Johanna de Waanzinnige
(1940)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendEen tragisch leven in een bewogen tijd
[pagina 35]
| |
Hoofdstuk II.
| |
[pagina 36]
| |
Philips was echter niet tot andere gedachten te brengen. Hij zeide, dat hij ernstig verontrust was door het groote aantal van zijn personeel dat in Spanje was gestorven, tengevolge van het klimaat en het voedsel, en dat vooral de dood van zijn dierbaren leermeester, Frans van Busleyden, den aartsbisschop van Besançon, hem smartelijk had getroffen. De aartsbisschop was na een ongesteldheid van enkele dagen overleden, zeker niet al te zeer betreurd door koning Ferdinand, die een vinnig tegenstander van hem was, en vergeefs had geprobeerd hem van Philips te verwijderen, vanwege zijn pro-Fransche gezindheid. Het is niet bekend of Philips argwaan heeft opgevat over den plotselingen dood van zijn leermeester en raadsman, op een oogenblik dat zijn verwijdering zoo vurig werd gewenscht. Dit delicate punt is onvoldoende opgehelderd, en het is ook schrijver dezes niet gelukt betreffende den dood van den aartsbisschop van Besançon voldoende gegevens te vinden, welke aannemelijk maken dat Philips aan boos opzet heeft gedacht. Schrijvers uit dien tijd gebruiken wel bijzonder heftige termen om Philips' gemoedsgesteldheid weer te geven. Petrus Martyr zegt, dat het overlijden van zijn vaderlijken leermeester Philips ‘acerrime perterruit’, in hevige mate had ontsteld, en dat hij ‘attonitus’, ontzet was, bij de gedachte dat hem zelf ook iets dergelijks kon overkomen, ‘idem ne sibi accidat horrescit’. Hoe het dan ook zij, of Philips alleen slechts smartelijk getroffen is geweest door den dood van een groot aantal leden uit zijn gevolg en van zijn personeel, en bezorgd is geworden over zijn eigen bedreigde gezondheid, dan wel of hij vermoedens heeft opgevat dat hier boos opzet in het spel was, en hij heeft gedacht aan de geruchten welke in omloop waren over Ferdinands ‘energieke middelen’ om zijn tegenstanders onschadelijk te maken, zeker is dat hij zijn voornemen om Spanje te verlaten halsstarrig ten uitvoer heeft gebracht. Als verdere dwingende redenen van zijn overhaast vertrek gaf hij op, zijn plechtig gedane belofte spoedig in Brussel terug te zullen zijn, en verder zijn gegronde hoop om, | |
[pagina 37]
| |
tijdens zijn doorreis door Frankrijk, als vredesbemiddelaar bij Lodewijk XII te kunnen optreden. Niets kon hem meer in Spanje terughouden, het dringende verzoek van de Cortes van Castilië zoomin als dat van de Cortes van Aragon, en ook niet de zorgwekkende toestand waarin hij Johanna achterliet. De beschrijving welke Petrus Martyr van Johanna geeft, is indrukwekkend genoeg, en wij dienen ze wel in herinnering te houden, en in acht te nemen bij de beoordeeling van haar psychischen toestand na den dood van Philips. Petrus Martyr schrijft, dat Johanna zoo wanhopig was na het vertrek van haar man, in zorg over zijn lot op zijn moeitevolle, zoo niet gevaarlijke reis, dat zij terneergeslagen en mistroostig was, ‘desesperato vivit animo, vivit obducta fronte’, en dag en nacht overgegeven aan haar droefgeestige overpeinzingen geen woord uitte, ‘diu noctuque cogitabunda nec verbum emittit unquam’, hoeveel moeite men zich ook gaf om beweging in haar te brengen. In Saragossa hadden regeering en burgerij zich gereed gemaakt Philips feestelijk in te halen, en zijn verblijf in de stad geestdriftig te vieren. Philips bleef er echter maar kort. Gedurende de enkele dagen die Philips in Saragossa vertoefde, vond Antoine de Lalaing gelegenheid de bezienswaardigheden van deze stad te bezichtigen, welke tot op heden door fraaie bouwwerken in Moorschen stijl de herinnering levendig houdt aan den tijd dat zij een residentie van Moorsche koningen en een centrum van Mohammedaansche cultuur was. Antoine de Lalaing bezocht de Moorsche wijk van de stad en ook een moskee, welke hij beschrijft als een plaats tot uitoefening van hun afschuwelijken dienst van Mohammed, ‘ung lieu pour faire leur abhominable sacrifice à leur Machommet.’ Met een ergernis die ons verbaast in een overigens mild denkend edelman uit den Renaissance-tijd, ziet hij toe hoe de Mooren zich wasschen bij een fontein voor de moskee - een zinnebeeldige reiniging naar hij zelf zegt - en daarna hun gebedshuis binnengaan, waarbij zij zich van hun schoeisel | |
[pagina 38]
| |
ontdeden. Hij wist zijn afkeer blijkbaar in zooverre te overwinnen, dat hij ver genoeg naar binnen is gegaan om de schare van de geloovigen te overzien, zorgvuldig gescheiden, de mannen aan den eenen kant en de vrouwen aan den anderen. De godsdienstoefening beschrijft hij in zooverre als een geheel ondeskundig, onvriendelijk gestemd toeschouwer in staat is die weer te geven. De Mooren hebben in Aragon langer een gunstige en verzekerde rechtspositie behouden dan in Castilië, en dit vond zijn oorzaken in het betere economische inzicht van de Aragoneezen. De Aragoneezen en Catalanen hadden een hooger ontwikkelde industrie dan de Castilianen, en verder waren zij als handeldrijvend en de nijverheid beoefenend volk verdraagzamer dan een bijna uitsluitend landbouwvolk als de Castilianen. Eeuwenlange handelsbetrekkingen met het Oosten hadden hen ook milder gestemd gemaakt ten opzichte van andersdenkenden. Zelfs toen regeeringsdecreten den Mohammedaanschen Mooren een langer verblijf in het land ontzegden, hebben vele Aragoneesche magnaten deze ongelukkige menschen in bescherming genomen, en hun binnen hun gebied een bestaan mogelijk gemaakt. In het begin van 1503 verliet Philips Spanje. Ferdinand, die zich geen illusies maakte over de politieke houding van zijn schoonzoon, en vermoedde dat deze de goede diensten welke hij had aangeboden, eerder ten gunste van Frankrijk dan van Spanje zou aanwenden, schijnt als onovertrefbaar realist en tacticus Philips in zijn eigen politieke spel te hebben opgenomen. Hij kon verwachten dat Philips op dit voor Frankrijk kennelijk gunstige tijdstip - na de overwinning van d'Aubigny in December bij Terranova - vrede zou zoeken te sluiten, en hij zond dus, onmiddellijk nadat Philips de grens over was, een afgezant om zijn schoonzoon volmachten te geven. Deze volmachten werden echter door een toegevoegde clausule - de noodzakelijkheid van te onderhandelen in volkomen overeenstemming met den bijzonderen gezant - aanmerkelijk beperkt. Op het oogenblik dat schorsing der vijandelijkheden voor | |
