Johanna de Waanzinnige
(1940)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendEen tragisch leven in een bewogen tijd
[pagina 9]
| |
Hoofdstuk I.
| |
[pagina 10]
| |
verplichtingen, zij zou afwijkende denkbeelden hebben gekoesterd in zake de godsdienstige grondwaarheden, en de Inquisitie zou haar van den troon verwijderd hebben gehouden, ter bewaring van de eenheid van de Kerk en de natie. Een portret, dat naar verluidt door den hofschilder van koningin Johanna is gemaakt, toen haar jeugdige bevalligheid een dichterlijk waas had gekregen door het tragische leed dat over haar was gekomen, toont ons een bekoorlijke vrouw in statige, maar eenvoudige Bourgondische dracht. Het nog bijna kinderlijke gezichtje heeft een matte, droefgeestige uitdrukking. De, niet mooie, eenigszins stomp uitloopende, neus geeft iets pathetisch aan het bedroefd saamgetrokken mondje, en de oogen staren strak en mistroostig voor zich uit. De fijne, witte handen liggen moe ineengesloten. De linkerhand houdt den rechterduim omklemd, een gebaar van verlegenheid en hulpeloosheid. Het geheel maakt den indruk van iemand die geen uitweg ziet, en een groot leed met stomme berusting draagt. Johanna, de Waanzinnige.... Reeds in de zestiende eeuw maakte een geschiedschrijver de opmerking dat de naam Johan en Johanna onheilvol voor vorstelijke personen schijnt te zijn. Een reeks van tragische figuren heeft hem toen wellicht voor den geest gestaan, Johan de Vadermoorder, die spoorloos is verdwenen na het monnikskleed te hebben aangenomen, Jan Zonder Land, wien alles ontviel, Johan de Eerste van Castilië, verslagen in een vermaard gebleven veldslag, Jan Zonder Vrees, die aftrad na zijn vrijheid te hebben verloren. En misschien is die oude schrijver ook op de grillige gedachte van den magisch-onheilvollen invloed van dien naam gekomen door te denken aan alle rampzalige pausen met den naam Johan. De een gestorven in de gevangenis, anderen vermoord anderen verjaagd, weer anderen omgekomen, en één paus van dien naam als een eeuwige schande gebleven in de annalen van de Kerk. Dit vermeende, geheimzinnige samengaan van den naam | |
[pagina 11]
| |
Johan-Johanna en een droevig levenslot, trof in die jaren de groote menigte in Spanje op een aangrijpende, en op de verbeelding sprekende wijze, door den dood van den jeugdigen troonopvolger van de vereenigde Spaansche koninkrijken, don Juan, die plotseling stierf en een kindvrouw zwanger achterliet, en door de verstandsverbijstering van Johanna, die door den dood van haar broer, oudere zuster en hun kinderen, geroepen werd tot de regeering van het destijds machtigste rijk ter wereld. Johanna was de dochter van Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon, de Katholieke Koningen, aldus door pauselijke beschikking genoemd, vanwege hun groote verdiensten voor de Kerk en de Christenheid. Door hen was een droom en een politiek ideaal van eeuwenlang in Spanje verwerkelijkt. Zij hadden van Spanje een vereenigd koninkrijk gemaakt, en door hun verovering van het laatste Moorsche gebied in Spanje, de macht van de vreemde indringers van acht eeuwen geleden gebroken. Een krachtig centraal gezag had den opstandig gezinden feodalen adel, de oorzaak van tallooze broederoorlogen, aan de Kroon onderworpen. Een verbeterde administratie en een versterkte, betrouwbare politiemacht, bevorderden handel en verkeer, en ter opwekking van de nationale industrie waren invoerverboden en beschermende toltarieven ingevoerd. De binnenlandsche vrede en de verhoogde veiligheid van lijf en goed hadden in korten tijd welvaart gebracht in vele steden. Een diepgaand herstel van den levenswandel en het godsdienstig peil van de wereldlijke en reguliere geestelijkheid bracht een vernieuwing en een verinniging van het religieus leven van de groote menigte. De verbetering van het hooger onderwijs door de begunstiging van de humanistische studiën verhoogde het cultureel niveau van de klassen welke algemeene leiding moesten geven. Het overzeesche gebied, aan de Spaansche macht toegevoegd door het genie en den ondernemingszin van Columbus, maakte Spanje tot de eerste koloniale wereldmogendheid. | |
[pagina 12]
| |
Nog kon men niet voorzien dat de stroom van goud welke begon te vloeien van uit het overzeesche gebied, de opkomende nationale welvaart voor eeuwen zou knakken doordat de basis voor een gezond nationaal vermogen - landbouw, industrie en een vrij verkeerswezen - al spoedig werd weggeslagen. Nog zag men er geen gevaar in dat Spanje's ondernemendste zonen uit het vaderland wegtrokken, en ploeg, weefgetouw en koopmanshuis in den steek lieten, door het dwangbeeld van den gemakkelijk te verwerven rijkdom aan de overzijde van den oceaan. De geestdrift van de één geworden Staat begon de wijding van een roepingsgevoel te krijgen, en de politici wilden daaraan stevigte geven door maatregelen te nemen tegen die volksdeelen en geestelijke elementen, welke die pas verworven eenheid zouden kunnen verstoren. Nog besefte men niet welke onheilzame gevolgen de uitdrijving van de Mooren en Joden, het industrieel en commercieel begaafdste en hoogst ontwikkelde gedeelte van de Spaansche bevolking, op den duur zou hebben, en evenmin was men zich ervan bewust dat het geestelijk en godsdienstig leven van een volk slechts gedijen kan als er een waardige, geestelijke strijd en uitwisseling van waarden tusschen uiteenloopende opvattingen en gevoelens bestaat. Zij die deze ontzaglijke krachtsinspanning van de vereenigde Spaansche koninkrijken hadden geleid, Ferdinand en Isabella, zagen hun eigen menschelijk bestaan verrijkt door een met vijf kinderen gezegend huwelijk, kinderen die een waarborg vormden voor het voortbestaan van hun werk en de bestendiging ervan, want elk van hen zou een afzonderlijke taak in de ontworpen Spaansch-nationale en imperialistische politiek krijgen. Deze politiek was gericht op de omsingeling en verzwakking van Frankrijk, de eerste gecentraliseerde mogendheid van Europa, die naar de politieke en cultureele hegemonie streefde. Deze omsingelingspolitiek werd naar de politieke gewoonten van dien tijd voor een aanmerkelijk deel verwerkelijkt door dynastieke verbindtenissen. Isa- | |
[pagina 13]
| |
