Hernán Cortés en Monteczuma
(1933)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendSpanjaarden en Azteken in het begin van de zestiende eeuw
[pagina 336]
| |
Hoofdstuk X.
| |
[pagina 337]
| |
lieden die zich veel baadden, vooral bij ziekten, zochten ook nu weer bij het reinigende en verkwikkende water genezing, door koele onderdompeling na stoombaden, en verhaastten daarmede het tragisch verloop der ziekte. Zij die genazen, hadden door het krabben van den jeukenden uitslag, hun gelaat zoodanig geschonden, dat zij onherkenbaar waren.Ga naar voetnoot1) Ook in Tlaxcallan stierven vele inboorlingen, onder wie ook Maxixca, de bijzondere vriend en bondgenoot van Hernán Cortés, die evenals verscheidene andere Spanjaarden als teeken van rouw een zwarten mantel over zijn wapenrusting droeg.Ga naar voetnoot2) Als opvolger van Maxixca (of Maxixcatzín) werd aangewezen diens wettige zoon, welke overging tot het Christendom, evenals velen der aanzienlijkste Tlaxcalteken. In Mexico werd door de pokken een vreeselijke verwoesting aangericht. Er waren groote legerscharen bijeengebracht om tegen de Spanjaarden uit te trekken, en in deze dichte drommen werd de besmetting door de pokken zulk een slachting dat de ontzette bevolking begon te vreezen tot den laatsten man te zullen sterven. Een zeer aanzienlijk deel van den adel en de besturende lieden van staat en leger werd besmet en stierf, zelfs de nieuwe koning der Mexicanen, de zeer begaafde en wilskrachtige Cuitlahuatl, de opvolger van Monteczuma, bezweek aan de moordende ziekte, evenals verscheidenen zijner voornaamste leenmannen en bondgenooten. Cuitlahuatl was een man van de afmetingen van een Cortés: diplomaat, strateeg, menner van menschen en even vast van wil als ver van blik; hij zou wellicht den veroveringstocht der Spanjaarden hebben kunnen keeren, door zijn groote overmacht en zijn bijzondere gaven als veldheer. Hij werd opgevolgd door den schoonzoon van Monteczuma, Quauhtemok (of Quauhtemotzín, met toevoeging van het vereerende -tzín). Quauhtemok was een waardig zoon van koning Ahuitzotl (voorganger van Monteczuma) die volgens de mededeelingen van den halfbloed Ixtlilxochitl, bij de inwijding van den tempel aan den | |
[pagina 338]
| |
krijgsgod tachtigduizend menschen had laten offeren...., krijgsgevangenen uit zijn vele krijgstochten.Ga naar voetnoot3) Quauhtemok had den krijgshaftigen, onbuigzamen aard van zijn vader, doch miste diens rustig overleg en zijn gaven als veldheer. Hij was een jonge man nog, wel van onverzettelijken moed, maar zonder groote ervaring, eerder driest soldaat, dan besturend aanvoerder, en daardoor niet tegen Cortés opgewassen. Van groote, slanke gestalte, zeer blanke huidskleur en schitterende, strenge oogen, wist deze nauwelijks vijf-en-twintig-jarige jongemanGa naar voetnoot4) zijn troepen tot groote geestdrift op te wekken door zijn eigen manhaftig voorbeeld. Hij nam de regeering met vaste hand over van Cuitlahuatl, en bracht nieuwe orde in het door de epidemie vreeselijk gehavende leger. Den leenmannen gaf hij vrijstelling van de jaarlijksche schatting, en zelfs zond hij aan de voornaamsten van hen kostbare geschenken. De frontlinie werd weer hersteld, en alles werd in gereedheid gebracht om de Spanjaarden, van wier komst men in Mexico verwittigd was, te weerstaan. Door de verovering van Tepeacak door Hernán Cortés lagen de toegangen tot het Mexicaansche gebied open, en dit deed Quauhtemok besluiten zijn legerscharen samen te trekken rondom het Tetzcuco meer. Het geleek onmogelijk dat de Spanjaarden de merensteden zouden kunnen veroveren. Wel lag de stad Tetzcuco voor hen open, doch andere steden als Mexico-Tenochtitlan, Chalco, Iztapalapan e.a. werden door hun ligging onneembaar geacht. Hernán Cortés was van de voorbereiding tot een krachtdadig verzet tegen de Spanjaarden op de hoogte gehouden, doch insgelijks wist hij dat de pokziekte, als een demonische slachter van mannen, de groote legerscharen van de Mexicanen had gedund, en dat de bijgeloovige angst voor de vreemdelingen nog sterker was geworden. De inboor- | |
[pagina 339]
| |
lingen waren bij duizenden omgekomen, doch van de Spanjaarden was nog geen man gevallen als offer aan de pokken, weshalve de inboorlingen meenden dat de Spanjaarden zelf, of hun machtige Godheid,
Afb. 13. De Vallei van Mexico.
deze krankheid hadden verwekt. De pokken hadden bovendien den gewonen nasleep van epidemieën gehad: de tallooze onbegraven lijken hadden nieuwe ziekten verwekt, en het gebrek aan landbouwers was oorzaak van hongersnood geworden. Het zij hier tusschen haakjes even opgemerkt, dat bij de herhaalde opgaven van de snel | |
[pagina 340]
| |
terugloopende bevolkingsgetallen van Mexico en omliggende staten na de verovering door de Spanjaarden, door anti-Spaansche bedoelingen opzettelijk geen of onvoldoende rekening is gehouden met de tallooze inboorlingen die gestorven zijn aan de pokken, en aan andere ziekten, die hier zooals elders, de Europeanen op den voet volgden. De schatting, dat drievijfden der inlandsche bevolking hieraan in de eerste helft van de zestiende eeuw bezweek, is niet te hoog te achten. Hernán Cortés had met de gebrekkige middelen die hem ten dienste stonden, zijn mannen en zichzelf tegen de pokken probeeren te vrijwaren; dat hem dit gelukt is, kan men eerder als een geluk of zegen, dan als gevolg van ter zake onderlegde wijsheid beschouwen. Zooveel echter is zeker dat hij met zijn legermacht Tlaxcallan verliet, en optrok tegen Mexico. Hem stonden daartoe verschillende wegen open; hij schrijft dan ook aan Karel V: ‘ik berichtte U reeds, muy católico Señor, dat de Mexicaansche gewesten zich ten strijde uitrustten, en zij overal in het land wallen en grachten maakten om ons te weerstaan, en ook sterkten opwierpen omdat zij wisten dat ik vast besloten was tot in hun gebied door te dringen en met hen slaags te raken. Door de ervaring had ik geleerd hoe listig en vindingrijk zij zijn in krijgszaken, en daarom had ik er veel over nagedacht langs welken weg wij het land zouden binnentrekken, om hen eenigszins onvoorbereid te kunnen overvallen. Zij wisten dat de drie toegangen tot hun rijk aan ons bekend waren, en daarom besloot ik den bergpas bij Tetzmellucan te nemen, omdat die het moeilijkst begaanbaar was. Ik was van meening dat zij daar het minst op bedacht zouden zijn, en dat wij dus daar op geringen tegenstand zouden stuiten.Ga naar voetnoot5) Dit was een stoutmoedige onderneming, een steilen, zeer kouden bergrug over tot dicht aan de sneeuwzone, een pas die met bosch en struikgewas was begroeid. Een hinderlaag zou daar zeer gemakkelijk te maken zijn, en daarom trokken de verkenners zeer behoedzaam voorwaarts, “alsof achter iederen boom de vijanden verscholen zouden liggen.”Ga naar voetnoot6) | |
[pagina t.o. 340]
| |
PLAAT XLIX
Dracht van rijke Creoolsche vrouwen in het eind van de zestiende en begin van de zeventiende eeuw in Mexico. | |
[pagina 341]
| |
