Hernán Cortés en Monteczuma
(1933)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekendSpanjaarden en Azteken in het begin van de zestiende eeuw
[pagina 173]
| |
Hoofdstuk VI.
| |
[pagina 174]
| |
hadden zich met de onderworpen bevolking vermaagschapt. Hun voornaamste nederzetting was de onneembaar geachte stad Tenochtitlan, gebouwd midden in het meer, doorsneden door vele kanalen en met goede verkeerswegen, die door ophaalbruggen met het vasteland in verbinding stonden. Aan het hoofd van den staat der Azteken stond een koning, die den veelzeggenden titel droeg van Tlacalecuhli of Hoofd der menschen. Gekozen uit een dynastie met Toltekisch bloed, was deze koning bekleed met vrijwel volstrekte macht, doch dit gezag was voorwaardelijk: hij kon afgezet worden als hij zijn hoogen post onwaardig bleek. Gekozen door de hoogwaardigheidsbekleeders van het Rijk der Verbondenen: den oppersten rechter, den grootmeester der wateren, den opperwapenheer en andere dignitarissen, had het hoofd des staats allereerst te zorgen voor de weerbaarheid van het rijk; hij was een militair leider, benevens hoofd van justitie en administratie, doch in alles zeer onderdanig aan de geestelijke heeren, wier woord en raad als beslissend gold. De samenleving der Azteken was aristocratisch opgebouwd, en had een sterk theocratischen tint. De adel was feodaal: de voorname heeren waren machtige, in vele opzichten onafhankelijke baronnen, doch zij waren leenmannen des konings, verplicht hem bij te staan met hun vaste aandeel van troepen. Voor een goed deel groot-grondbezitters, ontleenden de adellijke heeren hun uitgestrekte bezittingen aan erfenissen, die terugliepen op verovering of door huwelijk verkregen bezit. Andere voorname lieden, die door begaafheid, moed en het geluk der wapenen tot aanzien waren gekomen, verkregen van den kroon ook landsbezit, dat achter niet erfelijk of vervreemdbaar was, doch bij overlijden aan den kroon terugkwam. Door de geboren of verleenden adel werden de hooge posten des lands bekleed: bij het leger, de justitie en de administratie, en uit deze dignitarissen werden ook de leden der regeeringsraden gekozen: voor oorlog, justitie, financiën en bestuur. Bij een krijgshaftig volk als de Azteken, waren het krijgsmansberoep en de wapeneneer een hooge onderscheiding, welke bovendien nog meer aanzien, en gewijde onderscheiding verkregen door de instelling van ridderschappen, waarover ons de | |
[pagina 175]
| |
oude Spaansche kronieken zeer merkwaardige mededeelingen doen. De ridders of Teuctli hadden allerlei voorrechten en in het oog vallende distinctieven, die hen dadelijk als zoodanig deden kennen. In deze ridderorden werden als regel slechts zonen van adellijke heeren opgenomen, en de wijding of opname in deze voorname broederschap ging vergezeld van zwierige praal en een ingewikkeld religieus ceremonieel. Lang te voren werd in een bijeenkomst van ouders, vrienden, ordeleden en priesters, langs astrologischen weg, een gunstige dag voor de wijding uitgezocht. Op den bepaalden dag werd de jonker plechtig naar den tempel geleid, en voor het altaar van den god Camaxtli knielden allen devoot neder. Las Casas, die evenals Torquemada e.a. deze plechtigheid uitvoerig beschrijftGa naar voetnoot1), voegt hier aan toe dat de bewoners van deze streken van nature ten opzichte van de goden ootmoedig en gedwee zijn. Vervolgens, aldus Las Casas, kwam de hoogepriester en doorboorde de neus van den jongen man met een panterbotje of den nagel van een adelaar, en in de kleine gaatjes deed hij vervolgens kleine zwarte steentjes, van de harde steen waarvan messen werden gemaakt. Daarna sprak de hoogepriester den jonker op barschen en grievenden toon toe, en nam hem vervolgens de rijke gewaden, waarmede hij gekleed was af, tot hij alleen nog een lendendoek om had. Dan ging de jonge man naar een zaal in den tempel, waar hij eenige dagen en nachten moest verblijven, overgegeven aan religieuse oefeningen, zonder zich rust of slaap te mogen veroorloven. Een overvloedig feestmaal stond daar toebereid voor verwanten en vrienden, die zich onder allerlei vreugdevertoon daaraan zetten, en na den maaltijd weggingen zonder van den jongeman afscheid te nemen. Bij het vallen van den nacht werden hem door de priesters een grove mantel en deken gebracht, en een mat om daarop de weinige toegestane uren te kunnen slapen. Verder werden hem scherpe doornen gegeven waarmede hij zich tong en ooren moest verwonden, en zich in armen en beenen priemen. Een vuurbekken met de harsachtige stof copalli werd voor hem neergezet om deze voor de goden te branden, | |
[pagina 176]
| |
en daarop ging ieder zijns weegs, behalve drie bejaarde mannen, die in den krijg ervaren waren, en zich door hun daden hadden onderscheiden.
Afb. 1. Maker van edelsmeedwerk. (Mex. handschrift).
Deze onderrichtten hem in krijgszaken. Indien de jongeman op niet geoorloofde oogenblikken insluimerde, wekten de ouderen hem door hem met de doornen te prikken. Te middernacht moest hij het wierookoffer brengen en zijn bloed plengen voor de altaren der goden. Hij maakte dan een ommegang door den ganschen tempel, boorde op vier plaatsen met een in het vuur geharden paal in den grond, en legde in de gaten stukjes papier, die besprenkeld waren met zijn bloed. Na deze plechtigheden werd hem voedsel voorgezet: vier maisbroodjes met een kroes water. Sommigen wisten het zoo ver te brengen dat zij de vier gestelde dagen aten noch dronken. Afb. 2. Zanger en musicus. (Mex. Handschrift).
Na vier dagen vroegen zij oorlof om in andere tempels overeenkomstige handelingen te gaan verrichten, en hiermede brachten zij een jaar door. Na dit jaar van zelftuchtiging wachtten zij op een dag die door de sterrewichelaars als gunstig werd aangeduid, en dan kwamen dezelfde genoodigden en dignitarissen weer tezamen. Deze baadden den jongeman, hulden hem in ruwe kleederen en geleidden hem met veel statie naar den tempel. Zij brachten hem voor het altaar, namen hem de grove plunje af, bondden zijn haar van achteren op met een riem, en staken daarin een vederbos. Dan deden zij hem een kostbaar kleed aan, en hingen daarover een ander van fijn geweven en bont gekleurde stof: het overkleed | |
[pagina 177]
| |
van de orde. In de linkerhand gaven zij hem een boog en in de rechter een pijl. De hoogepriester sprak hem daarna toe over de beteekenis der orde en de nieuwe plichten; hij spoorde hem aan om ijverig te zijn in de verdediging van den godsdienst, getrouw te zijn in den dienst der goden, in de verdediging van het vaderland, en dapper te zijn als de panter en de adelaar, ten teeken waarvan hem de neus met een panterbotje of een arendsnagel was doorboord geworden. Daarop gaf hij hem een anderen naam en liet hem na nog eenige plechtigheden van zich gaan. Er was dan weer een feestmaal aangericht, voornamelijk van gevogelte, en al de gasten en leden van de orde aten dan gemeenschappelijk in een der tempelhoven. Een groot feest werd er gehouden met zang en dans en muziek. De jonge ridder deelde aan de gasten en andere ridders geschenken uit: gouden kleinoodiën, vederwerk, sierlijke mantels en betoonde zich even mild als hij vermogend was. Ook aan den tempel en de priesters gaf hij rijke gaven, en de hoogepriester deed hem gouden sieraden of parels in de neus, waardoor kenbaar was dat hij tot de Teuchli behoorde. Dit gaf hem vele voorrechten boven den overigen adel, omdat hij bij alle plechtige gelegenheden mocht voorgaan, en doordat hij een stem kreeg in de hooge staatsbeslissingen. Hij had het recht zich door een page met een zetel te laten volgen, en dit werd door hen een groote eer geacht. Torquemada voegt aan deze beschrijving van Las Casas nog toe dat, naar aanleiding van het doorboren van den neus met een panterbeentje en een arendsnagel, de geridderde krijgslieden quauhtli ocelotl werden genoemd: arenden en panters. Deze plechtige opname in een ridderorde verschilt niet zooveel van die welke door Camargo is beschreven betreffende die van Tlaxcallan, waardoor blijkt hoe algemeen dergelijke instellingen in dit gedeelte van Amerika zijn geweest. Te meer gevoelt men hierdoor de groote beteekenis die aan het oorlogvoeren werd gegeven, want dit had niet louter tot doel het bezit te vergrooten of een lastigen nabuur te tuchtigen, doch het had een godsdienstig doel: het jagen en gevangen nemen van menschen, om deze den goden als offeranden aan te bieden. Vandaar ook weer het ingewikkeld ceremonieel waarmede de verklaring van den oorlog | |
[pagina 178]
| |
en het krijgvoeren gepaard ging. De oorlog werd plechtig aangezegd door gezanten die geëerbiedigd werden wat vrijheid en leven betrof, zoo zij op de hoofdwegen bleven en de voorgeschreven dracht droegen. Wij zagen hierboven hoe de lieden van Cempoallan zich als gezanten opmaakten naar Tlaxcallan in dienst van Cortés, en hoe zij zich daartoe op bijzondere wijze tooiden. Er was ook een uitgebreide spionnagedienst, waarover later nog even zal gesproken worden. De oorlog werd verklaard door het zenden van wapenen en offeringredienten, en daarna werd, wederom op astrologische wijze, een gunstig schijnende dag uitgekozen om ten strijde te trekken. De opstelling van den stoet was ritueel vastgesteld: de priesters gingen met godenbeelden voorop, dan volgden de geharde strijders, dan de jongere strijders, die gehuld waren in een wit kleed, zoo zij voor de eerste maal ten strijde trokken, en zij kwamen achter de oudere, in den strijd ervaren mannen. De bondgenooten kwamen achteraan. De standaard zal hieronder nader beschreven worden bij de vermaarde slag, waarin Cortés die wist te veroveren. In de kroniek van Hernando TezozomocGa naar voetnoot2) wordt de krijgsuitrusting van den koning beschreven, die bijkans geheel in een gouden harnas was gekleed, met veel sieraden, zooals een gouden ring in de onderlip, en allerlei kenteekenen, waardoor hij als de koning overal te onderscheiden was. Een der conquistadoren, wiens naam onbekend is, heeft een gedenkschrift geschreven, waarin het leger en de krijgslieden der Azteken aldus wordt geteekend: De mannen uit deze streek zijn goed gebouwd, eerder groot dan klein en zij zijn bronskleurig van huid. Het zijn forsche, knappe lieden, gewoonlijk zeer behendig, sterk en van een groot uithoudingsvermogen. Zij worden door niemand in soberheid overtroffen. Zij zijn zeer krijgszuchtig en vol doodsverachting. Vroeger voerden zij onder elkaar zeer wreede oorlogen; de gevangenen werden dan opgegeten of tot slaven gemaakt. Als zij een versterkte plaats zonder tegenstand verkregen, werden de bezettingstroepen onderdanen des konings, maar bij verweer werden zij slaven. Hun krijgsverrichtingen gebeuren | |