[pagina 39]
| |
Spanje gewenscht was, maar het verzoeken om een wapenstilstand, politiek in hooge mate ondoeltreffend was en onvoordeelig, bracht Ferdinand, door bemiddeling van Philips, een tijdelijke overeenstemming tot stand. Deze overeenstemming liet hij bestaan zoolang zij hem dienstig was, en hij handelde daarna, onverwachts, volledig in strijd daarmee, waardoor hij de Franschen in Italië kon overrompelen, en de situatie in zijn voordeel kon doen omslaan. Hij scheen daarbij in zijn goede recht te zijn, want volgens de letter had Philips zijn bevoegdheden overschreden. Philips kwam in een dwaas daglicht te staan, en heeft te laat den slimmen opzet van zijn schoonvader doorzien. Van dit oogenblik af zijn Ferdinand en Philips in strijd met elkaar gebleven, een strijd dien de door Machiavelli zoo warm geprezen staatsman gemakkelijk won van den weinig ervaren en kennelijk weinig intelligenten Philips. Johanna berustte de eerste maanden noodgedwongen in de scheiding van haar man. Hoe diep bedroefd en innerlijk verslagen zij ook was, zij begreep toch wel dat het in haar bijzondere omstandigheden niet mogelijk was Philips op zijn terugreis te vergezellen. Den tienden Maart bracht zij haar vierde kind ter wereld, een zoon, die naar den koning werd vernoemd, en de lieveling van zijn grootvader is geworden. Deze Ferdinand, die later bijna een ernstige mededinger van zijn ouderen broer naar den Spaanschen troon is geworden, kwam ter wereld in de nieuwe universiteitsstad Alcalá de Henares, een stichting van den aartsbisschop van Toledo, Francisco Ximenes (moderne schrijfwijze Jiménez) de Cisneros, die hier voor de grootste schepping van het Spaansche humanisme, de polyglottische bijbeluitgaveGa naar voetnoot1), de voornaamste mannen van de jonge philologische wetenschap had bijeengebracht. Ferdinand, die geboren was in de sfeer van een jonge, vooruitstrevende universiteitsstad, is van zijn prille jeugd af met zorg op- | |
[pagina 40]
| |
gevoed, en geheel opgenomen in den geest en aard van het Spaansche volk, en was dus later dit Spaansche volk dierbaarder dan zijn broer Karel, die zoomin de taal als den aard en de zeden van Spanje kende, en van meet af aan vele gevoeligheden kwetste. Voor Johanna was de geboorte van dit kind een verlossing in den vollen zin van het woord. Zij begon onmiddellijk met de toebereidselen voor haar reis naar Brussel. De oorlog tusschen Spanje en Frankrijk was, na de korte schorsing der vijandelijkheden welke Ferdinand zoo handig had verkregen, verwoed voortgezet, en eenige, bliksemsnel verkregen, overwinningen van de Spanjaarden deden revanchepogingen van de Franschen verwachten. Een reis door Frankrijk was thans uitgesloten, en een reis over zee was in het vroege voorjaar niet raadzaam. Johanna wilde zich echter niet door redelijke argumenten van haar besluit laten afbrengen. Zij reisde over Segovia naar Medina del Campo. Haar moeder, koningin Isabella, die ernstige bezwaren had tegen een zeereis in den winter, had, toen zij begreep dat Johanna koppig wilde doorzetten, in het geheim bevel gegeven de verdere reis naar de kust te verhinderen. Isabella zelf moest, wegens een ongesteldheid die zich ernstig liet aanzien, in Segovia haar kamer houden. Medina del Campo, thans een klein, stil plaatsje dat nog slechts als kruispunt van spoorwegen van belang is, was omstreeks 1500 een voorname handelsplaats, met een in geheel West-Europa bekende wolmarkt en een centrum voor het opkomende credietwezen. Johanna nam haar intrek in La Mota, een indrukwekkend vestingwerk uit de dertiende eeuw, dat door Isabella was uitgebreid en versterkt, en waar zij gaarne vertoefde. Het koninklijke verblijf was, voor dien tijd en rekening houdende met de Spaansche gebruiken, luxueus ingericht. La Mota ligt op een heuveltje, een eindje buiten de stad, dicht bij een riviertje, en vormt nog heden een indrukwekkend getuigenis van de vestingbouwkunde uit de Middeleeuwen. | |
[pagina t.o. 40]
| |
Centraal Museum te Utrecht
Adriaan van Utrecht (Paus Adriaan VI). | |
[pagina 41]
| |
Koningin Isabella had goede redenen om, zoonoodig met dwang, Johanna af te houden van de volvoering van haar plan over zee naar de Nederlanden te gaan. De hofartsen Soto en Julián, die den koning geregeld op de hoogte stelden van de gezondheidstoestand van de koningin, gaven hem in een brief van den zesden Juni de volgende beschrijving van den toestand waarin prinses Johanna verkeerde: ‘Het leven dat de koningin leidt met de prinses is van groot gevaar voor haar eigen gezondheid, want iederen dag vreezen wij voor zulke voorvallen [koorts en andere narigheden, na een onderhoud met Johanna, en eerder beschreven] en het behage God de zaken een beteren loop te laten nemen dan wij vreezen dat zij zullen nemen. U moet hier niet te verbaasd over zijn, want het is met de prinses zoo gesteld dat haar toestand niet alleen dengene die zoo nauw met haar is verbonden en haar zoo zeer lief heeft, maar iedereen, zelfs vreemden, smartelijk moet aandoen. Zij slaapt slecht, zij eet weinig, en soms heelemaal niets. Zij is heel bedroefd en erg mager. Soms wil zij niet spreken, zóó dat zoowel in dit opzicht als in andere handelingen waaruit blijkt dat zij buiten haar zinnen (trasportada) is, haar ziekte ernstig toeneemt. Zulk een geval geneest men gewoonlijk met liefde en vriendelijke verzoeken (ruego), soms door het aanjagen van schrik (temor). Voor vriendelijke verzoeken en overredingen is zij niet ontvankelijk, zij wil daar niet naar luisteren, en als men het met geweld probeert raakt zij zoo van streek, en zij trekt zich iederen zachten dwang dien men toepast zoo aan, dat het pijnlijk is het te probeeren. Ik geloof dan ook niet dat iemand dat zou willen of durven doen....’ Deze brief, bewaard gebleven in de bibliotheek van de Spaansche Academie voor Geschiedenis, en gepubliceerd in | |
[pagina 42]
| |