In den krijgsraad had Hernán Cortés voorgesteld om allereerst op te trekken naar Tetzcuco, en vanuit deze stad de andere steden rondom het groote meer te veroveren. Verscheidene soldaten en officieren hadden daartegen bedenkingen ingebracht; hun bezwaren waren dat Tetzcuco niet gunstig gelegen was als operatie-basis voor den strijd op het meer, want de vloot die gebouwd werd, zou daar zeer moeilijk te water kunnen worden gelaten, en eveneens bezwaarlijk geborgen kunnen worden. Zij stelden voor Chalco als uitgangspunt te nemen; in de nabijheid van Chalco zouden de brikken een betere liggingsplaats hebben.Ga naar voetnoot7) Cortés echter meende dat de stad Tetzcuco zich goedschiks zou overgeven, om de oude veete tegen de Mexicanen, en ook omdat hij met den pretendent Ixtlilxochitl reeds sinds langen tijd een overeenkomst had gesloten. Na een tocht van eenige dagen kwam het leger in het gezicht van het Tetzcuco-meer. De Spanjaarden, die den Rampzaligen Nacht hadden meegemaakt, huiverden bij de herinnering toen zij, afdalende van den bergrug, het wijde meer zagen schitteren in het zonnelicht. “Wij werden eenigszins zwaarmoedig,” zegt Cortés, “bij de gedachte aan al het doorgestane leed, doch namen ons voor òf te overwinnen, òf daar het leven te laten.” Het meer met zijn schoone, welvarende steden lag daar aan hun voet, en de stoere veroveraars versnelden hun pas.... “Wij zouden nu leering uit onze ervaring kunnen gewinnen, en met ander krijgsbeleid te werk gaan,” roept Bernal Díaz uit.Ga naar voetnoot8) Vanuit Tetzcuco kwam een klein gezantschap van zeven voorname lieden Cortés tegemoet. Op een lange lans droegen zij een “vandera de oro”: een gouden banier, en lieten deze als teeken van eerbied en vredelievende bedoelingen, dicht bij de Spaansche voorhoede nederhellen. Vredesboden waren zij, afgezonden door hun vorst om den Spanjaarden betuigingen van vriendschap en goede bedoelingen te doen. Zij verzochten hen de stad te ontzien, en gaven als onderpand van goede trouw eenige geschenken. Cortés trok daags daarna de stad binnen, en het bevreemdde | |
[pagina 342]
| |
hem dat alles zoo stil en verlaten was, tot enkele Spanjaarden die ter verkenning van stad en meer den hoogen pyramidetempel hadden beklommen, hem de reden van de verlatenheid meldden: de bevolking had lijf en goed in veiligheid willen brengen en vluchtte in vele kano's in de richting van Mexico-Tenochtitlan. Alleen degenen die zich bij de Spanjaarden wilden aansluiten, waren in de stad gebleven, en deze vertelden aan Cortés dat de meeningen in de stad verdeeld waren geweest. De regeerende vorst had met vele anderen de partij der Mexicanen gekozen, doch zij waren in Tetzcuco gebleven om met de Spanjaarden tegen Mexico-Tenochtitlan te strijden en zich aldus te bevrijden van de gewelddadige hegemonie van deze stad. In Tetzcuco was insgelijks gebleven een knaapje van twaalf jaar, een prins van den bloede, zoon ook van den vermaarden vorst Nezahualpillí, die als wettige pretendent werd aangewezen.Ga naar voetnoot9) Het knaapje werd gedoopt, en tot koning uitgeroepen, doch stierf niet lang daarna, om door zijn ouderen broeder, den reeds verscheidene malen genoemden Ixtlilxochitl te worden opgevolgd, een man van zeer krijgshaftigen aard, die zich van meet af aan bij de Spanjaarden had aangesloten, gevolg gevend aan eigen baatzucht, en aan de voorspellingen van zijn vader, die de komst van machtige vreemdelingen had aangezegd, kort voor zijn dood. Aldus schrijft het een andere nakomeling uit dit geslacht, de gelijknamige halfbloed Ixtlilxochitl.Ga naar voetnoot10) Hernán Cortés nam met zijn troepen zijn intrek in het goed versterkte koninklijk paleis, en begon verdere uitvoering te geven aan zijn geniaal krijgsplan. Als vast punt was de stad Tetzcuco zeer goed gelegen, al lag ze ook ongeveer een mijl van het meer af. De afstand naar Tlaxcallan was niet groot, en de weg was vrij, zoodat de voorziening der troepen steeds geregeld kon geschieden. Vanuit Tetzcuco liet Cortés naar de nabijliggende steden bericht zenden van zijn vredelievende bedoelingen, en overeenkomstig zijn nauwkeurig ontworpen plan, bracht hij verscheidene van de vasalstaten der Azteken er toe | |
[pagina 343]
| |
zich vrijwillig aan hem te onderwerpen.Ga naar voetnoot11) Na een week (volgens Cortés) of twaalf dagen (volgens Bernal Díaz) besloot Cortés met een paar honderd Spanjaarden naar de tegenoverliggende hoek van het meer te gaan, en de stad Iztapalapan te bezetten, en aldus één voor één de verschillende steden goedschiks of kwaadschiks tot onderdanigheid te brengen, om dan tenslotte zijn aanval te richten tegen de hoofdstad Mexico-Tenochtitlan. Alvorens uit Tetzcuco te vertrekken, liet hij een begin maken met het graven van een haven bij Tetzcuco, om daarin de brikken te water te laten, en er een goede ligplaats voor te krijgen. Een achtduizend inboorlingen werden daartoe aan het werk gezet. De tocht naar Iztapalapan was aanvankelijk niet heel gelukkig: Cortés ontsnapte ter nauwernood aan een goed gespannen krijgslist. De inboorlingen hadden een dijk doorgestoken, zoodat de Spanjaarden alleen met veel moeite in de duisternis van den nacht het lijf konden redden, met achterlating van de bagage. In weerwil hiervan konden de inboorlingen hun stad niet behouden. Cortés beschrijft dezen krijgstocht zelf uitvoerig in zijn Derden Brief. Langs de kust van het meer waren zij gegaan naar de stad Iztapalapan, een stad van ongeveer tienduizend inwoners, en voor de helft of voor tweederden in het water gebouwd. De Spanjaarden hadden eerst het stadsgedeelte op het vasteland bezet, en bij daglicht bestormden zij daarna de in het water gebouwde woningen, tot aan de borst soms door het water wadend. De Tlaxcalteken stonden hen daarbij dapper ter zijde, en in een onder zulke omstandigheden gevoerden strijd, werd door niemand kwartier gevraagd of gegeven, ‘Men was slechts bedacht om links en rechts den vijand te dooden’, schrijft Cortés. Bij het vallen van den nacht, bij het schijnsel van de brandende stad, konden de Spanjaarden zich echter alleen door een overhaasten aftocht redden: door den opengebroken dijk stroomde het water naar het lager gelegen | |
[pagina 344]
| |
gedeelte, en zou, als Cortés niet tijdig op den terugtocht bedacht was geweest, hen allen verzwolgen hebben.Ga naar voetnoot12) Onder het hoongelach der inboorlingen, die vanuit kano's hen beschoten, stelden de Spanjaarden en Tlaxcalteken zich in veiligheid, doch lieten achter zich de eertijds sterke, mooi aangelegen stad, die thans een rosgloeiende puinhoop was geworden. Al spoedig was het in de gansche omgeving bekend geworden dat Tetzcuco het versterkte hoofdkwartier der Spanjaarden was, dat zij van daaruit kleine expeditie's ondernamen tegen de steden rondom het meer, en dat Iztalalapan reeds gevallon was. Aan de beide uithoeken van het meer hadden nu de Spanjaarden vasten voet, en als de grijpende vangarmen van een ontzaglijk wezen, zouden hun vliegende colonne's het meer omsluiten. Nieuwe gezantschappen kwamen er uit naburige steden om zich aan Hernán Cortés te onderwerpen, en aldus aan het lot van het vermaarde Iztapalapan te ontkomen. Zelfs Otumpan, de stad waarbij de groote slag was geleverd na den aftocht der Spanjaarden uit Mexico, en vier aangrenzende steden zonden boden om te melden dat zij zich als bondgenooten bij Cortés wilden aansluiten. De bezetting der Azteken in de stad Chalco werd gewapenderhand verdreven, en de bevolking die noode de heerschappij van Mexico-Tenochtitlan had verdragen, liep naar Cortés over. Chalco was een voorname voorraadschuur van de merenstad Mexico-Tenochtitlan, zoodat de Azteken zich onmiddellijk opmaakten om deze stad weer in handen te krijgen, en aldus den vrijen toevoer van voedsel open te houden. Het vroegere schrikbewind dat de Azteken over de bevolking van de gansche onderworpen hoogvlakte, en hun verder afgelegen gebied hadden uitgeoefend,Ga naar voetnoot13) werd nu op hen verhaald: hun vasallen en onderhoorigen vielen achtereenvolgens van hen af. Bij de verschillende expedities vonden de Spanjaarden nog sporen en resten van vroeger geofferde landgenooten. In de plaats Zultepek hadden de bewoners tijdens het beleg der | |
[pagina 345]
| |