[pagina 179]
| |
onder een bepaalde orde, zij hebben een opperbevelhebber en officieren die groepen van tweehonderd tot vierhonderd man onder zich hebben. Iedere compagnie heeft een banier: het is een vlag die aan een lans is bevestigd en deze lans is op zulk een wijze vastgemaakt aan den schouder van den vaandrig, dat hij niet in zijn bewegingen wordt belemmerd en aan den strijd kan deelnemen. Zoo stevig is deze lans aan 's mans lijf vastgemaakt, dat men den man in stukken moet houwen eer men hem kan losrukken. Het is gewoonte om de krijgslieden die een belangrijk wapenfeit hebben verricht ruim te beloonen. Den minste onder de slaven maakt men in zulk een geval wel tot hoofdman, men verheft hem in den adelstand en men geeft hem onderhoorigen. Hij krijgt dan zooveel aanzien dat men hem allerwege eert en als een waarachtig heer bejegent. Een band in zijn haartooisel is teeken van zijn dappere daad.... De defensieve wapenen zijn allereerst een soort van borstbedekking, op de wijze van een wambuis met een dikke laag van katoenen vulsel, dat zeer sterk is en een of twee vingers dik is. Daarover dragen de krijgslieden een buis en broek uit één stuk, dat van achteren wordt toegeregen. Dit is van sterke stof gemaakt. Het geheel is bedekt met veeren van verscheidene kleuren, hetgeen een aardig voorkomen geeft. De eene compagnie heeft witte en roode veeren, een andere heeft blauwe en gele, een derde heeft weer andere tinten. De aanvoerders dragen gouden of zilveren kurassen, welke tegen pijlen en dolkstooten bestand zijn. Deze wapenen stuiten daarop af, men heeft zelfs moeite er met een zwaard door heen te komen. Op hun hoofd dragen zij een tooi of helm die de kop van een slang, panter, leeuw (= puma) of wolf voorstelt. Het hoofd van den man gaat in de kop van deze dieren, zoodat het er op gelijkt dat het dier hem verslindt. Die koppen worden van hout gemaakt, overtrokken met de huid, en versierd met goudbeslag en ingezette edelsteenen, wat een mooi geheel geeft. Zij dragen kleine rondassen, van verschillende vormen, gemaakt van een zeer sterke rietsoort die in deze streek voorkomt. Zij worden saamgehouden door een sterke katoenbekleeding, en zijn aan den bovenkant versierd met veeren en gouden platen. Zóó sterk zijn ze dat alleen | |
[pagina 180]
| |
een goede haakbus ze kan doorboren, pijlen vermogen er niets tegen. De offensieve wapenen zijn: bogen, pijlen en schichten die met een soort katapult worden weggeslingerd. De pijlpunt is van harde steen of van een vischgraat, zoo sterk als staal. Zij hebben werpschichten met drie punten, zij kunnen ook drie schichten tegelijk werpen door in een katapult drie schichten te zetten. Hun zwaarden zijn groote slagzwaarden van hout, met een snede van scherpe vuursteen, die even snijdend is als een Toledosche kling.
Afb. 3. Aztekische krijgslieden. (Mex. handschrift).
Ik zag een inboorling met zulk een zwaard het paard van een ruiter tegen wien hij streed, een slag toebrengen, die zoo diep de borst indrong dat het paard dood neerstortte. Denzelfden dag hieuw een inboorling met zijn zwaard op den hals van een paard en velde het dier met één slag. Bijna alle inboorlingen - zoo gaat de onbekende conquistador voort - zijn bij een gevecht met al deze wapenen toegerust. Het is een der schoonste dingen ter wereld hen ten strijde te zien trekken. Zij marcheeren in goede orde voort, hun houding is kranig en hun gestalte zeer welgebouwd. Er zijn onder hen mannen van buitengewonen moed, en die met de grootste vermetelheid den dood tegemoet gaan. Een zag ik zich verdedigen tegen twee ruiters, een andere tegen drie, zelfs tegen vier. Eindelijk slingerde een dier ruiters, geërgerd dat hij hem niet dooden kon, zijn lans naar hem toe, maar de inboorling greep die in de lucht, en verweerde zich daarmede tot er twee voetknechten kwamen. Toen deze hem met een paar pijlen hadden getroffen, keerde hij zich naar een van hen, toen greep de andere hem van achteren vast en doodde hem door een dolkstoot.... Zij dansen en zingen tijdens het gevecht, soms stooten zij de vreeselijkste kreten uit, en fluiten op een zeer doordringende manier, vooral als zij zien dat zij de over- | |
[pagina 181]
| |
hand hebben.... Zij zijn van een weergalooze wreedheid, zij sparen vriend noch makker, zelfs de schoonste vrouw ontzien zij niet, doch dooden haar en eten haar op.... Aldus schrijft deze conquistador, die in menig gevecht tegenover hen heeft gestaan.Ga naar voetnoot3) De gevangenen werden aan de goden geofferd, men zocht daarom veel gevangenen te maken, eerder dan de tegenstanders te dooden. De menigvuldige menschenoffers, de uitmuntende bewapening, en de voor niets terugdeinzende moed der Azteken, voor wie de dood op het slagveld een begeerd einde was, wijl den goden welgevallig, hadden er den schrik in gebracht bij de omliggende volkeren, die in overgroote meerderheid de schatplichtige onderhoorigheid hadden verkozen boven den hachelijken strijd met deze onverzettelijke strijders. Wij lezen bij de oude auteurs dat in de vergaderingen van de hooge staatslichamen bij kwestie's van oorlog en vrede ook oudere vrouwen gehoord werden, om haar groote levenservaring en goeden kijk op de dingen.Ga naar voetnoot4) Afb. 4. Priester met muziekinstrument, (Mex. handschrift).
Het rijk der Azteken werd goed bestuurd volgens een systeem dat ook van de overwonnen Tolteken was overgenomen. Naast den koning stond als minister van binnenlandsch bestuur een ambtenaar die deze hooge waardigheid, na er toe gekozen te zijn, zijn gansche verdere leven bleef uitoefenen, mits hij dit naar recht en behooren deed; indien niet, dan werd hij afgezet en bij ernstige euveldaden, terechtgesteld. Het rechtsinstituut en het geheele stelsel van de juridische orde was van een merkwaardige nauwgezetheid. De voornoemde hoogwaardigheidsbekleeder had onder zich een rechtscollege, dat dagelijks zitting hield, en wier vonnis in civiele zaken volstrekt was. Er gold | |
[pagina 182]
| |
alleen beroep in strafzaken, en het beroep was dan op den minister van binnenlandsch bestuur, over wiens duisteren naam cihuacohuatlGa naar voetnoot5) de Mexicaansche archaeologen zich het hoofd breken, en op welke strijdvraag in te gaan hier overbodig kan geacht worden. De rechters werden gekozen uit lieden die zich door hun voorbeeldigen levenswandel en scherp verstand hadden onderscheiden. Zij moesten matig en onkreukbaar zijn, niet aan den lust of willekeur van anderen onderworpen, noch onderhevig aan onbeheerschte driften. Wie zich liet omkoopen, kocht zich den dood, zoo het ruchtbaar werd en bewezen kon worden. Over belangrijke zaken hield zich het permanente hoog gerechtshof de beslissing voor; soms werden bijzondere rechters aangewezen voor ingewikkelde of netelige gevallen. Het getal dertien, dat een magische beteekenis heeft, speelt ook hier een rol: rechtscollege's van dertien man waren bekend. In de kleinere, onderhoorige steden waren rechters aangesteld met beperkte bevoegdheden. Torquemada vertelt van het rechtsverloop, dat niet zoo veel van het europeesche afwijktGa naar voetnoot6): rechtbanken met deurwaarders en politiebeambten. De gedaagde verdedigde zichzelf, en kon zijn pleidooi onder eede afleggen en mocht getuigen aanvoeren. Het was een kort en snel recht, dat hoog gehouden werd door het strenge toezicht op de rechters zelf. Voor aanzienlijken gold bij halszaken een afzonderlijke regeling: onderzoek, uitspraak en terechtstelling kon in het geheim en in de eigen woning plaats vinden. De rechters kregen voor hun onderhoud stukken van het staatsdomein, dat voor hen bewerkt werd. Dit goed was onvervreemdbaar en kwam bij hun dood aan den staat terug. De rechtszittingen waren openbaar, des morgens en des middags. Zeer ingewikkelde zaken werden den koning met alle betreffende bescheiden doorgaans iederen dertienden dag voorgelegd. De koning onderhield zich dan met de rechters. De verhooren waren zeer scherp, tot een meineed verstoutte een gedaagde zich slechts zelden, indien het zelfs voorkwam, want den primitieven mensch woog de magisch geladen | |
[pagina 183]
| |
eed bij de aarde, die hij met de vinger beroerde om daarna de vinger op de tong te leggen, uiterst zwaar. Het recht werd door deze drie dingen hoog gehouden: de zelfstandige positie der rechters, de religieuse vrees van den gedaagde voor een bedriegelijke verklaring, en het scherpe toezicht op den levenswandel van den rechter. Justitie en rechtspraak waren onafhankelijk van de kroon, de allerhoogste en volstrekte beslissing lag bij den minister. Het juridisch stelsel wordt door de oude Spaansche schrijvers zeer geprezen: Sahagún, Torquemada, Las Casas en de jurist Zorita zijn vol lof er over, vooral over den vlotten gang der zaken en de klaarblijkelijke onpartijdigheid en onkreukbaarheid der rechters. Het ontbreekt bij deze zestiende-eeuwsche auteurs dan ook niet aan sprekende gevallen in deze, curieuse anecdoten van gestrafte rechters die op omkoopen betrapt werden, rechtvaardige vorsten die het ius handhaven tot tegen hun eigen bloed, en liever hun kind ter dood brengen, dan een inbreuk te doen op gewijd geachte instellingen. Deze anecdoten zijn doorgaans aan de geschiedenis van Tetzcuco ontleend, dat van fijnere geestesbeschaving was dan Mexico-Tenochtitlan, zooals hierboven is aangeduid. Samenlezend uit de oude auteurs wat er aan wettelijke bepalingen is vermeld, zou 'k het Aztekische strafrecht aldus kunnen weergeven: Wie doodslag pleegde, werd terechtgesteld. Bij vergiftiging met boos opzet, werd dader en helper ter dood gebracht. De echtgenoot die zijn op ontrouw betrapte vrouw doodde, werd gedood. (Deze bepaling zal de Spanjaarden wel getroffen hebben, omdat de Spaansche wet en opvatting in deze zeer verschilden.) Overspel werd met den dood gestraft. Ernstige verdenking in deze kon aanleiding geven tot verhoor met foltering. Hoogverraad en samenspanning tegen den regeerenden vorst werden des doods schuldig geacht. De tegennatuurlijke zonde (in Centraal Amerika veel voorkomend, de journalen van de veroveraars en zeevaarders vermelden ze herhaaldelijk) werd met den dood gestraft. Diefstal werd voor een zeer ernstig vergrijp gehouden en er stonden strenge straffen op den eenvoudigen diefstal (het wegnemen van voorwerpen uit marktkramen) en den diefstal met inklimming of braak: doorgaans de dood, of vrijheids- | |