de documentenuitgave van Rodríguez Villa, is ongetwijfeld authentiek. Slechts wanneer men zal willen aannemen - en daartoe zou men krachtige argumenten moeten bijeenbrengen - dat Ferdinand nu reeds gegevens ‘construeerde’ betreffende Johanna's verstandsverbijstering, om aldus het gevaar van een regeering van Johanna en Philips te ontwijken, en dat hij in dit plan zijn hofartsen had betrokken, kan men de waarde van deze opsomming van verschijnselen, welke in een psychisch ziektebeeld passen, in twijfel trekken. Toch moet er tusschen koning Ferdinand en Johanna toen reeds iets ernstigs zijn voorgevallen, hoogst waarschijnlijk naar aanleiding van Philips. Merriman gaat in zijn standaardwerk over de opkomst van het Spaansche Imperium zoo ver te veronderstellen, dat Johanna haar vertrek verhaastte tengevolge van onheusche behandeling door FerdinandGa naar voetnoot1), en hij beroept zich daarvoor op een uitspraak van een ouden Spaanschen geschiedschrijver. Deze, Francisco López de Gómara, die in de eerste helft van de zestiende eeuw schreef, zegt dat de koning Johanna niet kon terughouden ‘tengevolge van wat hij haar had gezegd en gedaan’. Johanna weigerde gehoor te geven aan den raad van Isabella, te wachten tot de komst van haar vader, en daarom schreef de koningin aan den bisschop van Córdoba, die Johanna vergezelde, haar onder geen beding te laten vertrekken. Toen Johanna toch het kasteel wilde verlaten, om haar reis naar de kust voort te zetten, liet de bisschop de buitenpoort sluiten en de brug ophalen. Zijn de beschrijvingen van de tijdgenooten in wezen juist, dan heeft Johanna toen wel gehandeld als iemand die, zoo niet geheel buiten zinnen, dan toch ernstig overspannen was. De kroniekschrijver Padilla vertelt, dat don Juan de Fonseca, de bisschop, naar Johanna, die op het punt stond te vertrekken, toeging om haar te bewegen naar haar ver- | |
[pagina 43]
| |
trekken terug te gaan. Het mocht hem echter niet gelukken. Daarop liet de bisschop de poort sluiten, waarop de prinses ‘hem heel leelijke woorden toevoegde’. Johanna bleef tusschen de buitenpoort en de binnenpoort. De bisschop weigerde terug te komen toen Johanna hem dit liet vragen, omdat hij over de bejegening gegriefd was. Johanna bleef den heelen nacht in een wachthuisje voor de gesloten poort. Volgens Petrus Martyr zou Johanna in Medina del Campo een brief van Philips hebben ontvangen, waarin hij bij haar aandrong naar hem toe te komen, en dientengevolge wenschte zij naar niemand die haar wilde terughouden te luisteren. Toen de bisschop de buitenpoort sloot, ontstak Johanna in een hevige woede, door Petrus Martyr, uit behoefte aan een mooien zin, misschien te plastisch beschreven als de woede van een Punische leeuwin, ‘tanquam Punica Leaena in rabiem accensa’. Tusschen de beide poorten wachtte zij tot haar zieke moeder van Segovia naar Medina del Campo, een afstand van ruim vijftig kilometer, en destijds wel twee dagen reizen, was gekomen. De geruchten over ‘het schandaal van Medina del Campo’ verbreidden zich al spoedig over Spanje, en blijkbaar waren de gemoederen door andere geruchten over de grillige stemmingen van Johanna al zoo gestemd, dat velen de ongelukkige prinses voor waanzinnig begonnen te houden. Waanzinnig van jaloerschheid. Deze gedachte had zich reeds zoo vast gezet, dat in den zomer van 1503 de Cortes van Castilië een bijzondere beschikking inzake de opvolging van Isabella wenschelijk achtten. Het gevaar was groot dat de ziekte van Isabella plotseling een ernstige wending kon nemen, dus werd het, gezien den gemoedstoestand van Johanna, noodzakelijk geacht dat, bij onmacht van haar tot regeeren, iemand als haar plaatsvervanger werd aangewezen. De desbetreffende clausule zou luiden ‘in geval van afwezigheid of onmacht’. Pas einde Mei 1504, dus ruim een jaar na het vertrek van Philips, kreeg Johanna de gelegenheid naar de Nederlanden terug te keeren. De reis ging wederom over zee, van | |
[pagina 44]
| |
Laredo uit. Er was een, kortstondige, vrede met Frankrijk gesloten, en een begin gemaakt met een intensieve diplomatieke werkzaamheid van Frankrijk om Spanje te isoleeren. De Fransche koning sloot zoowel een verdrag met Philips den Schoone en Maximiliaan van Oostenrijk, als een verdrag met den paus, betreffende onderlingen bijstand of gemeenschappelijke actie. Ferdinand, die van de inleidende besprekingen en het tot stand komen van deze verdragen nauwkeurig op de hoogte werd gehouden, zag zijn schoonzoon, en erkenden opvolger, dus een voor Spanje schadelijke politiek steunen. Van deze feiten uit bezien is het aannemelijk, zoo niet waarschijnlijk, dat Ferdinand middelen beraamde om zijn schoonzoon en dochter van de regeering uit te sluiten, en dat hij een doeltreffend middel zag in den toestand van verstoord geestesevenwicht van zijn dochter, welke zoo noodig als krankzinnigheid kon worden voorgesteld. De Katholieke Koningen zouden dan in de overheersching van Spanje door een vreemde dynastie, welke niet de Spaansche belangen diende, zulk een groot gevaar hebben gezien voor het bestaan der Spaansche nationale zelfstandigheid, dat zij niet geschroomd hebben hun dochter voor het vaderland op te offeren. Met dit gezichtspunt hebben wij voortdurend rekening te houden bij de beoordeeling van de mededeelingen omtrent den gemoedstoestand van Johanna. Na een voorspoedige reis kwam Johanna in het begin van Juni in Brussel aan. Zij had zoo hartstochtelijk uitgezien naar de hereeniging met haar geliefden Philips, en zij had zichzelf zoo gefolterd met haar kwade vermoedens betreffende de verleidingen waaraan de ‘le beau prince’ was blootgesteld en al te gemakkelijk toegaf, dat zij al zijn uitingen en gedragingen nu argwanend bespiedde. De scheiding van bijna anderhalf jaar had Philips' genegenheid voor Johanna bekoeld, en ook zijn geduld met haar grillen en klachten aanmerkelijk minder gemaakt. Vermaard is gebleven de verschrikkelijke scène welke Johanna heeft gemaakt toen zij ontdekte dat Philips een | |
[pagina 45]
| |