Spanjaarden in Mexico, vijftig Spanjaarden gevangen genomen. Deze vijftig mannen, onder wie vijf ruiters, waren in goed vertrouwen uit Vera-Cruz naar Mexico gegaan om de nieuwe fortuin deelachtig te worden. Zij waren listig overvallen, een tijdlang gevangen gehouden, en daarna aan de goden geofferd. Nu vonden de Spanjaarden van enkelen van hen de afgestroopte huid, hoofd met baard.... hangende voor de altaren, en eenige opgezette paarden.Ga naar voetnoot14) Op een marmeren zijmuur vonden zij dit opschrift, met zwartsel ingekrabt in een tragisch oogenblik: ‘Hier was de ongelukkige Juan Yuste gevangen met velen van zijn mannen,’ (aquí estuvo preso el sin ventura de Juan Yuste). Deze Juan de Yuste was een Spaansch ridder die met Pánfilo de Narváez naar Vera-Cruz was gekomen, een man die alle geschillen met den punt van zijn degen meende te kunnen beslissen. Hier vond hij, zooals vele anderen, het gruwelijke einde van den offerdood, waarop zij dagen lang hebben moeten wachten, opgesloten in nauwe verblijven, tot zij eindelijk onder het gejuich van een feestvierende, door den walm van het bloed bedwelmde menigte, naar den tempel werden gebracht, en hun één voor één het hart uit het lichaam werd gereten.... Ontzet stonden hun landslieden voor de altaren met de griezelige wijgeschenken en de bloedige goden. Nog zouden verscheidenen van hen het leven laten onder het steenen offermes, vóórdat Mexico's groote stad zou zijn gevallen. Telkens zochten de Azteken bij handgemeen enkelen van hen levend gevangen te nemen, die zij dan ten aanschouwe der ontzette Spanjaarden meesleurden naar de tempels. Hernán Cortés liet uit Tlaxcallan de bijkans gereedgemaakte brikken halen, een dertiental, die op de schouders van duizenden inboorlingen naar Tetzcuco werden gebracht, en daar in elkaar gezet. Hier werden zij in de gegraven haven veilig gemeerd, beschut tegen aanvallen der Azteken die in honderden kano's ronddobberden, gereed tot een massalen overval met brandende toortsen. Alvorens zijn beslissenden opmarsch tegen de hoofdstad te beginnen, besloot Cortés met zijn | |
[pagina 346]
| |
geheele leger het meer van Tetzcuco om te trekken, alleen een kleinen wacht voor de schepen achterlatend. De mare van zijn toenemend fortuin was in Spanje bekend geworden, nieuwe hulptroepen kwamen aan, met gunstige berichten over den keer der zaken in den Raad der Indiën, die nu meer welwillend gezind was geworden en de zending van voorraden en mannen bevorderde.Ga naar voetnoot15) Met ruim dertienhonderd man begon Cortés den tocht rondom het meer, waarbij menig gevecht met de Azteken werd geleverd, doch die toch leidde tot het doel dat Cortés zich had gesteld: de onderwerping van alle steden en burchten aan de kust van het meer en de isoleering van de hoofdstad. Als de drie voornaamste punten, vanwaar de eindstrijd tegen de Azteken zou worden ondernomen had Cortés gekozen: de naast de hoofdstad gelegene veroverde stad Iztapalapan en verder de tegenover (aan weerszijden) liggende plaatsen: Tlacopan en Cuyohuacan. De voorbereiding tot dezen eindstrijd, welke op zichzelf reeds een epos vormt, zal ik achterwege laten omdat het buiten het bestek van dit boek valt. Op den ‘Tweeden dag van den Heiligen Geest’, d.i. tweeden Pinksterdag van het jaar 1521, riep Hernán Cortés op het hoofdplein van Tetzcuco zijn troepen bijeen voor een wapenschouw,Ga naar voetnoot16) en ter verdeeling van zijn strijdmacht. Deze geschiedde nu volgens de mededeelingen van Cortés in zijn Derden Brief, aldus: Pedro de Albarado zou zich legeren in Tlacopan, met dertig ruiters, achttien kruisboogschutters en haakbusseniers, honderdvijftig voetknechten met zwaard en schild, en vijf en twintigduizend Tlaxcalteken. Cristobal de Olid kreeg als post Cuyohuacan met vijf en dertig ruiters, achttien schutters en twintigduizend inlandsche bondgenooten. De derde troepenmacht werd onder het bevel van Gonzalo de Sandoval geplaatst: vier en twintig ruiters, vier haakbusseniers, dertien boogschutters, en honderdvijftig voetknechten, waarvan vijftig uitgelezen jonge mannen die een lijfwacht van Cortés plachten te vormen, en dertig- | |
[pagina 347]
| |
duizend inboorlingen van de pas gewonnen bondgenooten bij het meer; deze zouden over Iztapalapan gaan en slechten wat nog overeind stond, om daarna over de groote heirbaan die in het meer was gemaakt op te trekken tot voor de poorten van Mexico-Tenochtitlan. De schepen zouden hun dekking geven, en deze zouden onder het onmiddellijk bevel van Cortés blijven, die ze met een keurbende van strijders had laten bemannen. De uitgevaardigde orders werden stipt opgevolgd, zoodat na enkele dagen de hoofdstad der Azteken omsingeld was.Ga naar voetnoot17) De toevoer van zoet water naar de stad was reeds afgesneden: de Spanjaarden hadden de hecht gebouwde steenen waterleiding bezet en verbroken. Alvorens tot het beleg en de bestorming van de stad over te gaan, zond Hernán Cortés boden naar Mexico, om een bespreking met Quauhtemok te vragen, betreffende vredesonderhandelingen. De jeugdige vorst der Azteken had voet voor voet moeten wijken aan de oevers van het meer, en had zich nu met een sterk leger teruggetrokken in de stad. Hij wist dat Cortés met een ontzaglijke strijdmacht de stad omsingeld had, en dat de groote schepen te water waren gelaten. Voedsel noch water konden meer in de stad worden binnengebracht, de vasallen en onderhoorigen waren ontrouw en afvallig geworden, zelfs in de stad waren er velen die den vrede wenschten met de Spanjaarden, doch Quauhtemok, gesteund door de priesters en de jongere krijgslieden, besloot den strijd tot het einde door te voeren. Hij had de krijgstactiek der Spanjaarden nauwlettend gadegeslagen, en had leeren inzien dat dapperheid en overmacht zonder discipline en alles-overziend bestuur weinig golden. Tegen het drievoudig front der Spanjaarden, stelde hij een goed opgesteld drievoudig verweer, en duizenden kano's waren samengetrokken om een keerdam te vormen tegen de brikken der Spanjaarden. Vuuren rookseinen hielden de verspreid vechtende scharen in onderling contact; de havendammen en kaden werden vanaf verhoogingen door boogschutters en steenslingeraars bestreken, en goede wachtposten | |
[pagina 348]
| |
vrijwaarden de stad voor onverhoedsche overvallen. Quauhtemok's beleid verhinderde de verbinding der troepen van Iztapalapan met de tegenoverliggende afdeeling der Spanjaarden, en vierduizend kano's voeren in gesloten slagorde de brikken tegemoet, om ze uitéén te drijven en te enteren. De wind was gaan liggen, en Cortés gebood den aanval af te wachten. De dertien goed getuigde brikken lagen boord aan boord, de zeilen hingen slap neer, en de roeiers zaten in afwachting over de riemen gebogen. De kano's en ‘piraguas’ hielden even in, toen zij zagen dat de brikken bewegingloos bleven liggen, en de Azteken juichten reeds, in de meening dat de logge schepen den strijd vermeden.Ga naar voetnoot18) Een bries, welke opstak toen de Azteken tot den aanval besloten, gaf den Spanjaarden àl het voordeel van hun want en zwaarte: met volle zeilen en alle riemen joegen de schepen op de ranke kano's in, en sloegen ze tot wrakhout. De logge schepen, inderhaast gebouwd en van verre aangebracht, bereikten toch het doel waarvoor Cortés ze had laten bouwen: zij gaven hem de oppermacht op het meer, en stelden hem in staat de gevechtslinie strak en hecht te houden. Ieder der afdeelingen kreeg thans eenige brikken om de aanvallen langs de havendammen en kanalen te ondersteunen, en te verhinderen dat groepen van Spanjaarden en bondgenooten tusschen de bruggen werden afgesneden van de hoofdmacht. Van beide zijden werd met vinnigheid gevochten, tegenover de honderden Azteken die vielen onder het geschut en het goede Spaansche staal, waren er vele Spanjaarden die levend in handen der Azteken kwamen en den dood vonden onder het offermes. Zoo werd Cortés zelf tusschen twee bruggen ingesloten, op een smalle kade, die glad en drassig was, en hij werd daar door een groote overmacht overvallen. Zelf gewond aan een been, werd hij overmand en weggesleept, tot Cristobal de Olea hem voor den tweeden maal redde: de onversaagde man wierp zich midden in den drom der Azteken, sloeg de vier edellieden neer die Cortés vastgegrepen hadden, en maakte ruim baan, zoodat de opdringende Spanjaarden hun aanvoerder konden ontzetten. Olea | |
