Hernán Cortés en Monteczuma
(1933)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendSpanjaarden en Azteken in het begin van de zestiende eeuw
[pagina 294]
| |
Hoofdstuk IX.
| |
[pagina t.o. 294]
| |
PLAAT XLV
Afbeelding van de in dit boek vaak genoemde aloë, met Mexicaansch meisje (uit onzen tijd). | |
[pagina 295]
| |
groote pyramide waarop de tempel van den krijgsgod was gebouwd, en zóó dichtbij was deze tempel, dat de Spanjaarden één van hun gevangen genomen wapenbroeders de trappen op hadden zien sleepen, en hem daar zien ten offer brengen. Van de hoogste terrassen van de pyramide af konden de Aztekische troepen hun werpschichten en steenen met groote trefzekerheid binnen de muren van de Spaansche kwartieren werpen. Hernán Cortés was besloten de pyramide te bestormen om zich van deze hinderlijke en gevaarlijke dekkingsplaats te ontdoen. De uitval gebeurde onder de beschutting der houten gevaarten die men had gemaakt, drie in getal volgens Gómara, met vier falconetten, vijfhonderd Spanjaarden en drie duizend Tlaxcalteken. De houten beschuttingen werden tegen de grootste gebouwen geschoven, en aldus probeerden de Spanjaarden op de terrassen en gaanderijen te komen, de Azteken te verjagen, en de gebouwen in de asch te leggen. De inboorlingen verdedigden zich echter met razenden moed, en langs de smalle kaden en de versterkte bruggen konden de Spanjaarden moeilijk voortkomen; ook al doordat zij vanuit kano's fel beschoten werden. Boven van de gebouwen af wierp men zware steenblokken op de houten gevaarten, die krakend neerbogen, om tenslotte in elkander te storten. Cortés had honderd man onder leiding van den kapitein Escobar afgezonden om de pyramide te bezetten. De nabijliggende straten waren afgezet, en zonder ernstigen tegenstand kwam Escobar op den buitenhof en tot aan den voet van de pyramide. Deze bestond uit op elkaar liggende terrassen, die smaller werden, zoodat de pyramide aan één kant bestijgbaar was. De inboorlingen lieten de Spanjaarden een eindweegs omhoog klimmen, tot zij zeker waren van de krachtige uitwerking hunner wapenen. Toen schoten zij hun pijlen af, en slingerden steenen en spietsen op de Spanjaarden neer. Groote stapels steenblokken en balken lieten zij naar beneden rollen.... Tot driemalen toe herhaalden de Spanjaarden hun stormloop, zij werden echter telkens teruggeslagen. Hernán Cortés achtte het echter noodzakelijk dat de pyramide genomen werd, ten eerste omdat het een gevaarlijk punt was, van waaruit de burcht dag en nacht bestookt werd, doch ook om door het opgeven van een begonnen | |
[pagina 296]
| |
onderneming den Azteken niet meer moed te geven. Zooals te voren is gezegd, was Cortés gewond: zijn linkerhand was door een pijl doorboord, doch in weerwil hiervan besloot hij zich aan het hoofd van de stormtroepen te stellen. Hij liet zijn schild aan zijn arm vastbinden,Ga naar voetnoot2)) en steeg als eerste de trap op. Het werd een vreeselijk gevecht, waarin ieder zijn leven inzette. Hier was geen uitweg dan de dood of de overwinning. Spanjaarden, Azteken en Tlaxcalteken woelden door elkander, of rolden, strijdende nog, de trap af. De haakbusseniers schoten over de hoofden der verbondenen heen op de hooger staande Azteken om vrij baan te maken. Onwederstaanbaar drongen de Spanjaarden voort, Cortés als een stormram vooraan.. Bernal Díaz roept bij de herinnering aan dezen verwoeden strijd uit: ‘Hier toonde Cortés zich een groot en strijdbaar man, zooals hij steeds was! Wat een verhit gevecht was dat! Het was een aangrijpend schouwspel ons daar te zien voortstormen, vol wonden en stroomend van bloed en reeds meer dan veertig der onzen gesneuveld.’Ga naar voetnoot3)) Ondanks allen verbitterden tegenstand kwamen de Spanjaarden en de Tlaxcalteken tot op het bovenste terras, tot voor de altaren der beide goden. Hier hielden de laatsten der Azteken stand, allen mannen van goeden bloede, geboren krijgslieden, die voor hun oogen de emblemen zagen van de zaken waarvoor zij streden: godsdienst, vrijheid en vaderland. De priesters met hun van geronnen bloed besmeurden en starren haardos, bezielden hen tot een wanhopigen en fanatieken tegenstand: zij weerden zich tot hun laatsten ademtocht, en zieltogend grepen zij met krampachtige vingers de vreemdelingen vast en probeerden hen naar beneden te rukken. Anderen stortten zich van boven neer en sloegen te pletter op den tegelgrond van den hof. De groote, stoere Bernal Díaz sloeg zich met zijn beproefd zwaard door de drommen krijgers heen, en als oud man huiverde hij nog van het ontzaglijk krijgstafreel, dat hem nog duidelijk voor oogen stond. In den tempel waren in alle nissen en gangen krijgslieden verborgen, en deze stormden tot den laatsten tegenstand vooruit. Tenslotte trokken de Spanjaarden terug | |
[pagina t.o. 296]
| |
PLAAT XLVI
Mexicaansch inboorling die El Venadito danst. Zoowel dans als hoofdtooisel zijn van Precortesiaansche herkomst. | |
[pagina 297]
| |
na den tempel in brand te hebben gestoken. De beelden der beide goden werden onder daverend geraas naar beneden geworpen, enkele opperpriesters werden gevangen genomen en de voedselvoorraden medegevoerd. De brandende tempel, de neerstortende goden, de vele gewonden en gedoode krijgslieden vanaf den voet van de pyramide tot op het altaarterras, de bebloede en amechtig terugkeerende Spanjaarden die gezegevierd hadden over de gevreesde stamgoden, aan wie zooveel menschenlevens jaarlijks waren geofferd.... het heeft alles een onvergetelijken indruk gemaakt op hen die daaraan deelnamen. Azteken en Tlaxcalteken hebben het bloedige en huiveringwekkende wapenfeit in hun kleurige prentenschrift vermeld: de pyramide en de tempels, de terrassen, gaanderijen, borstweringen, de nissen en donkere gangen rood van bloed van verslagen krijgslieden .... aan den voet van de pyramide het vernielde oorlogstuig, de houten gevaarten en het rookende geschut....Ga naar voetnoot4)) Het was een hachelijke dag geweest voor de Spanjaarden. Wel waren hun zwaarden en rapieren scherp van snede en hieuwen zij door de schilden en de borst- en schouderbedekkingen der Aztekische krijgslieden heen, maar hun helmen en kurassen waren niet meer zoo hecht als in het begin. De duizenden tegenstanders drongen telkens op tot een handgemeen, na eerst vlagen van steenen, pijlen en werpspietsen te hebben afgezonden, en menige Spanjaard begon te wanhopen bij het zien van dien dichten drom verwoede tegenstanders. Meer dan veertig Spanjaarden waren op één dag gesneuveld en er was schier niet één ongedeerd gebleven. De Tlaxcalteken waren van een weergaloozen moed en bedwelmden zich aan den strijd met de felgehate Azteken, doch hun rijen werden al aanmerkelijk dunner. De bondgenooten onder de Azteken, zij die uit godsdienstige, staatkundige of persoonlijk-eerzuchtige redenen de partij van Hernán Cortés kozen, moesten zich na den dood van Monteczuma meer | |
[pagina 298]
| |
verborgen houden, en de toevoer van voedsel, die toch reeds karig was, slonk steeds meer. Cortés overwoog dit alles, hij wist dat het land zeer groot was, en al geloofde hij niet in de honderd leenmannen van den Aztekischen suzerein, ieder met een leger van honderdduizend man, zooals een vasal van Monteczuma hen eens snoevend had gezegd, hij wist dat het aantal krijgslieden van de Mexicanen tot een overstelpend getal zou kunnen vermeerderen. De krijgswoede was nu in hen losgebarsten, zij vochten in een doldriesten geloofswaan, de priesters en edelen joegen hen op, en van de wallen der Spaansche kwartieren geleek deze uitzinnige menigte als een stormachtige zee. De aanvallen volgden elkander snel op, honderden stormden vooruit de smalle kade langs tot voor de buitenhoven van den Spaanschen burcht, en de woest krijschende massa die deinend voortstormde, geleek op de onweerstaanbare golven van een springvloed. De Spanjaarden werden van het vechten en waken moede; slecht gevoed, uitgeput, vol wonden en builen zagen zij in arren moede om zich heen, en vroegen zich af hoe men ooit weer uit deze merenstad zou komen, die hen als een monsterachtige grijpdier met zijn vele grachten en kanalen wurgend omsloot. De besten, de krachtigsten onder hen, de ware conquistadores leunden moede op hun zware lansen als zij op post stonden, maar het oude vuur gloeide nog in hen. Zij waren de onvervaarde kerels, die zich met lans en rapier lijfsbehoud en doortocht zouden bevechten, en daarin een geneugte vonden. Maar ook zij reeds begonnen te vermoeden dat die doortocht nauw zou zijn: de lengte van een zwaard... Er waren echter ook velen die op deze beroering niet bedacht waren geweest. Het leger van Narváez was grootendeels geworven uit lieden die vreedzame planters verkozen te zijn, of zoekers naar goud en edelgesteente. Hun was in Cuba gezegd dat Cortés een nieuw en rijk land had ontdekt en zonder bezwaren had veroverd, en dat nu Narváez uit naam van den gouverneur van Cuba van dit land bezit ging nemen. Hernán Cortés zou zich kwalijk tegen Narváez kunnen verzetten, hij zou gereede afstand doen van zijn wederrechtelijk verworven gebied, en wie medetrok met Narváez kreeg een aandeel! Zij lieten zich gemakkelijk werven, | |
[pagina 299]
| |