vriendin had, een mooie Nederlandsche vrouw, met een weelde van goudblond haar. Volgens een Spaanschen geschiedschrijver uit dien tijd zou Johanna deze vrouw in haar woning hebben opgezocht, haar mishandeld hebben en haar haren kort hebben laten afknippen. Het zou daarna tot heftige tooneelen tusschen de vorstelijke echtelieden zijn gekomen, en Philips zou daarbij tot handtastelijkheden zijn overgegaan. De kroniekschrijver Padilla zegt letterlijk dat Johanna daarna, bijna uitzinnig, het bed heeft moeten houden. Kort voor haar dood vernam koningin Isabella de bijzonderheden over deze gebeurtenissen, die haar in zulk een vorm en zoo gekleurd bereikten, dat zij het oordeel van den humanist Petrus Martyr moet hebben gedeeld, en haar dochter voor gekrenkt in haar geestvermogens heeft gehouden, ‘sui non bene compos.’ Koningin Isabella stierf den zes en twintigsten November 1504 in Medina del Campo, eenige maanden na het vertrek van haar dochter. Krachtens het recht der erfopvolging werden Johanna en Philips nu koningin en koning van Castilië, en denzelfden dag dat Isabella overleed, liet koning Ferdinand zijn dochter als koningin van Castilië uitroepen. Bij opening van het testament van Isabella bleek dat deze haar man, Ferdinand, den koning van Aragon, tot plaatsvervangend bewindvoerder over Castilië had benoemd. De betrokken bepaling in de uiterste wilsbeschikking van Isabella, gedateerd twaalf October 1504, anderhalve maand dus voor haar dood, spreekt van het mogelijke geval van afwezigheid van haar dochter, of van de mogelijkheid dat zij zich niet kan of wil inlaten met de regeeringszaken, ‘non quiera o no pueda entender en la gobernacion’. Ter vermijding van onlusten of onzekerheid welke daaruit zouden kunnen voortkomen, werd Ferdinand tot gevolmachtigd plaatsvervanger aangewezen. Van Philips wordt in het zeer breedsprakig opgestelde testament met geen enkel woord gerept, wel van Karel, Johanna's zoon, wiens meerderjarigheid een einde zou | |
[pagina 46]
| |
maken aan de regeeringsmacht van den regent Ferdinand. Het overlijden van koningin Isabella werd algemeen voor een politieke gebeurtenis met verstrekkende gevolgen gehouden. De gespannen verhouding tusschen Ferdinand en Philips werd nu al eenige jaren aan alle hoven van Europa besproken, en men verwachtte een strijd om de macht, over het hoofd van Johanna heen. Ferdinand zelf liet de grenzen versterken, de koning van Portugal trok troepen samen ter verdediging van zijn landsgrenzen, en de koning van Frankrijk zag dat hem de gelegenheid werd geboden de vereeniging der Spaansche koninkrijken ongedaan te maken, en den vijand die hem den uitweg naar de Middellandsche Zee betwistte te verzwakken, door het verwekken of bevorderen van binnenlandsche oneenigheid. In deze omstandigheden, waardoor de politieke situatie van West-Europa aanmerkelijk veranderd scheen te zullen worden, was de eerste belanghebbende in den strijd die op handen was, Johanna, geheel in beslag genomen door haar huiselijk leed. Als wij de berichten uit dien tijd mogen gelooven, berichten van allerlei ooggetuigen, Spanjaarden, Nederlanders, Franschen en Duitschers, dan was het tusschen Johanna en Philips tot ergerlijke tooneelen gekomen, die hun oorzaak vonden in Johanna's hartstochtelijke jaloerschheid, en haar neiging haar man met lijf en ziel, vooral met lijf, geheel en al voor zich op te eischen. Johanna gedroeg zich soms als een bezetene, zij schreeuwde, tierde, werd handtastelijk, of wanneer haar man, moe van deze scènes, haar liet opsluiten, weigerde zij voedsel. Zij ging zelfs over tot magische practijken, geleerd van haar Moorsche slavinnen, die zij, tot ergernis van Philips, bij zich hield, en door middel van tooverdrankjes probeerde zij de verkoelde liefde van haar man weer op te wekken. Slechts de vervulling van den echtelijken plicht bracht haar tijdelijk tot kalmte.... Philips zou door deze stormachtige echtelijke scènes soms zoo terneergeslagen en wanhopig zijn geweest, dat de gedachte in hem opkwam de hand aan zichzelf te slaan, | |
[pagina 47]
| |
om aldus uit deze hel verlost te worden. Johanna's jaloerschheid was een ‘très malvaise coustume’ geworden, zegt een schrijver uit dien tijd, een zeer slechte gewoonte, die verergerde tot een ‘rage d'amours’, welke hij een buitengewoon heftige en onbedwingbaren vlaag van woede noemde. Volgens dezen zelfden schrijver, die Johanna en Philips van nabij kende en hen vergezelde op hun tweede reis naar Spanje, maar zich hult in zijn anonimiteit, zou Johanna na 1502 of 1503 niet meer rust hebben gehad dan een verdoemde of een waanzinnige. Hij geeft toe dat er reden was voor haar jaloerschheid, Philips was jong, knap en.... weldoorvoed, ‘fort bien nourry’, een opmerking die ons in dien tijd waar men de dingen bij hun naam durfde noemen en aan zinnelijke excessen gewoon was, niet verbaast. Philips kon dus ‘beaucoup plus acomplir des oeuvres qu'il n'en faisoit’, een mededeeling welke wij onvertaald zullen laten... Philips ging met veel jonge losbollen om, die hem in kennis brachten met mooie meisjes en hem meenamen naar plaatsen van uitspatting, ‘lieux dissoluz’. De waanzinnige woede-aanvallen van Johanna begonnen steeds meer plaats te maken voor sombere zwijgzaamheid, en afkeer van den omgang met menschen. Zij zat dan wanhopig bedroefd alleen in een somber, donkergehouden vertrek. Zij wilde niemand zien of spreken, behalve haar enkele gedienstigen. Uit deze stemming van diepe verslagenheid kon haar alleen de aanwezigheid van Philips weer tot leven wekken, en zij kon dan van zijn omhelzingen niet verzadigd worden, ‘ne cuidoit point que jamais il eust esté possible qu'il fust assez avecq elle à son gré ne désir... Haar jaloezie werd zoo groot dat zij alle jonge vrouwen uit haar omgeving weerde. Zij begon een bijna physieken afkeer van vrouwen te krijgen, een gevoel dat haar tot haar dood is bijgebleven. Philips liet de gedragingen van zijn vrouw nauwkeurig nagaan en opteekenen, om daar een rapport van op te maken, en dit aan Ferdinand en den Cortes van Castilië voor te leggen. Doch ook hij kan dit uit politieke | |
[pagina 48]
| |