bella, de oudste dochter van de Katholieke Koningen, werd in 1490 uitgehuwelijkt aan Alfons, den troonopvolger van Portugal, en na diens vroegtijdigen dood aan Immanuel, den koning, om dit land in een soort van Iberischen Statenbond op te nemen. De jongste dochter, Catharina, werd in 1500 aan den Engelschen kroonprins Arthur tot vrouw gegeven, en na diens dood werd zij de echtgenoote van den later berucht geworden Hendrik VIII. Johan, de kroonprins van Castilië en Aragon, en Johanna, de derde dochter, zouden door hun huwelijk met de kinderen van Maximiliaan van Oostenrijk het in 1495 gesloten bondgenootschap met het Heilige Roomsche Rijk bestendigen. Het Heilige Roomsche Rijk had dezelfde belangen als Spanje bij een verzwakking van Frankrijk. Johan zou in het huwelijk treden met Margaretha, en Johanna met Philips, beiden kinderen van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië, de dochter van Karel den Stoute. In November 1495 werden de huwelijksbeloften bekrachtigd, en kort daarna schreef Philips, aartshertog van Oostenrijk en hertog van Bourgondië, bijgenaamd de Schoone, een hartelijken brief aan zijn toen zeventienjarige verloofde. Hijzelf was insgelijks zeventien jaar oud. Philips noemt zijn verloofde in den aanhef van zijn brief ‘coniunx carisima’, zijn inniggeliefde gade, en hij betreurt het dat de vervulling van zijn wenschen zoo lang op zich laat wachten. Hij zou het liefst naar haar toesnellen, en het is voor hem een groot leed, ‘acerbum fero mentis dolorem’, dat deze scheiding zoo lang duurt. De ‘amantissimus Philippus’ - zoo teekent hij - besluit zijn brief met het uitspreken van de hoop dat hun huwelijk zal gezegend worden met een schoon kroost, ‘nos faciat Christus pulchra prole parentes’, een hoop die verwerkelijkt is, want hij is de vader geworden van twee keizers en eenige koninginnen, zonder hen in hun glorie te hebben gezien weliswaar. De beroemde humanist Petrus Martyr Anglerius, die in | |
[pagina 14]
| |
1487 naar Spanje was gekomen, zooals zooveel Italiaansche geleerden, ter onderrichting van de aristocratische jeugd, en die ons kostelijke brieven heeft geschreven over het Spanje zijner dagen, zegt van Philips van Bourgondië, dat hem, naar men beweerde, niets ontbrak van hetgeen een vrouw in een man kan wenschen. Philips was jong, knap van uiterlijk, zachtaardig, vriendelijk en opgewekt. Een jonger tijdgenoot, de groote zestiende eeuwsche geschiedschrijver Zurita, noemt Philips een vroolijk en meegaand man, een hartstochtelijk jager, een man zonder eenige eerzucht en wars van de staatszaken. Het liefst liet hij, zegt Zurita, de zorg daarvoor aan anderen over. Als gevolg daarvan was hij zeer wispelturig, want als man zonder belangstelling voor, of inzicht in, de politiek, richtte hij zich telkens opnieuw naar degenen aan wie hij zijn vertrouwen schonk. Een anoniem schrijver uit den tijd van de Katholieke Koningen en hun dochter Johanna spreekt van Philips' krachtige gestalte, knap voorkomen en voorname manieren. Hij prijst zijn vriendelijkheid en zijn rechtvaardigheidszin, en zegt dat hij begaafd was en een deugdzamen aanleg had, ‘ad omnes virtutes pronus’, maar zich te veel overgaf aan wat wij sport zouden noemen, en te veel den intiemen omgang met vrouwen zocht. De Venetiaansche gezant Quirini hield Philips voor intelligent en vindingrijk, maar achtte zijn grootste gebrek zijn gemis aan doorzettingsvermogen, door de wispelturigheid van zijn karakter. Philips was in 1494, na erkenning van de privileges welke onder Philips de Goede en Karel de Stoute waren toegekend, ingehuldigd als heer van het Bourgondische rijk, dat een grootsche belofte voor de toekomst in zich scheen te bergen. Den grootsten invloed hadden op hem zijn leermeester Frans van Busleyden, de aartsbisschop van Besançon, en Willem van Croy, de heer van Chièvres. In de Nederlanden koesterde men de verwachting dat hij een politiek van vrede zou voeren, waarbij handel en industrie konden | |
[pagina 15]
| |
gedijen. Het handelsverdrag met Engeland, dat eenige maanden voor zijn huwelijk tot stand kwam, was voor zulk een staatkunde een gunstig teeken. Hoewel de jeugdige Philips reeds den naam had van Franschgezind te zijn, sloot hij toch het huwelijk met een Spaansche prinses, hetwelk paste in de anti-Fransche politiek van zijn vader Maximiliaan en van de Katholieke Koningen. Johanna van Aragon zou met veel machtsvertoon naar de Nederlanden worden overgebracht. Reeds vroeg in het voorjaar van 1496 hadden de Katholieke Koningen order gegeven een groote vloot uit te rusten, om de vorstelijke bruid en haar schitterend gevolg op indrukwekkende wijze naar haar nieuwe vaderland over te brengen. Ferdinand beoogde met dit machtsvertoon zoowel Frankrijk in toom te houden, als Engeland en de Nederlanden van Spanje's groeiende kracht op de nieuwe wereldzee te overtuigen. Het centrum van den wereldhandel zou, na de ontdekking van de Nieuwe Wereld, worden verlegd van de Middellandsche Zee naar den Atlantischen Oceaan, en Spanje begon in het besef daarvan zijn maritieme krachten aan de Westkust te versterken, ter verzekering van zijn betrekkingen met de pas verworven gewesten. Een tijdgenoot van Johanna schrijft, dat in Laredo, destijds een havenplaats in opkomst, thans slechts een stil stadje aan een mooie, wijde baai, een vloot van meer dan honderd kielen was samengetrokken. Daaronder waren twee ‘carracas’ uit Genua, groote koopvaardijvaarders, en behalve de matrozen was er bijna tienduizend man krijgsvolk aan boord. Johanna ging met een doorlucht gezelschap den twintigsten Augustus aan boord. Haar gevolg bestond uit leden van den hoogsten Castiliaanschen en Aragoneeschen adel, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders, en een aantal hofdames, uit aanzienlijke families, allen ook weer met vele bedienden en administrateurs. Koningin Isabella bevond zich in die dagen in Almazán, destijds een stadje aan een belangrijk kruispunt van wegen | |
[pagina 16]
| |