[pagina 349]
| |
liet er het leven bij.Ga naar voetnoot19) Zeventig Spanjaarden werden daarbij verloren, Cristobal de Guzmán stierf op het offerblok met vele anderen. Boven op de pyramide, eens door de Spanjaarden bestormd, zagen de Spanjaarden vanaf het meer en den havendam het woeste feest om de gevangen mannen: de gevangen Spanjaarden werden gedwongen te dansen rondom de altaren, waarvoor zij straks geofferd zouden worden, zooals hun gevangen wapenmakkers na den Rampzaligen Nacht. Van beneden af, kon het Spaansche leger het huiveringwekkend tafereel volgen: hun landslieden dansten onder een luguber geraas van trommels, hoorngeschal en schel gefluit tusschen de juichende menigte. Vederbossen waren hun op het hoofd gezet, de zinnebeeldige waaiers, attributen van verscheidene goden, hadden zij in de hand. Daarna werden zij ruggelings op de offerblokken gelegd, met een schielijke beweging werd hun door de priesters het hart uitgesneden, dat lillend en warm nog over de godenbeelden werd gewreven.... De ziellooze lijven werden van de pyramide naar beneden geworpen, en de Spanjaarden konden zien hoe hun makkers als vee werden geslacht, toebereid en onder treiterend hoongelach opgegeten.... Het gansche leger had dit macaber voorval kunnen volgen, en huiverend van ontzetting sloegen de ruwste soldaten een kruis en baden...Ga naar voetnoot20) De gevechtswoede werd er te grooter om, terug kon men niet en wilde men niet, kade na kade, gracht na gracht werd bevochten, huizen en paleizen werden vanuit de schepen stukgeschoten en zoo drong men door tot de hoofdgracht van de stad. De rest der vloot van kano's en piraguas werd door een krijgslist het meer ingelokt: een kleine brik wendde een overhaaste vlucht voor, achtervolgd door de kano's en groote sloepen; de andere brikken verhinderden hun terugtocht en boorden ze in den grond. Nog echter gaf Quauhtemok zich niet gewonnen. Verscheidene steden of resten daarvan waren hem nog getrouw gebleven, nog kon hem op heimelijke wijze voedsel en versterking | |
[pagina 350]
| |
worden verleend, en vastbesloten tot den laatsten man te vallen, weigerde hij, na herhaald overleg met de priesters, de opnieuw aangeboden vredesvoorwaarden van Cortés. Quauhtemok was mui gentilhombre, een zeer ridderlijk man, schrijft Bernal Díaz, in wiens mond deze woorden een waarachtige lofprijzing zijn. Tot op het eind heeft hij zich staande gehouden en heeft hij den Spanjaarden zware verliezen toegebracht. De Azteken werden steeds meer teruggedreven, iederen dag opnieuw werden er stukken van de stad bezet en vernield, en voor de soldaten van den vorigen tocht naar Mexico was de aanblik van hun vroegere kwartieren een hernieuwde aansporing. Tempelhoogten werden bestormd en op de binnenhoven vonden de Spanjaarden de hoofden van hun gevallen krijgsmakkers op staken gestoken.... Tenslotte trok Quauhtemok zich terug in een versterkten uithoek van de stad, die geheel door water was omgeven. Vijftig groote sloepen had hij gereed gemaakt, om te kunnen vluchten als hij op deze laatste plaats ook niet meer stand zou kunnen houden. Mexico-Tenochtitlan was een groote puinhoop geworden: geen paleis, tempel of aanzienlijk huis stond meer ongehavend overeind; ook de vroegere Spaansche kwartieren, de koninklijke verblijven, waren in vlammen opgegaan. Van drie zijden waren met geschut en mokerslagen breede doorgangen gemaakt naar het hart van de stad; de bruggen waren uit hun voegen genomen en met de versterkingen in het water gestort om vaste dammen te maken. Op de terrassen, waar eertijds een keur van planten en bloemen groeide, lagen de verslagen mannen even hoog opgestapeld als op de pleinen en kaden. Vanaf zijn laatsten burcht zag Quauhtemok de verwoeste stad zijner vaderen aan, en stelde zich voor het laatst te weer. Hernán Cortés zond zijn brikken tegen den burcht af, en nu begreep de laatste vorst der Azteken dat hij en zijn rijk verloren waren.... Hij sprong in een sloep, om aan de Spanjaarden te ontkomen, doch een hem najagend schip, onder commando van García Holguín achterhaalde hem. Quauhtemok gaf zich gevangen, onder voorwaarde dat men hem, en zijn vrouw en kinderen zou sparen. Voor Cortés gebracht, zei de jonge ridderlijke vorst: ‘Heer Malintzín, ik heb gedaan wat ik | |
[pagina 351]
| |
gehouden was te doen ter verdediging van mijn stad en onderdanen. Meer vermag ik niet, en thans ben ik gevankelijk tot u gebracht. Neem den dolk die Gij in den gordel draagt en dood mij....’Ga naar voetnoot21) Den dertienden Augustus van het jaar 1521, maakte zich Hernán Cortés in naam van Karel V meester van Mexico-Tenochtitlan, en Quauhtemok, de laatste opperheer van het uitgestrekte gebied der Azteken, gaf zich zonder uitzicht op herstel van zijn rijk aan hem over.
***
De Azteken hadden hun ouden roem van moed en krijgshaftigheid tot het laatst hoog gehouden. Zij hadden iederen strook gronds met hun lijf beschut, iedere man viel op zijn post, en voorname krijgslieden waren er, die daden verrichtten, welke in balladen zouden kunnen bezongen worden. De Spanjaarden veroverden een rookenden puinhoop, overdekt met lijken. ‘Wij traden slechts op lichamen van gestorven inboorlingen’ zegt Bernal Díaz.Ga naar voetnoot22) Aldus eindigde het rijk der Azteken, een volk van zeer verscheiden geaardheid, van liefderijke zorg voor kinderen en bloemen en.... van woeste wreedheid en knevelende heerschzucht; kannibalen met een bruten godsdienst. Vanuit oudere beschavingen hadden zij zeden, vaardigheden van industrie en kunst, en een glimp van hoogere moraal en religie overgenomen, en dit geeft aan hun samenleving en cultuur deze mengeling van tinten. Doch zij waren barbaren tot in het merg van hun botten, en de dagelijks weerkeerende bloedige offers gewenden hen van kindsbeen af aan meedoogenlooze wreedheid. Zij waren echter nog een jong volk, nauwelijks twee eeuwen gevestigd, en hun gemak van overname van hoogere beschaving rechtvaardigt het vermoeden dat zij | |
[pagina 352]
| |
in een tiental eeuwen belangrijke vorderingen zouden hebben gemaakt. Treuren echter om ‘een nobele beschaving door het zwaard van brute veroveraars te niet gedaan’ is een dwaasheid van sentimenteele lieden die ter zake geheel en al onkundig zijn. Het eenige dat men kan betreuren is het verlies van vele documenten, inzonderheid die van Tetzcuco, aan welke stad de Azteken onmiddellijk een goed deel van hun hoogere beschaving hadden ontleend.
***
Bernal Díaz del Castillo, deze sympathieke, stoere veroveraar, die zijn ervaringen en bevindingen neerschreef met ridderlijke openhartigheid, geeft van den intocht der Spanjaarden in het verwoeste Mexico-Tenochtitlan een zeer menschelijke beschrijving. De harde strijd, de doorstane vermoeienissen, het doodsgevaar, het aanschouwen van het gruwelijk einde van menigen wapenbroeder, drukte nog zwaar op deze mannen, en de tocht door een verwoeste stad waarin velen den dood hadden gevonden door het zwaard, door honger of dorst, was stellig niet opwekkend. Het doel der expeditie was echter bereikt, als goed strijder zou men ook thans een goed feest vieren.... Dit feest doet ons denken aan de Scène des Gabs, het tafereel der naieve snoeverijen uit een oud-Fransch heldendicht, waarin de paladijnen elkaar zoeken te overtroeven in gepoch en potsierlijke geloften, de goede ‘emperedre’ niet uitgesloten: Gabez, bels nies Rollanz....! En dit alles omdat de koning
....Hugue li Forz lor fait porter le vin....