[pagina 184]
| |
verlies (verkoop als slaaf). Verstoring van de openbare orde door getwist, geplukhaar of ernstige mishandeling, werd naar gelang van de omstandigheden gestraft met vergoeding van onkosten of met lijfstraf. Overtreding van den krijgstucht werd met den dood geboet. Spilzieke jonge menschen die het goed hunner ouders verdeden, konden bij onverbeterlijkheid ter dood worden gebracht, evenzoo als ontrouwe voogden hun wederrechtelijke handelingen met den dood betaalden. Op de vleeschelijke zonden van bloedverwanten was de doodstraf gesteld. Doodstraf stond ook op het ongewettigd dragen of voeren van distinctieven der hooge ambten of waardigheden. Wie een koninklijken bode overlast aandeed, wie tooverpractijken verrichtte door onbevoegd te offeren, ja zelfs de jonge man die zich schuldig maakte aan openbare dronkenschap, betaalde zijn vergrijp met het leven. Slavernij was de straf voor lichter evergrijpen, en over den vorm der slavernij zal hieronder nog nader worden gesproken. Zij die om een delict, of in den krijg waren gevangen genomen werden in donkere vertrekken, in kooien opgesloten, tot hun lot beslist was. Deze kooien waren van den aard als Bernal Díaz zag in Tlaxcallan, waarin vrouwen en mannen waren opgesloten om vetgemest te worden voor de offerande en het feestmaal.Ga naar voetnoot7) Ook Cortés spreekt in zijn Brieven van ‘prisiones’, hetwelk zoowel het gevang als de boeien kan beteekenen in het bepaalde verband. Deze plaatsen van opsluiting waren tweeërlei van aard: zij die slechts tijdelijk waren opgesloten, wegens schulden of als tuchtmaatregel van korten duur, kregen uiterst karige voeding. Het vette deel.... was voor de ter dood veroordeelden. De omwonenden waren verantwoordelijk voor de gevangenen. Voor een ontvluchten gevangene moest een slaaf en eenige vergoeding in waren worden verstrekt. De wijze van terechtstelling verschilde naar den aard van het vergrijp: de overspeler en overspeelsters werden gesteenigd, de beschonken jongeman werd met knuppelslagen gedood. Er bestond ook een ter dood brenging door het toebrengen van slagen op de slapen met groote, ronde steenen, | |
[pagina 185]
| |
gemeenlijk ook voor ontrouwe echtelien. Ophanging was ook gebruikelijk, voorname lieden werden dan na de verwurging schoon uitgedost. De ten offerbrenging van krijgsgevangenen is reeds beschreven. Afb. 5. Quetzalcohuatl. (Mex. handschrift).
De beschrijving die wij hier boven gaven van de markten en van de goederen, etenswaren, sieraden, kleedij en werktuigen die er in ruimen voorraad te keur voorhanden waren, gaf reeds eenig denkbeeld van den handel en omzet die er in Mexico-Tenochtitlan waren. Wanneer men bovendien bedenkt dat de schatplichtige staten en de onmiddellijke onderdanen hun tributen inleverden in goederen en 's lands vrucht: mais, peper, cacao, honing, hout, hars, zout, rubber, amber, zeeschelpen, geweven goederen, gouden en koperen voorwerpen, statiekleederen, edelgesteenten, wapenen, huiden, vederwerk en wat-niet-al, dan kan men daaruit reeds de gevolgtrekking maken dat de handel en het verkeer in het gebied der Azteken goed geregeld en bedrijvig was. De handel was bij de Azteken in hooge eer, en de Spanjaarden, wier grootste euvel is geweest dat zij in de Gouden Eeuw handel, landbouw en nijverheid met aristocratische minachting lieten verloopen, hebben in Mexico tot hun bevreemding kunnen bemerken dat zonen van grooten huize, zelfs prinsen van den bloede koopman waren. Het is dan ook hierdoor zooveel te meer begrijpelijk dat een man als fray Bernardino de Sahagún, die zich jaren lang aan de studie van land en volk van Mexico heeft gegeven, in zijn mededeelingen betreffende den handel ook uitvoerig is, en om het kenmerkend onderscheid van Azteek en Spanjaard aan te toonen, de Onderrichting van een zoon door zijn vader, inzake de voortreffelijkheden van de onderscheidene ambachten, in zijn geschriften opneemt: Probeer een eervol ambt (oficio honroso) te leeren, mijn zoon, zooals het vervaardigen van vederwerk of eenig ander handwerk, want in tijden van nood | |
[pagina 186]
| |
kunt Ge daardoor in uw onderhoud voorzien. Ziet vooral toe dat Ge den landbouw niet verwaarloost, Uw voorvaderen waren daarin allen bedreven, in weerwil van het feit dat het adellijke heeren van aanzien waren. Als Gij slechts oog hebt voor uw adeldom en de lange reeks van Uw voorvaderen, hoe zult Gij dan uzelf en uw huis onderhouden? Ik heb nergens gezien dat iemand in zijn onderhoud voorziet louter door zijn adeldom....Ga naar voetnoot8) Afb. 6. Timmerman die zijn zoon onderricht. (Mex. handschrift).
De handel werd met vlijt en deskundigen ondernemingszin gedreven, één der aanwijzingen hiervoor is ook wel de groote vaardigheid in het teekenen van kaarten, welke de ligging van het gansche Aztekenrijk en de naburige staten tot in bijzonderheden aangaven. Hernán Cortés heeft daarvan veel nut gehad. De Azteken hadden waarschijnlijk geen gemunt geld, als betaalmiddel golden zakken cacao, van bepaald gewicht, verder: in een T-vorm gesneden stukjes koper of tin, of in vederschachten geborgen stofgoud. Er zijn echter blijkbaar ook gouden staafjes of schijven geweest als betaalmiddel, waarvan sprake is bij het spel van Monteczuma met de Spanjaarden gedurende zijn gevangenschap. Bernal Díaz vertelt ook dat toen hij eens met zeer veel eerbied Monteczuma bedankte voor een gunst die deze hem bewees, Monteczuma hem eenige van zulke gouden schijven gaf: ‘Monteczuma zeide: Bernal Díez (sic) schijnt mij iemand te zijn van nobelen aard, want hij kent ons allen bij name.... Daarop gaf hij mij drie tejuelos de oro.’Ga naar voetnoot9) Sahagún spreekt eveneens van betalingsmiddelen en Hernán Cortés geeft in zijn Tweeden | |
[pagina 187]
| |
Brief aan Karel V ook een soortgelijke voorstelling der transactie's op de markt. De reizende handelslieden vormden gemeenschappen, die wel eenige gelijkenis hadden met onze gilden, en naar den aard van hun nering werden zij gerangschikt. Een zeer voorname handelsgemeenschap was die der Pochteca's, die een bepaalde reeks van voorrechten genoot, zooals vrijstelling van krijgsmansdienst, vrijstelling van maatschappelijke diensten o.a. bij den landbouw, en verder hadden zij een eigen recht en een bijzonderen rechtbank, waarvoor zij bij geschillen of vergrijp moesten verschijnen. Zij zijn van buitengewone beteekenis geweest voor de uitbreiding van de macht van de Azteken, want bij hun verre tochten verkenden zij het vijandelijk gebied en brachten dit in kaart. Zij drongen door tot in Guatamala en kwamen tot in het kustgebied bij Yucatán. In groote karavanen gingen zij het land door, slaven dienden als dragers en de stoet werd uitmuntend beschermd door goed geoefende strijdknechten. Slaven kocht men op de markt, zij werden daar heengevoerd en op hun voordeeligst ten toon gesteld. De karavaan der reizende kooplieden ging eerst op weg als de sterrewichelaars een gunstigen dag hadden aangewezen, en dan nog verrichtten de leiders allerlei plechtige handelingen, voornamelijk van magischen aard, om de kwade machten te bezweren. De religieuse verrichtingen: het sprenkelen van bloed, strooien van beschreven en met bloed besmeurde papiersnippers, het niet-baden, zijn van volstrekt magischen aard en vinden hun evenbeeld over de gansche wereld. De Azteken waren een begaafd volk, al heeft men door de neiging tot fantaseeren, den aard hunner beschaving en de hoogte hunner ontwikkeling wel eens te gunstig voorgesteld, vooral ook om hierdoor zwaardere beschuldigingen te kunnen richten tegen de Spanjaarden als vernietigers van een inheemsche cultuur die de Europeesche evenaarde, en in sommige opzichten overtrof. Als algemeene opmerking over hun vaardigheid in het bewerken van grondstoffen, en in het dienstbaar maken van plant, dier en materie aan de inrichting van menschen bestaan, zij voorloopig gezegd dat zij de landbouw | |
[pagina 188]
| |
beoefenden en de kunstmatige besproeiïng hun bekend was. Zij hadden werktuigen van steen en metaal, uitgezonderd het ijzer, dat om zijn ingewikkelde wijze van bewerking steeds een der laatste grondstoffen is welker bewerking bekend wordt. Steen en mortel werden gebruikt bij den bouw van tempels en voorname huizingen. Huisdieren waren niet bekend, noch als lastdier, noch als vee ter winning van melk. De Azteken waren bekwame kunstenaars in de bewerking van goud, koper, gesteente, veeren, obsidiaan of lavaglas, en aardewerk. Als men de lijst der geschenken nagaat die Hernán Cortés als aandeel van den gewonnen buit naar Karel V zendt, alvorens het binnenland in te trekken, dan vindt men daaronder de verschillende gaven die Monteczuma aan Cortés had gezonden. De voorwerpen zijn van zeer schoon maaksel, en wat er nog van oorspronkelijk Aztekisch werk over is, geeft afdoende getuigenis van hun artistieke begaafdheid. Van deze lijst noem ik dan enkele voorwerpenGa naar voetnoot10): een halssnoer van acht deelen, waarin honderd drie en tachtig kleine smaragden waren gezet, tweehonderd twee en dertig kleine steentjes die geleken op robijnen, maar van luttele waarde waren en er hingen zeven en twintig gouden belletjes aan met paarlen knoppen. Een ander halssnoer van vier ineengeweven strengen, met honderdtwee robijnen, honderd twee en zeventig smaragden en tien goede parels die niet kwaad gezet waren. Als boordsel dienden zes en twintig gouden belletjes. Beide halssnoeren waren zeer schoon, en hadden nog meerdere, onbeschreven voortreffelijkheden. Dan verder: een houten helm met goud beslag en van buiten met allerlei edelgesteente bezet. Als versiering van den kam was er een groene vogel met oogen, snavel en pooten van goud op aangebracht. Een stormhelm van gouden platen, met ingezette edelsteenen aan den buitenkant, en een boordsel van gouden hangertjes. Vier staken, ieder met drie haken, bedekt met bont vederwerk, en de punten van parels die met gouddraad waren vastgemaakt. Veel schoeisel van hertenleer, gehecht met gouddraad en met fijne, doorzichtige zoolen van een lichtblauwe steensoort. Een schild van hout | |
[pagina 189]
| |
met leer overtrokken, rondom een boordsel van hangertjes van messing, middenin een gouden plaat waarin de beeldtenis van Huitcilopochtli, den krijgsgod, en rondom vier dierenkoppen met hun haren of veeren: een leeuw (puma) een tijger (panterkat), een arend en een uil.