in Oud-Castilië, in de provincie Soria, heden slechts een bekoorlijk, schilderachtig plaatsje in een uitgestrekt golvend landschap. Zware middeleeuwsche poorten getuigen van zijn krijgshaftig verleden. Hier is de, uit den honderdjarigen oorlog beroemd gebleven, Fransche ridder Bertrand du Guesclin binnengetrokken, als bondgenoot van Hendrik van Trastamara, en hier werd een Spaansche burgeroorlog beëindigd door den moord op den rechtmatigen regeerder, don Pedro. In de dagen van de Katholieke Koningen was Almazán gelegen bij een kruispunt van reeds uit den tijd der Romeinen dateerende wegen, een belangrijke plaats, en als herinnering daaraan staat er thans nog het paleis van het geslacht Mendoza, een der eerste bouwwerken dat onder den invloed van den jongen Renaissance-stijl werd gerestaureerd. Koningin Isabella trok van hier naar Laredo, om aan boord van haar dochter afscheid te gaan nemen. Deze vrouw, die zich als een man in het oorlogsgeweld had gehard, en de staatkunde onwrikbaar en onmeedoogend had leeren beoefenen, bleek nog zoozeer vrouw en moeder te zijn gebleven, dat zij twee dagen lang bij haar dochter aan boord bleef, tot schreiens toe bewogen door het vertrek van haar nog jonge kind. Zelfs was zij zoozeer over haar bezorgd dat zij den grooten ontdekkingsreiziger en zeeman Columbus om raad had gevraagd betreffende de te verwachten weersomstandigheden, ten einde de reis op het allergunstige oogenblik te doen plaats vinden. Den twee en twintigsten Augustus lichtte de vloot het anker. De vlootvoogd was don Fadrique Enríquez de Cabrera, uit de machtige Castiliaansche familie Enríquez, waarin de titel ‘Admiraal van Castilië’ een erfelijke waardigheid was geworden. Hij had zich onder de Katholieke Koningen als een kundig militair doen kennen. Zijn gebeente rust thans in het klooster dat hij in zijn heerlijkheid Medina de Rioseca had gesticht. De nautische leiding over de vloot was in handen van don Sancho de | |
[pagina t.o. 16]
| |
Museum v. Oude Kunst, Brussel
Philips de Schoone. Zijstuk van een triptiek uit de Vlaamsche School. | |
[pagina 17]
| |
Bazán, ontsproten uit een familie van zeevaarders, waarvan de beroemdste telg zou worden don Alvaro de Bazán, markies van Santa Cruz, uit de eerste regeeringsperiode van Philips II, en ontwerper van het plan van de zoogenaamde Onoverwinnelijke Vloot, die onder zijn commando wellicht haar doeleinden zou hebben verwerkelijktGa naar voetnoot1). De vloot voer uit bij mooi weer, maar na twee dagen stak er in de beruchte wateren ten Noord-Westen van Spanje een zware storm op, die bijna een halven dag aanhield. Dicht bij de Nederlandsche kust kreeg men tegenwind, en het bleek noodzakelijk te zijn in een Engelsche haven binnen te loopen. Hierbij botsten twee schepen op elkaar, waardoor een ervan lek werd en kort daarop zonk. Toen de wind omsloeg, den tweeden September volgens Zurita, koos men weer zee. Met het oog op de gevaarlijke zandbanken was Johanna overgegaan in een Biskaaisch schip van geringen diepgang. Inderdaad liep een van de beide groote schepen uit Genua aan den grond, waarbij schip en lading, en volgens sommige schrijvers uit dien tijd ook een deel van de opvarenden, verloren gingen. Bij de verloren gegane lading was een gedeelte van de bagage van Johanna, en vele kostbaarheden van leden van haar gevolg. Naar verluidt zouden kort voor de Spaansche vloot in het gezicht van de Zeeuwsche kust kwam, een groot aantal Fransche schepen, men spreekt van tachtig, zijn vertrokken om een veiliger ankerplaats te gaan zoeken, omdat Spanje en Frankrijk in oorlog waren. Johanna ging in Arnemuiden aan land. Na eenige dagen reisde zij door naar Bergen op Zoom, waar zij feestelijk werd ontvangen. Over Antwerpen reisde zij vervolgens door naar Rijssel, waar zij haar bruidegom wachtte. Philips bevond zich in Tyrol, en kon zich, ten gevolge van den oorlog tusschen Spanje en Frankrijk, niet zoo vlug | |
[pagina 18]
| |
naar de Nederlanden begeven dat hij Johanna zelf bij het aan land komen kon verwelkomen. Spaansche schrijvers hebben dit echter als een gemis aan hoffelijkheid gezien, en zij vergelijken, deels spijtig, deels zelfingenomen, de uitbundige feestelijkheden waarmee Margaretha het jaar daarna in Spanje werd ingehaald, met de koele houding van Philips. Het is niet geheel uitgesloten dat Philips niet erg in verrukking was over de vrouw die hem wachtte, en dat hij, die zooals een onbekende kroniekschrijver uit die dagen het uitdrukte, ‘foemeneis blandimentis gaudebat’, en dien ten gevolge vaak, zelfs dagelijks, van liefje wisselde, zich daarom niet haastte om zich bij een vrouw te voegen wier schoonheid niet hoog geprezen werd. Een eenvoudige vrouw, ‘simplex foemina’, noemt Petrus Martyr Johanna. Bijna twee weken wachtte Johanna in Rijssel. Den achttienden October kwam Philips aan, en bij hun eerste ontmoeting ontvlamden de beide jonge menschen in zulk een hartstochtelijke liefde voor elkaar, dat zij niet wilden wachten tot hun huwelijk plechtig en wettelijk gesloten was, maar zij voltrokken het dienzelfden avond. Van Philips, van wien wij uit mededeelingen uit dien tijd weten dat hij liefst ‘iederen dag een andere jonge maagd nam’, behoeft ons deze gepassionneerde bevlieging voor het schuchtere, onervaren meisje met de donkere, warme oogen niet te verbazen, maar de onbeheerschte zinnelijke drang tot geheele overgave kan ons bij de streng opgevoede, bijna stuursche Castiliaansche prinses verwonderen. Dat zij, die enkele jaren later schuw en onwillig haar wang toekeerde aan den Franschen koning, die haar met den hoofschen, protocolairen kus begroette, thans zich onmiddellijk aan dezen jongeman overgaf, met wien zij nog niet door gewijde banden was verbonden, zal door moderne psychologen worden verklaard uit de volstrekte, zinnelijke bekoring die voor haar van Philips uitging. In hun stormachtige, ongelukkige huwelijk, is de bedreiging om den echtelijken plicht niet te vervullen, voor Philips het eenige, | |
[pagina 19]
| |