Zoo ook nu. Er was in Vera-Cruz een schip aangekomen met nieuwen voorraad, waarbij ook wijn en vleesch was. Een festijn werd er aangericht in een stad niet ver van Mexico, waarbij lang niet allen konden aanzitten, doch de edele Spaansche wijn deed alles vergeten, en de wereld werd een spiegelbeeld der wenschen.... Een ros met gouden zadel, zou de één zich aanschaffen, een ander zou slechts gouden pijlen in den koker willen hebben, de derde zou een schoone | |
[pagina 353]
| |
prinses tot vrouw willen hebben.... In volle wapenrusting waggelden de bedwelmde mannen de trappen van de gaanderij af, en zochten hun droomen te verwerkelijken.... ‘Het is beter dat ik hier niet meer van zeg,’ schrijft Bernal Díaz, ‘het gewas van Noach deed sommigen dwaasheden begaan."Ga naar voetnoot23) Hernán Cortés zag ook thans weer verder dan de meesten zijner mannen. Hij nam hun dit feest niet kwalijk, zij hadden te lang in uiterste krachtsinspanning moeten leven, maar hij probeerde excessen te voorkomen. Den volgenden dag vaardigde hij een nieuwe legerorder uit, en liet hij bovendien de verovering van Mexico door een plechtigen ommegang vieren, die voorafgegaan werd door een mis die fray Bartolomé del Olmedo las. Cortés was uitgetrokken om een nieuw gebied te winnen, en een rijk te stichten; de roes van de overwinning had geen vat op hem. Onder het feestgedruisch van zijn mannen maakte Cortés zijn plannen: uit de morsige bouwvallen van het neergeslagen Mexico rees voor zijn oog een nieuwe stad omhoog, die de oude stad in schoonheid zou evenaren. Het land zou hij naar krijgsgebruik onder zijn wapenmakkers verdeelen, velen van hen zouden het zwaard omsmeden tot een zicht. Den koning zou hij het buitgemaakte goud zenden.... Het goud! Waar zouden de schatten gebleven zijn, die destijds Monteczuma had bijeengebracht en die de Spanjaarden hadden moeten achterlaten? Geen spoor kon men er van vinden, en al spoedig liep het gerucht dat zij ergens verborgen zouden zijn, verzonken in het meer. Quauhtemok had van de schatten laten bijeenbrengen hetgeen volgens zijn bewering nog in zijn bezit was, doch dit bleef verre beneden de raming der Spanjaarden. De soldaten, de officieren en de koninklijke schatmeesters werden ongeduldig, en zochten en speurden naar de verborgen schatten, doch hetgeen zij tezamen brachten was in de oogen der Spanjaarden een armzalig deel. Men mompelde dat de bemanning der brikken en de inlandsche bondgenooten reeds veel veilig in bezit hadden, maar sterk was het vermoeden dat Quauhtemok een schuilplaats voor de schatten had gevonden. | |
[pagina 354]
| |
Een der legenden die zich in de geschiedenis heeft vastgezet, is de gruwelijke marteling van Quauhtemok op bevel van Cortés. Bekend is het hautaine antwoord van den dapperen Azteek, die door klein vuur geschroeid, zijn kermenden minister, die naast hem gemarteld werd en hem in uitersten nood smeekte den plaats der schatten aan te wijzen, toevoegde: lig ik soms in een verkwikkend bad....?Ga naar voetnoot24) Bernal Díaz, die niet schroomt critiek uit te oefenen op Cortés' daden, ontkent dat Cortés voor deze marteling verantwoordelijk is. Men heeft zich gaarne Cortés voorgesteld als een satanischen stokebrand, die hurkend neergezeten bij den op klein vuur gefolterden vorst, grijnzend van wellust het oogenblik afwachtte waarop hem het geheim van de bergplaats der schatten zou worden onthuld.... De toedracht der zaak, zooals Bernal Díaz die voorstelt, is meer waarschijnlijk: ‘Toen men al het goud, zilver en de kleinoodiën in Mexico had verzameld, bleek dit zeer weinig te zijn. De mare ging dat Guatemuz (= Quauhtemok) vier dagen voor zijn gevangenname de rest in het meer had laten werpen, en verder dat de Tlaxcalteken.... en andere inlandsche bondgenooten ervan geroofd hadden, evenals de opvarenden van de brikken. De schatmeesters verbreidden het gerucht dat Guatemuz het goud verborgen hield en dat Cortés zich erover verheugde dat hij het niet afgaf, zoodat hij het dan later alles voor zichzelf zou hebben. Daarom besloten zij Guatemuz op de pijnbank te leggen, met zijn neef en vertrouweling, den vorst van Tacuba (= Tlacopan). Doch het deed Cortés gewis veel verdriet, dat zij een vorst als Guatemuz, koning van een land driewerf zoo groot als Castilië, uit gouddorst martelden.’Ga naar voetnoot25) De menschheid gelijkt al te vaak op een oud bestje, dat op griezelgeschiedenissen belust is, en de haar vertelde gruwelijkheden zonder critiek aanvaardt. Hoe meer bloed, hoe meer gruwelen, des te liever is het haar!.... Dat Cortés niet bij machte is geweest vele geweldplegingen aan lijf en goed der inboorlingen te voorkomen, behoeft niemand te verbazen, die in den jongsten | |
[pagina 355]
| |
tijd heeft kunnen zien dat goed gedisciplineerde legers in veroverd gebied zich aan eer en goed der menschen vergrepen.Ga naar voetnoot26) Al het goud en de kleinoodiën tezamen, waren volgens Bernal Díaz driehonderdtachtigduizend pesos de oro, en volgens Gómara honderddertigduizend Castellanos (een castellano is naar de opgave van Oviedo van dezelfde waarde als de ‘peso de oro’). Aan Karel V kwamen hiervan als ‘quinto’ zesentwintigduizend ‘castellanos’ (volgens Gómara), benevens vele slaven, vederwerk, kostbare gewaden, schilden met lederbedekking en zeer kunstige versieringen, parels zoo groot als hazelnooten, doch zwart van kleur. Verder edelgesteenten, smaragden voornamelijk, gouden en zilveren vaatwerk, uit edel metaal gegoten dierfiguren en afbeeldingen van planten en vruchten, gouden blaasroeren, afgodsbeelden en nog allerlei sieraden, tezamen geschat op een waarde van honderdvijftigduizend ducaten. Ook zond Cortés aan Karel V mozaiekmaskers met kostbaar gesteente en gouden ooren; en insgelijks veel tempelgerei en priesterkleedij. Met drie karveelen zou dit naar Spanje worden gebracht, en voor de merkwaardigheid laadde men ook drie Mexicaansche ‘tijgers’ in, waarvan er één losbrak, zes mannen deerlijk verwondde, twee doodde, en daarop in zee sprong.... Het smaldeel ging onder commando van Alonso de Avila en Antiono de Quiñones in zee, doch de Fransche kaper Florin, Florián of Florentin maakte bij de Azoren twee der schepen buit, met een ander schip dat eveneens uit de West kwam met twee-en-zestigduizend ducaten, zeshonderd ‘marcos’ aan parels, en een rijke lading aan suiker....Ga naar voetnoot27) De verschillende brieven voor Karel V bestemd, kwamen dezen echter in handen, onder deze brieven was de zgn. Carta Tercera, de derde brief van Hernán Cortés, waarin hij verslag deed van de verovering van Mexico en de verdere ondernomen expeditie's in Midden-Amerika. Deze brief, gedateerd | |
[pagina 356]
| |
25 Mei 1522 te Cuyoacan ( = Cuyohuacan, aan den oever van het meer), verscheen reeds in het voorjaar van 1523 in druk, insgelijks bij Cromberger te Sevilla, en droeg er veel toe bij om een stroom van avonturiers en fortumzoekers naar Mexico te lokken. Het was Cortés' voornemen Mexico-Tenochtitlan weer van den grond af op te bouwen en zoo schrijft hij het ook in zijn Derden Brief. Den grond had hij onder de mannen die er zich vestigen wilden, verdeeld, een gemeentebestuur op Spaansche wijze had hij ingesteld, en huizen had hij laten bouwen: ‘Sinds de vier of vijf maanden dat men de stad weer is gaan herstellen, is zij al heel mooi geworden, en Uwe Majesteit kan er van verzekerd zijn dat zij op zulk een wijze zal verfraaid worden, dat evenals zij eertijds de voornaamste en de heerscheres van alle deze gewesten was, zij dat ook in de toekomst zal zijn....’ Al spoedig na de verovering had Cortés de ontzaglijke troepenafdeelingen der inlandsche bondgenooten huiswaarts gezonden. Hij had reeds de uiterste moeite gehad om in het kamp te verhinderen dat gevangen Mexicanen door b.v. de Tlaxcalteken werden geslacht en opgegeten, doch na de verovering werden er volgens zijn eigen opgaven vijftienduizend geofferd!Ga naar voetnoot28) Bernal Díaz vertelt dat de inlandsche bondgenooten met vele beloften, rijken buit en.... een flinke proviand aan gedroogd menschenvleesch huiswaarts trokken.Ga naar voetnoot28) Laten wij niet te hard oordeelen over deze lieden; onze voorvaderen waren niet heel veel beter. Nauwelijks duizend jaar geleden werd er in de Nederlanden en in Frankrijk nog menschenvleesch gegeten, en verscheidene wetten heeft Karel de Groote daartegen moeten afvaardigen. Onmiddellijk na de bestorming van Mexico, had Hernán Cortés de zoo kunstig vervaardigde waterleiding laten herstellen. Daarna liet hij de geheele plaats ontruimen, en maakte het bestek voor den wederopbouw van de stad. Hiertoe liet hij inlandsche werklieden | |