Afb. 7. Schilder. (Mex. handschrift).
Verder: vele huiden, waarvan haar en veeren zorgzaam bewerkt waren. Gouden visschen, eenden en ander gevogelte van goud. Een vreeselijke krokodil met veel dik gouddraad om hem heen gewonden. Een koperen staaf en bijlen en een soort van houweelen van koper eveneens. Een groote spiegel met goudversiering en verscheidene kleinere. Vele hoofdtooisels en kronen van veeren en goud gemaakt, van zeer vele tinten en met parels en edelsteenen bezet. Vele prachtige veeren, van alle mogelijke kleuren, niet geverfd maar met hun natuurlijke tint. Afb. 8. Steenkloover. (Mex. handschrift).
Vederbossen, groot, mooi en kostbaar met bewerksel van goud en kleine parels. Vliegenverjagers en waaiers van goud en uit één enkele veer bestaande, groote en kleine en van allerlei soort, doch zonder onderscheid mooi. Benevens een wijde mantel van geweven katoen, van vele kleuren en met versiering van veeren, met een zwart rad middenin met spaken, en aan den binnenkant effen. Vele hemden die op koorhemden geleken en priesterlijke gewaden, voorhangsels uit den tempel, altaarversieringen en empelornamenten. Vele mantels, wit, of wit en zwart, bont, groen, geel, blauw en van andere tinten. Aan den binnenkant effen en glad, aan den buitenkant ruig als vilt. Gómara voegt aan zijn opsomming deze woorden toe: Alle deze voorwerpen waren eerder schoon dan waardevol. De bewerking was van | |
[pagina 190]
| |
grooter waarde dan de grondstof, de kleuren van de katoenen gewaden waren prachtig en de veeren hadden hun oorspronkelijken tint behouden. Het gouden gietwerk overtrof den arbeid onzer eigen goudsmeden.... Inderdaad was het werk van de Mexicaansche goudsmeden een kostbaar maaksel, zij hadden het in dit vak tot een groote bekwaamheid gebracht: zij goten allerlei dieren, en zoo kunstig dat vleugels, tong, pooten en kop beweeglijk waren. Zij ciseleerden ook en waren meesters in het inzetten van edelsteenen. Zij waren zeer behendig in het slijpen en klooven van harde steenen, en hadden daartoe werktuigen van welker maaksel geen nauwkeurige gegevens bekend zijn. Zij hadden hardsteen en vuursteen, maar de scherpste werktuigen konden zij maken van obsidiaan of lavaglas. In Las Casas vinden wij een beschrijving van het gebruik en het maken van vlijmscherpe messen en werktuigen. Las Casas zegt: Er waren ook messenmakers en het is een bewonderenswaardig iets, hen ze te zíen maken, en dat zij ze kúnnen maken. Zij zetten zich plat op den grond, en nemen een stuk steen dat zoo zwart is als git, en zeer hard is, zooals vuursteen. Het is een kostbare steensoort, zoo schoon en glanzend als albast of jaspis. Zulk een stuk steen is een palm of twee lang en zoo dik als een mansbeen ongeveer en rond van vorm. Zij nemen nu een stok van de dikte van een lans, en drie el lang ongeveer, en aan het begin van dien stok binden zij een stuk hout stevig vast, zoo dik als een arm ongeveer en een palm lang. Dit heeft een platten bovenkant en dient om den stok meer stevigte te geven. Nu drukken zij de bloote voeten waartusschen de steen wordt vastgehouden, stevig tegen de borst. Met beide handen nemen zij nu den stok vast en den voorkant van den stok, die als de schacht van een lans is, vlak en glad, zetten zij tegen het eind van de steen, die eveneens glad is. Dan drukken zij zoo hard mogelijk en dan weten zij er een blad af te doen splijten, vlijmscherp als een mes.... van den vorm van een lancet met middenin een verdikking en met gebogen punten. Bij de eerste snede zijn zij zoo scherp als een scheermes.... doch om zich te scheren heeft men er verscheidene noodig.Ga naar voetnoot11) De Azteken | |
[pagina 191]
| |
waren bedreven in de bewerking van albast en marmer, om van het lavaglas niet te spreken, dat zij zoo glad en glanzend konden maken dat het een spiegel werd. De vervaardiging hiervan heeft Sahagún beschreven; men gebruikte zand en een smeersel en polijste dan het oppervlak. Men denkt hierbij ook aan de marmeren wanden der seigneuriale woonsteden, bv. van het paleis van Monteczuma zelf, beschreven door Bernal Díaz. Het mozaiekwerk van de Azteken is thans nog beroemd. In het Britsch Museum kan men daar prachtige voorbeelden van zien. De teelt der vogels, waarvan wij spraken bij de beschrijving van de lusthoven van Monteczuma, diende voor het winnen der veeren in welker preparatie de Azteken ongeëvenaarde meesters zijn geweest. Zij maakten daar allerhand gebruiksvoorwerpen en sieraden van, zooals dier- en menschfiguren, mantels en statiekleeden, hoofdtooisels, schilden, waaiers, en vliegenverjagers. Door middel van een kleverige stof konden zij er ook prachtig inlegwerk van maken, hetwelk door de oude schrijvers zeer geprezen wordt. Zij waren eveneens ver gevorderd in de kennis van het looien en toebereiden van huiden, en konden daar allerlei kleuren aan geven. Hun leer was zeer zacht en hun bontwerk mooi en duurzaam. Hun geweven stoffen waren ook van fijn en keurig maaksel, voornamelijk van katoen en door de inweving van vederwerk maakten zij het tot zeer schoone gewaden. Zijde was hun niet bekend. Zij maakten van de katoenen weefsels zoowel kleederen als bedbedekkingen, en wisten deze zwaar te voeren of met bont te verwerken, zoodat het een warm bekleedsel werd. Schoeisel was er van allerlei maaksel, voornamelijk van bont met zooien van de magueyplant, een agave of aloë. De schoenen werden met riemen aan de voeten gebonden. Onder de geschenken die Cortés kreeg waren ook lichte sandalen. Deze werden van katoen en gouddraad gemaakt, bezet met paarlen en edelgesteenten. Over de vaardigheid in het schilderen is reeds hier boven gesproken. De enkele manuscripten die behouden zijn gebleven, geven daarvan nog blijk. Het schrift berustte op een systeem van weergave naar klank en beeld (phonetisch en ideographisch), zoo wordt bijv. de naam Monteczuma voorgesteld door de vier dingen waarvan de naam de | |
[pagina 192]
| |
klanken bezit: montle - quauhtle - zo - maitl, d.w.z. muizenval, adelaar, lancet en hand, terwijl de beteekenis is: droef en ernstig man. Dit is de grondvorm van het schrift, dat aanvankelijk zich als beeldschrift voornamelijk heeft ontwikkeld. Dit als basis van een schrijfwijze die, naar gelang van den aard der voorstellingen, het beeldschrift in zijn kinderlijken volkomen vorm moest loslaten, om uit het oorspronkelijke figuurtje syllaben en lettergroepen te maken. Van de schrijfwijze der Azteken hebben de oude Spaansche schrijvers een zeer duidelijke uiteenzetting gegeven. Wij spraken reeds hierboven van de verslagen die door de boden van Monteczuma werden gemaakt van de Spanjaarden, en hoe deze zich verwonderden over de groote vaardigheid van deze ‘teekenaars en schilders’. Het Aztekisch is, evenals de andere Amerikaansche talen, ijverig beoefend door de Spaansche geestelijkheid. Een deel van hun arbeid is gelukkig bewaard gebleven en bevat een schat van gegevens. Las Casas geeft een zeer aanschouwelijke voorstelling van het Aztekisch schrift en de manuscripten. Hij schrijft aldus: Onze geestelijken hebben met veel naarstigheid taal en zeden van deze bevolking bestudeerd.... en derhalve wil ik hier meer in het bijzonder vermelden wat door hun ijverige studie's aan het licht is gekomen.... In Nieuw-Spanje waren evenals in de andere staten bepaalde lieden wier ambt het was kronieken of geschiedenissen te schrijven. Deze menschen waren onderricht over den oorsprong van alle dingen, zoowel wat betrekking had op de goden en hun eeredienst, als wat de stichting van dorpen en steden betrof, hoe de eerste vorsten en heeren aan het bewind waren gekomen.... van hun daden en de gedenkwaardige gebeurtenissen, hetzij goed of kwaad waren zij op de hoogte. Zij kenden de groote dappere voormannen uit hun geschiedenis, de oorlogen die zij hadden gevoerd en hoe zij zich daarin hadden onderscheiden. Eveneens kenden zij de zeden der eerste bewoners, en wisten zij hoe deze gewoonten zich ten goede of ten kwade hadden gewijzigd, en zij hadden kennis van alles wat tot de geschiedenis behoort, opdat daarvan goede verklaring kon worden gedaan, en het in de herinnering zou kunnen voortleven. Deze geschiedschrijvers moesten van de dagen, maanden en jaren | |
[pagina t.o. 192]
| |
PLAAT XXXVI
De pyramide van de Maan, San Juan Teotihuacan. (Photo C.B. Waite, Mexico). De pyramide van de Zon, San Juan Teotihuacan. (Photo C.B. Waite, Mexico).