overwegingen hebben gedaan, en terwijl hij door een zeer groote diplomatieke activiteit de positie van Ferdinand in Castilië probeerde te ondermijnen en hem zocht te bewegen of te verplichten naar Aragon te gaan, heeft hij wellicht tevens de terzijdestelling van Johanna wegens zoogenaamde verstandsverbijstering voorbereid. Ferdinand overtrof Philips echter in politiek vernuft. Petrus Martyr heeft Ferdinand van Aragon in één zin ten voete toe uitgebeeld, en men weet niet wat men in dien zin meer moet bewonderen, het psychologisch inzicht van den humanist, of de sobere preciesheid van de taal waarmee dit portret met enkele scherpe trekken is geteekend. Hij zegt: ‘De koning bemerkte al wat zij overlegden en beschikten, hij deed echter of hij niets bemerkte, en onderzocht zwijgend aller gezindheid’Ga naar voetnoot1). Het rapport dat Philips door Martin de Moxica had laten opstellen om daar, te zijner tijd de Cortes door te overtuigen van Johanna's verstandsverbijstering, legde Ferdinand, met de bescheiden van de overleden koningin, op een voor hem gunstig oogenblik aan dit wetgevend lichaam voor, met het gevolg dat dit hem, Ferdinand, verzocht zich als regent met het bewind te belasten. Tegelijk gebruikte Ferdinand zijn vaderlijk overwicht om van Johanna een schriftelijke bekrachtiging te krijgen van haar instemming met Ferdinands regentschap tijdens haar afwezigheid. Johanna kreeg door bemiddeling van een bijzonderen afgezant, Conchillos, een eenzijdige voorstelling van de intriges om Ferdinand en Philips tegen elkaar op te zetten. Haar tijdelijke verbetenheid op Philips uit onbevredigde hartstocht en jaloerschheid, deed haar voor het oogenblik naar Ferdinand overhellen, en zij liet zich een verklaring ontfutselen dat zij het regentschap van Ferdinand goedkeurde. Deze, door Johanna eigenhandig | |
[pagina 49]
| |
onderteekende bekrachtiging van het regentschap van haar vader over Castilië, kwam in het bezit van Philips. Deze liet Conchillos gevangen zetten in Vilvoorde. Wij weten, onder anderen van Fruin, hoe de toestand van de gevangenissen was ten tijde van Karel V. Uit de ‘disputacie’ door hem in de ‘Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde’ besproken, weten wij dat de gevangenen toen erbarmelijk gehuisvest waren, geboeid op den kalen vloer lagen, en slechts water en brood kregen. Wij zijn dus geneigd te gelooven dat de tijdgenooten van Johanna niet ver bezijden de waarheid zijn geweest, als zij schrijven dat Conchillos in een donkeren, vochtigen kerker werd opgesloten, en dat de ongelukkige jongeman in korten tijd erg verzwakt, en merkwaardig genoeg, geheel kaal was geworden. Philips de Schoone leidde uit de handelwijze van Johanna af, dat zij geen juist besef meer had van de draagwijdte en de beteekenis van haar daden. Hij trad derhalve in overleg met de vroede vaderen van Brussel, om Johanna in verzekerde bewaring te laten stellen. Er werd bevel gegeven streng toe te zien dat Johanna niet meer met Spanjaarden omging, of hen alleen bij zich ontving. Johanna geraakte zoo buiten zichzelve van woede over dezen vorm van onmondig verklaring en onder curateele stelling, dat zij eenige voorname Nederlandsche edellieden, die zij vanwege dien grievenden maatregel had ontboden, als een bezetene uitschold, en zelfs een van hen te lijf ging. Een dergelijk gemis aan zelfbeheersching was in dien tijd, en later, bij aanzienlijke, en zelfs vorstelijke, vrouwen niet vreemd, en wie lang genoeg in Spanje heeft vertoefd om door te dringen in de intieme levenssfeer, weet, dat zelfs nu nog dames uit de hoogste kringen een vinnig expressievermogen in haar taal bezitten, en bij vlagen van woede of bij opwinding termen bezigen welke men eerder op het marktplein zou verwachten. Volgens Spaansche geschiedschrijvers uit de zestiende | |
[pagina 50]
| |
eeuw is Johanna als straf voor haar onbeheerscht optreden eenige dagen opgesloten, en uit voorzorg onder bewaking gesteld. Het werd nu echter voor Philips, die eerst een tot in kleinigheden afdalend rapport over Johanna's grillige uitingen en gedragingen had laten opstellen, met de kennelijke bedoeling haar voor ontoerekenbaar te doen verklaren, van het hoogste belang te laten vaststellen... dat Johanna als volkomen geestelijk gezond werd beoordeeld, om dan door middel van een verklaring van haar tot zijn doel te komen. Philips beschikte over een onfeilbaar middel om de innerlijk gefolterde en opgejaagde vrouw tijdelijk tot rust te brengen. Onder zijn liefkoozingen werd de door angstgedachten en waandenkbeelden gemartelde Johanna kalm en verstandig. Haar lijfelijke en geestelijke gebondenheid aan Philips was zoo volstrekt dat, als hij zich met echte of geveinsde genegenheid over haar heen boog, de starre, wezenlooze oogen weer gloedvol werden, en het zoo vaak met schrikbeelden vervulde hoofdje weer voor rede vatbaar werd. Het terrein, door Ferdinand gewonnen, moest heroverd worden, en te dien einde liet Philips zijn vrouw een brief schrijven aan zijn gezant in Spanje, de Vere, waarbij zij nadrukkelijk verkaarde dat de geruchten welke over haar in omloop waren, ongegrond waren. Een foto van dezen brief, door den onvolprezen Rodríguez Villa gevonden in het archief van den hertog van Alburquerque, vindt men voor in dit boek afgedrukt. De vertaling er van luidt als volgt: ‘Tot nu toe heb ik u niet geschreven, want u weet hoe ongaarne ik dit doe. Maar omdat men daarginds [in Spanje] mij voor waanzinnig houdt, dien ik wel voor mijzelf op te komen. Wel behoef ik mij er niet over te verwonderen dat men valsche getuigenissen over mij uitbrengt, want dat heeft men zelfs over onzen Heere gedaan. Maar omdat deze zaak zoo ge- | |
[pagina 51]
| |
wichtig is, en in een tijd als deze zoo boosaardig is te berde gebracht, moet gij, namens mij, met mijn vader den Koning spreken, want zij die deze geruchten in omloop brengen, doen dit niet alleen om mij te schaden, maar ook om Zijne Hoogheid te treffenGa naar voetnoot1). Er zijn immers menschen die beweren dat hij dat gaarne ziet, omdat hij dan over onze gebieden kan regeeren. Ik geloof dat niet, daar Zijne Hoogheid zoo groot en zoo katholiek is, en ik, zijn dochter, zoo gehoorzaam ben. | |
[pagina 52]
| |