doeltreffende middel gebleven om de onbeheerschte stemmingen van Johanna te bedwingen, en om haar aan zijn wil te onderwerpen. Johanna is van meet af aan geheel aan Philips gebonden geweest, en deze exclusieve ‘binding’ is tot over het graf blijven bestaan. Van Rijssel trok het jonge echtpaar naar Antwerpen, waar met echte Vlaamsche uitbundigheid en Bourgondisch prachtvertoon het huwelijk van Johanna en Philips, en Margaretha en Johan, werd gevierd. Margaretha was ook naar Antwerpen gekomen, want de vloot die Johanna naar de Nederlanden had gebracht, had door de stormen zoo geleden dat zij nog geen zee kon kiezen om Margaretha naar Spanje te brengen. Er was een voornaam edelman uit Spanje naar Antwerpen gekomen om, in naam en als vertegenwoordiger van prins Johan van Castilië en Aragon, het huwelijk met Margaretha te sluiten. Het ‘handschoen-huwelijk’ kende in die oude tijden merkwaardige symbolische gebruiken, waarvan een zestiende eeuwsche, onbekende kroniekschrijver ons het volgende grappige voorval meedeelt. Hij vertelt dat deze edelman, Francisco de Rojas geheeten, nogal beperkt van middelen was, en daarom had een ander Spaansch edelman hem een keurig pak van brocaat gegeven, opdat hij er bij die plechtige gebeurtenis onberispelijk zou uitzien. Toen de dag gekomen was dat hij ‘zich in de kamer van Margaretha te bed moest begeven’, vroeg zijn voorkomende vriend hem nog eens of hij er toch heusch wel ‘heelemaal’ netjes uitzag. De brave, maar blijkbaar wat slordige Francisco stelde zijn bezorgden vriend gerust, ‘maar toen hij zich uitkleedde bleek hij zoo'n slechten onderbroek aan te hebben dat zijn hemd er van achteren uitkwam....’ Margaretha vertrok, na haar pittoreske handschoenhuwelijk, naar Arnemuiden, met bijna het geheele doorluchte gezelschap dat Johanna uit Spanje had gevolgd. Maandenlang hebben zij in dien kouden winter, slecht geherbergd en slecht gevoed, in het open Zeeuwsche stadje | |
[pagina 20]
| |
moeten wachten eer de vloot het anker kon lichten. Volgens Petrus Martyr zouden daar tengevolge van de strenge kou, ‘boreali frigore’, en den honger, ‘fame consumpti’, het grootste gedeelte van deze menschen zijn omgekomen. Een ander zestiende eeuwsch kroniekschrijver deelt mee dat er daar ter plaatse meer dan negen duizend opvarenden van de vloot gestorven zijn. Deze ramp werd toegeschreven aan de zorgeloosheid van Philips. Het is niet uitgesloten dat de Spaansche vloot door den Fransch-gezinden Philips en zijn raadslieden werd opgehouden uit politieke redenen. Inmiddels ging het vroolijke, prachtlievende Bourgondische hof voort met een eindelooze rij van feestelijkheden, welke zich deels kenmerkten door het typische Renaissancistische weeldevertoon, en deels door primitieve, grove tentoonspreiding van lichamelijke kracht, moed en behendigheid. Bij de tornooien, waarin zich zoowel de Vlaamsche, zinnelijke onbesuisdheid als de Bourgondische ostentatiezucht konden uitleven, werden in een decor van artistieke verfijning ruwe, doodelijke slagen toegebracht, soms bij het flakkerende, bedrieglijke licht van flambouwen, hetgeen deze tafereelen voor ons tot nog treffender bewijzen van de vergroving der zeden maakt. Het uitblijven van de Spaansche vloot - pas den achtsten Maart 1497 kwam zij in Santander aan - was niet de eenige reden tot bezorgdheid van Ferdinand en Isabella met betrekking tot hun Bourgondischen schoonzoon. Zij kregen ook bericht dat Philips in gebreke bleef de twintig duizend dukaten aan zijn gemalin uit te keeren, waartoe hij volgens huwelijksovereenkomst jaarlijks verplicht was, en ook dat hij Johanna in afzondering begon te houden. De Katholieke Koningen zonden, om zich dienaangaande op betrouwbare wijze te laten inlichten, een bisschop als buitengewoon gezant naar Philips, met uitvoerige, geschreven orders, waarvan een afschrift bewaard is gebleven. Behalve dat deze bisschop de grieven van Ferdinand en Isabella bij Philips tot uiting moest brengen, | |
[pagina 21]
| |
moest hij zich ook in het geheim met den Spaanschen vlootvoogd verstaan, want de ontwikkeling van de politieke gebeurtenissen in Italië eischte de samentrekking van alle beschikbare schepen in de Middellandsche Zee. Toen in het begin van Maart 1497 de Spaansche vloot in Santander aankwam, en de verbitterde gemoederen van degenen die aan de Zeeuwsche kust zooveel kou en ontbering hadden geleden, bij het feestelijk inhalen van Margaretha weer milder gestemd werden, hoorden ook Ferdinand en Isabella vriendelijker opmerkingen over hun schoonzoon. De in hun gevoel van waardigheid herhaaldelijk gekrenkte Spanjaarden, op wie het gure Noordelijke klimaat bovendien zoo ongunstig had ingewerkt, werden in die eerste zonnige voorjaarsdagen in Spanje, bij al die uitingen van nationale vreugde over het huwelijk van den kroonprins, ook meer geneigd hun Nederlandsche wederwaardigheden en hun gastheer wat zachter te beoordeelen. Ferdinand en Isabella hoorden menig woord van lof over hun schoonzoon, die geprezen werd om zijn uiterlijk, zijn voorname manieren en zijn beminnelijke karaktertrekken. Hun vreugde duurde echter kort. Prins Johan, die den derden April in het huwelijk was getreden, stierf na een korte ongesteldheid den vierden October van datzelfde jaar. Uit de doktersrapporten kunnen wij de gevolgtrekking maken dat de van nature niet sterke jongeman door de te onbeheerschte overgave aan zijn natuurlijke driften, zoo zeer verzwakt was dat hij een ernstige ongesteldheid niet kon doorstaan. De geneesheeren zouden, naar verluidt, kort voordat prins Johan ziek werd, een tijdelijke scheiding van de jonge echtelieden hebben aangeraden. Wij vermelden deze bijzonderheden ter zijdelingsche belichting van het huwelijksleed van Johanna, in wie wij dezelfde, onbeheerschte, uitsluitend naar één persoon gerichte, zinnelijkheid opmerken. De dood van den kroonprins, die het politiek ideaal van Ferdinand en Isabella, een vereenigd Spanje, had moeten verwerkelijken, is van wereldhistorische beteekenis, want | |
[pagina 22]
| |