planters, avonturiers en goudzoekers, en gingen scheep met kleurige, opgewekte verwachtingen. Doch hoe anders was alles gegaan. De hoogmoedige, verwaten Narváez die smalend over Cortés sprak en reeds over hem beschikte als over een gevangen man, was in een ommezien overwonnen, en de mannen waren met pak en zak tot Cortés overgegaan, in de hoop dat zij hun kansen aldus behielden. Nu zaten zij op een eiland opgesloten en aan het vechten kwam geen einde. Zij verwenschten hun lot en degenen die door bedriegelijke voorspellingen hen hadden misleid.Ga naar voetnoot5)) Hernán Cortés zag in dat het beter was Mexico te verlaten, omdat zijn troepenmacht slonk, het gehalte minder werd en de krachten niet bestand zouden blijken tegen een langdurige belegering, waarbij men gevaar liep eerder door honger dan door de wapenen om te komen. Hij zond dus een bode naar de Mexicaansche bevelhebbers, en ried hun aan den doelloozen strijd te staken, want zij vielen bij drommen terwijl de Spanjaarden stand hielden.... De opperbevelhebbers der Azteken, mannen van het slag van Cacama, wezen alle onderhandelingen af. Den vrede wenschten zij niet na al het geleden kwaad en de gevallen metgezellen. Hun goden waren van de altaren gestort en hun tempels geschonden, het vuur had vorstelijke gebouwen vernield en de dood waarde door de stad.... Dit diende gewroken te worden, en zij zouden het wreken. Zij wisten dat de Spanjaarden en Tlaxcalteken tot bezwijkens tot uitgeput waren, water hadden zij nauwelijks en voedsel ganschelijk niet. Sterfelijk waren zij, dat wisten zij, zij hadden er reeds verscheidenen gedood, en wie der Spanjaarden dan niet vallen zou onder spies of zwaard, zou zijn einde vinden door honger, dorst en vermoeienis. Aan krijgslieden ontbrak het hun niet.... en de Aztekische bevelhebbers wezen laatdunkend in de rondte: duizenden inboorlingen waren op bruggen en kaden gelegerd, honderden kano's voeren door de kanalen en over het meer, met pijlen, lansen, slingersteenen en zwaarden aan de voeten van de bemanning. Op de terrassen, gaanderijen en balkons stonden de bewoners | |
[pagina 300]
| |
schouder aan schouder en bestreken met hun bogen en werpschichten de straten en kaden.... Duizend man zouden zij stellen tegen één Spanjaard, en mocht dit niet voldoende blijken, dan zou men eerder vallen tot den laatsten man, dan vrede sluiten. Doch sterven zouden de Spanjaarden, want de bruggen waren vernield, de kaden opgebroken en schepen hadden zij niet.Ga naar voetnoot6)) Dit laatste maakte Cortés bezorgd. Door vijanden zou hij zich kunnen heenslaan, hij was een even goed krijgsman als diplomaat, doch hoe hij de kanalen zou moeten overtrekken onder het vinnige verzet van de inboorlingen, zonder bruggen en vaartuigen, was hem voorloopig een benauwende vraag. 's Nachts deed hij een uitval en legde driehonderd huizen in de asch, om een wijder terrein voor zijn operatie's te verkrijgen. Den volgenden dag herhaalde hij dit, en het gelukte hem de versterkingen bij de bruggen om te halen. Het geschut was nauwelijks in staat het zware mortelwerk te verbrijzelen, doch men hield aan, en de zware blokken en het gruis stortte men in de grachten om een overgang te maken. Ieder man wist nu dat hij om zijn leven vocht. Aan het goud en de kostbaarheden dachten slechts weinigen meer, en die het zouden willen behouden, zouden er door omkomen.... Bij het sloopen der sterkten van de bruggen, zal Cortés met bezorgdheid hebben gedacht aan de beide poortwerken die hij van de kant van Iztapalapan komend, had moeten doortrekken bij zijn eersten intocht, en langs dien weg zou hij ook weer moeten vertrekken. Hij beschrijft deze aldus: ‘Op een afstand van een half uur van Tenochtitlan ligt op een kruispunt een zwaar bolwerk met twee torens, omgeven door een muur van een dubbele manshoogte, en met een gekartelde borstwering. Dit bolwerk sluit de beide wegen af, en er zijn slechts twee poorten: aan de ingang één, en één aan de uitgang.’Ga naar voetnoot7)) Een eindweegs verder, vlak voor de stad, was een groote, breede brug, en een wijde gracht in verband met den waterafvoer | |
[pagina 301]
| |
bij de wisseling der getijden, doch ook ter versterking van de stad. De brug was gemakkelijk weg te nemen, omdat de zware steunbalken los waren, en in tijden van nood in allerijl konden worden ingehaald.Ga naar voetnoot8)) Dergelijke bruggen waren er in grooten getale. Cortés liet wachtposten achter bij de gedempte overgangen, en den volgenden dag ging hij met een sterke troepenafdeeling door tot aan het vasteland, waarbij hij eveneens de versterkte bouwwerken bij de bruggen liet stukschieten, en het puin in het water storten om overgangen te maken. Acht dammen maakte hij op deze wijze en liet overal wachtposten achter. Temidden van deze bedrijvigheid kwam een soldaat uit den burcht hem melden, dat eenige opperpriesters onder de wallen stonden om met hem over den vrede te onderhandelen. Het bleek echter dat het den Azteken slechts te doen was om de Spanjaarden wat van naderbij te zien, om zich van hun weerbaarheid en plannen te vergewissen. Cortés bleef in den burcht voor den maaltijd, die overvloedig kon zijn door het proviand buitgemaakt in den nachtelijken strooptocht, doch nauwelijks was hij aangezeten of enkele Tlaxcalteken stormden den burcht in en riepen de Spanjaarden te wapen. De gansche stad was weer onder de wapenen, de wachtposten bij de dammen waren overvallen en gedood, en de overgangen zouden weer doorgebroken worden. Cortés sprong zonder nadere overweging in den zadel, en joeg met enkele ruiters spoorslags tot de belangrijkste overgangen. Hij sloeg zich door de menigte heen, die achter de ruiters zich weer sloot en zich tegen de voetknechten richtte. Deze konden zich te nauwernood naar den burcht terugtrekken, want de smalle kaden waren dicht bezet, en vanuit de kano's en vanaf de belendende huizen werden zij beschoten. De ruiters die terugkwamen zagen zich den doortocht afgesneden, de paarden werden door de pijlen en lansen gewond en konden zich in de opeengepakte menschenmenigte niet meer roeren. Eén paard, dat zeer pijnlijk werd gekwetst, steigerde, sloeg op hol, en joeg verblind van pijn op de massa in, die neergeslagen door de hoeven van den prachtigen hengst opzij drong. Dit | |
[pagina 302]
| |
gebeurde bij den laatsten brug. Cortés, die zelf juist door twee slingersteenen aan de knie was gekwetst, gaf zijn mannen bevel met lossen teugel het op hol geslagen paard te volgen, en door den smallen doorgang de Spaansche kwartieren te bereiken. Het laatste dat zijn ruiters zagen was dat Cortés gewond werd, en scheen neer te zinken. De mare van zijn dood bracht ontsteltenis in het kamp. Doch Cortés had alleen op den dam de aandringende menigte tegengehouden. Dit is één der vele epische tafereelen uit het leven van Cortés: hij alleen, de leidsels om den gewonden arm gebonden, de knie zwaar gehavend, voor een smallen dam te paard een woest opdringende menigte weerhoudend om zijn mannen vrijen aftocht te geven. Zooals hij echter zijn mannen redde, zoo redde ook meermalen één der zijnen het leven van Cortés. 'k Denk bijvoorbeeld aan Cristobel de Olea die tot tweemalen toe Cortés uit de handen der Mexicanen bevrijdde, en bij den tweeden keer er zelf het leven bij liet.Ga naar voetnoot9)) Er werd een krijgsraad belegd, zoo spoedig als Cortés weer in den burcht terug was. Het was voor de Spanjaarden een oogenblik van ontzetting en verslagenheid geweest, toen het gerucht van den dood van Cortés de ronde deed. Zij wisten dat geen hunner het rustige overleg, de vermetele doortastendheid en de krijgskundige begaafdheid had van Hernán Cortés, en het was allen duidelijk dat men met kracht van wapenen allèen, niet uit dit slop kon geraken. Cortés werd dus met oprechte vreugde ontvangen, en onverwijld werden er besprekingen gehouden over hetgeen den Spanjaarden nu te doen stond. Eenstemmig werd de wensch geuit de stad te verlaten, waar van alle kanten de dood dreigde. In het vrije veld zou men in zijn hechte gelederen onweerstaanbaar zijn, en als een kegge kunnen indringen in de grootste legermachten die tegen hen zouden worden samengebracht. Buiten de grachten en sterkten van Mexico-Tenochtitlan zouden zij zich weer een vrijen doortocht naar Tlaxcallan kunnen maken, en daar weer tot geheel herstel kunnen komen en op hulptroepen wachten. Zoo weed dan ook besloten om de stad | |
[pagina 303]
| |
bij nacht te verlaten, omdat de inboorlingen uiterst zelden in het donker vochten. De verworven schatten zouden moeilijk mede te voeren zijn, daarom besloot Cortés alleen het aandeel voor Karel V mee te nemen, en liet dit op zeven gewonde paarden laden. Het bericht van het achterlaten der schatten bracht de minder bedachtzamen tot het onberaden besluit van zich het versmade aandeel van anderen toe te eigenen. Zij belaadden zich met een zwaren last van kostbaarheden, tot hun eigen verderf, want belemmerd in hun bewegingen, kwamen zij bij den overval op de kade om. Er waren echter ook overleggende mannen, van het slag van Bernal Díaz, de echte conquistadoren die uittrokken op het avontuur allereerst, en wisten dat hun eigenlijke rijkdom hun rapier was. Zoolang zij dit nog konden voeren, zou er altijd nog wel goud en land te veroveren zijn. Bernal Díaz nam dan ook slechts vier smaragden mee, en bewaarde die op zijn borst, onder zijn buis. Hij gordde zijn kuras wat vaster aan, en wist nu dat als hij er het leven bij redde, hij voldoende had om op verhaal te komen en een nieuwe uitrusting te koopen. Cortés stelde voor den aftocht zijn slagorde op:Ga naar voetnoot10)) Voorop zouden, onder dekking, de dragers gaan van de balken en dwarsliggers die als noodbruggen moesten dienen over de weer doorgebroken dammen. Vierhonderd Tlaxcalteken en honderdvijftig Spanjaarden zouden den overtocht vrijwaren, en daarna den noodbrug naar de voorhoede brengen. Enkele der manhaftigste officieren, als Diego de Ordaz, Francisco de Lugo, Acebedo, die ondanks zijn zwierige dracht een kranig krijgsman was, en de beroemde Andrés de Tapia zouden met honderd jonge, forsche mannen den weg banen en als stormram dienst doen. Midden in den troep gingen Cortés met beproefde strijders rondom de gevangenen: een zoon en twee dochters van Monteczuma,Ga naar voetnoot11)) den vorst Cacama en nog enkele voorname lieden. In de achterhoede gingen Juan Velázquez en Pedro de Albarado, met een groot deel der bereden troepen. De artillerie volgde achter de | |
[pagina 304]
| |