| |
[pagina 193]
| |
tabellen maken, en hoewel zij geen schrift hadden zooals wij, bezaten zij toch hun figuren en teekens die alles konden voorstellen wat zij wilden vastleggen, en met zooveel schranderheid en zoo scherpzinnig bedacht, dat wij zouden kunnen zeggen dat ons schrift op het hunne niet veel voor heeft. Enkele van onze geestelijken hebben sommige dier boeken gezien, en ook ik zag er verscheideneGa naar voetnoot12) die echter door de geestelijken zijn verbrand, omdat zij vreesden dat deze werken, die over godsdienst handelden, hen in den eersten tijd des overgangs tot het Christendom zouden kunnen schaden. Het gebeurt nu wel eens dat zij eenige bijzonderheden of woorden, die hun over de christelijke leer worden gepredikt, vergeten, en daar zij ons schrift niet kennen, schrijven zij de christelijke leer op heel vernuftige wijze met hun eigen afbeeldingen en figuurtjes op, en zij teekenen dan het figuurtje dat naar den klank overeenkomt met ons woord, zóó dat als wij bijvoorbeeld amen zeggen, dan teekenen zij een bron (beter: water, dat is atl) en vervolgens een aloë (metl), en dit klinkt te zamen als amen. En zoo met alle andere dingen. Ik heb een groot deel der Christelijke leer voorgesteld gezien door hun figuren en teekeningen, hetwelk zij lezen, zooals ik ons schrift lees, en dit is inderdaad bewonderenswaardig schrander. Er was eertijds aan deze kroniekschrijvers nooit gebrek, want het ambt ging over van vader op zoon en het was zeer in aanzien. De kroniekschrijver onderrichtte altijd twee of drie zijner broeders of verwanten in de geschiedenis en wat daarmede samenhing, en oefende hen daarin. Tot hem wendde men zich ook als men over iets betreffende de historie in twijfel was, en niet alleen deden dat de jongere schrijvers maar ook de koningen, de heeren en de priesters, als er eenige twijfel rees aangaande de ceremoniën, de godsdienstige voorschriften en de bepalingen over de feesten en de | |
[pagina 194]
| |
goden of in welke aangelegenheden dan ook van het vroeger bewind en bij ingrijpende aangelegenheden. Dan werden de kroniekschrijvers geraadpleegd aangaande het betreffende geval.Ga naar voetnoot13) Van het beeld was de overgang naar het symbool in het schrift niet groot. Voegt men dit bij de weergave naar klank, en bedenkt men tevens dat bij het vormen van woordgroepen ineenschuivingen en afkortingen plaats vinden, verder dat ook de kleur een bijzondere beteekenis heeft, dan kan men zich eenige voorstelling maken van de pittoreske boekrollen der Azteken, die in hun zeer korte beschavingsgeschiedenis toch reeds groote vorderingen hadden gemaakt. De bijzondere begaafdheid en vaardigheid van de Azteken m het teekenen, schilderen, smeden, ciseleeren, pottebakken, weven, verven en ander handwerk bleek wel in hun behendigheid bij het namaken van Spaansche modellen. De Spaansche auteurs vertellen daarvan treffende staaltjes, bv. Zorita en fray Toribio verhalen ons van de mooie altaarbladen, schilderijen en 't zilverwerk dat na de kerstening voor de kerken werd vervaardigd naar Europeesch voorbeeld. Een grappige geschiedenis is die van den Vlaamschen priester die zonder een woord Aztekisch te kennen muziekonderricht gaf....Ga naar voetnoot14) Zoowel de muziek als de muziekinstrumenten werden alras begrepen en voortreffelijk geleerd en nagemaakt.... Oorspronkelijk waren er weinig muziekinstrumenten in Mexico. Het voornaamste was de gong (teponaztli), met tweeërlei klank. Het mooiste van dezen gong is waarschijnlijk wel geweest het prachtige snijwerk waarmede hij versierd was.... Wij lezen ook van trommels en instrumenten die met de tamboerijn overeenkomen. De conquistadoren vermelden die bij de beschrijving der slagorde. Gefloten werd er op de doordringende wijze die vermeld is, en de zang was zooals allerwege een gewone begeleiding van magische en religieuse verrichtingen. De landbouw stond bij de Azteken in hoog aanzien en was, (het gewijde karakter der landbewerking in aanmerking genomen, welke nieuwigheden tegenhoudt) op een vrij hoogen trap van ontwikkeling. | |
[pagina 195]
| |
De ploeg was nog niet bekend, de openingen voor het zaad werden gemaakt door een in het vuur geharden stok. Het land werd kunstmatig besproeid, en lag op geregelde tijden braak, om daarna afgebrand te worden ter vruchtbaarmaking, en opnieuw te worden bebouwd. De vrouwen deden het lichtere werk, hetgeen te meer opmerkenswaard
Afb. 9. Afbeelding van vrouwen en mannen. (Mex. handschrift).
is in verband met gewoonten van matriarchalen aard, in het erfrecht bijvoorbeeld. Het Mexicaansche landschap, dat een ander aanzien had in het begin van de zestiende eeuw dan thans, door zijn groote hoeveelheid aan bosschen en groen, is door een der conquistadoren aldus beschreven: Het landschap van Nieuw-Spanje gelijkt op dat van Spanje: de bergen, valleiën en vlakten zijn overeenkomstig van voorkomen, de bergen zijn echter ontzaglijker en zóó steil dat zij uiterst moeilijk beklommen kunnen worden..... Er zijn in Nieuw- | |
[pagina 196]
| |
Spanje groote stroomen en zoetwaterbronnen en op de bergen zijn zeer schoone uitgestrekte wouden. In de vlakten groeien zeer hooge pijnboomen, ceders, eiken van verscheiden slag, cypressen en allerlei andere boomen. De heuvels zijn in het binnenland zeer liefelijk.... Er is een groote verscheidenheid van vruchten, die wel op de Spaansche gelijken, maar niet zoo goed zijn noch wat kleur noch wat smaak betreft. Het veld is bekoorlijk en geheel bedekt met groen dat tot halverwege de beenen reikt. De grond is vruchtbaar, en brengt de gewassen rijkelijk voort die men er op verbouwt. Op verscheidene plaatsen wordt er twee- of driemaal 's jaars geoogst.Ga naar voetnoot15) De vruchten des lands werden bewaard in groote schuren, van den aard als de opslagplaatsen der belastingen in gewassen, en de landbouw was door scherpe bepalingen tegen het toebrengen van schade beschermd. Het ongeoorloofd plukken van gewas werd met den dood gestraft! De verbouwde vrucht bestond in hoofdzaak uit het belangrijke voedsel mais, doch daarnaast waren veelverbouwde gewassen cacao en tabak. De cacao diende voor het maken van chocolade (het woord chocolade is Mexicaansch) die als breiïge drank werd gebruikt, zooals beschreven werd bij den maaltijd van Monteczuma. De toebereiding er van was niet ingewikkeld: de cacao werd eerst fijngestampt en vermengd met een weinigje poeder van een andere vrucht. Dan werd het in een puntige beker aangemaakt met water. Het schuim dat door klutsen ontstond, werd in een anderen beker gedaan, en met kleine schepjes gegeten. De Spanjaarden waren er dadelijk verrukt van omdat het zoo voedzaam en verkwikkend was. De tabak werd gesnoven en gerookt. Het gebruik van tabak was in geheel Amerika bekend en het woord is met het gebruik door de Spanjaarden overgenomen reeds van één hunner eerste nederzettingen: Haiti. De tabak scheen slaapverwekkend te zijn. Bernal Díaz schrijft aldus: Zij plaatsten voor Monteczuma op tafel drie bont beschilderde rietschachten, en daarin was amber vermengd met kruiden, tabak genaamd. Na het eten, als er gedanst en gezongen was, en de tafel was | |
[pagina 197]
| |
afgenomen, zoog hij den rook van één dier schachten in, heel weinig echter en hierdoor viel hij in slaap.Ga naar voetnoot16) Een plant die voor de Mexicanen van groote beteekenis was, is de maguey, een aloë waarvan ieder bestanddeel benut werd: de sap tot een drank die na gegist te hebben bedwelmend was, de bladen voor de vervaardiging van papier en dakbedekking, de wortels waren voedsel, de vezels draden en de doornen gewijde folterwerktuigen. De oude auteurs noemen op wat er aan deze boomen onttrokken werd door de vaardige hand van den landbouwer en handwerksman: brood, wijn, azijn, honing, suiker, stroop, papier, een soort vezelwerk dat op hennep geleek, hout en loog. Een kostbare boom derhalve, die bovendien nog prachtig bloeide, wat den Mexicanen, gesteld op bloemen als zij waren, heel aangenaam was. Het is ook zeer belangwekkend bij de Spaansche auteurs beschrijvingen van gewassen als de rubberboomen en de bananenstruiken te lezen. Oviedo beschrijft aldus de banaan: Er zijn hier eveneens planten die wij plátanos noemen; zij zijn zoo hoog als boomen en zoo dik als het dijbeen van een man, of mogelijk iets dikker. Bovenaan groeien lange, zeer breede bladeren, wel drie palm breed soms en tien of twaalf palm lang. In het midden van den inzet der bladeren groeit een tros van wel veertig of vijftig bananen en iedere banaan is ongeveer anderhalve palm lang en ongeveer zoo dik als een pols, dit hangt af van de vruchtbaarheid van den grond. De schil is niet dik en gemakkelijk afneembaar en binnen in is het vruchtvleesch dat gelijkt op de speen van een koe. De tros wordt afgekapt als één der bananen geel wordt. Men hangt hem dan in huis op om verder te rijpen.Ga naar voetnoot17) Over den rubberboom schrijft men de ons zoo bekende dingen: dat de schors wordt doorboord en er dan druppelsgewijs een dikke stof uitkomt, zwart als git en kleverig, en hoe deze met een steen wordt rondgemaakt en dat er een bal van gemaakt wordt die ‘hoewel niet zoo hard en zwaar als onze bal, toch tweemaal zoo hoog springt’. | |
[pagina 198]
| |
Columbus heeft er één meegenomen naar Spanje, en hij had in Sevilla veel bekijks. De vrij gevorderde kennis in de sterrekunde en hun kalendersysteem is van algemeene bekendheid, en hun nauwkeurige berekeningen, ook voor een goed deel overgenomen van de Tolteken, kunnen den Europeeschen astronoom verbazen. Zij berekenden het jaar naar den zonneloop, en verdeelden het in drie honderd zestig dagen, d.i. achttien maanden ieder van twintig dagen. Er was een andere kalender welke den grondslag vormde van ritueel-astrologische becijferingen en waarzeggerij; deze bestond uit een twee honderd zestig dagen. De vijf dagen, die op het zonnejaar buiten het verband der maanden bleven, waren de dagen ‘van schorsing van het bestaan’, als ik het zoo zou mogen zeggen, en werden ongunstig geacht. Op iedere twee en vijftig jaar werden de overtollige zes uren ingeschoven bij de schorsingsdagen, om de jaartelling aan het zonnejaar overeenkomstig te houden. Het getal dertien wordt op deze wijze een grondgetal bij de jaarberekening. Dit zelfde getal dertien is basis in de ritueele jaarberekening van tweehonderd zestig dagen: twintig maanden van dertien dagen. De nauwkeurige becijfering van het zonnejaar met de vijf toegevoegde dagen, en het opnemen der resteerende uren, is voor een in veel opzichten primitief volk zeer merkwaardig. Duidelijk is dat de gestage beschouwing der zoo ontzagwekkende hemellichamen een goede kennis van hun stand en loop kan geven, vooral indien er, zooals gebeurde, van de bevindingen werd boek gehouden. Toch blijft hier nog een kosmische en wiskundige kennis voor noodig die eerbiedwekkend is bij een volk dat van alle betreffende hulpmiddelen verstoken was. Voor een meer in bijzonderheden tredende beschouwing over de Mexicaansche tijdsberekening en sterrekunde, alsook voor den zgn. ‘kalendersteen’ moet ik verwijzen naar werken over de geschiedenis der astronomie en astrologie. Voor het gewijde getal dertien vestig ik de aandacht op de studie van MendizabalGa naar voetnoot18). De oude schrijvers, Sahagún, Acosta, Las Casas en Torquemada zijn | |
[pagina 199]
| |