door zijn overlijden is de beoogde Spaansch-nationale politiek verijdeld, en zijn Spanje en zijn bezittingen tenslotte slechts een middel geworden voor het persoonlijke Habsburg-imperialisme van Karel V, tot onheil van Spanje zelf. In Ávila ligt, in een eenvoudige, klassiek sobere graftombe, een der weinige zuivere Renaissance-kunstwerken van Spanje, de jeugdige prins Johan begraven, als een symbool van de plotselinge en grillige wendingen in het verloop der geschiedenis, bewerkt door krachten welke buiten de menschelijke beschikking blijven. Margaretha beviel eenigen tijd na het overlijden van haar man van een dood kindje, een meisje, waardoor de rechten op de troonsopvolging overgingen op prinses Isabella, de oudste dochter van Ferdinand en Isabella, die in September 1497, als jonge weduwe, in het huwelijk was getreden met koning Immanuel van Portugal. In April 1498 werd zij als kroonprinses erkend, maar in September van datzelfde jaar stierf zij in het kraambed, na aan een zoon, Miguel, het leven te hebben geschonken. Philips de Schoone had inmiddels wederrechtelijk den titel van prins van Castilië aangenomen, een titel die door den Franschen koning werd erkend. Philips zocht steeds meer aansluiting met Frankrijk. Hij sloot met den koning van Frankrijk een bondgenootschap, zonder daarin zijn vader Maximiliaan of zijn schoonouders, de koning en koningin van het vereenigde Spanje, te kennen, en hij verklaarde zich als graaf van Vlaanderen tot trouw gebonden aan zijn leenheer, den koning van Frankrijk. Deze uitgesproken Franschgezinde politiek van Philips verbrak de door Ferdinand en Maximiliaan bedoelde omsingeling van Frankrijk. Het was echter niet alleen de tegen hun belangen gerichte staatkunde van Philips welke de Katholieke Koningen met zorg vervulde. Er kwamen steeds meer ongunstige berichten binnen over de verhouding van Philips en Johanna, en deze liet zelf nauwelijks meer iets van zich | |
[pagina 23]
| |
hooren. In den zomer van 1498 zonden Ferdinand en Isabella opnieuw een bijzonderen afgezant naar Brussel, prior Thomas van Matienzo, die de opdracht kreeg zich persoonlijk, door eigen aanschouwing, en gesprekken met Johanna, van de zaken op de hoogte te gaan stellen. Via Engeland kwam deze monnik in Brussel aan, maar de tijding van zijn komst, en het verheelde doel ervan, was aan hem voorafgegaan. Er was in die dagen een druk briefverkeer tusschen het Bourgondische, het Engelsche en het Spaansche hof, en bovendien bestond er een goed georganiseerde ‘geheime’ inlichtingendienst. Vóór de brave prior in Engeland voet aan land zette, wist men aan het Engelsche hof reeds wat hij in Brussel ging doen. Men vermoedde bovendien dat hij in Windsor ook zijn oor te luisteren kwam leggen. Prior Thomas was schrander genoeg om te bemerken dat men giste wat hij met zijn reis beoogde, en toen hij in Juli in Brussel aankwam, en door Johanna en Philips hartelijk werd ontvangen, was hij zoo tactvol slechts enkele vormelijke beleefdheden te zeggen. Een paar dagen later ontving Johanna hem alleen. Johanna had blijkbaar ook gehoord of begrepen wat het doel van de komst van den prior was, want zij was eenigszins zenuwachtig en niet geheel zichzelf. De prior meende dat dit kwam doordat Johanna geërgerd was over de praatjes welke over haar in Spanje werden verbreid. Voor een deel zal dit wel zoo zijn geweest, maar voor een ander deel hinderde Johanna deze nieuwe poging om tot de misère van haar intieme huwelijksleven door te dringen. Johanna was van nature heel ironisch, en tegelijk stug, zoo niet stuursch, tegen vreemden. Haar verdriet begon haar schuw, en wars van den omgang met menschen te maken. De prior had menschenkennis genoeg om dit te doorzien, dus begon hij Johanna op te monteren door haar tactvol mede te deelen dat velen in Spanje niets van de lasterpraatjes over haar en haar man wilden weten, en men een hooge opvatting over haar en haar man had. Dit trof doel. De schrandere pater liet het hier voorloopig bij. | |
[pagina 24]
| |
Hij schreef een geruststellenden brief aan de bezorgde ouders. Hij babbelt in dien brief over zijn eerste, oppervlakkige indrukken. Hij vertelt dat Johanna er welvarend en lief uitzag, en dat zij ‘zoo zwanger was dat het hunne koninklijke hoogheden goed zou doen haar te zien...’ Daarna weidt hij als goed Spanjaard uit over het dure leven en het slechte klimaat in de Nederlanden, en hij zegt dat als men er prijs op stelt dat hij in leven blijft, men hem spoedig geld moet zenden, want zijn beurs is leeg. Zelfs het douceurtje van den Engelschen koning, een goede vijftig dukaten was er al bij ingeschoten... Johanna bleef echter stug en wantrouwend jegens hem. Bij zijn derde bezoek begon de geestelijke vader te vragen waarom zij niet vaker en uitvoeriger aan haar ouders schreef. ‘Zij had niets te schrijven’. ‘Zij had pas geschreven’. Ook vroeg Johanna naar niemand. Zoo duidelijk gaf zij door haar norsche houding den pater te verstaan dat zij niet op zijn bezoek gesteld was, dat hij dat aan de Katholieke Koningen schreef. Johanna had gehoord dat deze prior ook als haar biechtvader bestemd was, en kennelijk was haar vertrouwen in de menschen al zoo geschokt, en begon zij in allen reeds zoozeer kwaadwillige spionnen te zien, dat zij weigerde iets meer dan een stug-beleefde conversatie met den monnik te voeren. Deze wist niet goed wat hij er van denken moest, en de warsheid van Johanna om met hem over geestelijke zaken te spreken gaf voedsel aan zijn argwaan, die dienaangaande door allerlei vage geruchten reeds was gewekt. Reeds in die dagen schijnt Johanna in opspraak te zijn gekomen door haar geringen ijver in het nakomen van de kerkelijke verplichtingen. Op Hemelvaartsdag van datzelfde jaar waren twee geestelijken bij haar geweest om haar de biecht af te nemen, maar zij had geweigerd haar hart uit te storten voor de eerwaarde vaders. Pater Thomas van Matienzo werd genoodzaakt eenigen tijd zijn bezoeken te staken. Ook deze Spanjaard had zwaar te lijden van ons gure klimaat. Een andere Spaansche | |
[pagina 25]
| |
monnik wees in dien tusschentijd Johanna scherp terecht in zake haar nalatigheid in kerkelijke zaken. Uit zijn brief, die bewaard is gebleven, krijgt men den indruk dat Johanna slechts voor den vorm de striktst noodzakelijke kerkelijke verplichtingen nakwam, en - uit bewuste ironie of uit onverschilligheid of nalatigheid? - een paar Fransche lichtzinnige geestelijken tot biechtvaders had gekozen. Deze eerwaarde heeren waren van het geld van Johanna in Parijs aan het fuiven geweest, en men had hen kroeg in kroeg uit zien loopen... Een bekend straatbeeld van voor de Reformatie. Het duurde eenige maanden eer Johanna pater Thomas weer kon ontvangen, want in November van dat jaar, 1498, beviel zij van een dochter, Leonora, die, nog geen twintig jaar oud, met den weduwnaar van haar beide tantes, koning Immanuel van Portugal, zou trouwen, en daarna met Frans I in het huwelijk zou treden. Den vijftienden Januari 1499 schreef pater Thomas aan de Katholieke Koningen dat Johanna hem weer