voorhoede, en stond onder beschutting van tweehonderd vijftig Tlaxcalteken en vijftig Spanjaarden. Het zal een ieder die de beraming van den nachtelijken aftocht leest, bevreemden dat Cortés het voornemen had in het duister de smalle kaden langs te trekken, wat de hachelijke poging van de stad uit te komen te moeilijker maakte, daar het overzicht in het donker lastiger werd. Cortés kon bezwaarlijk hopen dat de voorbereiding en het begin van uitvoering van den tocht ongemerkt zouden voorbijgaan. Hij wist echter dat de Azteken een tegenzin hadden om des nachts te vechten, maar toch, hij had reeds verscheidene malen ondervonden dat zij, in weerwil van dezen afkeer van magisch-religieuzen aard, wel tot den strijd bij nacht overgingen. Zou dus overdag een tocht langs de bezette kaden en over de grachten reeds een gevaarlijke onderneming zijn, hoeveel meer des nachts, als de slagorde verbroken kon worden, en de Azteken door de duisternis beschut, binnen de gelederen konden dringen.... De aftocht heeft aan de helft der Spanjaarden het leven gekost, en onwillekeurig gaat men het plan naar de uitkomsten beoordeelen. Het is niet uitgesloten dat Cortés, die dezen uittocht als een vlucht en een smaad heeft gevoeld, tot de nachtelijke uitvoering daarvan is overgegaan onder invloed van voorspellingen, die thans indruk op hem konden maken, nu het hem droef te moede was. Een bezorgd en terneergeslagen man is meer ontvankelijk voor een profetie, die als een openbaring wordt ingekleed, en zoo schijnt op Cortés de voorspelling van één zijner soldaten een diepen indruk gemaakt te hebben. Een soldaat, Botello geheeten, die in Italië gediend en in Rome had vertoefd, ging er bij het leger voor door dat hij ‘in de sterren kon lezen’, tooveren kon en dat een bovennatuurlijk wezen hem allerlei dingen openbaarde.Ga naar voetnoot12)) Deze Botello had verkondigd dat zoo men dien komenden nacht Mexico niet verliet, geen man er het leven zou afbrengen. Reeds eerder had hij gezegd dat Cortés vele moeilijkheden te verduren zou krijgen, dat hij zijn wijdschen | |
[pagina 305]
| |
naam en zijn macht zou verliezen, doch later zijn hoogen staat weer zou innemen.... Men zou de richting ingaan van de stad Tlacopan, of zooals Cortés en andere oude auteurs schrijven Tacuba,Ga naar voetnoot13)) en gereed om zich tot het uiterste te verdedigen, stelden de troepen zich op. De stad was rustig, en behalve de wachtposten die hier en daar waren uitgezet, scheen de geheele bevolking te slapen. Doch hoog op de tempelterrassen waakten de priesters, wien de nachtelijke offers waren opgedragen, en zij die nog met ontzetting vervuld waren over de verbroken altaren en de stukgeslagen godenbeelden die eertijds van zooveel geronnen menschenbloed waren doorkneed, zagen met grimmigen haat over de in duisternis verzonken stad naar de Spaansche kwartieren. Het regende. De sterren waren achter de wolken verscholen, en gestaag viel de regen neer. De bedrijvigheid in het Spaansch kamp was van buitenaf niet te bemerken. Het staal der getrokken zwaarden, die dreigend in de knoestige vuisten waren vastgeklemd, schitterde nu niet in het schijnsel der sterren, zooals in andere nachten, als de schildwachten hun eentonigen roep van post tot post lieten hooren. Het eenige dat de wakende priesters en de wachtposten bij de opgebroken bruggen opmerkzaam maakte, was het dof geruisch van het geschut dat werd opgeladen, en het ongeduldige trappelen der paarden. Roerloos zaten de priesters op de terrassen, en hun roodbruine koppen met harde trekken, die even onbeweeglijk waren als het grijnzende gelaat van hun idolen, waren grimmig gekeerd naar het Spaansche kwartier, luisterend naar ieder verdacht geluid. Hernán Cortés trad naar voren, en in de stilte van den nacht, sprak hij zijn mannen toe. Hij sprak rustig en vastbesloten, zijn kalme, manlijke stem, zijn stoere, kordate houding gaf den mannen hun zelfvertrouwen terug. Deze man had hen door zooveel moeilijkheden heengebracht, hij zou hen ook nu kunnen leiden. Als zij slechts tezamen bleven en zijn bevelen volgden, zouden zij lijf en goed wel kunnen bergen.Ga naar voetnoot14) De tocht begon. Behoedzaam ging men de voorhoven | |
[pagina 306]
| |
over, eenigszins gerustgesteld door den nieuwen weg die gekozen was: naar Tlacopan, dan zou men slechts enkele grachten behoeven over te gaan. In goede volgorde, kalm maar vastberaden trok men de eerste kade over, tot plotseling in den donkeren nacht schelle kreten werden gehoord. Van gracht tot gracht, van huis tot huis werd de kreet herhaald, en duizenden liepen tezamen. Op gaanderijen, daken, terrassen, op het water, op de straten joegen duizenden handen hun steenen en werpschichten neer, doch de Spanjaarden hieven hun schilden omhoog, drongen vaster opéén, en trokken voort, tot de eerste gracht. De noodbrug werd gelegd, en in goede orde ging de voorhoede erover, doch toen werd de opdringende menigte der Azteken te sterk en verbrak de gelederen. Het werd op en voor den brug een verwoed gevecht, van weerszijden werd vanuit kano's op de Spanjaarden en Tlaxcalteken geschoten. De regen viel nu bij stroomen neer, de duisternis en de gladheid van de kade maakte het nog moeilijker den eendrachtigen weerstand te behouden. Op de brug werden enkele paarden schichtig en stortten in het water, en de wanorde die daardoor ontstond, gaf den Azteken gelegenheid zich tusschen de gelederen te schuiven en den noodbrug te bezetten. De soldaten drongen nu onstuimig vooruit, naar bevel of rede luisterde niemand meer, een ieder vocht om eigen lijfsbehoud. De achtersten drongen de voorsten vooruit, het geschut, vele paarden en mannen, die over de eerste gracht heenkwamen, werden in het water gedrongen bij de tweede gracht, en over den tragischen dam der lijken, stormden de mannen voort. Doodskreten stegen allerwege op, naakte armen grepen de voortstormende soldaten vast en sleurden hen het water in, tientallen inboorlingen stortten zich op één enkelen Spanjaard, die in de donkerte het gevoel had tegen een veelarmig monster te vechten. Zij vochten tot het laatst, de arme, dappere kerels, en velen vonden in het water den dood. Niemand kon helpen en toch riep ieder die gewond neerviel of in de gracht werd gedrongen om hulp. Bernal Díaz beschrijft het vreeselijk tafereel van dien Rampzaligen Nacht aldus: ‘Hoe zeer wij ook vochten, wij konden den brug niet behouden. Al spoedig hoopten zich in het water paarden en mannen op.... en | |
[pagina 307]
| |
bagage en geschut. Velen verdronken daar en anderen werden gedood of in de kano's weggevoerd. Het was aangrijpend om dit alles te zien en te hooren. Men hoorde schreeuwen, geweeklaag, en smeeken om hulp: “Help mij, want ik verdrink”, en anderen riepen: “Help, help, ik word gedood.” Sommigen riepen luidkeels om hulp aan Onze Lieve Vrouw, of aan Santiago, anderen vroegen om bijstand, om aan wal te kunnen klimmen.’Ga naar voetnoot15)) Zwemmend probeerden deze Spanjaarden zich te redden, en over lijken en bagage en geschut heen klommen zij omhoog naar de bruggebalken, doch aan den oever stonden dichte scharen krijgslieden die hen neersloegen of doorboorden.... Die te paard zaten konden op de kaden niet vechten, want de inboorlingen drongen hen het water in, en van alle kanten werden zij met pijlen en lansen bestookt. De inboorlingen hadden lange lansen gemaakt van buitgemaakte zwaarden, en doodden daarmede de paarden. Zoo spoedig iemand slaags raakte met een inboorling, en hem doodde, werd zijn paard middelerwijl onder hem doodgestoken. De Spanjaarden sloten zich af en toe bij elkaar aan, en vormden een hechten wig om door de inboorlingen heen te breken. Zoo sloegen zij zich door tot op het vasteland, waar Cortés reeds was, die aanvankelijk niet had geweten dat de gelederen geheel waren verbroken, en honderden van zijn mannen in doodsnood, verspreid op de kaden vochten. Gómara beschrijft in eenvoudige woorden Cortés' eerste ontsteltenis over de ontstane verwarring; ‘hij vond geen man of ding op de aangewezen plaatsen’.Ga naar voetnoot16)) De overhaast voortrennende soldaten schreeuwden hem toe, dat honderden wapenbroeders tusschen de bruggen den dood vonden. Hernán Cortés gaf ijlings de noodige bevelen om op het vasteland de slagorde te herstellen, naarmate de soldaten de overzijde bereikten, en vloog spoorslags naar den laatsten brug: een breeden balk waarover men met de uiterste behoedzaamheid | |
[pagina 308]
| |
over de gracht kon komen. Hier ging Cortés over het water, en hield alleen stand, met schild en zwaard, om de overgang vrij te houden. Hij stelde zich naast den brug op, en redde aldus menigen man het leven, tot hij wijken moest. Dit is wat Cortés tot zulk een bewonderenswaardig groot man maakt: zijn koele bedachtzaamheid in het overleg, naast zijn voor niets terugdeinzende moed. Dezelfde man die over mannen en omstandigheden beschikte als ware het een schaakspel, stelde zich om het leven van zijn soldaten te redden alleen tegenover een ontzaglijke overmacht en hield zich staande. Man na man kreeg gelegenheid over den wankelen balk heen het veege lijf te bergen, terwijl Cortés, het schild aan zijn gewonden arm gebonden, de opstuwende menigte terugdreef. Hij was een ongeëvenaard voerder van het zwaard, omdat het hanteeren van het zwaard deze eigenschappen vraagt, die Cortés in hooge mate bezat: koel overleg, bewegelijkheid van geest, en nooit aarzelenden moed. Den vorigen dag had hij te paard daarvan een prachtig bewijs gegeven: hij had den dam vrijgehouden voor zijn mannen en aan de overzijde alleen stand gehouden, ver genoeg van den dam om zelfs de boogschutters te verhinderen zijn soldaten te treffen. Daarna trok hij zich terug, doch vond toen geen gelegenheid zelf nog den dam te passeeren, en sprong in volle wapenrusting naar de overzijde, een kranig staaltje van rijkunst en van koelheid van geest.Ga naar voetnoot17)) Tenslotte moest Cortés wijken voor de overmacht der woedende menigte. Van de achterhoede, die bijkans geheel den dood had gevonden, gevangen was genomen of zich nog in de stad zonder kans op redding staande hield, naderde thans Pedro de Albarado met enkele mannen. Hernán Cortés, die middelerwijl versterking had gekregen doordat enkelen der zijnen zich bij hem hadden gevoegd, was nu op het vasteland en zag zijn vriend naderbij komen, omstuwd door inboorlingen die op hem aandrongen. Geen Spanjaard of Tlaxcalteek was verder meer te zien, en de tranen schoten Cortés in de oogen van | |
[pagina 309]
| |