En evenmin zou ik dan in gebreke blijven hem alle mogelijke volmachten te geven. Dit zoowel om de liefde welke ik hem toedraag als om wat ik van Zijne Hoogheid weet... Ik hoop dat God geve dat wij spoedig daar [in Spanje] zullen zijn, waar mijn goede onderdanen en dienaren mij gaarne zullen zien.’ Deze brief is gedateerd drie Mei 1505. Johanna heeft hem zelf geteekend, maar de brief is geschreven door den Philips toegewijden secretaris Pero Xymenes. Indien de graphologie al voldoende zeker in haar uitkomsten was om als een betrouwbare wetenschap hulp te kunnen verleenen, zou het van belang zijn het oordeel van een grapholoog te hooren over Johanna's handteekening. Wij zouden aldus misschien eenig nieuw licht kunnen krijgen over den gemoedstoestand waarin Johanna haar hand heeft gezet onder dit, door haar man geconstrueerde, stuk. Duidelijk spreekt uit den geheelen toon van dezen brief, dat Philips hem om politieke beweegredenen heeft laten opstellen. Hij heeft er, ten eerste, mee willen bewijzen dat Johanna geestelijk geheel in staat was de haar rechtens toekomende koninklijke waardigheid uit te oefenen. Ten tweede heeft hij willen doen zien dat, in geval Johanna verhinderd mocht zijn haar taak te vervullen, hij, Philips, de van rechtswege aangewezen regent in Castilië zou zijn. Voor ons is het, voor de beoordeeling van Johanna's geestelijken toestand, van groot belang hier, onmiskenbaar, te kunnen vaststellen dat Johanna, kort nadat zij een stuk had onderteekend waarbij zij haar volledige instemming betuigt met de benoeming van Ferdinand tot regent van Castilië, thans een verklaring onderschrijft welke de vorige te niet doet. Bovendien zien wij dat de blijkbaar steeds meer apathisch en laksch wordende Johanna nog wel tot een korte uitbarsting van woede in staat was, maar niet meer zooveel levendig besef van haar plichten en waardigheid had dat zij zich, spontaan, gedrongen gevoelde om een krachtigen, eigenhandig geschreven, overtuigenden brief | |
[pagina 53]
| |
aan de autoriteiten van Castilië te zenden. Kennelijk was, de in haar eigen droevige mijmeringen opgesloten, Johanna willoos overgeleverd aan het berekenende spel van anderen. Zij was slechts het schaakstuk ‘de koningin’, dat door anderen vooruit en teruggeschoven werd, al naar gelang zulks in hun spel paste. Het politieke spel van Philips den Schoone was echter stuntelig, vergeleken met de schrandere berekeningen en de meesterlijke zetten van Ferdinand van Aragon. Deze wist telkens iederen zet van Philips tot zijn eigen voordeel te gebruiken. Hij stelde den Spanjaarden Philips van Bourgondië voor als een willoos werktuig in de handen van Fransche staatslieden. ‘Wat kan Spanje van een man als Philips verwachten’ zoo betoogde hij, ‘als de anti-Spaansch gezinde politici hem er zelfs toe hebben kunnen bewegen zijn eigen vrouw, de wettige koningin van Castilië, voor geestesziek te laten verklaren en hij haar als een gevangene behandelt....’ Om zijn schoonzoon Philips te discrediteeren schrok Ferdinand er niet van terug ernstige verdachtmakingen te uiten. Zoo schreef hij aan zijn opperbevelhebber in Italië, den beroemden ‘gran capitán’, Gonzalo Fernández de Córdoba, van wien hij vreesde dat hij overhelde naar Philips' partij, dat men rekening moest houden met het gevaar van vergiftiging van Johanna in de Nederlanden. Ferdinand wist deze verdachtmaking heel sluw in te kleeden. Hij schreef: ‘als de Nederlanders niet willen dat Johanna door iemand anders dan door hen zelf wordt bediend, en zij dus ook haar voedsel alleen uit Nederlandsche handen krijgt, is haar leven niet zonder groot gevaar...’ Philips de Schoone achtte het tijdstip niet gunstig voor zijn reis naar Spanje. Hoewel het zeer gewenscht, en zelfs dringend noodzakelijk was, dat hij en zijn echtgenoote naar Spanje gingen om als koning en koningin van Castilië te worden erkend, probeerde hij eerst, door een intensieve diplomatieke actie, zijn politieke positie te versterken. Te dien einde sloot hij, met zijn vader, Maximiliaan van | |
[pagina 54]
| |
Oostenrijk, een verbond met den koning van Frankrijk, en liet Ferdinand van Aragon daarbuiten. Tevens begon hij een openlijke propaganda-actie onder de edelen en de gemeentebesturen van Castilië, om hen op zijn hand te krijgen, en hen vijandig te stemmen tegen koning Ferdinand. Uiterlijk scheen Ferdinand te zwichten voor den buitenlandschen en binnenlandschen druk, welke door het toedoen van Philips op hem werd uitgeoefend. Hij scheen zich gewonnen te geven, en zelfs had hij de rechten van Johanna en Philips door de Cortes van Castilië laten bekrachtigen. Doch inderdaad bereidde hij een omzwaai in zijn politiek voor, welke in die jaren de menschen niet minder heeft verbaasd, en onder hen aanvankelijk niet minder verwarring heeft gesticht, dan eenige vermaarde zwenkingen van politieke leiders uit onzen tijd. Machiavelli heeft Ferdinand van Aragon geprezen als een groot, realistisch staatsman. Het is hier niet de plaats om algemeene, critische beschouwingen te geven over de staatkundige opvattingen van Machiavelli en de redenen welke hij meende te hebben om in koning Ferdinand een groot politicus te zien. Evenmin is het nu onze taak te beoordeel en in hoeverre koning Ferdinand de Machiavellistische staatkunde heeft toegepast, en wij behoeven zijn waarde als staatsman ook niet in ethischen zin vast te stellen. Wel dienen wij, in zooverre als dit in het bestek van dit boek past, hier eenige plaats in te ruimen aan een beknopt overzicht van het staatkundig beleid van het Spanje uit die dagen, omdat wij van meening zijn dat het politiek opportunisme van de verschillende partijen een belangrijke factor is geweest in de ontwikkeling van het aangrijpende drama van Johanna's leven. Koning Ferdinand van Aragon had, tezamen met koningin Isabella van Castilië, verwerkelijkt wat in de dagen van den Cid en Alfons VI (1065-1109) een vaag denkbeeld was geweest, en wat door den eersten Spaanschen politicus van internationale beteekenis, koning Alfons X, den Wijze (1252-1284) als een bereikbaar doel was nagestreefd, | |
[pagina 55]
| |