eenige malen had ontvangen. De pater had begrepen dat hij met beleefde vriendelijkheden bij Johanna niet verder kwam, dus had hij haar krachtig, bijna grof, aangepakt. ‘Ik heb haar onder andere gezegd dat zij een hard, ongevoelig hart heeft, zonder eenige liefde voor haar ouders. Zij gaf me toen ten antwoord dat zij vroeger zoo gevoelig en terneergeslagen was, dat zij telkens als zij er aan dacht hoe ver zij van Uwe Hoogheden verwijderd was, zoo moest schreien dat er geen einde aan scheen te komen’. Pater Thomas prijst nu ook de strenge vroomheid van Johanna. ‘Haar huis is als een streng ascetisch klooster’. ‘Zij zelf is een goede Christin’. Johanna begon nu ook op de andere, discreet gestelde, vragen van den wereldwijzen monnik te antwoorden. Zij vertelde dat zij ernstige geldzorgen had, en dat men haar het bestuur van haar huis uit handen nam. Klachten bij Philips baatten niets, want zijn raadslieden deden ten slotte toch hun eigen zin. Verder kwam pater Thomas niet, en | |
[pagina 26]
| |
hij was genoodzaakt, na ruim een half jaar van wel doordachte pogingen om in Johanna's vertrouwen door te dringen, aan Ferdinand en Isabella te schrijven dat zij ‘zoo stug en wantrouwend was, dat als hij niet lang aanhield, hij geen woord uit haar kreeg’. Pater Thomas drong er bij Johanna op aan dat zij aan haar ouders zou schrijven, ‘zoowel het goede als het minder goede’. Zij gaf ten antwoord dat zij zich zou beteren, en uitvoeriger zou schrijven, maar ‘voor het oogenblik had zij niets te schrijven, dus schreef zij ook niet’. De brave prior was geneigd dit aan lakschheid toe te schrijven, want hij had opgemerkt dat Johanna allerlei noodzakelijke beschikkingen uitstelde, en andere vergat. Ook als verontschuldiging voor de weinig belangrijke brieven die hij zelf schreef - na een half jaar wist hij nog niets positiefs te zeggen over Johanna's ongelukkige huwelijksleven - zegt hij, dat hij blijkbaar te vriendelijk optrad. De thesaurier Moxica terroriseerde kennelijk Johanna, en daardoor wist hij meer uit haar te krijgen... Pater Thomas raakte echter niet uitgepraat over de geldzorgen en de armelijke omstandigheden van Johanna. Hij zelf was het reeds lang moe in de Nederlanden. Hij had het erg arm, en was er weinig in aanzien. Alleen een flinke drinker en een vroolijke, luchthartige pretmaker was in de Nederlanden in tel..., een opmerking die wij vaker van Spanjaarden die in deze streken vertoefden te hooren krijgen. Het leven van Johanna ging inmiddels in dezelfde drukkende omstandigheden verder. Zij maakte aan het, in Europa om zijn feesten en tentoonspreiding van weelde vermaard geworden, Bourgondische hof, een poover figuur. Zij leefde teruggetrokken, en zonder den praal waarmee de zwierige Philips en zijn hovelingen zich omgaven. De Spaansche prinses, die sober en bijna ascetisch was opgevoed, wier ouders in gansch Spanje niet één eigen paleis bezaten, en op hun veelvuldige reizen de gastvrijheid van de machtige edelen moesten inroepen, of in een schamele herberg hun intrek moesten nemen, heeft zich in het rijke | |
[pagina 27]
| |
Vlaanderen, waar men gemakkelijk en overdadig leefde, vreemd en onwennig moeten gevoelen. In Spanje kende men niet, of nauwelijks, dien rijken, op vertoon belusten burgerstand, die machtige kooplieden in hun prachtige huizingen waar het bij feesten vroolijk en overdadig toeging. Het leven in Spanje was heel verschillend van die Vlaamsche zinnelijke uitbundigheid, waar zelfs de gewijde kunsten van spraken. De toch reeds in zichzelf gekeerde Castiliaansche prinses zal zich verlegen en hooghartig hebben afgewend van de luidruchtige vroolijkheid en ongebreidelden levenslust van haar nieuwe omgeving. Johanna heeft, zooals zoovele Spanjaarden voor haar en na haar, met verwondering en minachting de uitingen van den Zuid-Nederlandschen zinnelijken levenscultus aangezien. Tot ver in den tachtigjarigen oorlog raakten de Spanjaarden niet uitgepraat over de slemp- en braspartijen van de adellijke heeren en de rijke kooplieden hier, van de mooie, blonde en wufte vrouwen, de dikke, drankzuchtige mannen, den vrijen omgang tusschen de beide geslachten. Alles was hier weelderig en loszinnig in hun oogen, tot het leven van de kloosterzusters en begijntjes toe. Ook de ‘kwezelkes’ deden gaarne een dansje in de armen van een vroolijken FransGa naar voetnoot1). Dit wufte, losbandige leven moet voor Johanna in het bijzonder pijnlijk zijn geweest, want zij had reeds opgemerkt hoe gaarne Philips zich daaraan overgaf, en met hoeveel vreugde de knappe, blonde vrouwen hem daar ontvingen en hem tegemoet kwamen. Johanna bezat in hooge mate de spreekwoordelijke Spaansche jaloerschheid, en al haar, door haar man in haar gewekte, vrouwelijkheid ging naar hem uit. Zij wilde zelfs geen teederen blik of vriendelijken handdruk met een ander deelen. Den vierentwintigsten Februari 1500 bracht Johanna in de oude, voorname koopmansstad Gent, waar tot op heden | |
[pagina 28]
| |
de rijen prachtige woningen en statige pakhuizen getuigen blijven van een grootsch verleden, een zoon ter wereld, den vurig verwachten erfprins. Terwijl in de Nederlanden daar uitbundig over gefeest werd, en vreugdevuren ontstoken werden, zat de moeder van het kind, dat naar zijn beroemden overgrootvader Karel den Stoute was vernoemd, verdrietig teruggetroken in haar mistroostige vertrekken. Daar bezocht haar een Spaansche bisschop, en hij wachtte tot hij zeker wist dat zijn brief in betrouwbare handen kon worden gegeven, eer hij aan de Katholieke Koningen zijn indrukken dienaangaande mededeelde. Hij klaagt in dien brief over de armelijke omstandigheden waarin Johanna leefde, en in het uitvoerige relaas dat hij geeft over de plechtigheden en de feestelijkheden rondom de geboorte en den doop van het prinsje, steekt de in één kleinen zin gegeven beschrijving van Johanna's troostelooze, particuliere leven scherp af. Een oude kroniekschrijver beweert dat koningin Isabella, toen zij vernam dat Johanna van een zoon was bevallen, de profetische woorden zou hebben gezegd: ‘dit zal onze opvolger worden’. Het is heel goed mogelijk dat deze schrandere vrouw, die een helderen en nuchteren kijk op de wereld en de menschen had, reeds had opgemerkt dat het zoontje van haar overleden dochter Isabella een zwakke gezondheid had, en dus de tallooze kinderziekten, welke in die jaren meer dan de helft van de kinderen deed sterven, niet zou doorkomen. Dit prinsje, Miguel, stierf dan ook enkele maanden na de geboorte van Karel, en de rechten op de troonsopvolging in Castilië en Aragon gingen daardoor over op Johanna en haar man. Bittere dagen moeten dat voor de Katholieke Koningen zijn geweest! Zij, die hun leven lang hadden gewerkt voor een vereenigd Spanje met een nationalistische politiek, moesten nu zien dat de regeering over Spanje en zijn bezittingen in handen kwam van een buitenlandsch vorst, die oog noch hart voor de Spaansche belangen scheen te hebben, en slechts bedacht was op de bevrediging van | |
