijn in deze, in het zwart gekleede, jonge vrouw, die zoolang als een gevangene was behandeld, en al verborg zij gedeeltelijk haar gelaat, en toonde zij weinig belangstelling voor de feestelijke versieringen, zij was nu niet verzonken in haar mistroostige overpeinzingen en vervreemd van wat zich om haar heen afspeelde. Integendeel. Nu, nu het er op aankwam haar rechten en haar persoonlijkheid te doen gelden, nu, nu de leden van de Cortes door de aanhangers van Philips werden bewerkt om haar krankzinnig te verklaren, bleek zij geheel bij zinnen, en even zakelijk en nuchter als haar moeder op critieke oogenblikken. Vóór de afgevaardigden toegelaten werden tot de aflegging van den eed van trouw, onderzocht zij hun volmachten en geloofsbrieven, om te zien of deze in orde waren. Ondanks allen druk dien Philips, de aartsbisschop en vele edelen op de leden van de Cortes uitoefenden, weigerden deze hardnekkig Johanna van de regeering uit te sluiten. Johanna ontving den eed van trouw, als koningin van Castilië. De zoo plotseling en krachtig zich openbarende geestkracht van Johanna is echter blijkbaar van korten duur geweest, want al werd zij dan ook niet officieel ter zijde geschoven, het openbaar bestuur kwam toch in handen van Philips, zijn raadgevers en gunstelingen. Zooals later zijn zoon Karel V, schonk Philips vele hooge posten en ambten aan zijn Bourgondische gunstelingen, en de jonge, brillante prins, wilde in het arme, eenvoudige Castilië het schitterende hofleven invoeren, waarop zijn voorvaderen zoo verzot waren geweest. Zijn gunsten aan vreemdelingen, en zijn hooge eischen ter bekostiging van een vorstelijken staat, waaraan Castilië niet gewend was en dat het niet kon betalen, deden de reeds in vele kringen gewekte ontevredenheid uitgroeien tot openlijke opstandigheid. | |
[pagina 84]
| |
De jeugdige Philips, die tot nu toe nog weinig bewijzen van staatkundig inzicht had gegeven, maakte zijn reeds ernstig verzwakte positie echter onhoudbaar door maatregelen tegen een der machtigste regeeringsorganismen van Spanje, de Inquisitie. De Inquisitie, die in handen van Isabella en Ferdinand een doeltreffend dwangmiddel was geworden ter beheersching van een innerlijk zoo verdeeld volk als de Spanjaarden, was een zelfstandig machtsapparaat geworden. De Katholieke Koningen hadden zich ten doel gesteld niet alleen een Staat, maar ook een Natie te vormen van een land, dat door zijn natuurlijke gesteldheid en het verloop van zijn geschiedenis ethnologisch, religieus, politiek en economisch een conglomeraat van tegenstrijdigheden was. Dit bonte geheel van rassen, religies en nationaliteiten wilden de Katholieke Koningen tot een geëgaliseerd blok maken, tot bereiking van hun doel, de uitsluitende staatsmacht. De religie heeft hun daartoe als instrument gediend, en ter uitdrijving, of restlooze, willooze, opneming in het nationale geheel, van al wat door ras, religie en persoonlijk onafhankelijkheidsgevoel zich tegen de gelijkschaving door den Staat verzette, hadden de Katholieke Koningen een staatspolitie-rechtbank ingesteld, dat zich allengs boven den Staat begon te verheffen. De eenheid in godsdienst was de leuze waarmee dit gerechtshof werkte, de werkzaamheden ervan werden echter niet door die leuze gedekt, maar waren in feite gelijk in aard en strekking aan die van iedere staatspolitie, in dienst van de instandhouding eener dictatuur. Een bevolkingsgroep waartegen deze staatspolitie bijzonder actief was, waren de Joden, die een groot contingent van het Spaansche volk vormden en een diepgaanden invloed op Spanje hebben uitgeoefend. De Joden, bestreden in naam als belijders van een niet-Christelijken godsdienst, maar in feite als een niet restloos in het Spaansche volksgeheel op te nemen ‘corpus alienum’, en als een gevaarlijke economische, en dus ook politieke, macht, waren deels verbannen, deels gedood, deels economisch, dus ook poli- | |
[pagina 85]
| |