deernis om het lot der zijnen.Ga naar voetnoot18)) Pedro de Albarado bleek de eenige te zijn die van tweehonderd man van de achterhoede over het tweede kanaal was gekomen. De legende heeft zich vastgezet dat Albarado, zijn langen lans als polsstok gebruikend, de zeer breede gracht zou zijn overgesprongen. Bernal Díaz ontkent dat dit mogelijk is, omdat de gracht te breed en te diep was,Ga naar voetnoot19)) en zegt dat de waarheid in deze naargeestiger en eenvoudiger is geweest: hij was over de lijken heen naar de overkant gekomen. De Spanjaarden hebben dezen gruwelijken nacht, waarin vier of vijfhonderd der hunnen en eenige duizenden Tlaxcalteken zijn omgekomen, genoemd La Noche Triste: de Rampzalige Nacht. Het geschenk, het grootste deel van de schatten die voor Karel V waren bestemd, alle inlandsche vrouwen op enkelen na, en vrijwel alle gevangenen waren in den vreeselijken nacht verloren. Ontsteld zag Cortés de kleine groep van zijn deerlijk gehavende mannen aan: eenige honderden uitgeputte en gewonde soldaten, die zich met moeite op de been hielden. Vele officieren waren ook gesneuveld, zooals de kapitein Juan Velázquez, die met tweehonderd man gevallen was bij één der vernielde bruggen. Doña Marina was gered geworden, zooals ook eenige dochters van voorname lieden uit Tlaxcallan, die door hun eigen volk behouden waren overgebracht. Vierduizend Tlaxcalteken lieten er het leven bij in dien nacht. Heldhaftige krijgslieden waren het, die in de verschrikking van de duisternis en den dood, een haag hadden gevormd rondom hun landsvrouwen; man na man was gevallen, doch de vrouwen werden gered. Onder degenen die omkwamen, waren ook de meesten der aanzienlijke gijzelaars, onder wie men ook Cacama kan noemen. Hernán Cortés noemt onder degenen die hij medevoerdeGa naar voetnoot20)) Cacama uitdrukkelijk bij name. Zijn dood bij de nachtelijke slachting, is meer waarschijnlijk, dan de gruwelgeschiedenis, die de halfbloed Ixtlilxochitl vertelt: Cacama zou zich geboeid | |
[pagina 310]
| |
tegen de Spanjaarden hebben verzet, vóór den aftocht. De Spanjaarden zouden hem hebben willen terechtstellen, uit vrees dat de kranige jonge vorst ontsnappen zou, doch geboeid weerde Cacama zich langen tijd en viel eerst na meer dan veertig verwondingen te hebben gekregen.Ga naar voetnoot21)) De schamele troep der van uitputting wankelende mannen, trok zich terug in een tempel, op een hoogte gelegen. Voedsel vonden zij er niet, doch wel hadden zij hier gelegenheid hun wonden te verzorgen, die bij een groot deel van hen reeds ontstoken waren. Hier begon men zich ook duidelijker rekenschap te geven van wie men miste, en de namen van geliefde wapenbroeders werden ontroerd opgesomd. Daar waren de mannen allereerst die ieders aandacht trokken door hun treffende eigenschappen; hen miste de menigte het eerst: de zwierige jonker Salcedo en de befaamde ruiter Lares.... Zoo wees men één voor één de open plaatsen aan. Van het leger van Narváez, dat grootendeels tot Cortés was overgegaan, waren de meesten gesneuveld, tijdens het beleg in Mexico, en vooral bij den aftocht, omdat zij in hun onnoozelheid zich met een last van goud en kostbaarheden hadden bezwaard. Cortés zat bedroefd ter neer, de handen voor het gelaat, vertwijfeld om den dood der zijnen. Doch wat zou er in hem zijn omgegaan, als hij had geweten dat tientallen waren opgesloten om geofferd te worden, en honderd Spanjaarden nog stand hielden in een tempel waarin zij zich hadden verschanst? De berichten over de Spanjaarden die in de stad waren achtergebleven, loopen zeer uiteen. Het meest waarschijnlijke is dat een groote groep van Spanjaarden voor één der grachten heeft halt gehouden, en inziende dat het onmogelijk was daarover heen te komen, carré heeft gevormd en zich door de inboorlingen heeft heengeslagen in de richting van den hoofdtempel. Zij zullen het einde hebben bemerkt van de mannen van Juan Velázquez die met hun ridderlijken aanvoerder op de kaden den dood hebben gevonden. Met goed vertrouwen op hun wapenen en het krijgsbeleid van Cortés, hebben zij | |
[pagina 311]
| |
Afb. 11. Tlaxcaltekische teekening van den Rampzaligen Nacht.
| |
[pagina 312]
| |
gemeend, na eenige dagen van krachtig verzet, wel voorwaarden te kunnen stellen en vrijen aftocht te krijgen, vooral daar Cortés hen niet zou verlaten.... Cortés wist echter niet beter dan dat allen gesneuveld waren, en dat wellicht een enkele gevangen was. Albarado, ‘de laatste van degenen die met hem waren’ had alleen aan zijn weergalooze kracht en behendigheid zijn behoud te danken, de anderen waren op de kadehoofden gevallen.... Zoo dacht Cortés, en terwijl Cortés diepbedroefd het overschot van zijn leger om zich heen verzamelde, beklommen een honderdtal bloedende Spanjaarden de trap van de pyramide, die kort tevoren reeds getuige was geweest van een epischen strijd. Op het hoogste terras trokken zij zich terug, en hier hielden zij zich schouder aan schouder drie dagen staande, zonder voedsel, zonder water, tot de vermoeide handen het zwaard niet meer konden opheffen. Van het verheven tempelterras af zagen zij neer op de eertijds schoone en welvarende stad, waarvan thans gansche straten waren afgebrand. Weleer blinkend witte paleizen, met terrassen en gaanderijen vol bloemen, waren nu grauwe hoopen asch en puin; tempels, lusthoven en sierlijke verblijven waren gehavend of verwoest. Van boven neerziende, bemerkte de Spanjaarden hoe hun gesneuvelde wapenbroeders werden opgenomen, van wapenen en kleederen beroofd en daarna weggevoerd. Waarheen....? Later, na de verovering van Mexico, is men te weten gekomen dat de gesneuvelde Spanjaarden in ravijnen waren gestort, doch de honderd uitgeputte mannen op het tempelterras wisten niet dat de aasgieren en andere roofvogels die in zwermen over het meer kwamen en neerstreken, slechts de lijken der Tlaxcalteken schonden. Na een dag van onstuimige aanvallen op de pyramide, luwde de gevechtswoede der Azteken, en de Spanjaarden zagen tot hun groote verwondering en blijdschap dat zij de wapenen tegen elkander keerden. In de stad kwam het tot een moorddadig gevecht van de Azteken onderling over de koningskeuze. De partij die de meening en staatkunde van den gestorven Monteczuma was toegedaan, probeerde zich met wapengeweld staande te houden en de keuze van Monteczuma's broeder Cuitlahuatl te verhinderen. Doch deze krijgshaftige vorst | |
[pagina 313]
| |
wist zich te handhaven. Zijn overwicht was door zijn overwinning op de Spanjaarden zeer groot geworden. Het volk, de priesters en de adel wenschten als koning een krijgsman, die de nationale onafhankelijkheid zou kunnen handhaven. Na de slachting onder Monteczuma's aanhangers, keerde men zich weer tegen de Spanjaarden op de pyramide. Zij werden met een krijgslist gevangen genomen, en eindigden met nog verscheidene andere Spanjaarden, die in den Rampzaligen Nacht waren gevangen, hun leven onder het offermes. Sommigen als zoenoffers, die de gestorven prinsen en magnaten volgden, anderen als offeranden na de kroning van Cuitlahuatl tot opperheerscher van het geheele Aztekisch gebied....Ga naar voetnoot22) Hoe manhaftig de Spanjaarden ook waren, de schamele troep van degenen die met lijfsbehoud de laatste gracht waren overgekomen en den voet op het vasteland had gezet, joeg ijlings voort als een kudde bij een prairiebrand. Cortés, die tot het laatst had gewacht, haalde den verwarden troep in op het marktplein van Tlacopan, waar de mannen verbijsterd rondliepen.Ga naar voetnoot23) In deze stad dreigde echter gevaar, Cortés voerde daarom zijn mannen naar de tempelhoogte in het vrije veld. Ook deze was echter met vijanden bezet, en zoo ontdaan en afgetobd waren de Spanjaarden, dat zij de bestorming niet waagden. Cortés drong op hen aan, waardoor het oude vuur weer begon te gloeien...., de hoogte werd zonder moeite genomen. Hier zaten dan de Spanjaarden, betten hun wonden en telden hun dooden, zooals wij reeds zeiden, terwijl Cortés droef te moede ter zijde zat. De opgaven der gevallenen en vermisten loopen zooals steeds, uiteen. Bernal Díaz geeft de meest aannemelijke getallen: ‘Met dertienhonderd man te voet, zevenennegentig ruiters, tachtig voetboogschutters en haakbusseniers, trokken wij op Sint Jan, Juni 1520, Mexico binnen na de expeditie tegen Narvéz; wij waren nog | |
[pagina 314]
| |
slechts met vierhonderd veertig man, twintig paarden, en zeven haakbussen.... zonder kruid, na onze vlucht.’ In vijf dagen tijds waren achthonderdzestig man gevallen, d.i. in de dagen vóór den aftocht en tijdens de nachtelijke vlucht. De opgaven van Cortés zijn opzettelijk geringer; Cortés heeft de slachting voor Karel V willen verhelen: hij noemt honderdvijftig Spanjaarden, een zoon en twee dochters van Monteczuma en de andere aanzienlijke gevangenen. Gómara geeft het getal van vierhonderd vijftig gesneuvelde Spanjaarden, en herstelt de vergissing van Díaz, die den aftocht in Juli 1521 stelt, hetgeen 1520 moet zijn.Ga naar voetnoot24) Van de Tlaxcalteken waren er eenige duizenden gevallen. Rondom de tempelhoogte waarop de Spanjaarden gelegerd waren, begonnen de inboorlingen samen te trekken, zoodat zij geen proviand konden gaan zoeken. In den tempel was een groote voorraad hout, zoodat zij tenminste hun verkleumde en van wonden en builen pijnlijk-stijve leden konden verwarmen.Ga naar voetnoot25) Te middernacht trokken zij weer voort, onder de leiding van een Tlaxcalteek, die den weg naar Tlaxcallan kende, en beloofde de Spanjaarden langs afgelegen wegen daarheen te brengen. Cortés nam de gewonden en de luttele bagage middenin, de enkele paarden die nog flink waren kwamen in de voorhoede en de achterhoede. Eenige bereden verkenners gingen aan den troep vooraf. Doch zoo behoedzaam en stil konden zij niet voorttrekken, dat de verspreide inlandsche wachtposten hen niet bemerkten. Op hun alarmkreten drongen vliegende troepen op hen in, en moeizaam sloegen de afgetobde krijgers zich een doorweg tot zij zich opnieuw op een tempelhoogte konden verschansen. Den volgenden nacht trokken de Spanjaarden weer voort, over heuvelachtig terrein,Ga naar voetnoot26) hetgeen het uiterst moeilijk maakte den weg vrij te houden. Cortés zelf scheen onuitputtelijk te zijn; in weerwil van zijn zwaargewonde hand en dubbel-gekwetste knie, bleef hij stoer te paard en maakte met eenige andere ruiters af en toe charge's om de inlanders terug te houden. De krachten begonnen inmiddels te begeven: zonder voeding of water, | |