[pagina 357]
| |
PLAAT L
Titelblad van den Geschiedenie der Katholieke Kerk in de overzeesche gewesten (Editie Madrid, 1649). | |
[pagina 358]
| |
komen, hetgeen aanvankelijk heel moeilijk was, doch de nieuwe vorst van Tetzcuco, de onder den naam van Girlos Christen geworden Ixtlilxochitl, zond hem velen der zeer kundige handwerkslieden uit zijn stad: timmerlieden, steenhouwers en bouwmeesters. Cortés beloofde vele gunsten en voorrechten aan de inboorlingen die weer vrijwillig hun intrek in de stad namen. Om de Azteken voor zich te winnen, gaf hij aan voorname inboorlingen hooge posten, zooals aan een zoon van Monteczuma, Iohiralcahuatl (of volgens anderen Tlacahuatpauk), don Pedro genaamd na zijn overgang tot het Christendom. De stad verrees spoedig weer uit haar puinhoopen omhoog, doch ziekten en pestilentie's teisterden de inheemsche bevolking. De arbeid was bovendien zwaar: alle benoodigdheden moesten worden aangebracht door dragers, omdat lastdieren onbekend waren. In korten tijd echter werden een honderdduizend huizen gebouwd; de Spanjaarden lieten schoone verblijven maken. Cortés liet voor zich een paleis bouwen op de grondvesten van de kostelijke gebouwengroep waarin Monteczuma had gewoond. Zevenduizend cederboomen zou hij daarvoor hebben moeten omhakken, zoo luidde de aanklacht van Pánfilo de Narváez.Ga naar voetnoot30) Vele grachten werden gedempt, en sinds de afname van het meer, die enkele jaren na de verovering is begonnen, werd Mexico steeds minder ‘een stad op het water gebouwd’. Voor de schepen werden goed afgeschoeide aanlegplaatsen en bergingen gemaakt; een sterke burcht, die de stad beheerschte, waarborgde de veiligheid. Hernán Cortés toonde bij den wederopbouw van de stad en bij de nieuwe maatschappelijke regeling van het land een even groote begaafdheid als bij de verovering. Hij legde de grondslagen voor een groot koloniaal rijk. Groote sommen stelde hij ter beschikking om verarmde patriciërs naar Mexico te doen overkomen, en gaf bruidschatten voor hun dochters.Ga naar voetnoot31) De comendador Leonel de Cervantes kwam met zeven dochters, die ieder een goed huwelijk | |
[pagina 359]
| |
sloten.... Verder liet Cortés uit de andere Spaansche bezittingen vee komen om een goeden veestapel te maken: koeien, varkens, schapen, geiten, ezels en paarden. Ook den landbouw vergat hij niet: suikerriet, den wingerd, moerbezieboomen (voor de zijdeteelt) en andere gewassen liet hij aanplanten. Naar Spanje schreef hij om toevoer van wapenen en andere benoodigdheden. De voorzitter van den Raad der Indiën, don Juan de Fonseca, bisschop van Burgos, was echter tegen Cortés ingenomen, en verbood de toezending van geschut, doch Cortés was geen man dien men op zijn weg kon stuiten: hij liet het geschut zelf maken met ontzaglijke inspanning en hooge kosten. Het benoodigde materiaal liet hij maken uit koper en tin (ijzer en zink waren onbekend in Mexico) en dit tin liet hij halen uit de mijnen ontdekt in Tasco, in welke streek het tin als munt werd gebruikt.Ga naar voetnoot32) Hij liet voor kruit sulphur uit kraters halen, maar dacht niet alleen aan krijg; hij maakte havens en bracht daar alles in gereedheid voor handelsverkeer. In dezen ganschen opzet was Hernán Cortés zijn tijd ver vooruit. In Spanje beschouwde men nog langen tijd daarna de koloniën als wingewest, en zag men niet in dat handel en nijverheid de waarachtige bronnen van 's lands welvaart waren, en niet de doode staven goud die naar Spanje werden gevoerd. Cortés wilde van Midden-Amerika een groote Spaansche kolonie maken, met eigen industrie, landbouw en veeteelt. Daartoe volgde hij eerst het geijkte gebruik van het verstrekken van ‘repartimientos’, groote stukken land met patronaatsrechten en plichten ten opzichte van de inboorlingen. De eerste kolonisten zouden de veroveraars zelf zijn. Vervolgens zond hij expedities uit over geheel Midden-Amerika, om de macht der Spanjaarden te vestigen en te bestendigen. Mijngebieden van allerlei aard werden ontdekt, groote landstreken onderworpen, en gekomen tot aan de kusten van den Stillen Oceaan, zag Cortés de ontwikkeling van zijn koloniaal imperium naar menschelijke berekening voor goed verzekerd. Vanuit de kusten van de Zuidzee zouden ontdekkingstochten verder naar het Westen kunnen worden | |
[pagina 360]
| |
ondernomen. Voor Magalhães' expeditie was volbracht, schreef Cortés aan Karel V dat vanaf de kusten der Zuidzee de specerijeilanden zouden kunnen ontdekt worden.Ga naar voetnoot33) De rijke handel die hier later zou gedreven worden in kaneel, kruidnagels en andere Indische producten zou echter aan de Spanjaarden ontnomen worden, doch Cortés had zijn landslieden de wegen en de mogelijkheden gewezen. Als een bewijs van zijn diep inzicht in handel en zeevaart, en bovendien als bewijs van zijn veelomvattenden, constructieven geest, moge gelden de bouw van de zeehaven en opslagplaats aan de Oostkust. De haven van Vera-Cruz was niet geschikt gebleken, en na afzoeken van de gansche kust, vond Cortés een rivierarm welke een betere landingsplaats bood, met bovendien een goed achterland van hoogopgaand hout en weidegronden. Hierheen verlegde hij tevens de vroeger gestichte stad Medellín, die twintig mijlen verder landwaarts lag, en liet negorijen bouwen en een kamer van koophandel oprichten. In zijn brief aan Karel V, den zgn. Vierden Brief van 15 October 1524 zegt Cortés over deze nieuwe handelsstad: ‘Ik ben er zeker van dat deze haven de beste van Nieuw-Spanje zal blijken, want verscheidene schepen hebben hier al gelost, de schepen kunnen tot vlak voor de huizen vastgemeerd worden, niet alleen de kleinere met de koopwaar, maar ook de brikken. Ik zal er alle zorg voor dragen dat deze haven steeds in uitstekenden staat blijft, zoodat de lossing zonder moeite kan plaats hebben en de schepen steeds in volkomen veiligheid zullen zijn.’ Van deze zeehaven af laat Cortés groote heirwegen naar Mexico-Tenochtitlan aanleggen voor het vlugge vervoer van de handelsartikelen.Ga naar voetnoot34) Dit spaarde een dag reizens uit en deze opmerking ‘se ataja una jornada’ zal men in een eeuw waarin het verkeer nog zóó traag was, ten volle waardeeren! Doch Cortés greep nog verder. Deze man, die doorgaans wordt voorgesteld als een brute vernieler, een geweldenaar die met een slagzwaard zijn weg maakte en temidden | |
[pagina 361]
| |
PLAAT LI
Colophon van een werk over handelswetenschappen, uit de zestiende eeuw (Ed. Medina del Campo. 1547). | |
[pagina 362]
| |
van lijken en rookende puinhoopen goud bijeenschraapte...., deze man, die een heros was in den vollen zin van het woord, zocht naar een anderen verbindingsweg van den Grooten Oceaan met den Atlantischen Oceaan. De resultaten van den grootschen tocht van Magalhães (of naar Spaansche schrijfwijze: Magallanes) waren hem nu, in 1524, bekend geworden, en daarom schrijft Cortés aan Karel V dat hij schepen zal uitzenden om Noordwaarts een doorgang te zoeken, zoodat tweederden van den weg naar de Specerij-eilanden zouden worden uitgespaard.Ga naar voetnoot35) Bovendien zou de reis dan veel veiliger worden, want men bleef dan vrijwel in Spaansche wateren. Cortés was een bouwer, een schepper, die zoo hij den bijstand had gehad welke evenredig was aan zijn eigen geest en arbeid, aan de Spaansche wereldheerschappij een veel breeder en hechter grondvlak zou hebben gegeven, dan dat waarop het Spanje van de zestiende eeuw heeft moeten rusten. De avontuurlijke oorlogen van Karel V maakten echter de stichting van een koloniaal rijk naar de opvattingen van Cortés onmogelijk: er werd onmiddellijk gewin gevraagd, goud, steeds meer goud om de oorlogslasten te betalen, en voor den langzamen, maar zekeren bouw van Cortés had men lust noch tijd. Alleen de Kerk, de Spaansche Kerk van de zestiende eeuw, zoozeer door onkunde en schotschriften als een instituut van ketterbranders gehoond, heeft aan het constructieve werk van Cortés geholpen. In zijn Vierden Brief schrijft Cortés nogmaals dringend aan Karel V om de zending van geestelijken die het volk zouden kunnen onderrichten.Ga naar voetnoot36) De Kerk had echter nog steeds geaarzeld het werk te beginnen, omdat de voormannen in theologie en rechtsstudie niet zeker waren van het goede recht dat Spanje had op de inbezitname en kolonisatie van deze nieuwe gewesten. Vele godvruchtige mannen, grootendeels voortkomend uit de geestelijke opleving, die reeds eenige tientallen van jaren tevoren was ingezet, verzochten echter naar Nieuw-Spanje | |
[pagina 363]
