De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Silindor aan Cloris. ALleen op't klinken van U Naam Ontluykt de Roos haar bloos, en bladen (Mijn Cloris) die met geur: beladen, Sich maakt tot uwen dienst bequaam. Alleen op't minst uws oogewenken, Schiet Lely, en Convaly uyt, Viole knopjes, Loof, en kruyt, Waar mee U d'aarde koomt beschenken. De Hiacynt, en Amarant, Filet, en Krokus, en Narcissen Niet voor U, uyt te botten missen, Om weer te sterven in U hant. Het groen Tapeet bereyt U Cronen, En offert al het bloem Cieraat: Dat als een Bruyt te prijcken staat, Met bloosjes op haar blanke konen. Daar siet ge dan U groote kragt, Haa! Cloris, wijl ge koont gebieden, Want wat ge wilt dat moet geschieden Omdat het all, is in U macht. [pagina 85] [p. 85] Souw ik dan niet door het vermogen, O lieve Son, vol Tintel licht Beswijken voor dat schoon gesicht Van U ontsloten Gitte oogen. Ik sieg, en werp me aan U schoot, Gebiet me Cloris, want mijn leven, Heb ik in U gewelt gegeven, Doch wacht daar voor, niet, als de doot. Vorige Volgende