tiek, machteloos gemaakt. De uitgeweken Joden voerden in het buitenland politieke actie, ter verzwakking van het instituut der Spaansche staatspolitie. In de Nederlanden, waar in de industrie- en handelscentra geëmigreerde Joden waren gevestigd, vooral in Brussel en Antwerpen, was op Philips, eerst als kroonprins en daarna als koning van Castilië, invloed uitgeoefend om de, thans zelfstandige, actie van de Inquisitie weer onder staatstoezicht te plaatsen, en aan dit staatstoezicht andere normen te geven. Philips had dan ook reeds in September 1505, mede uit naam van zijn vrouw, van Brussel uit last gegeven het werk van de Inquisitie te staken. Letterlijk luidt zijn brief als volgt: ‘Philips en JohannaGa naar voetnoot1), bij de gratie Gods koning en koningin van Castilië, Leon, enz. Aan U, zeer eerwaarden vader, den aartsbisschop van Sevilla, groot-inquisiteur van onze koninkrijken Castilië enz., en aan de andere paters-inquisiteurs die met U zitting hebben in het Hof van de Heilige Inquisitie, onze groeten en [Gods] genade. Gij moet weten dat ons is bericht, dat na het overlijden van onze moeder, de koningin, die God in Zijne zaligheid moge opgenomen hebben, Gij en de andere Inquisiteurs vele personen wegens de misdaad van kettersche boosheid hebt gevangen genomen en gevangen hebt laten nemen, welke personen Gij nu in hechtenis houdt en gekerkerd hebt, terwijl ten opzichte van anderen het recht reeds zijn beloop heeft gehad... Maar omdat wij tegenwoordig willen zijn, en opdat er tegelijk met U volgens onzen raad en goeddunken worde opgetreden... is het onze beschikking dat de werking van de voornoemde Heilige Inquisitie worde geschorst... en de zaken blijven zooals zij op dit oogenblik zijn... totdat wij, met Gods hulp, daar in die koninkrijken van ons | |
[pagina 86]
| |
zijn aangekomen. Ondanks dit bovengemelde is het niet onze wil dat men hieruit meene of afleide dat wij de genoemde Inquisitie willen opheffen en uit die gebiedsdeelen van ons willen verwijderen. Integendeel, wij willen haar begunstigen, helpen en er meer afdeelingen van oprichten....’Ga naar voetnoot1). Dit was een nog behoedzaam geformuleerde maatregel die, al werd hij voorafgegaan door een rondschrijven aan de voornaamste autoriteiten om hen hiervan in kennis te stellen, toch aanvankelijk wel eenige bevreemding en onrust moest verwekken bij de betrokken kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders. Doch nu Philips zich in Spanje bevond, begonnen zijn raadslieden en vertrouwden zich direct te mengen in de hangende kwesties van de Inquisitie. De onmiddellijke aanleiding daartoe waren de onlusten die in Zuid-Spanje waren uitgebroken, als gevolg van het optreden van dit gerechtshof. Gedurende tien jaren hadden duizenden menschen, van Moorschen en Joodschen bloede voornamelijk, het leven gelaten in de kerkers der Inquisitie, doch nu ook leden van den hoogen adel gevangen werden gezet, met de bedreiging van verlies van leven en goederen, kwam het tot een gewelddadigen opstand. Een door de regeering benoemde Commissie van Onderzoek bracht aan het licht dat, door het onverantwoordelijk optreden van een inquisiteur, velen zonder grond met de uiterste gestrengheid waren gestraft. Philips, die in de Nederlanden reeds zijn bedenkingen tegen de Inquisitie had gehad, begon verder in te grijpen in haar werkwijze. Ook in andere plaatsen werden gevangenen van de Inquisitie in vrijheid gesteld, en in beslag genomen goederen teruggegeven. Een groot deel van deze gevangenen waren Joden. Sommige Joden waren uit zucht tot lijfsbehoud en uit liefde voor het land hunner geboorte, | |
[pagina 87]
| |
waar zij hun betrekkingen en bezittingen hadden, tot het katholicisme overgegaan, maar hun gangen werden door de spionnen van de Inquisitie nauwlettend gevolgd, en op het eerste verdachte teeken van ‘judaisme’ werden zij gevangen gezet. Anderen waren overtuigde Christenen geworden - o.a. was aartsbisschop Talavera een katholiek geworden Jood - en uit diep gevoelde Evangelische vroomheid oefenden zij, door woord of houding, critiek uit op de verpolitiekte kerk, hetgeen hun de vijandschap van de geestelijkheid bezorgde. Er was sinds eeuwen een geregeld handelsverkeer onderhouden tusschen Spanje en de Nederlanden - in Burgos was sinds de dertiende eeuw een ‘Vlaamsch’ consulaat - en dus waren in Gent, Brussel en Brugge weerklanken van al deze ellende doorgedrongen. Zij hadden ook Philips' ooren bereikt, en de aan het licht gebrachte misstanden in Andaluzië brachten Philips er toe maatregelen tegen de Inquisitie te nemen. Wij mogen, uit de kennis welke wij omtrent de machtspositie van de Inquisitie en betreffende de mentaliteit en wijze van werken van de Inquisiteurs bezitten, aannemen dat de openlijke inmenging van Philips en zijn raadslieden in de politioneele en justitieele bevoegdheden van dit gerechtshof, het sinds den groot-inquisiteur Torquemada brandend gehouden fanatisme fel deed uitslaan. Het oorspronkelijk door den Staat uit politiek opportunisme opgerichte gerechtshof, werd nu te zeer door den daarin geblazen geest beheerscht dan dat het den nu gewijzigden politieken koers wilde volgen. En zoo zeer was de Inquisitie reeds in het staatsapparaat en in het volksbewustzijn opgenomen, dat zij zich op haar beurt tegen den Staat zelf kon keeren. Ook deze kwestie moet onder de oogen worden gezien om straks het tragische einde van Philips den Schoone te beschouwen van uit alle gezichtspunten welke zijn tijdgenooten hebben gehad, en om bovendien te begrijpen hoe ernstige geschiedvorschers de stelling hebben kunnen ver- | |