in hun beschrijvingen zeer uitvoerig. Zoo schrijft Las Casas: hun priesters, of een bepaalde orde van hen, waren bekwame sterrekundigen, die bij hun oordeel over den gang der komende dingen, goed of kwaad, te rade gingen bij den loop der sterren en andere hemellichamen. Zij hadden daarom een jaarkalender van drie honderd vijf en zestig dagen, iedere maand telde er twintig en zoo waren er dus achttien maanden. Het jaar, de maand, de week en de dag, ieder had zijn eigen naam ontleend aan dieren. De eerste dag van de week heet cepactli, d.i. zwaardvisch, de tweede quinche calt, d.i. twee windenGa naar voetnoot19).... Deze kalender had voor iederen dag zijn godheid, mannelijk of vrouwelijk, en zij hadden tabellen waarop deze dagen door de vermelde figuren waren afgebeeld. Zij hielden veel rekening met de schitterende ster die aanstonds zichtbaar wordt bij zonsondergang. Deze ziet men in Nieuw-Spanje in het najaar des middags in het westen. Gedurende den zomer, bij het rijzen van de zon, gaat deze ster tegelijk met de zon onder. Van af het oogenblik dat deze ster zichtbaar wordt tot dat zij weer aan ons oog wordt onttrokken zijn tweehonderd zestig dagen (het ritueele jaar), en elk dezer dagen hadden de sterrekundigen beïnvloed geacht door een bepaald hemellichaam. Vanuit deze verdeeling maakten zij hun astrologische voorspellingen bij de geboorte.... Voorwaar als men deze tabellen zag met de teekeningen welke deze sterrekundigen hadden, dan zouden velen van ons, in weerwil van alle scherpzinnigheid, toch bezwaarlijk daar iets van begrijpen. Er waren onder hen zulke groote rekenmeesters, dat men deze tehulp riep als men gevoelde dat er een fout was geslopen in de kalenderberekening, hetgeen mogelijk was omdat zij niet iedere vier jaren een schrikkeljaar hadden.... Aldus Las Casas. Het leven der Azteken werd beheerscht door de sterrewichelarij. Iedere daad of stap van beteekenis, iedere onderneming of beslissing werd gesteld op een dag die als gunstig was uitgerekend. Zoo werd de dag van het huwelijk bepaald in overeenstemming met het geboorte- | |
[pagina 200]
| |
teeken van degenen die het huwelijk wenschten te sluiten, want dit was voor de Mexicanen een godsdienstig gewijde overeenkomst, die op zeer plechtige en ritueel-vastgestelde wijze gesloten werd. Het betreffende ceremonieel was van denzelfden zinnebeeldig-magischen aard als de meeste gewichtige handelingen van de Mexicanen, en komt overeen met het elders bij primitieve volkeren geconstateerd ritueel. Het was gebruik dat aan de ouders van het meisje door tusschenpersonen om toestemming tot het huwelijk werd gevraagd, en het werd als bewijs van keurige manieren en degelijk karakter gezien, wanneer de eerste aanvraag werd afgewezen. Hieruit kan men de gevolgtrekking maken dat het eigenlijke aanzoek het tweede was .... Dit werd dan onderling overwogen, en hoe ingetogen en afgezonderd het meisje ook werd opgevoed, het schijnt dat haar stem ook in ernst meetelde. Aan wijze raadgevingen ontbrak het niet, zooals hieronder bij de behandeling van de opvoeding zal blijken. De bruid werd op den huwelijksdag van huis gehaald, soms werd zij gedragen in een draagstoel en door niet-vermogende lieden werd zij naar het huis van den bruidegom gebracht op de schouders. Bij de deur van de woning van den bruidegom werd zij plechtig ontvangen. De jonge lui, doorgaans ongeveer twintig jaar oud, brandden de harssoort, die als wierook werd gebruikt op een bekken, en bewierookten elkander daarmede. Zij traden dan gezamelijk het huis binnen, en zetten zich op een nieuwe mat, bij de vuurplaat. Hun mantels werden door een priester aan elkaar geknoopt, wat een nogal doorzichtig zinnebeeldige handeling is. Dan zette men zich aan den feestdisch, en de pas getrouwde lieden gaven elkaar de spijzen in den mond. Bij het feest, één der weinige gelegenheden waarbij bedwelmende dranken in overvloed werden gedronken, bleven de jonggetrouwden ingetogen en sober. Dan volgden voor hen vier dagen van vasten en religieuse oefeningen, zij bleven binnenshuis, en het huwelijk mocht dan nog niet voltrokken worden. Den vierden dag werd een slaapmat gereed gemaakt; de pas gehuwden plengden dan bloed door ooren en tong te verwonden, en de bebloede doornen werden op de slaapmat gelegd. Een treffend magische handeling | |
[pagina t.o. 200]
| |
PLAAT XXXVII
De ruïnes van de Pyramide van Xochicalco. (Photo C.B. Waite, Mexico). | |
[pagina 201]
| |
in deze is dat gedurende die vier dagen men zich niet waschte, hetgeen ook de trekkende kooplieden b.v. niet deden. De Mexicanen muntten overigens door reinheid uit. Te middernacht werd wierook geofferd aan de huisgoden, en ook bij de vier groene schachten welke bij de hoeken van de slaapmat in den grond waren gezet. Den vijfden dag volgde een ritueele wassching door den priester.Ga naar voetnoot20) Het huwelijk dat geëerbiedigd werd, was in beginsel niet monogamisch. De rijkere lieden hadden verscheidene vrouwen en bijwijven. Echtscheiding was mogelijk, hoewel moeilijk. Echtbreuk van de vrouw werd met den dood gestraft, een lot waarin haar minnaar deelde, door steeniging, verbranding of wurging. Het leviraatshuwelijk, zooals dit bij de Israëlieten bekend was, en waarop de bekende strikvraag van de Sadduceën in het Nieuwe Testament berust, was ook bij de Mexicanen in zwang. In de eerste graden van bloedverwantschap was het huwelijk verboden. De vrouwen leefden zeer ingetogen, al namen zij aan de openbare feesten en huiselijke vermakelijkheden deel. Zij waren in eere, verrichtten geen zwaren arbeid, waren naar plaats en voorkomen een decoratief element, en haar levenswijs kwam in veel overeen met die van de Spaansche vrouwen van de zestiende eeuw. De geboorte van een kind werd met de grootste zorg verbeid; er was een gansche reeks van magische afweermiddelen tegen booze machten. Er werd bij de geboorte een vuur ontstoken dat vier dagen (men lette op het magische getal vier dat over de gansche aarde van bijzondere beteekenis is) brandende moest worden gehouden, en waarvan geen vlam buitenshuis mocht worden gebracht. Het kind werd met water besprenkeld, voornamelijk mond en borst werden nat gemaakt, en dan werd aan het kind een naam gegeven, namen van dieren, bloemen of de betreffende kalenderdagen. Deze doop kan als ritueele wassching zijn bedoeld, tevens een zinnebeeldig magische handeling als reiniging van alle booze elementen en afweer tegen kwade invloeden. De oude Spaansche schrijvers hebben er wellicht te veel in gezien en hebben het verklaard naar hun eigen | |
[pagina 202]
| |
voorstellingen over den doop. Sahagún spreekt van ‘Mexicaansch besef der erfzonde’. Het is duidelijk dat daar voor het meerendeel der menschen het leven ‘zorg en verdriet’ is, waar ook op den aardbol, de menschen het pasgeboren wicht hebben willen bevrijden van den onverklaarbaren doem die over 's menschen bestaan hangt. Een vaag vermoeden van in ons liggende oorzaken der narigheden, van welken aard dan ook, rijst allicht op, en geeft aanleiding om de afwerende handelingen niet alleen naar van buiten komende bedreigingen te richten. Het was gewoonte dat de moeder haar kind zoogde, en in dien tijd wijzigde zij dan niet van voedsel. De kinderen werden met veel zorg en teederheid behandeld, het geheele stelsel van verzorging en opvoeding is dat van een beschaafd volk, zeer in tegenstrijd met hun bruten godsdienst. De zoons der vermogende menschen werden op hun vijfde jaar ongeveer naar de priesterscholen gezonden, waar zij voornamelijk werden onderricht in het ingewikkeld ceremonieel van den tempel- en godendienst. De tucht was zeer gestreng. Groote aandacht werd er gegeven aan de lichamelijke opvoeding, de jonge knapen werden geoefend in de hanteering der wapenen. Krijgsman zijn was hun eerste bestemming, en daarop wees al de zinnebeeldige handeling van den priester, die het pas geboren knaapje met de emblemen van den strijd aanraakte: het rechterhandje met een zwaard, het linkerarmpje met een schild. Vanaf hun vijftiende of zestiende jaar gingen de zoons van de adellijke en welgestelde klasse naar de calmecak, een soort van hoogere scholen, waar onderricht werd het weinigje wetenschap dat de nog jonge cultuurstaat der Azteken had verworven: het schrift, de sterrekunde, de geschiedenis en de kennis van het landsbestuur. Ook de priesters leidden deze school; het was hier zooals overal elders: uit den godsdienst sproot de wetenschap voort; de godsdienst, ontstaan uit het gevoel van afhankelijkheid, was de eerste uiting van overdenking en naspeuring. Het bestuur der samenleving ging dan ook oorspronkelijk uit van den priester, van dengene die ervaren was in de verbidding of bezwering der heimelijke machten. Het onderricht in de calmecak leidde op tot de hoogere ambten: rechtspraak, administratie, priester- | |
[pagina 203]
| |
schap en eveneens het leger. De zoons van de onbemiddelde klasse werden tot hun vijftiende jaar opgevoed in de scholen der priesters tot het ruwere werk dat noodig was in de tempels: de reiniging der gebouwen en de verzorging van den houtvoorraad. In de oude geschriften wordt wel gesproken van misdragingen en ontucht, vooral voorkomend in de gebouwen waar de jongens in het dansen werden onderricht. Dit behoeft niemand te verbazen. Het zijn niet alleen de primitieven die in deze zich misdragen, noch zijn het alleen de muren van hùn woonsteden die met onkuische teekeningen worden beklad.... Deze jongens werden na hun veertiende of vijftiende jaar in de leer gedaan bij een ambachtsman. Er was geen bindende gewoonte van opvolging in het beroep van den vader. De meeste beroepen eischten een langdurige voorbereiding omdat de werktuigen nog onvolmaakt waren en het werk reeds zeer kunstzinnig was, zooals tevoren is beschreven. Een beroep waarin men reeds van zijn prille jeugd af aan gestaag moest worden geoefend, om de vereischte bekwaamheid en het noodige uithoudingsvermogen te krijgen, was dat van koerier. De groote wegen waren in uitstekenden staat gehouden, posthuizen en karavansera's waren op geregelde afstanden. Van uit alle uithoeken van het rijk konden in zeer korten termijn berichten naar Monteczuma worden gezonden door de ijlboden. Zooals bekend is, bereiken de volkeren die dichter bij de natuur leven, zeer groote lichamelijke kracht en uithoudingsvermogen. Men denke aan de snelvoetigheid der Zoeloe's en aan de renboden der oude Aziatische volkeren, en aan den Marathon looper. De opvoeding van de Azteken was voornamelijk van moreelen aard, en te oordeelen naar wat er van geschreven is door de Spaansche auteurs uit het begin van de zestiende eeuw, had zij tot doel den naaste te eerbiedigen in al zijn rechten en de voorschriften van de religie te volgen. Daarnaast was het beroepsopleiding, het zij voor het hoogere ambt of voor het handwerk. Ook voor de meisjes werd zorg gedragen: overeenkomstig de symbolische handeling van den priester die het pasgeboren meisje met het vrouwelijk werktuig bij uitstek, het spinrokken, aanraakte, werden de meisjes opgevoed tot vrouwelijke | |
[pagina 204]
| |
vrouwen, ingetogen, huiselijk, arbeidzaam en vaardig. De meisjes der hoogere standen werden in afzondering groot gebracht, omgang met knapen en mannen werd voor ongepast gehouden. Ongehoorzaamheid en onbedachtzame speelschheid werden gestraft met het tot bloedens toe prikken met de aloëdoornen. Er zijn ons eenige opvoedkundige
Afb. 10. Tlaxcaltekische afbeelding van Cortés, doña Marina en eenige gezellen begroet door inboorlingen.