[pagina 315]
| |
met stramme, verwonde en afgetobde leden moesten zij zich onder de gestage aanvallen der inboorlingen door onherbergzaam land voortsleepen. In een klein oord verkregen zij een weinigje mais, en opnieuw trokken zij voort, nu dolend echter, want de Tlaxcalteek die als gids diende, herkende in den nacht het terrein niet. De inboorlingen drongen onophoudelijk op hen in, en bij één der verwoede schermutselingen werd Cortés zwaar aan het hoofd gewond.Ga naar voetnoot27) Doch deze sterke man hield zich met zijn ijzeren wil in den zadel, wonden en ontberingen ten spijt. Zoo groot was de honger geworden, dat de Spanjaarden als wolven op een gestorven paard aanvielen en er ‘haar noch bot’, pelo ni hueso van overlieten.... De gewonden konden zich tenslotte niet meer voortbewegen, de weg scheen eindeloos, de troepen van inboorlingen ontelbaar, en de honger werd ondragelijk. Zij die niet verder meer konden, werden op de paarden geheschen, anderen grepen met krampachtige hand de staarten der paarden of de stijgbeugels vast, en sukkelden met verwezen blikken voort. De robuusteren steunden of droegen hun bezwijkende wapenbroeders, en zoo gingen zij langzaam verder: den amechtigen kameraad onder den éénen arm, en met den anderen hieuw men in op de opdringende vijanden, die als horzels om hen heen vlogen.Ga naar voetnoot28) Menigeen ging al strompelend voort, en moest zich bij de gevechten op een stok steunend, staande houden, maar toch werd het prachtige Spaansche vuur niet gedoofd. Cortés is in deze ontzagwekkend groot: zelfs nu, gewond en vermoeid, aan het hoofd van een troep van grootendeels deerniswekkende invaliden, maakt hij nieuwe plannen voor de verovering van Mexico, en straks, nauwelijks hersteld zal hij die ten uitvoer brengen.... De pas gekozen koning der Azteken, Cuitlahuatl, wist dat de bevelhebber der Spanjaarden met een deel van zijn leger ontkomen was, en geregeld binnenkomende berichten meldden hem dat Cortés en de zijnen, in deerlijk gehavenden toestand, hongerig, vermoeid en | |
[pagina 316]
| |
nauwelijks meer weerbaar, de wijk probeerden te nemen in het gebied van Tlaxcallan. Hij pleegde overleg met zijn keurvorsten en voornaamste leenmannen; de vorst van Acolhuacan had de troepenmacht die door den op droeve wijze verscheiden Cacama was bijeengebracht, nog bijeen en stelde voor, deze tegen de Spanjaarden in het veld te brengen. Het zou een zegetocht worden, en Cuitlahuatl die als alle pas verkozen koningen der Mexicanen een massaal menschenoffer zou moeten brengen, verheugde zich reeds op een grootsch zoen- en vreugdeoffer ter eere van zijn kroning: Cortés zelf uitgestrekt op den offersteen en zijn hart aan den krijgsgod geboden.... De honderd Spanjaarden op de pyramide gevangen genomen waren niet voldoende: iedere vreemdeling die nog ademde zou gedood moeten worden! De hoogsten der edellieden van het geheele Anahuak gebied sloten zich bij de krijgsmacht aan. Eerder dan een veldtocht zou het een triomftocht worden! De kostbaarste wapenrustingen werden omgord, gouden borstkurassen, arm- en beenplaten van kostbaar metaal, smaragden en ander sierlijk gesteente schitterde in het heldere licht van de Mexicaansche hoogvlakte; prachtige vederbossen met goud en kleinoodiën bezet, wuifden op de hoofden, en helder wit waren de tunieken der jongere soldaten. De oude trots van den krijgsman was weer ontwaakt, de Azteken waren weer heer in eigen gebied... De veldheer, één der hoogste leenmannen, trok in het prachtigste ornaat, met een gouden schild en het verheven symbool der oppermacht van den koning van Mexico ten strijde. Ieder regiment, van zes tot acht duizend man sterk, had zijn eigen ‘vaandels’ en eereteekenen, zooals ook weer ieder der onderafdeelingen zijn banieren had. Zingend en dansend trok het groote leger ten strijde, dat zoo het een deel van Cortés' krijgsbeleid had gehad, de Spanjaarden tot den laatsten man zou hebben gevangen genomen. De Spanjaarden gingen voort, armzalige troep van tot bezwijkens toe afgetobde lieden, tot één der verkenners met lossen teugel zoo snel mogelijk terugreed: nieuwe vijanden in het gezicht. Een huivering van ontzetting voer hen door de leden, doch vast saamgedrongen ging men voorwaarts, door de tegenstanders heen, die ijlings weken | |
[pagina 317]
| |
onder dreigende uitroepen. Men joeg hen voor zich uit, een heuvel op, en beklom dien zelf met tragen tred. Boven op den heuvel gekomen, konden de Spanjaarden het voor hen liggende landschap overzien, en het aanschouwde tafereel deed de verweerde en gebronsde gezichten der onvervaarde kerels verbleeken: duizenden inboorlingen stonden
Afb. 12. Krijgslieden in volledigen wapendos. (Mex. handschrift).
daar in slagorde geschaard, schitterend in hun kleurige drachten en krijgshaftigen tooi. Stormtroepen gingen in allerijl naar de zijkanten, en probeerden als in groote vangarmen het troepje Spanjaarden in te sluiten. Of hier eenige uitkomst mogelijk zou zijn, betwijfelden de stoutmoedigsten onder hen, het zou worden pelear hasta morir: strijden tot men dood neerzonk, zooals de onverschrokken Bernal Díaz zegt. De Spanjaarden zetten zich even neer om te rusten, banden | |
[pagina 318]
| |
en riemen werden vaster aangehaald, een innig gebed werd zelfs door den ruwsten houwdegen uitgesproken. Toen stond men op, Cortés stelde de gelederen op: een hechte wig, die vast in de vijandelijke legermacht zou doordringen. De flinkste soldaten vormden den buitenhaag, de ruiters gingen ter zijde. Onder den krijgsroep van eeuwen lang Santiago y cierra España ging men op den vijand in, gedekt en voorafgegaan door de ruiters, die de gelederen moesten verbreken. Vier uren lang vochten de Spanjaarden om door het ontzaglijk talrijke leger heen te komen, de kleine Spaansche troep geleek een sloep temidden van een vloot. Iedere slag, dien een Spanjaard toebracht was doodelijk, de Mexicanen daarentegen probeerden hen te ontwapenen en gevangen te nemen, eerder dan te dooden. Zoo was krijgsgebruik en zoo was de strikte order. Hernán Cortés had den Spanjaarden den raad en het bevel gegeven aan te houden op de bevelhebbers, en op deze wijze de slagorde spoediger te verbreken.Ga naar voetnoot29) De aanvoerders waren aan hun kostbare uitrusting, deviezen en vederpluimen licht te herkennen, en op hen joegen de ruiters in. Doch de kansen bleven hachelijk, en van de Spanjaarden waren reeds velen doodelijk getroffen neergevallen. Cortés verhief zich in de stijgbeugels en zag om zich heen: het leger der Mexicanen was als een zee, die over hen heen zou golven.... Een eindweegs verder, van het gewoel van den strijd verwijderd, zag hij den Mexicaanschen opperbevelhebber met zijn gouden schild en het keizerlijk embleem: een massief gouden net, dat hoog van een lans afhing, en afgezet was door een strook van vederwerk. Geheimzinnige teekeningen waren er op aangebracht en het geheel was het gewijde teeken der oppermacht.Ga naar voetnoot30) Cortés wist dat het embleem vaak vereenzelvigd werd met de werkelijke macht. Hij verzamelde zijn krachtigste ruiters om zich heen: Sandoval, Cristobal de Olid, Pedro de Albarado en Alonso de Avila, wees met den lans in de richting van den opper- | |
[pagina 319]
| |
bevelhebber, en verklaarde in weinige woorden zijn bedoeling. Als een stormvlaag stoven de Spaansche ridders zij aan zij op de vijandelijke menigte in, de speren opgeheven om niet in de massa vast te geraken, en zij sloegen zich door de gelederen heen. Cortés vooraan, de leidsels in de tanden, het schild aan den gewonden arm gebonden, de speer in de vuist.... Men bedenke dat zijn hoofd zoo zeer verwond was, dat hij enkele dagen later daaraan scheen te bezwijken. Het is kwaad vechten met een man, die alleen door den dood van zijn tegenstander eigen leven kan redden! Door de dichte menigte heen drongen de Spaansche ridders tot aan den Mexicaanschen legeraanvoerder, Cortés joeg zijn paard op tot de laatste krachtsinspanning, velde de lans en hield recht op den man aan, en wierp hem om. Een zwaardslag van Juan de Salamanca deed den man onmiddellijk daarop levenloos neerzinken. Salamanca gaf den standaard aan Cortés over. Onmiddellijk bij het vallen van hun opperbevelhebber en het veroveren van het zinnebeeld der macht, ontstond er wanorde in de Mexicaansche gelederen; de Spanjaarden vergaten wonden en vermoeienis, en drongen vermetel op hen in. De kwade kansen keerden, en de Spanjaarden bleven meester van het slagveld.Ga naar voetnoot31) Dit is de slag van Otumpan, (de oude auteurs schrijven Obtumba of Otumba), die men onder de grootste wapenfeiten der Spanjaarden van de zestiende eeuw mag noemen, en waarvan Cortés in zijn stroeve, bondige taal alleen zegt: ‘Wij streden een groot deel van den dag, tot een blijkbaar aanzienlijk man sneuvelde, en hiermede eindigde de strijd.’ De Spanjaarden hadden nu den doortocht naar het gebied van Tlaxcallan bevochten, en bovendien vonden zij op het slagveld een rijken buit: de Mexicanen waren in hun kostbaarste uitrusting geweest, en de vergaarde buit: gouden sieraden, edelgesteente, armen beenringen, vederwerk en allerlei kunstig vervaardigde kleinoodiën waren een ruime vergoeding van alle doorstane ellende, en zelfs van het verloren bezit in de nachtelijke uittocht. ‘Opgewekt en etende’ alegres y comiendo trokken wij voort, zegt de goedhartige, robuuste | |
[pagina 320]
| |