[pagina 29]
| |
eigen persoonlijke lusten en ambities. Want ware hij nog een begaafd staatsman geweest, men had hem binnen de verwijde belangensfeer van Bourgondië en Spanje kunnen betrekken, en hem tot het inzicht van een daarop gebouwde politiek kunnen brengen, maar de berichten welk uit de Nederlanden kwamen, en de politieke daden welke ruchtbaar werden, bewezen dat Philips zelfs niet bij machte was een eenvoudige, voor de hand liggende Nederlandsche staatkunde te ontwerpen en te leiden, gericht op de essentieele belangen van een volk dat vrede en rust noodig had om zijn bronnen van welvaart, landbouw, handel en nijverheid, in werking te houden. Nog wanhoopten Ferdinand en Isabella echter niet. Philips was nog jong, nog geen drie en twintig jaar, en wellicht was het mogelijk dezen onzelfstandigen, meegaanden jongeman te vormen tot een wilskrachtig mensch, of hem, den gemakkelijk beïnvloedbaren, onder den invloed en de zeggensschap te brengen van menschen die de eischen en plichten van zijn nieuwe positie inzagen. Zij drongen dus bij Johanna en Philips aan op een spoedige komst naar Spanje, een komst, welke ook staatsrechtelijk noodzakelijk was, want de Cortes van Castilië en Aragon moesten de nieuwe troonopvolgers als zoodanig bij eede erkennen, in plechtige, bij de wet voorgeschreven vergaderingen. Het duurde echter tot October 1501 eer Johanna en Philips op reis konden gaan naar Spanje. In Spanje had men zich reeds verwonderd en geërgerd over de langdurige vertraging, en er waren reeds kwaadwillige geruchten in omloop gebracht, welke aan den gewekten argwaan betreffende het prinselijk gezin nieuw voedsel gaven. Johanna werd van deze geruchten op de hoogte gebracht, hetgeen voor haar aanleiding was een heel scherpen brief naar Spanje te schrijven. ‘Zij was zelve zoo verlangend om naar Spanje te gaan, dat zij alles wat dat zou kunnen verhinderen zou wegnemen’. ‘Zij zou niet in gebreke blijven lasteraars streng te straffen’. Er was een dwingende en natuurlijke reden voor het | |
[pagina 30]
| |
uitstel van de reis. Johanna was, alweer, zwanger. In Juni schonk zij het leven aan een dochtertje, dat naar koningin Isabella werd vernoemd. Deze Isabella is op veertienjarigen leeftijd uitgehuwelijkt aan Christiaan van Zweden en Noorwegen, en vroegtijdig gestorven. In October vertrokken Johanna en Philips. De reis kon onder gelukkige politieke omstandigheden plaats vinden. Er was vrede tusschen Spanje en Frankrijk, en het prinselijk echtpaar kon door Frankrijk naar Spanje gaan. Velen hoopten dat daarbij de voorwaarden zouden kunnen worden gevonden om dien vrede duurzaam te maken. Philips en Johanna werden in Frankrijk zeer gefêteerd. Lodewijk XII was zoo vol vriendelijke attenties voor zijn vorstelijke gasten dat hij, om de taal van dien tijd te spreken, ‘hen door de herinnering aan zijn adeldom en oprechtheid van hart voor hun geheele leven aan zich verplichtte’. De Spaansche kroniek- en geschiedschrijvers meenen de geheime bedoelingen van Lodewijks bijzondere vriendelijkheden, feesten en jachtpartijen te doorzien, en zij spreken daar met eenige ergernis over, omdat zij Philips' pro-Fransche gezindheid daardoor versterkt zagen worden. In het bijzonder trof het hen onaangenaam dat Philips, die als ‘pair de France’ zitting nam in het Fransche parlement, als graaf van Vlaanderen den koning van Frankrijk hulde bracht als zijn leenheer. Te uitsluitend zien zij Philips als gemaal van de Spaansche kroonprinses, en het kwetste hun trots van jonge, imperialistische natie, hun toekomstigen koning den knie voor den erfvijand te zien buigen. Met een, ons kinderlijk aandoende, opgetogenheid vermelden zij dat Johanna zich daarbij afzijdig hield. En terwijl ‘le beau prince’ tot hun ergernis geheel opgenomen werd in het Fransche spel der ijdelheden, bleef Johanna ironisch en koel terzijde, of wist zij zelfs door haar nuchterheid en schranderheid zich op de eerste plaats te houden, wanneer het Fransche hof, of de koningin zelf, haar bij het Fransche koningspaar wilden achterstellen, en kon zij aldus haar vorstelijke waardigheid onverlet handhaven. | |
[pagina 31]
| |
Philips en Lodewijk verinnigden hun plechtig gesloten vriendschapsbanden met een huwelijksovereenkomst van hun kinderen, die nog in den wieg lagen, Karel en Claude, een overeenkomst welke uit politiek belang werd aangegaan, en later uit politiek belang werd verbroken. Eind Januari 1502 passeerde het prinselijk echtpaar, bij Fuenterrabia, de Spaansche grens. Zij werden hier verwelkomd door eenige Spaansche magnaten met groot gevolg. Ter verhooging van de feestelijkheid was in Spanje, bij koninklijk bevel, de zoogenaamde weeldewet ingetrokken, waarbij verboden was zijden en te kleurige kleeding te dragen. Het werd voor Johanna en Philips één triomftocht, van de grens tot Toledo, waar de Katholieke Koningen hen wachtten. De Nederlandsche edelen keken vol verwondering om zich heen in de oude Castiliaansche steden met hun gedeeltelijk of geheel in stand gebleven Romeinsche en Moorsche bouwwerken, en bezienswaardigheden uit den jongsten tijd. Antoine de Lalaing, heer van Montigny, die zich onder het gevolg van Johanna en Philips bevond, beschrijft de gebouwen en kunstwerken waarvoor het voorname gezelschap in bewondering staande bleef, de kerken, kloosters, praalgraven, Romeinsche aquaducten, en de hospitalen aan den zoogenaamden ‘Franschen weg’ waarlangs sinds eeuwen de pelgrims uit Europa zich naar Santiago de Compostela begaven, om te bidden aan het graf van den Apostel Jacobus, wiens lichaam, volgens een vrome legende, op wonderbaarlijke wijze in Spanje was terechtgekomen. Dat hier wellicht, in Christelijken vorm, een religieus en economisch verkeer uit de grijze oudheid werd voortgezet, vermoedden de drie Nederlandsche edelen niet die, met de ‘curiosité d'esprit’ van moderne touristen, van het oponthoud in Burgos gebruik maakten om, langs den ouden pelgrimsweg, naar Santiago te gaan, om deze stad, die tot de schilderachtigste van Europa behoort, te gaan bezoeken. In Leon bezochten zij de kathedraal, een der zuiverste Gothische bouwwerken van Spanje, een | |