| |
te mogen uitgaan als Evangeliepredikers. Tenslotte gaf de Paus zijn inwilliging voor de missie, en de eerste missionarissen gingen scheep. Men meene echter niet dat deze eerste predikers enkele armzalige leekebroeders waren, braaf en vroom doch ongeletterd. Deze eerste geestelijken waren.... een professor uit Parijs, en twee andere geleerde mannen, van vorstelijke afkomst, zij het ook met een dwarsbalk in hun wapen. Het waren: P. Juan de Tecto (naar Spaansche schrijfwijze), biechtvader van Karel V. Van hem schrijft ‘Motolinía’, die een jaar later in Mexico kwam, dat hij afkomstig was uit Gent (:Jean du Toit), dat hij was ‘gran religioso y gran téologo’ en professor in de theologie te Parijs.Ga naar voetnoot37) De tweede was de vermaard geworden ‘Pedro de Gante’, een man die zijn grooten invloed aan het Spaansche hof herhaalde malen ten gunste van de inboorlingen heeft aangewend. Men zie over hem o.a. zijn brief aan Karel V, opgenomen in de verzamelde documenten van Icazbalceta.Ga naar voetnoot38) De derde ‘Juan de Aora’ stierf al spoedig na zijn aankomst in Mexico, volgens Motolinía reeds een jaar daarna, en wel in Tetzcuco. In het jaar 1524 volgden hen twaalf Franciscanen, van wie fray Toribio het meest bekend geworden is, en wiens werk over Mexico hier reeds verscheidene malen is aangehaald. Van fray Toribio schrijft Bernal Díaz: ‘Zooals ik reeds tevoren heb gezegd, hadden wij aan Zijne Majesteit geschreven, hem verzoekend ons Franciscaansche geestelijken van rechtschapen en heilig leven te zenden om ons bij de bekeering en het geestelijk onderricht der inboorlingen ter zijde te staan.... Hierover had Cortés insgelijks geschreven tezamen met ons allen aan don Francisco de los Angeles, generaal der Franciscanen, later kardinaal, met het verzoek om ons den gunst te bewijzen van ons de geestelijken te zenden, opdat door hun heiligen levenswandel het geloof in eere zou worden gebracht. Eveneens om te bewerken dat | |
[pagina 364]
| |
de inboorlingen zouden begrijpen hetgeen wij hun hadden gezegd toen wij nog met hen in strijd waren, namelijk dat Zijne Majesteit priesters zou zenden van veel beter leven dan wij, om hen in ons geloof te onderrichten. Tenslotte zond ons generaal don Francisco de los Angeles deze geestelijken, en met hen kwam fray Toribio. De hoofden en vorsten van Mexico gaven hem den naam van Motolinía, hetwelk beteekent arm, want alles wat zij hem aan aalmoezen gaven, gaf hij aan de inboorlingen. Het gebeurde aldus vaak dat hij zelf niet te eten had omdat hij zijn voedsel had weggegeven. Hij ging steeds gekleed in een zeer schamel habijt en was altijd barrevoets. Bij de inboorlingen was hij zeer bemind, want hij was een zeer heilig man.’Ga naar voetnoot39) Toen Cortés hoorde dat de twaalf minderbroeders waren aangekomen, gaf hij bevel dat zij overal met zeer groote onderscheiding zouden worden behandeld, en dat zooals men voor inlandsche vorsten en rijksgrooten eertijds placht te doen, de wegen voor hen geveegd zouden worden. Den Spanjaarden beval hij om, als voorbeeld voor de inboorlingen, met de grootste ootmoedigheid zich ten opzichte van de geestelijken te gedragen: zij zouden hun moeten toespreken met gebogen knie en blootshoofds, en hun de handen en den zoom van hun habijt moeten kussen. Hernán Cortés ging hen zelf tegemoet tot buiten de poorten van Mexico, met een gevolg van aanzienlijke inboorlingen, onder wie zich Quauhtemok bevond, en de voornaamsten der conquistadoren. Tot groote verwondering der hooghartige Aztekische aristocraten, steeg Cortés van zijn paard, en knielde ootmoedig neer voor het groepje monniken, dat in de oogen der inboorlingen, slechts armzalige, onaanzienlijke lieden waren.Ga naar voetnoot40) De Spaansche geestelijken zijn van meet af aan de natuurlijke beschermers van de inlandsche bevolking geworden, en hebben menigen harden strijd daarom doorstaan met het landsbestuur na Cortés. Zelfs de zachtmoedige fray Toribio wist dan van geen wijken of toegeven, en beriep zich zoo hij zich geen recht kon verschaffen, | |
[pagina t.o. 364]
| |
PLAAT LII
De kerk San Francisco, te Oaxaca, uit den tijd der Spaansche kolonisatie. | |
[pagina 365]
| |
op zijn pauselijke volmachten. Zoowel de bul van Leo X als van Adriaan VI had hun uitgestrekte bevoegdheden verleend. Fray Toribio vat in eenvoudige woorden de kern van deze geschillen samen, en naarmate de tucht in het burgerlijk bestuur verslapte, werden deze geschillen feller: ‘De monniken beschutten de inboorlingen geduldig tegen het onrecht dat de Spanjaarden hun aandeden, en als deze verontwaardigd zeiden dat de monniken de inboorlingen begunstigden, ten nadeele van de Spanjaarden, dan antwoordden de monniken met zachtheid, om hen tot rede en kalmte te brengen. Als wij, zoo zeiden zij, de inboorlingen niet beschermden, dan zoudt gij niemand hebben om u te dienen. Als wij hen begunstigen, is het om hen te behouden en opdat gij hulp van hen kunt hebben. Door hen te verdedigen en te onderrichten, dienen wij u en ontlasten wij uw geweten, want toen gij de zorg over hen op u naamt, was het met de verplichting van hen te onderwijzen. Het eenige waar gij u echter om bekommert, is dat zij u dienen en u afstaan wat zij bezitten.’Ga naar voetnoot41) Karel V heeft, zooals wij in het eerste hoofdstuk reeds zeiden, later als Protectores de Indios benoemd den Dominicaan fray Julián Garcés, bisschop van Tlaxcallan, en den zeer vermaard geworden Bask fray Julián de Zumárraga. De strijd tusschen het geestelijk en burgerlijk bewind is in den loop van de zestiende eeuw steeds scherper geworden, en van de treurige knevelarijen der Spaansche kolonisten en bestuursambtenaren is dan ook in de brieven der geestelijken vaak sprake. Hetgeen Las Casas daar echter van vermeldt, is schromelijk overdreven, en na eenige eeuwen onvoorwaardelijk te zijn geloofd, in het buitenland en in Spanje zelf, blijkt nu uit vergelijkend onderzoek der documenten, hoe zeer Las Casas, met voortreffelijke bedoelingen overigens, heeft overdreven en aangedikt. Fray Toribio heeft hem in een brief aan Karel V al duchtig den mantel uitgeklopt. De lezing van dezen brief alleen is al voldoende om het vertrouwen in de beweringen van Las Casas te schokken.Ga naar voetnoot42) | |
[pagina 366]
| |
Behalve hun arbeid als geestelijke verzorgers en maatschappelijke beschermers, hebben velen der Spaansche priesters in Mexico wetenschappelijk werk van groote beteekenis verricht door hun studie der inheemsche talen, zeden, godsdiensten en beschaving. Wij noemden reeds vele malen den naam van fray Bernardino de Sahagún, die in 1529 naar Mexico kwam, en tot op zeer hoogen ouderdom zich heeft gewijd aan de studie der oud-Mexicaansche cultuur. Zijn geschriften zijn van onvergankelijke waarde, evenals die van Torquemada, die wel ruim een tiental jaren later in Mexico kwam, doch in een halve eeuw van naarstig zoeken en studeeren, nog zeer vele wetenswaardigheden in zijn folianten heeft verzameld, zij het ook op eenigszins onvoldoende wijze verwerkt. Verder zij ook met name vermeld de Dominicaan Duran, en verder de geestelijken die woordenboeken en spraakkunsten hebben gemaakt van de inlandsche talen, zooals fray Francisco Ximénez, Domingo de Basseta en anderen. Hetgeen de Spaansche priesters in Mexico hebben verricht, is een gulden bladzijde in de wereldgeschiedenis.Ga naar voetnoot43)
***
Zooals tegen alle groote mannen, zoo hebben ook tegen Hernán Cortés vele kleine lieden aangekeft. Uit naijver, en door onmacht om de grootheid van zijn geest, zijn ondernemingen en zijn daden te kunnen overzien, heeft men van het begin van den veroveringstocht af, tegen Cortés samengespannen en klachten tegen hem opgehoopt. Het is begonnen met de aanklachten van den gouverneur Velázquez, die inkwamen bij den Raad der Indiën, en welke aanleiding waren tot het maken van vele verhinderingen en belemmeringen betreffende de Mexicaansche onderneming. Karel V maakte daar met een koninklijk gebaar een einde aan; hij wees bij decreet van 15 October 1522 | |
[pagina t.o. 366]
| |
PLAAT LIII
De kerk Santo Domingo, te Oaxaca, uit den tijd der Spaansche kolonisatie. | |
[pagina 367]
| |