Bernal Díaz, en dat geeft een beeld van de echte conquistadoren: zoo spoedig de fortuin weer gunstig was, vergaten zij alle leed en gevaren, en spanden hun spieren weer blijmoedig, gereed voor nieuwe avonturen. De slag bij Otumpan is den menschen in Centraal Amerika lang in het geheugen gebleven: Mexicanen en Tlaxcalteken hebben er afbeeldingen van gemaakt, goed van teekening en kleur.Ga naar voetnoot32) Zooals een ander groot veldheer eenige eeuwen later zijn leger bezielde door het te wijzen op de ontzagwekkende bouwwerken uit een schemerig verleden, die getuigen zouden zijn van hun daden, zoo had ook Cortés kunnen wijzen naar een zware, massieve pyramide, die denken deed aan een ras van reuzen, dat eens in deze streken had vertoefd, en door hun machtige bouwwerken de heugenis aan hun doorlucht verleden levendig hield. Er stond bij de vlakte van Otumpan een tempel op een pyramide, indrukwekkend om zijn grootsche afmetingen. De Spanjaarden zijn echter doorgaans nuchtere lieden: ‘er stond daar een forsche tempel en burcht’ is alles wat Bernal Díaz zegt....Ga naar voetnoot33) De tocht werd nu zonder ernstige stoornissen voortgezet naar Tlaxcallan. Eenige bezorgdheid had Cortes wel omtrent de wijze van ontvangst die hem daar wachtte: eertijds was hij daar binnengetrokken als zegevierend bevelhebber, met een nimbus van onoverwinnelijkheid. Latere wapenfeiten hadden het verbond met Tlaxcallan hechter gemaakt, omdat naarmate Cortés in aanzien en macht steeg, de bewindvoerders van Tlaxcallen zich nauwer bij hem aansloteb. Hij was de dam tegen den erfvijand van Mexico, wellicht zouden zij zelfs met hem tot uitbreiding van hun gebied kunnen komen. Doch thans keerde Cortés als een vluchteling uit het rijk der Azteken terug, zijn legertje bestond uit gewonde en uitgeputte soldaten, en eenige duizenden Tlaxcalteken hadden in de vele gevechten het leven gelaten. Bij het overschrijden van de grenzen, sprak Cortés zijn soldaten aldus toe: ‘Past op dat Ge in Tlaxcallan niemand grieft, eerbiedigt hun bezittingen en weest ingetogen.’ Deze woorden | |
[pagina 321]
| |
golden voornamelijk de paar honderd man van het leger van Narváez die er het leven hadden afgebracht. Deze waren niet aan krijgstucht gewend, en waren meer planters en goudzoekers dan veroveraars. Zooals bij Cortés' intocht in Tlaxcallan is beschreven, was dit land een ‘Statenbond’ met als hoofdstad de gelijknamige, oorspronkelijke burcht op een heuvelachtig terrein bij een rivier (de Zahuapan). Vier hoofden waren de besturende lieden, van wie de oude, blinde Xicotencatl, diens krijgszuchtige zoon, door de Spanjaarden doorgaans de jonge Xicotencatl genoemd, en Maxixca of Maxixcatzín voornamelijk op den voorgrond treden in de oude Spaansche kronieken. Toen het in Tlaxcallan bekend werd dat Hernán Cortés met zijn legertje de grenzen was overgekomen, reisden de voornaamsten van de stad hem tegemoet, onder wie de oude Xicotencatl en Maxixcatzín (Masse Escaci bij Bernal Díaz). De Spanjaarden waren in een dorp gelegerd, en kregen tegen betaling voedsel en andere benoodigdheden. De delegatie van Tlaxcallan vond hen in droeven staat, zelfs Cortés kon zich moeilijk meer op den been houden: zijn linkerhand was erg ontstoken, en zijn hoofdwonde was heel ernstig. Zeer ontroerd groetten de bondgenooten elkaar. De mare van de zware verliezen aan lijf en goed geleden, was Tlaxcallan reeds doorgegaan; men wist dat verscheidene duizenden Tlaxcalteken in den strijd gevallen waren, en ontdaan viel de oude Maxixcatzín den Spaanschen aanvoerder om den hals. Zijn dochter, na den doop doña Elvira genoemd, was in Mexico omgekomen, tegelijk met haar man, den volmaakten ridder don Juan Velázquez de León. De ontmoeting was ontroerend: ‘toen zij aankwamen in het dorp waar wij vertoefden, begroetten zij met een omhelzing Cortés en al onze hoofdlieden en soldaten. Zij zeiden aldus tot Cortés: o Malintzín, Malintzín, hoe zeer bedroeft ons uw leed en dat van al uw broeders en hoeveel leed hebben wij om de velen der onzen die met de uwen gevallen zijn. Wij hadden het U toch zoo vaak gezegd, dat Gij die lieden uit Mexico niet zoudt vertrouwen, want op een kwaden dag zouden zij U onverhoeds overvallen.... Gij wildet mij echter niet gelooven. Nu is het dan toch | |
[pagina 322]
| |
geschied, en voorloopig kunnen wij niet anders doen dan U genezen en voeden; ziet, Gij zijt hier in Uw eigen huis, rust hier, daarna zullen wij naar onze stad gaan en U daar herbergen. Meen nu niet, Malintzín, dat het een geringe daad is, er het leven afgebracht te hebben en te vluchten uit die sterke stad met de vele bruggen. Ik zeg U dat, zoo wij U te voren voor zeer dappere mannen hielden, wij U nu voor nog heldhaftiger houden. Zeker, ik weet heel wel dat vele vrouwen en mannen uit ons land hun zonen, broers, en mannen beweenen.... Bedroeft U daarom echter niet. Waarlijk, veel zijt Gij aan Uw Goden verplicht, die U veilig hierheen hebben gebracht; vooral dat Gij ontkomen zijt aan de groote menigte van vijanden die U in de vlakte van Otumpan opwachtten. Vier dagen geleden kwam het mij ter ooren dat zij daar gelegerd waren om U te dooden. Ik wilde met dertig duizend krijgslieden van mijn volk U tegemoet trekken, doch kon niet, omdat ik hen zoo spoedig niet kon tezamen brengen. Daar was ik nu mede bezig....’Ga naar voetnoot34) De oude man was zeer ontdaan om het verlies van zijn dochter, de anderen omhelsden hun kinderen, die met zooveel opoffering waren gered: de beide dochters van Xicotencatl, gehuwd met de gebroeders Pedro en Jorge de Albarado, en nog drie vrouwen van Spaansche ridders, dochters van aanzienlijke lieden van Tlaxcallan. De Spanjaarden boden met hun gewone hoofsche bereidwilligheid... en zakelijk overleg, een deel van den buit van Otumpan aan: de kostbare uitrustingen en prachtig versierde emblemen. Zij bestendigden daarmede de reeds beproefde en opnieuw aangeboden vriendschap. De eerste zorg der Tlaxcalteken was de Spanjaarden goed te herbergen en hun wonden te verbinden. Sommige soldaten konden niet meer gered worden, hun wonden waren te lang verwaarloosd; eenige dagen later bezweken zij aan hun verwondingen en de vermoeienis die zij met zooveel taaie volharding hadden doorstaan. Cortés zelf bracht er ternauwernood het leven af. Een inlandsch medicijnman redde hem. Door één dier schedeloperatie's waarin de primitieven zoo vaardig blijken te zijn geweest, wist deze een- | |
[pagina 323]
| |
voudige medicijnman de breede en ontstoken hoofdwonde, met naar binnen gebogen beensplinter, doeltreffend te behandelen. De linkerhand bleef echter verminkt. Verscheidenen der Spanjaarden hielden een verminkten arm of kreupel been.Ga naar voetnoot35) Zoo spoedig Cortés weer hersteld was, won hij inlichtingen in over de nederzetting van Vera-Cruz, en zijn bezittingen aan goud en kostbaarheden die hij in Tlaxcallan had achtergelaten. De mededeelingen die hij verkreeg, waren bedroevend: Vele Spanjaarden waren op weg naar Cortés overvallen en gedood; het konvooi met de goederen uit Tlaxcallan: vijf ruiters, vijf en veertig man te voet, met al het goud, zilver en kostbaarheden, waarbij zeven duizend pesos aan staven en veertienduizend pesos in goudwerk, waren een prooi van Mexicaansche vijanden geworden. De nederzetting van Vera-Cruz zelf was veilig: de vorst van Cempoallan was een betrouwbaar bondgenoot gebleken. Hernán Cortés verloor er echter den moed niet door. Gedachtig aan zijn manlijk devies: ‘de fortuin helpt de stoutmoedigen’,Ga naar voetnoot36) maakte hij reeds weer groote plannen. De onderneming van Mexico opgeven was hem nooit in den zin gekomen. Zelfs na den Rampzaligen Nacht, toen hij bij het aanbreken van den dag het trieste overschot van zijn leger overzag, was er weer licht en hoop in zijn oogen gekomen bij het zien van den begaafden scheepsbouwer López, die er het leven had afgebracht. Onwillekeurig stelt men zich dezen robuusten, stoeren man voor, zich met een zwaren bijl en zwaard een weg banend door een dichten drom Azteken op een nauwe kade.... Het verbaast ons dan ook niet dat hij onder de geredden behoort; het kan alleen kleinmoedigen verwonderen dat Cortés zelfs na den bloedigen nacht, de hoop niet opgaf en met blijdschap zijn kundigen scheepsbouwer begroette. Een vierhonderd man ongeveer had Cortés om zich heen te Tlaxcallan, doch het was te vreezen dat de mannen van Narváez naar Cuba zouden willen terugkeeren. Dit waren planters, die een rustig verblijf begeerden, en hoogstens bereid waren het zwaard te trekken om eigen | |
[pagina 324]
| |
erf te verdedigen. Zij waren in argeloosheid Narváez gevolgd, in de meening dat de Mexicanen even lauw en weerloos waren als de inboorlingen in Cuba. De schrik van de gruwelijke gevechten zat hun nog in 't lijf. Zij wilden hoe eerder hoe liever naar Cuba terug, en hielden dus bij Cortés aan dat hij naar Vera-Cruz zou terug gaan, en hun vervolgens scheepsgelegenheid zou geven om naar Cuba te vertrekken. Cortés liet tenslotte de brave lieden gaan; zelfs een man als hij kon uit deze lieden geen waarachtige soldaten maken. Vanuit den kern van zijn troep, mannen als de gebroeders Albarado, Olid, Bernal Díaz en tientallen anderen, maakte Cortés echter een nieuwe strijdmacht, die versterkt werd door andere avonturiers, die in kleine groepjes naar Vera-Cruz kwamen. In Cuba liep het gerucht dat Cortés door Pánfilo de Narváez overmeesterd was, en het wijde Mexicaansche gebied voor de Spanjaarden open lag. De commandant van Cortés ontving die avonturiers in Vera-Cruz, sommigen werden bijkans geprest of met list gevangen, doch mannen, paarden en voorraden vonden hun weg naar Hernán Cortés, die een nieuwen veldtocht voorbereidde. In Tlaxcallan had verzet tegen hem en de zijnen gebroeid. De jonge Xicotencatl was steeds een tegenstander van de Spanjaarden gebleven. Hij had als opperlegeraanvoerder der Tlaxcalteken het verzet eertijds tot het einde volgehouden, en verscheidene malen verslagen door Cortés, had hij zich noode in de politiek der verzoening geschikt. Het te nauwe bondgenootschap met de Spanjaarden, verinnigd door huwelijken der officieren met dochters van de staatshoofden, had hij met leedwezen steeds hechter zien worden. De terugkomst van den gehavenden troep uit Mexico had hij met kwalijk verholen vreugde aangezien, en smalend sprak hij over de als verheven wezens vereerde Spanjaarden, die volgens hem niet meer waren dan goed uitgeruste avonturiers, die slechts zoo lang onwederstaanbaar waren, als zij hun superieure wapens hadden. Hun krijgsbeleid had hij reeds lang afgezien; met een flink leger, door de pas gewonnen strategische kennis geleid en met straffe tucht bestuurd, zou hij opnieuw den strijd willen wagen.... Hij was een jong, onstuimig man, ons beschreven als hoog van gestalte, | |
