De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Helaas wat baat het Phylis dat ik om u ween] Toon: Povre Gruselle. HElaas wat baat het Phylis dat ik om u ween, Seg eens de reen, Waarom gy my dus tert, Ach al te herden hert Woont in u sachte borst hebt doch medoogen, Siet ghy niet schoone de tranen mijns oogen Die van mijn pijn Getuygen konnen zijn. Het Beekje Phylis dat gy siet in dese Wey Is door 't geschrey Gesprooten: mits ik staag Hier aan haar boorden klaag Hoe dat gy noch u ermen Tyter mertelt Waar van het brakke vocht dat niet meer dertelt Maar sich weer bouwt, En nu met Tyter rouwt. De Else boomen die gy daar van verre siet Zijn vol verdriet Iaa Kruyt, en Graasjes staan Beswangert met getraan, De Rotsen slaan de galm van al het suchten Bossen, en Bergen zijn sonder genuchten Om dat het niet Haar Herder by u siet. [pagina 172] [p. 172] Gelukkig is het wouwt vvaar dat mijn Phylis vvoont En als bekroont Door Telgjes gaat en pronkt, En menich hert ontfonkt, Gelukkig seg ik is het schauw der bladen Waar sy haar staag in de koelte komt baden En met Diaan Daar schouwt veel soetheyt aan. Ik sal dan wijl gy lacht en met de Nimfjes speelt, En kluchjes deelt, Mijn graf bereyden daar De Eliseesche schaar Haar klachten storten met het nederklimmen In het gepekelt nat van al de schimmen, Daar u mijn snert t Sal knagen doen het hert. Eyndigen de Gesangen Vorige Volgende