lessen bewaard gebleven, die zoo verheven zijn dat men moeite heeft ze als echt te aanvaarden, en ze eerder zou houden voor sermoenen van een Christelijk wijsgeer, dan voor raadgevingen van menschen, die gewoon waren aan de dagelijksche gruwelijke, bloedige offers. Deze mengeling van zedelijke voornaamheid en barbaarsche bruutheid treft bij herhaling bij de Mexicanen. Men denke aan de ingetogen levenswijze van tal van jonge meisjes die een tijdelijke gelofte hadden | |
[pagina 205]
| |
afgelegd en in de kloosterachtige gebouwen hun dagen doorbrachten, naast tempels die rookten van menschenbloed! Las Casas vermeldt een exhortación, een zedelijke opwekking, van een bejaarden landbouwer aan zijn gehuwden zoon: Mijn zoon, ik raad u aan dat Gij den tijd dien Ge te leven hebt, in deemoed alle ziekte of kastijding van de hand der goden verbeidt. Om te dienen dengene met wien Ge leeft, moet Ge waakzaam zijn. Uw schoeisel, staak en hak met al wat tot uw ambacht behoort, zij gereed om tot uw werk te gaan. Landbouwer zijt Ge, dit hebben de goden zoo beschikt, en het is uw bestemming en lot anderen te dienen in bearbeiding van den grond. Ge zijt hiermede uw volk en Heer dienstbaar en door den arbeid zult Ge u zelf, uw vrouw en kinderen kunnen onderhouden. Neem wat tot uw ambacht behoort; arbeid, zaai, maai en eet van wat uw werk oplevert. Zie toe dat Ge niet verslapt en vermijd lediggang, want als Ge lui en onachtzaam zijt, hoe zult Ge leven en hoe zult Ge uw verplichtingen tegenover anderen volbrengen? Wat zou er van uw vrouw en kinderen worden? Vlijt verkwikt het hart en bevordert de gezondheid des lichaams, mijn zoon. Zie toe dat uw vrouw haar werk naar behooren verricht en dient uw kinderen van raad. Gij beiden moet uw kinderen voorlichten opdat hun levenswandel goed zij en zij de goden niet mishagen, noch iets doen dat u grieven zou. Laat u 's levens strijd niet afschrikken, uw moeizame arbeid geeft u voedsel en kleeding voor u en uw kroost. Houd oog op uw huis en heb zorg over uw vrouw; streef er naar uw verwanten te kunnen nooden en te kunnen opbeuren, en span u in om hen die aan uw huis komen, te kunnen spijzen, opdat zij uit dankbaarheid voor uw moeite u ook van dienst kunnen zijn. Heb lief en wees barmhartig, wees niet hoogmoedig en doe anderen geen overlast. Wees wellevend en vriendelijk tegen een iegelijk, en wees ingetogen bij degenen met wie Ge samen leeft en omgang hebt, want zóó zult Ge geliefd en geacht zijn. Wond niemand, noch doe iemand kwaad, en verhef u niet omdat Ge uw plicht doet, want dan zondigt Ge tegen de goden, en zij zullen u straffen. Zoo Ge den rechten weg niet zoudt gaan, wat zou u dan anders wachten dan dat de goden u ontnamen | |
[pagina 206]
| |
wat zij u gegeven hebben en in gramschap u zouden vernederen? Wees gehoorzaam aan uw meerderen en aan degenen die u in uw arbeid voorgaan, want ook zij hebben weinig rust en vreugde. Indien Ge niet aldus deedt, en u tegen hen verhieft, of kwaadsprak, hun verdriet deedt of korzelig antwoordet, dan zou hun moeite door uw ongepastheid en verkeerd gedrag verdubbeld worden. Indien Ge hard waart van harte, Ge zoudt wel kunnen leven, maar Ge zoudt overal teruggewezen worden en hierdoor uw vrouw en kinderen schaden. Onderdak zoudt Ge niet vinden en Ge zoudt in grooten kommer geraken. Door eigen schuld zoudt Ge armoede lijden, ellende en ontbering hebben door uw ongehoorzaamheid. Wanneer men u iets opdraagt, luister bereidwillig en antwoord naar behooren of Ge het al dan niet kunt volbrengen. Lieg niet, maar zeg wat de waarheid is. Zeg niet ‘ja’ als Ge het niet volbrengen kunt, want zij zouden het daarna toch aan anderen opdragen. Door te doen gelijk ik u zeg, zult Ge door allen geliefd zijn. Wees geen doellooze rondtrekker, noch achteloos op uw verworven goed. Vestig u en schiet wortel. Zaai, maai en win vrucht en Ge zult een huis hebben met vrouw en kinderen, en als Ge sterven mocht zult Ge welgemoed naar het andere bestaan gaan, zonder zorg over wat zij te eten zullen hebben....Ga naar voetnoot21) De Raadgevingen van de moeder aan haar dochter, die men bij Sahagún en Las Casas vindt, zijn treffend om den nobelen stijl en de verheven teerheid: Mijn dochter die ik heb gedragen en in het leven gebracht, en door zorgzame opvoeding heb gemaakt als een kostbare parel, of als een edelsteen die uw vader heeft geslepen.... indien Ge niet zijt, die Ge zijn moet, hoe zoudt Ge leven te midden van anderen en wie zou u tot vrouw begeeren? Zeker, mijn dochter, men leeft met moeiten en zwarigheden in dit bestaan, en de krachten worden daarbij minder, Groote naarstigheid is noodig om het aller-noodigste te gewinnen en te verkrijgen wat de goden ons toestaan. Wees daarom niet nalatig of traag, mijn kind, maar ijverig en reinig en verzorg uw huis. Wees anderen ten dienste, reik het water aan | |
[pagina 207]
| |
voor het wasschen der handen, bereid het brood naar behooren en zet ieder ding op zijn eigen plaats. Laat niets vallen in het bijzijn van anderen. Ga allerwege zedig en bedaard; wees niet overhaast, lach niet en kijk niet steels ter zijde. Zie niemand aan die u tegemoet komt, ga recht uwen weg en sla uw oogen ter neer. Aldus zult Ge geacht worden en een goeden naam krijgen, niemand zal u deeren, noch kwetst Gij dan iemand. Op deze wijze gaan ingetogenheid en goede opvoeding tezamen. Wees als het noodig is wèl ter tale, en antwoord naar behooren. Wees niet dom of stom. Let op uw spinrokken, weefgetouw en handwerk, dan zal men u liefhebben en Ge zult een verzekerd bestaan hebben. Zoek de schaduw niet, of de frissche koelte en de lediggang, want die brengen kwade gewoonten voort.... Wees ijverig in het dienen der goden en tot onze hulp. Laat je niet tot twee of driemaal roepen, maar doe haastiglijk wat uw ouders u opdragen.... Wees niet gemelijk.... Als een ander niet doet wat haar gezegd wordt, doe Gij het dan, vlug en goed.... Wees niet grimmig, haat niemand en wees niet schriel. Wees niet afgunstig. Doe niemand verdriet. Doe geen verkeerde dingen en bewaar uw eerbaarheid. Bijt niet op je handen, dat is ongemanierd. Volg niet de inspraak van je begeerte, want Ge zoudt u bezoedelen en ons tot oneer zijn. Begeef je niet in boosheden, want Ge zoudt als troebel water zijn. Ga niet om met leugenaarsters, dieveggen, of slechte vrouwen die altijd op straat zijn of op hoeken en kanten staan, ook niet met degenen die lui zijn, want het zou je verderf zijn. Ga niet op straat, op de markt, op het plein; wees niet op den weg of in de badinrichtingen, want dan sluipt het kwaad in je en de ondeugd verteert het verstand. De zonde kleeft aan. Als iemand je toelonkt, zie dan stil voor je.... De goede raadgevingen gaan aldus voort, en wijzen de meisjes op de voortreffelijkheden der deugd, zedigheid, vlijt en bereidwilligheid. Het ideaal van de Mexicaansche vrouw wijkt niet zooveel af van het voorbeeld, geteekend door één der grootste Spaansche humanisten en theologen: La perfecta casada, de volmaakte huisvrouw, van Fray Luis de León. | |
[pagina 208]
| |
Het ritueel der begrafenissen of lijkverbrandingen was even ingewikkeld als bij andere volkeren, en ook hier treft weer de mengeling van hooge geestesbeschaving met grove barbaarschheid. De doode is allerwege een vreesaanjagend iets, om wien heen vele booze krachten vergaderd worden geacht. Men denke aan de vele magische afweermiddelen die men nog in ons land in sterfhuizen op het platteland kan opmerken. Het meerendeel zijn handelingen waarvan degenen die ze verrichten de beteekenis niet meer begrijpen. Zij zijn van geslacht tot geslacht overgeleverd uit den heidenschen tijd. Een merkwaardig gebruik bij de Azteken was de biecht aan den priester, als men zijn einde nabij vermoedde. Deze biecht werd als geheim geëerbiedigd, en de priester kon kwijtschelding verkenen van de zonden tegen de goden en tegen de wetten, doch dit slechts eenmaal. Deze biecht is evenals de doop uitvoerig beschreven door Sahagún, met de breedsprakige, maar verheven sermoenen van de priestersGa naar voetnoot22). De biechteling kon in den tempel biechten, maar ook, bij een ernstig vergrijp, op de plaats van het misdrijf. Na de kwijtschelding werd hij ook ontheven van de wettelijk gestelde straffen. De formule bij de kwijtschelding der zonden uitgesproken door den priester zou in den mond van een christen niet vreemd klinken: ‘Genadig Heer, die de verborgenheden van alle harten kent, vergeef dezen ongelukkige en laat uw genade op hem nederdalen, en uw vergiffenis, om de bezoedeling van zijn ziel weg te wisschen als met het water des hemels. Gij weet dat hij niet uit vrijen wil heeft gezondigd, maar onder den invloed van het gesternte waaronder hij geboren is.’ De biechteling, die zich zeer had verootmoedigd, en een gebed tot de goden had gericht alvorens te biechten, gaf een slaaf ter offerande, terwijl hij huiswaarts werd gezonden met aansporing barmhartig en meedoogend te zijn. Degene die eerst biechtte als hij den dood voelde naderen, hetgeen regel zal zijn geweest daar er slechts éénmaal kwijtschelding werd gegeven, liet eveneens een slaaf als zoenoffer dooden. Een gestorven koning of rijksgroote bleef op de slaapmat liggen | |