namelijk de eenheid van Spanje als staat en als natieGa naar voetnoot1). Door den dood van den kroonprins, dreigde Spanje nu onder het bewind van een vreemde dynastie met persoonlijken eerzucht te komen, en dit zou het moeizaam volbrachte werk van de staatkundige en nationale vereeniging van Spanje, en de zelfstandigheid van zijn internationale politiek, in gevaar kunnen brengen, zoo niet geheel te niet doen. Koning Ferdinand zag in Philips den Schoone als koning van Castilië vooreerst, en als koning van Aragon later, een politiek gevaar. Hij had dit gevaar niet kunnen bedwingen door een beslissend overwicht op Philips te krijgen. Hij besloot dus, naar wij uit zijn daden mogen afleiden, Spanje op andere wijze voor Philips van Bourgondië te beveiligen. De volgende, op den eersten aanblik verbijsterende, en door verscheidene geschiedkundigen scherp veroordeelde, daden van Ferdinand van Aragon, moeten, ons inziens, uit zijn oorspronkelijke politieke oogmerken en doeleinden worden beoordeeld. Koning Ferdinand heeft geprobeerd zelf het bewind over Aragon en Castilië in handen te houden. Over Aragon, als wettig koning; over Castilië, hetzij als regent voor Johanna, en bleek dit niet mogelijk, persoonlijk, met iederen schijn van recht dien hij verkrijgen kon. In het critische jaar 1505 ging de mare dat Ferdinand de hand had gevraagd van Juana ‘la Beltraneja’, prinses Johanna van Castilië, geboren tijdens den wettigen echt van koning Hendrik IV van Castilië met Johanna van Portugal, maar door Isabella van het recht der opvolging beroofd, omdat de publieke opinie haar niet hield voor het kind van Hendrik ‘den Onmachtigen’ (El Impotente), maar van den gunsteling der koningin, don Beltrán de la Cueva. Een heele reeks van Spaansche geschiedschrijvers, uit- | |
[pagina 56]
| |
gaande van kroniekschrijvers uit dien tijd, heeft het aannemelijk geacht dat Ferdinand de, door zijn eerste vrouw Isabella als een bastaard ter zijde geschoven, prinses heeft willen trouwen, om, naar verluidde op grond van een legimitatie-bewijs van Hendrik IV persoonlijk, de eertijds verstootene thans als eenig rechthebbende op den troon van Castilië te plaatsen, en hiermede zijn eigen dochter Johanna als de dochter van de usurpatrice Isabella te verloochenen, en zelf naast de nieuwe koningin op den troon plaats te nemen... Zulk een politieke overlegging paste in Ferdinands vernuftige brein, en het feit dat het destijds in ruime kringen geloof vond, verstrekt ons belangrijke gegevens in zake de tactiek welke aan Ferdinand werd toegeschreven, en bij hem mogelijk werd geacht. Wij vermelden het feit als een bijkomstig gegeven, ter belichting van de sfeer rondom Ferdinand. Ferdinand heeft echter deze volkomen zwenking, waarbij hij koningin Isabella na haar dood zou hebben verloochend en in opspraak zou hebben gebracht, niet gemaakt. Verondersteld, wel te verstaan, dat hij ze heeft willen maken, en niet anderen, bijvoorbeeld de koning van Portugal, die Juana La Beltraneja in verzekerde bewaring liet houden, het hem onmogelijk hebben gemaakt! Niet minder verrassend dan een huwelijk met ‘la Beltraneja’ bleek echter het huwelijk te zijn dat Ferdinand sloot met Germaine de Foix, waarbij hij zijn rechten op de erfopvolging in Navarre versterkte, een echtverbintenis die een onderpand werd in een nieuwe politieke combinatie met... Frankrijk. De verschillende hangende geschillen met Frankrijk, o.a. betreffende Italië, werden door een uitgewerkt verdrag vreedzaam geregeld, en Ferdinand bereikte voorloopig, als een ontzaglijken politieken voorsprong op Philips, dat hij Lodewijk XII als bondgenoot verkreeg, en de alliantie van dezen met Philips te niet deed. Het gevaar, namelijk dat een zoon van Ferdinand bij de | |
[pagina t.o. 56]
| |
Archief v.d. Hertog v. Alburquerque
Facsimile van een brief van Johanna aan den gezant van Philips in Spanje (zie blz. 50-52). | |
[pagina 57]
| |
toen drie en twintig jarige Germaine, de verkregen politieke eenheid van Spanje zou verbreken, doordat deze Aragon, en Johanna's zoon Castilië zou krijgen, zal bij Ferdinand niet zwaar hebben gewogen. Eerder mag men veronderstellen dat hij, met zijn verkregen macht ter plaatse, zich in staat zal hebben gevoeld het geheele Spanje voor zijn eigen dynastie te verzekeren, indien Germaine hem een zoon en opvolger schonk. De indruk welke dit huwelijk van koning Ferdinand, zoo kort na den dood van Isabella, maakte, was ontzaglijk groot. De Castiliaanschen edelen, die niet bijzonder uitblonken door politiek inzicht, zagen er een verraad jegens Castilië en hun beroemde koningin in. De steden vreesden er onlusten en oorlogen in de toekomst door. Philips de Schoone was niet minder verbaasd. Hij zag zich opnieuw tegenover een groot diplomatiek succes van Ferdinand geplaatst. Hem bleef voorloopig als eenige weg die van de minnelijke schikking over, d.w.z. de macht in Castilië te deelen met koning Ferdinand, terwijl Johanna daar in naam als derde bij zou komen. Dit liet hem de mogelijkheid om, door een goed opgezette propaganda-actie, Ferdinand in Castilië zelf te bestrijden. Ter voorbereiding hiervan liet Philips een aantal brieven en stukken opstellen, en legde hij deze ter onderteekening aan Johanna voor. De met veel, geveinsde of werkelijke, teederheid verwekte gunstige stemming was echter bij de ongelukkige vrouw al weer omgeslagen, en kennelijk onverschillig voor alles wat buiten haar eigen liefdesgeluk om ging, zat zij bedroefd en eenzelvig in haar donker gehouden vertrekken, in zwarte, verwaarloosde kleeren, en niet geneigd haar aandacht te geven aan politieke problemen. Stug weigerde zij iets te onderteekenen wat de positie van haar vader in Castilië zou kunnen schaden. Zelfs het nadrukkelijk, persoonlijk, verzoek van Maximiliaan van Oostenrijk vermocht bij haar in dezen niets. Deze norsche en besliste weigering van Johanna kan worden toegeschreven aan haar ergernis over haar gedwongen afzondering van haar landgenooten, en | |
[pagina 58]
| |
over het cordon spionnen dat haar omgaf. Haar houding kan ook worden verklaard uit boosheid op Philips, die haar - de alweer zwangere vrouw - verwaarloosde. Het is echter ook mogelijk dat haar inertie en onverschilligheid de sterker naar voren komende verschijnselen zijn van een ernstiger wordende geestesziekte. In September 1505 zond Philips een rondschrijven aan de edelen en de gemeentebesturen van Castilië, waarin hij zeide dat koning Ferdinand hem had willen bewegen afstand te doen van zijn rechten op den Castiliaanschen troon, en dat Ferdinand, toen hem dat niet was gelukt, de geruchten over Johanna's krankzinnigheid in omloop had gebracht, om aldus zijn eigen machtspositie als regent in Castilië te versterken en te handhaven. Vervolgens wekte Philips de edelen en de gemeentebesturen op koning Ferdinand niet langer te gehoorzamen. Hijzelf, Philips, zou spoedig naar Spanje komen, om de Castiliaansche regeeringszaken te regelen. Zijn vertrek was door politieke zorgen - o.a. den oorlog met Gelderland, waarin Ferdinand wel eens de hand kon hebben gehad - en vervolgens door de zwangerschap van zijn vrouw, vertraagd. Nu zou hij echter, zoo spoedig Johanna haar kind ter wereld had gebracht en haar krachten in zooverre hersteld waren, dat zij de vermoeienissen van den tocht vol ongemakken en gevaren kon doorstaan, de reis naar Spanje aanvaarden. Midden September bracht Johanna haar vijfde kind ter wereld, Maria, in onze Nederlandsche geschiedenis bekend gebleven als landvoogdes, een taak welke zij meer dan vijf en twintig jaar met toewijding heeft vervuld. Koning Ferdinand van Aragon zag dat het gevaar voor onlusten, of zelfs voor een binnenlandschen oorlog, in Castilië grooter werd, als Philips in de gezindheid welke uit zijn openbaar rondschrijven sprak, naar Spanje kwam. Hij wist den koning van Frankrijk te bewegen Philips den doortocht te weigeren, waardoor de reis van Philips en Johanna stellig tot het voorjaar zou moeten worden uit- | |