[pagina 88]
| |
dedigen dat Johanna het slachtoffer van de Spaansche Inquisitie is geweest. Na een verblijf van een maand te Valladolid, waarbij de politieke spanningen steeds merkbaarder waren geworden, en ook de verhouding van de koninklijke echtelieden in scherpte was toegenomen, vertrok Philips met zijn vrouw in de richting van Segovia. Dicht in de buurt van het plaatsje Cogeces, dat voorzien was van een kasteel met een bezetting, weigerde Johanna plotseling verder te gaan. Volgens den ouden zestiende-eeuwschen kroniekschrijver Estanques, d.i. Santa Cruz, zou zij zich zelfs van haar paard hebben geworpen. Volgens Petrus Martyr, die ook nu weer ooggetuige is van wat hij verhaalt, hield Johanna echter midden in het open veld haar paard staande, uit argwaan. Zij had het vermoeden gekregen dat, nu het Philips niet gelukt was haar, met behoud van den schijn, van rechtswege te laten opsluiten, hij haar gewelddadig wilde gevangen zetten in het kasteel van Cogeces. Petrus Martyr laat in het midden of Johanna zelf op dit vermoeden is gekomen, ‘sive ex ingenio suo’, dan wel of anderen haar dit hebben ingefluisterd. Het werd een ergerlijk tooneel. Johanna bleef den geheelen nacht in het open veld ronddolen, en men kon zoomin met smeekbeden, ‘precibus’, als bedreigingen, ‘minis’, de koningin er toe brengen het stadje binnen te gaanGa naar voetnoot1). Den volgenden dag toonde zij zich wel bereid verder te reizen, maar op voorwaarde dat men de richting naar Burgos zou inslaan. Den zevenden September kwamen zij daar aan. Eenige dagen te voren was koning Ferdinand in Barcelona scheep gegaan, met bestemming voor Italië. Het heeft bevreemding gewekt dat koning Ferdinand, op dit hachelijke oogenblik, terwijl de spanning in Castilië zoo groot was dat men iederen dag den burgeroorlog kon verwachten, Spanje verliet. Dit vertrek wordt nog onbegrijpelijker, als men bedenkt dat Philips een verdrag met het koninkrijk Navarre | |
[pagina 89]
| |
had gesloten, met uitsluiting van Ferdinand van Aragon, terwijl bekend was dat de politiek van Ferdinand er op gericht was het koninkrijk Navarre onder zijn scepter te brengen - hetgeen hem tenslotte ook gelukt is - en Johanna de aangewezen opvolgster van Ferdinand was. Het bezit van Navarre, waardoor het vereenigde Spanje geheel door natuurlijke grenzen zou zijn ingesloten, was een politiek ideaal van Ferdinand, en een militaire noodzakelijkheid. Het verbond van den pro-Franschen Philips met Navarre moest op Ferdinand, die er buiten werd gelaten, den indruk maken dat Philips den Franschen druk op Navarre wilde versterken, en hem, Ferdinand, op een gevaarlijk open punt wilde bedreigen. Niettemin vertrok Ferdinand. Op meer dan een geschiedschrijver heeft dit den indruk gemaakt dat Ferdinand wist welk drama zich in Burgos ging afspelen, en dat hij, door zich verre van het tooneel te houden, zich van allen schijn heeft willen ontdoen kennis hiervan te hebben gehad, of het verloop ervan te hebben bepaald. Bij hun aankomst in Burgos namen Philips en Johanna hun intrek in het paleis van den ‘Condestable’ van Castilië, ook wel genoemd ‘Casa del Cordón’, naar de kabelvormige versiering boven de deur, een symbool ontleend aan de Franciscaners. Dit massieve gebouw - het is nog een sieraad van Burgos - met zijn imposanten gevel, was gebouwd in de tweede helft van de vijftiende eeuw, door een lid van de machtige familie Velasco. Het boven de deur uitgebijtelde koninklijke wapen wijst erop dat men het huis oorspronkelijk bestemde om er de koninklijke familie als gast in te ontvangen. In deze adellijke huizinge, waar een tiental jaren te voren koningin Isabella Columbus had ontvangen na zijn eerste ontdekkingsreis, en waar later de ridderlijke Frans I van Frankrijk eenigen tijd als gevangene zou vertoeven, stierf Philips de Schoone plotseling eind September, 1506. |
|