alle aanspraken van Velázquez af, en wraakte diens gewapend optreden tegen Hernán Cortés. Tijdens den eindstrijd rondom het Tetzcuco-meer stond men Cortés naar het leven; men had een samenzwering tegen hem gemaakt op aanstoken van vrienden van Velázquez. Het complot werd evenwel ontdekt, doch Cortés was ridderlijk genoeg om de vele mannen die daarin betrokken waren, en die den opzet hadden hem en de andere groote conquistadoren te vermoorden, te sparen. Alleen de leider, Antonio de Villasaña, werd na bekentenis bij geordend rechtsgeding, ter dood veroordeeld en terechtgesteld. De namen der betrokkenen werden door Cortés geheimgehouden en ook Bernal Díaz, de volmaakte hidalgo, is er afkeerig van ze bekend te maken.Ga naar voetnoot44) Na de verovering van Mexico en het geheele gebied der Azteken, nam de naijver van afgunstige lieden toe, en in Spanje en in Amerika spande men tegen Cortés samen. Aan het hof intrigeerde men tegen hem, en probeerde men hem voor te stellen als een muiter, die zijn gewonnen macht en bezit tegen Karel V zou keeren, en zou probeeren zich onafhankelijk te maken van de Spaansche kroon. Bij den Raad der Indiën beschuldigde men Cortés van wederrechtelijk gewonnen rijkdommen, verkregen tot schade van de schatkist, men beschuldigde hem van moord op de naar Mexico gezonden gevolmachtigden tot onderzoek van den staat der zaken, men beschuldigde hem van knevelarij, van gewelddadigheden en zelfs beschuldigde men hem van zijn vrouw doña Catalina te hebben vermoord.Ga naar voetnoot45) Er werd een geheim onderzoek ingesteld, het vermaard geworden Pesquisa Secreta, en in de rechtskundige bescheiden werden grieven, klachten en beschuldigingen tegen Cortés opgesomd en deze werden aan Karel V voorgelegd. Reeds eerder had Karel V eigenhandig aan Hernán Cortés geschreven dat hij van allerlei klachten en beschuldigingen tegen Cortés | |
[pagina 368]
| |
was verwittigd, en een onderzoek ter plaatse zou laten houden, niet uit wantrouwen, maar opdat Cortés de ongegrondheid van dit alles zou kunnen aantoonen. Het Koninklijk Gerechtshof van Nieuw Spanje kreeg de zaak in handen, en werd er eveneens van op de hoogte gesteld dat Cortés door Karel V zelf naar Spanje zou worden ontboden. Hernán Cortés ging daarop scheep naar Spanje. Hij ging als een gran señor, met een groot gevolg, waaronder zich vele aanzienlijke inboorlingen bevonden; volgens Gómara gingen met hem naar Spanje een zoon van Monteczuma, een zoon van den voornamen Tlaxcalteek Maxixca, en andere inlandsche vorsten. In twee schepen voerde hij vele schatten aan goud en edelgesteenten mede, evenals dieren en gewassen uit Mexico, en kostbare sieraden, kleedij en gebruiksvoorwerpen. Hij werd door Karel V met groote onderscheiding ontvangen. Karel V kwam hem zelfs toen hij bedlegerig was, persoonlijk opzoeken.Ga naar voetnoot46) Groote eer werd hem door Karel V aangedaan. Cortés werd verheven tot markies del Valle de Oaxaca (Huaxacac schrijven oude auteurs), met het bezit van groote gebieden in Mexico. Dit is het oogenblik geweest van zijn grootsten wereldschen glans; Cortés, de onmetelijk rijke markies del Valle, ridder van de orde van Santiago, en klaarblijkelijk vereerd met de gunst van Karel V, werd overal met groot eerbetoon ontvangen, en leden van den hoogsten adel dongen naar zijn vriendschap. De hertog van Bejar beijverde zich om zijn nicht Juana de Zúñiga, een gravendochter met koninklijk bloed, aan hem uit te huwelijken. De geschenken welke Cortés aan zijn bruid gaf, wekten zelfs de afgunst op van de gemalin van keizer Karel V....Ga naar voetnoot47) Doch hetgeen Hernán Cortés wenschte, het hooge gouverneurschap van het veroverde gebied, werd hem niet verleend. De tien jaren die hij nog in Mexico zou doorbrengen, zouden jaren van tegenspoed | |
[pagina t.o. 368]
| |
PLAAT LIV
De kerk La Soledad, te Oaxaca, uit de tijd der Spaansche kolonisatie. | |
[pagina 369]
| |
en ergernis zijn. Grootsche ondernemingen heeft hij nog ontworpen en geleid, ter ontdekking van nieuwe landen; mannen, schepen en een vorstelijk vermogen heeft hij daaraan ten koste gelegd, doch velen van zijn mannen vonden een jammerlijk einde, zijn schepen vergingen of werden gekaapt en schatten gouds gingen verloren. Zelf leidde hij nog een expeditie, waarbij hij de grootste ontberingen en moeiten doorstond; de mare van zijn dood trok door gansch Mexico en vond zelfs geloof hij zijn vrouw en vrienden. In weerwil echter van alle moeiten, tegenspoeden en verhinderingen van allerlei aard, waren deze ontdekkingstochten van groot belang, niet om hun onmiddellijk gewin, maar voor de kennis van de kusten van den Grooten Oceaan. Onder het bestuur van Cortés werden deze verkend van den golf van Panama tot benoorden Californië. Hernán Cortés was door zijn laatste expeditie lichamelijk gebroken, en de ergernis over de tegenwerking van afgunstige bewindvoerders en het net van twistgedingen waarin hij werd omspannen, deed hem besluiten terug te gaan naar Spanje. Het was het jaar van den dood der ‘Serenísima Emperatriz’ doña Isabel, gemalin van Keizer Karel V. Onder de groote zeevaarders en veroveraars die naar Spanje kwamen om hun rouw over het sterven der landsvrouwe te betuigen, bevond zich ook Bernal Díaz del Castillo, thans ‘Regidor’ van één der Mexicaansche steden, die in zware, plechtige rouwkleeding zich naar het hof begaf. Doch eveneens kwam met een gevolg van veertig statig rouwende mannen Hernando Pizarro,Ga naar voetnoot48) broeder van den veroveraar van Peru, Francisco, die reeds vermoord was.... Cortés werd nog met groote onderscheiding ontvangen, doch het over hem uitgeworpen net van juridische verwikkelingen liet hem niet meer los. Het trage rechtsverloop maakte zelfs onder invloed van Cortés' machtige vrienden geen voortgang, en zooals hem tien jaren tevoren de graaf van Nassau en de hertog van Bejar hadden terzijde gestaan, zoo hielpen hem ook thans | |
[pagina 370]
| |
de Comendador mayor van León en de Almirante van Castilië.Ga naar voetnoot49) Hernán Cortés schrijft het zelf aan Karel V: ‘het is beter te vechten met “Indios” dan met haarklovende gerechtsdienaars.’ Nog éénmaal trekt de stoere man ten strijde. Hij neemt deel aan de expeditie van Algiers, doch wordt spottend en meewarig ter zijde geschoven als hij de voortzetting van de onderneming eischt. Cortés betreurde het thans, dat hij niet een groepje van zijn oude getrouwen uit Mexico rondom zich had, mannen van het slag van Albarado en Bernal Díaz, die dit dan ook met trots vermeldt. De zeven jaren die Cortés in Spanje doorbracht, de laatste jaren van zijn leven, zijn verbitterd door de intrigues en processen waarin men hem omstrikt hield, en deze man die in eenige jaren een wereldrijk had veroverd, en als hem de gelegenheid was gelaten, op grootsche wijze dit zou hebben bevestigd en bestierd tot heil van Spanje, heeft hetzelfde levenseinde als de op zijn levensavond verguisde Columbus. In den laatsten brief van Cortés, hooren wij dan ook denzelfden toon als in een brief van Columbus. Cortés schrijft aan Karel V: Ik had gedacht dat ik na al de moeiten uit mijn jeugd, na veertig jaren aangehouden inspanningen en strijd op mijn ouden dag rust zou hebben.... Vijf jaren wacht ik nu, na al mijn grootsche daden die Gij zelf erkend hebt, en ben omgeven door een heir van twistende rechtsdienaren, en daarmede verdoe ik mijn tijd en mijn goed, welke Gij beter hadt kunnen gebruiken in den veldtocht van Algiers.... Ik meende dat men de vrucht van mijn arbeid niet in bodemlooze korven had behoeven te vergaren. Nu verzoek ik Uwe Majesteit echter dat dit geding eindelijk eens besloten zal worden.... want mijn dagen spoeden ten einde en mijn leeftijd leent zich er niet meer toe van herberg tot herberg te gaan, doch ik wensch rust te vinden in mijn eigen huis.... Die rust zou hij niet vinden. Kort daarop kreeg hij toestemming weer naar Mexico terug te gaan, doch hij stierf voor hij Sevilla bereikte, | |
[pagina 371]
| |
Afb. 14. Schetskaartje van den tocht van Cortés.
| |
[pagina 372]
| |
waar hij zich wilde inschepen. Volgens Bernal Díaz had zijn ondermijnd gestel den hoon niet kunnen verdragen, dien de Markies van Astorga hem aandeed. Deze verbrak de huwelijksbelofte van zijn zoon don Alvaro, omdat Cortés de bruidschat van zijn dochter Maria, honderdduizend dukaten en den uitzet, met juweelen, niet tijdig gereed had.Ga naar voetnoot50) Den tweeden December van het jaar 1547 stierf Hernán Cortés op twee-en-zestig-jarigen leeftijd.
***
Hernán Cortés heeft een eervolle plaats onder de grootste mannen die de menschheid heeft voortgebracht. De beste bron om den mensch Cortés te leeren kennen, en een overzicht te krijgen over zijn waarachtig epische ondernemingen zijn de Brieven, die hij geschreven heeft, voornamelijk de brieven aan Karel V. Deze brieven dienden ieder geslacht opnieuw aan de jeugd te worden voorgelegd, opdat zij daaruit kan leeren wat mannenmoed in dienst van verheven doeleinden vermag. |
|