[pagina 59]
| |
gesteld, want een zeereis in den winter was vol gevaren. Philips liet echter in Zeeland een flinke vloot gereed maken. Het is mogelijk, en deze veronderstelling is ook wel geuit, dat dit slechts machtsvertoon is geweest, om politieken druk uit te oefenen op de edelen en de gemeentebesturen van Castilië, en om de positie van Ferdinand aldaar te verzwakken. Een aantal voorname Castilianen, die naar de Nederlanden waren gekomen om gunsten te verwerven van Philips, vertrok reeds naar Spanje om de komst van Philips politiek voor te bereiden. Op het gewapend vertoon van Philips antwoordde Ferdinand door eveneens een vloot uit te rusten. Men heeft vermoed dat Ferdinand zelfs de bedoeling heeft gehad deze vloot naar de Nederlanden te zenden, om daar onrust en angst te verwekken, en Johanna en haar zoon Karel naar Spanje over te brengen, ten einde door het bezit van hun persoon - de een zwakzinnig, de ander onmondig - zijn eigen plaats als regent te wettigen en te bestendigen. Deze bedreiging met oorlogsgeweld steunde voorloopig de diplomatieke actie. Ook in dezen toont de Geschiedenis een zich gelijk blijvend beeld. Koning Ferdinand van Aragon bereidde zich openlijk voor ten oorlog, zonder dat de eigenlijke doeleinden van zijn militaire maatregelen werden bekend gemaakt. Dit kon alles nog gebeuren onder het mom van voorbereidingen voor een krachtige actie in Italië. De schijn werd gered door de terugroeping van den militairen en civielen gouverneur van de Spaansche bezittingen aldaar, en zijn vervanging door don Alonso de Aragón, den aartsbisschop van Saragossa. De wederzijdsche bedreiging met geweld bracht een uiterlijke verzoening tusschen schoonvader en schoonzoon. In November 1505 sloten zij een voorloopige overeenkomst betreffende het bewind van Castilië. Zij kwamen overeen dat zij gedrieën, Ferdinand, Philips en Johanna, het bestuur zouden hebben over Castilië, Leon en Granada. Johanna en Philips zouden als koningin en koning worden | |
[pagina 60]
| |
erkend, en Ferdinand zou tot landvoogd voor zijn leven worden benoemd. Bovendien zou Ferdinand de helft van de opbrengsten van het koninkrijk van zijn eerste vrouw, koningin Isabella, ontvangen. Philips en Ferdinand kwamen verder overeen dat, bij ontstentenis of onwil of onmacht tot regeeren van koningin Johanna, hun beider handteekening kracht van wet zou verleenen aan alle regeeringsbesluiten van Castilië. Opnieuw werd dus, in een officieele acte, gesproken van een mogelijk geachte verstoring der geestvermogens van Johanna. Dit was kennelijk een feit geworden waarmee men rekening diende te houden. Wij zien echter dat koningin Johanna, over wier hoofd heen zulk een vergaande verbintenis werd gesloten, kort na de bevalling van haar vijfde kind, midden in den winter scheep gaat naar Spanje. Niets wijst er op dat zij toen niet volkomen in haar geestelijk evenwicht was, alles wijst er juist op dat zij een helder verstand had, en gelijkmoedig de gevaren trotseerde. Terwijl kort na de afvaart, toen de storm de schepen uiteensloeg, de andere opvarenden van doodsangst dwaze dingen deden, behield deze jonge moeder en hartstochtelijk liefhebbende vrouw haar hoofd koel, en zag zij beheerscht en ironisch om zich heen. Toen de anderen, gered en veilig, weer opgenomen werden in den roes der vermaken aan het hof te Windsor, trok zij zich terug in de eenzaamheid, somber, stug, eenzelvig en wanhopig over het luchthartig gedrag van haar frivolen, knappen man, den lieveling der vrouwen. In Spanje zou zij, alleen als vrouw, te paard, temidden van ruw krijgsvolk, een langen, vermoeienden tocht maken, van La Coruña tot Burgos, ruim zeshonderd kilometer, over slecht gebaande wegen, eerst over bergachtig terrein en daarna door een open, golvend landschap. Ondanks alle ongemakken, vermoeienissen, kwellende zorgen en grievende behandelingen, bleef Johanna op degenen die haar nader leerden kennen, en haar verstand en inzicht wilden peilen, den indruk maken van een vrouw met een helder | |
[pagina 61]
| |
verstand, zij het ook grillig wat haar stemmingen betrof. Was die bepaling welke in Johanna's krankzinnigheid voorzag, gerechtvaardigd? Was Johanna in dien tijd waanzinnig, of kon het gevaar dat zij haar verstand zou verliezen, groot en waarschijnlijk worden geacht? Stellig niet. Uitzinnig van zielesmart, dat was zij zeker, meer dan eens wellicht. Dolzinnig van woede, insgelijks, meer dan eens tot hevige uitbarstingen van drift gebracht door haar man, dien zij zoo fel hartstochtelijk liefhad, met die redelooze, vurige passie, welke dichters aan Spaansche vrouwen hebben toegeschreven. Woedend, fel en onredelijk is zij blijkbaar al te vaak geweest, zoo zelfs dat tochtgenooten op die tweede reis naar Spanje haar Philips' ergste vijand konden noemen. Doch die woede, felheid en onredelijkheid konden met een minnend gebaar tot zachtheid en meegaandheid worden gemaakt. ‘Zoo God het wil, zal ik van dit euvel der jaloerschheid genezen, zooals mijn moeder ervan is genezen....’ Helaas, haar was een ander lot beschoren. Zij zou onder haar liefde zelf bezwijken, en haar geest zou langzaam aan verduisteren, doch het is onzeker hoe lang het heeft geduurd eer haar geest zoo zeer verduisterd was, dat zij het besef van verantwoordelijkheid en van haar plichten had verloren, indien het ooit zoo ver is gekomen. |
|