[pagina 325]
| |
breed van schouders, goed gebouwd, met een zwaren, forschen kop;Ga naar voetnoot37) hij was ongeveer vijf en dertig jaar oud, en van een stroeven, vastbesloten aard. Een echte zoon van een strijdhaftig ras. Rondom dezen krijgsman van beproefden naam, had zich een groep van jongeren geschaard, die men in onze gebruikelijke benamingen nationalisten zou kunnen noemen. De onafhankelijkheid van hun vaderland en ras was hun het dierbaarst, en zinnebeeld van ras en vrijheid was hun de godsdienst. Xicotencatl was beducht dat zoo Cortés en zijn mannen voorgoed vasten voet verkregen in hun nabuurschap, de Tlaxcalteken daarbij hun zelfstandigheid en eigen karakter zouden verliezen. Hij verbreidde deze gedachte, steunde ze door krachtige betoogen, en liet niet na met eenige meewarigheid over de vlucht van den opgejaagden Cortés te spreken. De algemeene meening werd hierdoor beïnvloed en dit ontging aan het scherpe oog en oor van Cortés niet. De heimelijk gevoerde besprekingen, die soms de kleur van vijandige beramingen hadden, kregen gelegenheid zich in den raad van de Tlaxcaltekische hoofden te laten hooren. In Mexico-Tenochtitlan had als suzerein den troon beklommen de doortastende, zeer-ver-ziende Cuitlahuatl, die na de aanvaarding van zijn keizerlijk bewind aanstonds begon met de uitvoering van een grootsch plan, dat hij al als eenvoudig vorst van Iztapalapan had gekoesterd. Hij was een waarachtig Azteek van waarlijk vorstelijke allure. Zijn liefde voor prachtige gebouwen en schoone lusthoven wordt door Cortés geprezen.Ga naar voetnoot38) Met tegenzin had hij dezen eertijds uit naam van zijn broeder Monteczuma ontvangen, tot het laatst toe had hij geraden dien troep vreemdelingen te omsingelen en te vernietigen. Zijn bigotte broeder had hem geen gehoor gegeven en hij had dit duur moeten betalen. Thans nu Cuitlahuatl de leiding in handen had, zou hij zijn wil doorzetten. Naar alle vasallen en | |
[pagina 326]
| |
onderhoorigen werden boden gezonden om troepen te verzamelen, het eigen leger werd naar de zoo bloedig verkregen krijgskennis onderricht, en de buitgemaakte wapenen werden benut: lange speeren werden gemaakt van de zwaarden, degens en ponjaards om de aanvallen der paarden te keeren. Doch hierbij bleef de nieuwe opperheer van Mexico niet: hij zond aanzienlijke en schrandere lieden als gezanten naar de vijandige staten om met hen een verbond te sluiten. Zij allen hadden bij geruchte van de Spanjaarden gehoord, en wisten wat hun macht te beteekenen had. De nieuwe vorst van Mexico wekte hen op om eendrachtig samen te werken tegen het gemeenschappelijk gevaar. Een gezantschap met een dergelijke opdracht diende zich ook in Tlaxcallan aan.Ga naar voetnoot39) Het verzoek om een gewapend verbond met den koning van Mexico te sluiten kwam den Tlaxcalteken even vreemd voor, als het den Franschen nu zou voorkomen een offensief en defensief verbond met Duitschland aan te gaan.... Zoo goed echter als er in de Europeesche geschiedenis voorbeelden zijn van monsterverbonden, gesloten om oogenblikkelijk voordeel, zoo zou ook de alliantie tusschen Mexico en Tlaxcallan tot stand zijn gekomen als de jonge Xicotencatl de vier hoofden van staat tot zijn inzicht had kunnen brengen. Hij heeft ontegenzeggelijk blijk gegeven van een scherpen blik en een koel, goed-opmerkend verstand. Hij was echter een beter krijgsman dan diplomaat, en het gelukte hem niet de vier belangrijkste bewindvoerders van Tlaxcallan te overtuigen. Zijn onstuimige aard dreef hem tot heftige, hooghartige woorden. Het kwam tot gewelddadigheden, pittoresk beschreven door Bernal Díaz: ‘de jonge Xicotencatl zeide dat zijn woorden zeer verstandig waren, wat het sluiten van vrede met de Mexicanen betrof, en hij voegde daar nog eenige dingen aan toe, die de andere niet verduren konden. Maxixcatzín.... en de blinde vader van Xicotencatl stonden toen op, grepen hem vast, en met duwen en slagen gooiden zij hem de | |
[pagina 327]
| |
PLAAT XLVII
Titelblad van een werk over geneeskrachtige kruiden, planten en geneesmiddelen uit de overzeesche gewesten (Burgos, 1578). | |
[pagina 328]
| |
gaanderij af; zij scheurden zijn kleeren in flarden en als het niet om zijn vader was, zouden zij hem gedood hebben.’Ga naar voetnoot40) Een verbond van Mexico en Tlaxcallan tegen de Spanjaarden, zou een zeer groote legermacht noodzakelijk hebben gemaakt, als Cortés de verovering had willen doorzetten. Een aandachtige beschouwing en overdenking van de daden en het overleg van Hernán Cortés geeft voor dezen veldheer-staatsman een vrijwel onbeperkte bewondering. Hoe beter men de moeilijkheden leert zien welke om hem heen werden opgestapeld, hoe meer men zijn groote gaven en onverzettelijken moed leert begrijpen en achten. Hij was een waarachtig groot man, die naast de grootste heroën der menschheid kan gesteld worden. Thans, in Tlaxcallan, nauwelijks hersteld van zijn verwondingen, probeerde hij een overzicht te krijgen over den toestand in de naburige staten, om zijn kansen te berekenen in den strijd tegen de Azteken. Hij wist dat in Tlaxcallan velen hem den dood hunner landgenooten verweten; de luister van zijn naam was verminderd en twijfel was er gerezen omtrent zijn geniale kracht. Hetgeen hij thans moest doen, zag Cortés duidelijk voor zich: zijn overwicht herstellen door een schitterend wapenfeit, zijn mannen opnieuw beproeven en de jonge troepen harden. Dan verder, als goed strateeg, bressen slaan in den muur dien de nieuwe vorst van Mexico door zijn vasallen en bondgenooten om zijn eigenlijk gebied had opgetrokken. Zes of zeven weken was Cortés nu in Tlaxcallan geweest, en de rust begon zijn troepen te schaden. De slapperen begonnen te morren en maakten de flinkeren ontevreden. Zij voelden zich in Tlaxcallan niet meer veilig, zij werden soms als vluchtelingen gehoond en zij vreesden dat de Tlaxcalteken gemeene zaak zouden maken met de Mexicanen. Hernán Cortés riep hen tezamen, en zette zijn plannen voor een deel uiteen. Teruggaan naar Vera-Cruz was uitgesloten. Noch hij, noch zij zelf zouden den smaad van een vlucht op zich willen nemen. Een Spanjaard wijkt niet. Daarom had hij besloten met de Tlaxcalteken den gemeenschappelijken vijand aan | |
[pagina t.o. 328]
| |
PLAAT XLVIII
Hernán Cortés. | |
[pagina 329]
| |
te vallen in zijn vasalstaat Tepeacak, allereerst om den dood van eenige tientallen Spanjaarden te wreken benevens het konvooi, maar ook om de trouw van het leger der Tlaxcalteken op den proef te stellen, en insgelijks het belangrijke strategische punt Tepeacak (bij Orizaba) te bezetten en den weg van Vera-Cruz naar Tlaxcallan vrij te houden.Ga naar voetnoot41) Met een leger van vijftigduizend Tlaxcalteken en zijn eigen kleinen troep maakte Cortés een prachtige expeditie tegen dezen vasalstaat van Mexico, een krachtig en welvarend volk, dat door zijn bergvestingen de toegangen naar de hoogvlakte bezet hield. In dezen kleineren veldtocht gaf Cortés wederom herhaaldelijk blijk van zijn superieure gaven als legeraanvoerder, en de Tlaxcalteken, gedeeltelijk onder onmiddellijk Spaansch bevel en op Spaansche wijze opgesteld, bestendigden hun verkregen vermaardheid van trouw en dapperheid. Deze verschillende zijdelingsche expeditie's moet ik hier achterwege laten, omdat, al zijn zij in het grootsche strategische en diplomatieke ontwerp van Cortés van groot belang, zij buiten het bestek van dit boek kunnen blijven zonder het te schaden. Hernán Cortés bereikte zijn doel: zijn soldaten verkregen weer de oude strijdvaardigheid, de jongeren leerden de krijgsmethoden, de oude luister werd vernieuwd en de groote toegangen naar de Mexicaansche hoogvlakte werden veroverd. Op een belangrijk punt maakte Cortés een Spaansche versterking, die hij Segura de la Frontera noemde. Hierdoor behield hij de onbelemmerde beschikking over een vruchtbare streek, en hield verder den grooten weg naar de zee open, welke door twee nauwe bergpassen liep.Ga naar voetnoot42) De stad Segura de la Frontera kreeg een volkomen bestuur naar Spaansch model, en zou geheel worden gereedgemaakt als operatiebasis voor den veroveringstocht naar Mecixo. Hiertoe begon Cortés nu de beslissende toebereidselen te maken. Vanuit Vera-Cruz kwamen versterkingen, soms bij kleine groepjes, doch ook in grootere afmetingen. Dit kwam hoofdzakelijk omdat men in Cuba van meening was, dat de krijgstocht was beëindigd, en het nu slechts | |
[pagina 330]
| |
ging om de inbezitname. Onder het bevel van den kapitein Francisco Hernández kwam een uitmuntend uitgerust legertje van driehonderd man in Tlaxcallan aan, en Cortés had zelf vier schepen naar Haiti gezonden om versterkingen te halen,Ga naar voetnoot43) en tevens om met de ‘frailes Jerónimos’, de broeders van Sint Jeroen, die de opperste juridische macht hadden, nadere besprekingen te houden over zijn rechten. Zooals te voren gezegd is, had Cortés na de stichting van ‘La Rica Villa de la Vera Cruz’ op den tienden Juli 1519 een verslag van zijn tocht en een overzicht van zijn plannen gezonden aan Karel V, en dit verslag met de opdracht van persoonlijke terhandstelling, gegeven aan Alonso Hernández Portocarrero en Francisco de Montejo. Door de troebelen in Spanje en de haast die Karel V had om naar Duitschland te gaan, in verband met de keizerskeuze, bleef de behandeling van Cortés' brief hangende. De inmiddels inkomende verzoeken en klachten van den gouverneur van Cuba, die Cortés beschuldigde van verraad en opstandigheid, hielden de zaken sleepende, te meer daar de president van den Raad der Indiën den gouverneur van Cuba goed gezind was, en tot diens meening overhelde. Het geheele jaar 1520 werd Spanje verontrust door de beroeringen der Comunidades, waarover wij in het eerste hoofdstuk spraken, zoodat alle andere zaken op den achtergrond geraakten. Hernán Cortés had dus tot nu toe nog geen bericht van zijn afgezanten gekregen, en riep de voorloopige bemiddeling van het gerechtshof van Santo Domingo in.Ga naar voetnoot44) In de nieuwe nederzetting van Segura de la Frontera schreef hij bovendien een zeer uitvoerig verslag aan Karel V over den tocht naar Mexico, en alles wat hij sinds zijn vertrek uit Vera-Cruz had ervaren. Deze brief, één der belangrijkste documenten voor de geschiedenis van de verovering,Ga naar voetnoot45) en in dit boek als Carta Segunda vaak geciteerd, | |