[pagina 32]
| |
stralend lichte kerk met prachtige Nederlandsche gebrandschilderde ramen, een kerk die als een lyrische lofzang oprijst uit de oude grauwe vesting, toen nog goeddeels in haar Romeinsche muren besloten. Eindelijk in Santiago aangekomen, door een landschap dat hen in niets meer aan hun geboortegrond deed denken, en met soms een bevolking die zij om hun vreemdsoortig uiterlijk en grillige sieraden, ‘les femmes portent petites anses de potz et petites verges persées pendantes à leurs oreilles, et grands aneaus en fachon d'estriers’, met ‘Egiptyens’ moesten vergelijken, vervallen zij van de eene verbazing in de andere. De op alle bijzonderheden lettende Antoine de Lalaing - hij noemt zichzelf een ‘recoeilleur de ces choses’ - vindt nauwelijks de geschikte woorden om aan zijn bewondering en verwondering uiting te geven. Een kerk, waarin alleen kardinalen, aartsbisschoppen en bisschoppen mogen ‘ministreeren’, schatkamers met kostbare relieken en kleinoodiën, indrukwekkende altaren met zilveren beelden, groote kruisen met edelgesteenten bezet, zilveren lampen, en een boogvormige opening waardoor menige pelgrim was gegaan, doch waardoor, naar men zei, geen mensch met een doodzonde op zijn geweten in opgerichte houding kon passeeren, ‘disent que ung home en peccié mortel n'y puet passer...’ De sceptische Nederlandsche edelman, in wien de geest van de Renaissance al krachtig doorwerkte, merkte echter ironisch op, dat hij voor de waarheid van die bewering niet in staat, ‘ne sçay qu'il en est’. Zijn scepticisme heeft hem echter niet behoed voor de vergissing veel klatergoud en kleurige steenen voor goud en diamanten aan te zien... Op hun terugweg, om zich weer bij den stoet van Johanna en Philips te voegen, werden de drie edellieden, die op hun reis zoovele aanwijzingen zagen van de nog geringe kerstening van Spanje, in onmiddellijke aanraking met het groote Spaansche drama gebracht, dat tot op heden doorwerkt, de primitief heidensche geest en gebruiken gehuld in een vormelijk Christelijk ornaat. Zij werden naar | |
[pagina 33]
| |
het graf van een knaapje geleid dat eenige jaren daarvoor door een aantal lieden gekruisigd was, om van zijn gemarteld lijf een machtig magisch middel te maken, ter verdelging van aanzienlijke vijanden... Johanna en Philips trokken van Burgos over Valladolid naar Segovia, waar hun de ‘Duivelsbrug’ werd getoond, een imposant Romeinsch aquaduct, waarin de volksverbeelding een gewrocht van den duivel ziet, die zijn vrienden een haastigen aftocht had willen bezorgen, en daartoe in het heuvelachtig gebied een brug had gebouwd, ‘en ung jour, sans cauche (kalk) et sans sablons’, zooals Antoine de Lalaing zegtGa naar voetnoot1). Over Madrid, toen nog een onbelangrijk plaatsje, waar na het prachtige, op een hoogte gebouwde, Segovia, met zijn pleinen, gaanderijen, kasteel, versterkte ravijnen en grillig loopende straten met fraaie bouwwerken, weinig belangrijks de oogen van het illustere gezelschap trok, bereikten Johanna en Philips den zevenden Mei Toledo. Deze oude hoofdstad van Spanje uit den tijd van de Wisi-Goten, was de zetel van den Spaanschen primaat, en een religieus-cultureel centrum, een stad die haar oorsprong in de verre praehistorie zocht, welke aanspraken, in legenden vastgelegd, door moderne archaeologische onderzoekingen zijn gerechtvaardigd. Toledo, door Greco in zijn beroemde schilderij weergegeven zooals menige bezoeker het zal hebben gezien, een grillig tegen een hoogte opgebouwde stad onder een zwaarbewolkten, onweersachtigen hemel, een stad waarvan iedere steen een brokstuk geschiedenis vormt, had zich gereedgemaakt om de komst van de Spaansche troonopvolgers met dat plechtstatig vertoon te vieren, dat binnen haar muren een traditie en een natuurlijk gebaar was geworden. Doch nauwelijks waren de ridderlijke feesten en de schitterende ommegangen door de met kleurige tapijten en eerepoorten versierde straten begonnen, of de stad moest zich in rouw | |
[pagina 34]
| |
hullen op het bericht van den dood van den prins van Wales, den echtgenoot van Catharina, de dochter van Ferdinand en Isabella. In een gedrukte sfeer werden Johanna en Philips door de Cortes van Castilië als troonopvolgers erkend, en koning Ferdinand vertrok daarna naar Saragossa, om de Cortes van Aragon, welke aldaar zouden worden gehouden, te bewerken om ingelijks prinses Johanna als troonopvolgster te erkennen. Dit vereischte groot staatsmansbeleid, want de Aragoneezen waren koppig gehecht aan hun tradities, wetten en voorrechten, en vóór dien was nooit een vrouw als kroonprinses aanvaard. In October verklaarden de Cortes van Aragon zich bereid Johanna en Philips als toekomstige regeerders te erkennen, doch met het voorbehoud dat als Ferdinand alsnog een wettigen zoon mocht krijgen, deze in de plaats van Johanna en Philips zou treden. Johanna was toen drie en twintig jaar oud. Voor haar lag een stralende toekomst. Erkend als troonopvolgster van de vereenigde Spaansche koninkrijken, met bezittingen in Italië en in de Nieuwe Wereld, zou zij met haar gemaal, den aartshertog van Oostenrijk, hertog van Bourgondië, graaf van Vlaanderen, Holland en Zeeland, en heer van Utrecht, over een bijna onmetelijk gebied komen te heerschen, en de voornaamste vorstin van Europa worden. Doch nauwelijks enkele jaren later zat zij, als een wezenlooze, gebogen over het lijk van haar man, en scheen dit ontzielde lichaam zoozeer voor haar de eenige werkelijkheid te zijn geworden, dat anderen zich van haar rechten, bevoegdheden en luister konden meester maken, zonder dat er eenig krachtig verzet van haar daartegen uitging. |
|