[pagina 209]
| |
tot hij kwalijk riekte, dan eerst werden de verwanten tezamen geroepen en de dood afgekondigd. De verwanten kwamen in statiekleederen, en brachten slaven om deze in het sterfhuis te dooden. De doode werd in prachtige gewaden gehuld en kreeg een edelsteen in den mond. Het oorspronkelijk harde voorwerp dat in alle uithoeken van de aarde aan de dooden in den mond werd gelegd, kan naar landsaard in vorm verschillen. Bij de Mexicanen was het een smaragd. Een haarlok werd afgesneden en, met het lokje bij de geboorte afgeknipt, in een doosje gedaan en in een hol godsbeeld geborgen. Het gelaat van den doode werd met een masker bedekt. Den doode werden de wapenen en emblemen van de in het bijzonder vereerde Godheid meegegeven. Bij de verbranding van een koning of magnaat werden verscheidene slaven gedood, gewoonlijk met veel plechtig vertoon. Een eigenaardig gebruik was het meegeven van een hond, hetzij op den brandstapel, hetzij in de groeve; een hond die door een pijlschot in de hals werd gedood. De hond was het eenige huisdier van de Azteken. De asch van het verbrande lijk werd vergaard in een urn met de smaragd en de vlokjes haar. Het deksel werd versierd met de beeltenis van den gestorvene. Den vierden dag na de verbranding werden er opnieuw slaven gedood, en daarna nog op vastgestelde termijnen. Ook met het lijk geschiedden de ritueele afwasschingen, en er werden papieren snippertjes gestrooid, waarschijnlijk geschreven bezweringen, want de vloek of bezwering werd als een zelfstandig werkende kracht gedacht. De dooden werden ook begraven, en dan in zittende houding op een zetel, met zwaard, schild en wapenen. De conquistadoren hebben meer dan één graf geschonden om de sieraden daaruit te nemen. Voedsel en drank werd nevens den doode geplaatst. De vrouw kreeg haar spinrokken, haspel en andere werktuigen meeGa naar voetnoot23). De kleeding der Azteken was zeer sierlijk. De mannen droegen een neerhangenden doek om de lendenen, van voren toegeknoopt, en een schouderbedekking. Bij koud weer sloegen zij mantels van bont om, | |
[pagina 210]
| |
van allerlei tinten, en bezet met veeren. De lenden- en schouderdoeken waren afgezet met franje. Over de sandaalachtige schoenen spraken wij reeds. Zij werden door riemen, die tusschen de teenen door werden gehaald, op de wreef vastgebonden. De vrouwen hadden een onderkleed van geweven stof, zonder mouwen, van zeer schoon maaksel, met borduursels en franje's. Daarover droegen zij een lang overkleed, dat tot op de voeten reikte. De vrouwen waren mooi en bevallig, heur haren vielen op de schouders neer, en zij hadden geen hoofdbedekking. Zij gaven aan haar gelaat soms een geelachtige tint en teekenden op haar wangen roode figuurtjes. Sieraden droegen zij allen, aan ooren, onderlip, om hals en armen. De tafel der Azteken was ruim voorzien. Allereerst hadden zij hun maisbrood, dat aldus werd toebereid: in een grooten ketel kookten zij eerst water, waarin dan vermengd met een ietsje kalk (voor het losmaken der bolsters) de maiskorrels werden geworpen. Na eenige uren weekens, werd het graan zorgvuldig gewasschen en ontbolsterd. Daarna werd het fijn gewreven tusschen eenige maalsteenen. Van het meel werd door bijvoeging van water deeg gemaakt, hetwelk gekneed werd en daarna in groote schotels gebakken. Dit was de eenvoudigste wijze. Er waren echter ook verscheidene andere, bv. het stoven van kleine broodjes in boombladeren gewikkeld, of het maken van gebak. Wild, gevogelte en rauwe groenten waren eveneens gebruikelijke gerechten. Van de tafel der magnaten kan men zich een voorstelling maken, als men denkt aan de beschrijving van den maaltijd van Monteczuma: soep, broodjes, vleeschpasteiën, vruchten, allerhand groenten en visch, welke voor de allerrijksten in vier en twintig uren vanaf de golf van Mexico kon worden aangevoerd door renboden. De vrouwen aten afzonderlijk, wat te meer opmerkelijk is omdat haar maatschappelijke positie met die der Europeesche vrouw van dien tijd en later, overeenstemt. Men zat op zeer lage stoeltjes, en de gerechten werden in kostbaar gerei opgediend. De groote heeren aten vóór hun vasallen en gedienstigen, die naar gelang van rang vervolgens aanzaten, nadat de heer en meester van tafel was opgestaan. De gerechten waren met zeer veel culinaire kunst | |
[pagina 211]
| |
toebereid, keurig gedreven zilveren en gouden vaatwerk stond op de tafel der rijken. Het is één der meest huiveringwekkende tafereelen die men zich voor kan stellen: een welgemanierden Azteek uit kostbaar gerei met aristocratische ingetogenheid.... menschenvleesch in sierlijke pasteitjes te zien eten!Ga naar voetnoot24) De opgediende schotels werden op een klein bekken warm gehoudenGa naar voetnoot25). Er waren verschillende dranken, allereerst de chocolade (chocolatl), de geliefde inheemsche drank. Een bedwelmenden wijn onttrok men aan de aloë, door het gewonnen sap te laten gisten. De dronkenschap werd als een walgelijke ondeugd veroordeeld, en daarom was het gebruik van dezen wijn door de wet beperkt. Het gebruik was verboden voor de jongere menschen tot hun vijftigste jaar, alleen bij feesten werd een matig rantsoen toegestaan. Zooals tevoren is opgemerkt, konden drankzuchtige jongelieden worden terechtgesteld. Bij het verslappen van de tucht en de verwarring ontstaan door de komst der Spanjaarden, is hier als elders het misbruik een vernietigende gewoonte geworden. Er waren allerlei vormen van vermaak: muziek en dans, en de groote heeren amuseerden zich na tafel met de fratsen, snaaksche streken en behendigheden van hun mismaakte narren of het gezang en den dans van hun jongleurs. De oude auteurs vertellen ook van tooneelspel, dat in een daarvoor bestemd gebouw dagelijks werd opgevoerd. Uit de gegeven beschrijvingen blijkt dat ook hier wel in het tooneelspel de spot met eigen vrees en wenschen werd gedreven, zooals gedurende de middeleeuwen in Westelijk Europa. Spotte men in menige middeleeuwsche klucht met den gevreesden duivel, in Mexico maakte men farces om verminkten, blinden en stommen die van de goden genezing verwachtten, en op verkapte manier grinnikte men om de dwaasheid der vromen en de onmacht der goden. Een ander spel was het balspel met een gummibal, welke gemaakt werd van dunne takjes en bladeren, die bolrond werden | |
[pagina 212]
| |
samengevoegd en dan dicht besmeerd werden met vloeibare rubber. Als de rubber hard geworden was, waren die ballen zeer licht en leenden zich heel goed voor kaats- en slagspel. De Mexicanen waren heel zindelijk. Zij hadden openbare baden en particuliere baden in de ruime watervlakten die tot hun beschikking stonden, en gebruikten ook stoombaden, waartoe men ook bij ziekten en moeilijke verlossingen zijn toevlucht nam. Als ieder volk dat dicht bij de natuur leeft, hadden zij een keur van plantaardige geneesmiddelen, zalfjes, pleisters, aftreksels en drankjes, waarbij de Spaansche veroveraars voor hun builen, wonden en ongesteldheden veel baat hebben gevonden. Ook schijnt hun chirurgische geneeswijze reeds aanmerkelijke vorderingen te hebben gemaakt, hetgeen niemand zal verbazen sinds is aangetoond geworden dat bij primitieve volkeren schedeloperatie's met goed gevolg zijn toegepast geworden. De Azteken hadden vele slaven, die verhandeld werden en voor allerlei werk werden gebruikt. Slaven waren òf weinig aanzienlijke krijgsgevangenen, òf ook wel gestraften. Slaaf kon men worden door misdrijf of vergrijp, ook konden de ouders ten overstaan van getuigen hun kinderen als slaaf verkoopen. Slaaf werd ook hij die met een anderman's slavin omgang had gehad, indien de slavin stierf bij de geboorte van het verwekte kind. Ook kon men zich zelf als slaaf verkoopen, insgelijks in tegenwoordigheid van getuigen, om van eigen koopsom schulden te betalen of ook de opbrengst aan de goden af te staan als inlossing van een gelofte. In zekeren zin zou men de positie der slaven kunnen vergelijken met die van de Russische lijfeigenen tot in de vorige eeuw: de slaven konden tot een zekeren welstand geraken, bezittingen en zelfs slaven hebben. Een zeer nobele bepaling in de wetten van de Azteken was dat de kinderen van een slaaf vrij waren; de slavernij was niet erfelijk, hetgeen een sterke keerdam tegen ontaarding wasGa naar voetnoot26). |
|