[pagina 331]
| |
werd den dertigsten October 1520 geschreven, en ter overhandiging aan Karel V toevertrouwd aan Diego de Ordaz en Alonso de Mendoza, welke laatste den vijfden Maart 1521 scheep ging naar Spanje. Eerst na vele moeilijkheden en langdurige geschillen, werd bij besluit van Karel V van twee en twintig October 1522 het goede recht van Cortés op het militair en burgerlijk opperbevel in Mexico (Nueva España) erkend, en de aanspraken van Velázquez werden als ongegrond afgewezen. In Segura de la Frontera zette Cortés gedurende de laatste maanden van het jaar 1520 zijn voorbereidingen voor de verovering van Mexico voort. Een zeer belangrijk deel van deze toebereidselen was het maken van een dertiental brikken, die onmisbaar zouden zijn bij den strijd met de merenstad. Aan den scheepsbouwer Martín López werd de opdracht gegeven de brikken te bouwen, en deze kranige zeevaarder, scheepsbouwer en soldaat begon daar aanstonds mede. Het vervaardigen en vervoeren van deze schepen is één der meest grootsche daden uit de Spaansche geschiedenis. Het hout verkreeg men uit de bosschen rondom Tlaxcallan, het ijzer, tuig en verdere benoodigdheden werden uit Vera-Cruz aangebracht. Een oude timmerman, Andrés Núñez, kreupel geworden door bekomen letsel in den strijd in Mexico, en een smid Hernando de Aguilar, een halve smid, ‘medio herrero’ zegt Bernal Díaz met goedmoedigen spot, hadden het toezicht op den bouw der schepen, en hielpen daaraan mede. Met duizend dragers werd van de kust naar Tlaxcallan overgebracht hetgeen van de vroeger vernielde schepen nog kon gebruikt worden, en aldus werden midden in het land dertien brikken gebouwd, om daarna op de schouders van dragers geladen, over bergen en heuvelen heen, dwars door vijandelijk gebied naar het meer van Tetzcuco te worden vervoerd! Spanje heeft in de zestiende eeuw mannen voortgebracht, die als torens boven de menschen uitrijzen, en één dier ontzagwekkende heroën is Cortés, die zulk een epische onderneming heeft kunnen voltooien. Nadat Cortés zijn mannen en krijgsmateriaal had bijeen gebracht, tezamen een leger van zeshonderd man, met veertig paarden en tachtig vuurroeren, sprak hij, gereed voor den tocht naar | |
[pagina 332]
| |
Mexico-Tenochtitlan zijn mannen aldus toe: ‘Mijne broeders, ik ben Gode dankbaar, dat ik U allen weer hersteld zie van de verwondingen en ziekten. Het verheugt mij dat ik U aldus gewapend zie, en verlangend om terug te keeren naar Mexico, om den dood van Uw wapenbroeders te wreken en die groote stad te veroveren. Ik hoop dat met Gods hulp dit spoedig zal gebeuren, omdat wij Tlaxcallan en vele andere gewesten aan onze zijde hebben, omdat Gij zijt die Gij zijt, de vijanden van bekenden aard zijn, en omdat wij uittrekken om het Christendom te verbreiden. De Tlaxcalteken, en de andere bondgenooten die ons steeds hebben vergezeld, zijn gereed en gewapend om met ons ten strijde te trekken, met even groot verlangen te overwinnen en de Mexicanen te onderwerpen, als wij zelf. Het gaat hun in deze niet alleen om de eer, maar om de vrijheid en het leven, want als wij niet zouden overwinnen, zijn zij verloren en geknecht. De Mexicanen haten hen nog sterker dan ons, omdat zij ons vriendschappelijk hebben opgenomen in hun land. Daarom zullen onze bondgenooten ons nooit in de steek laten, zij zullen met nauwlettende zorg ons steunen en van het noodige voorzien, en zelfs pogen de naburige staten gunstig voor ons te stemmen. Waarlijk, dat doen zij zoo goed en volstrekt als zij het mij in den beginne hebben beloofd, en ik U toezegde. Zij hebben honderd duizend man uitgerust om ons te helpen, en stellen een groot aantal tamemesGa naar voetnoot46) beschikbaar, om onze proviand, artillerie en bagage te vervoeren. Gijlieden zijt dezelfden die gij steeds waart, en onder mijn leiding hebt gij vele veldslagen gewonnen, strijdend met honderdduizend, zelfs met tweehonderduizend tegenstanders, en stormenderhand hebt gij vele en sterke steden veroverd, uitgestrekte gebieden onderworpen en dit met een kleiner getal dan gij nu zijt. Bij onzen eersten tocht landwaarts in, waren wij niet zoo talrijk als nu, de vele bondgenooten die wij hebben maken ons sterker, en zelfs al hadden wij die niet, dan zoudt gij, zijnde die gij zijt, zonder hen dit land wel kunnen veroveren, indien God u gezondheid gaf. De Spanjaarden deinzen voor niets terug, het strijden is hun hoogste | |
[pagina 333]
| |
lust, en aan overwinnen zijn zij gewend. Uw vijanden zijn noch meerder in aantal noch grooter in macht geworden, zooals de kortelings gehouden expeditie's bewijzen, hoewel zij nu een anderen vorst en legeraanvoerder hebben. Deze is, ondanks al de moeite die hij zich heeft gegeven, niet in staat geweest ons het pas veroverde en bezette gebied te ontnemen. Integendeel. Ginds in Mexico, waar hij is, vreest hij onze komst en onze bestemming, want wij zijn geroepen de heerschers te zijn over die groote stad Tenochtitlan, zooals zijne onderdanen gelooven. De dood van Monteczuma zou ons duur te staan komen als Quauhtemok den troon behield.Ga naar voetnoot47) Er is nog slechts één ding dat ons ter harte gaat: de verovering van Mexico, en onze overwinningen zouden maar schamel zijn, als wij onze makkers niet wreekten. Het eerste doel waartoe wij hier echter komen is om aan het geloof in Christus eere te geven en het te verbreiden (letterlijk: ensalzar y predicar la fe de Cristo), hoewel gelijktijdig hiermede ons roem en winst ten deel valt, zaken welke zelden samengaan. Wij wierpen alreeds de afgoden van hun voetstuk, wij verhinderden dat er menschen werden geofferd of opgegeten, en begonnen in de weinige dagen dat wij in Mexico waren de inboorlingen te bekeeren. Het zou niet recht zijn om het begonnen werk te laten liggen, wij moeten gaan waarheen het geloof en de euveldaden onzer vijanden ons roepen. Deze zonden verdienen streng gestraft te worden. Indiën gij u wel herinnert, waren de bewoners van die stad niet tevreden met tallooze mannen, vrouwen en kinderen te dooden als offers voor hun goden, of beter gezegd, duivels, maar zij eten bovendien van hun vleesch, een onmenschelijk ding en een gruwel in de oogen Gods, die hetzelve bestraft. Alle rechtschapen menschen, in het bijzonder de Christenen, verafschuwen dit en zullen het met de wapenen te keer gaan. Behalve dit, geven zij zich zonder schaamte of straf over aan de gevloekte zonde, weshalve de vijf steden met Sodom verbrand werden en met | |
[pagina 334]
| |
den grond werden gelijkgemaakt. Welaan dus, wie zou er ooit op aarde grooter en beteren prijs begeeren dan deze euveldaden te niet te doen, en onder die barbaarsche menschen het geloof te vestigen, onder prediking van het Santo Evangelio? Voorwaarts dus, Gode ten dienste, onze natie ter eere, tot uitbreiding van de macht van onzen koning en ter verrijking van ons zelf, want tot dit alles strekt deze onderneming. Morgen zullen wij met Gods hulp beginnen.’Ga naar voetnoot48) Tot handhaving van de goede orde en tucht, in een leger van avonturiers, die alleen door een ijzersterke hand konden worden geleid, schreef Hernán Cortés de volgende orders uit: I. Que ninguno blasfemase el Santo nombre de Dios: dat niemand Gods heiligen naam ijdelijk zou gebruiken. II. Que no riñese un español con otro: dat alle gevechten en geschillen onder de Spanjaarden verboden waren. III. Que no jugasen armas ni caballo: dat wapens noch paarden inzet van spel mochten zijn. IV. Que no forzasen mujeres: dat niemand vrouwen geweld zou aandoen. Verder werden verboden het gevangennemen van inboorlingen of het zich toeëigenen van hun bezittingen, het houden van strooptochten, of het plunderen zonder toestemming der aanvoerders. Dan ook werd verboden de bevriende inboorlingen, die mede ten strijde trokken, in eenig opzicht te grieven of te beleedigen, of de dragers te mishandelen. Tenslotte bepaalde Cortés de prijzen van kleeding en andere benoodigdheden, omdat die zeer werden opgedreven. Daags voor zijn vertrek, sprak Cortés ook de hoofden van Tlaxcallan toe, en verzocht hen het gegeven woord van vriendschap gestand te doen, waartegenover hij hun eens voor al bevrijding toezegde van allen overlast van de Mexicanen, en hun bijzondere gunsten beloofde van den Spaanschen koning. Den 28en December, ‘dia de los Inocentes’, den dag der Onnoozele Kinderkens, begon Cortés zijn nieuwen strijdtocht. Zijn leger bestond, volgens zijn eigen opgaven uit veertig | |
[pagina 335]
| |
ruiters, vijfhonderd vijftig man te voet, en acht of negen falconetten, met weinig kruit.Ga naar voetnoot49) De ruiters verdeelde hij in groepen van tien; de mannen te voet werden verdeeld in negen ‘capitanías’ van zestig man. Tachtig haakbusseniers waren er, en tachtig man met zware kruisbogen. De Tlaxcalteken rukten in vaste gelederen op; zestigduizend man, met bogen en schichten gewapend, de prachtige krijgsbanieren hoog opgeheven, trokken mede ten strijde, gedekt door veertigduizend man, die met schilden en zwaarden waren gewapend, en door eenige duizenden piekeniers. Zoo trokken de Spanjaarden opnieuw naar de vermaarde merenstad, waarvan zij de gulden schatten hadden gezien, en waar honderden het leven hadden gelaten. ‘Wij waren zeer behoedzaam,’ zegt Bernal Díaz, deze groote stoere conquistador die wederom de vanen van Cortés volgde, ‘wij gingen in gesloten gelederen voorwaarts, het geschut, de vuurroeren en de kruisbogen in goede orde. Vier bereden verkenners gingen aan ons vooraf, met vier soldaten met getrokken zwaard en stevig vastgedrukt schild, om te zien of de weg veilig en begaanbaar was.’Ga naar voetnoot50) |
|