De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
Want 't is het ligste stof dat men ter werelt vint.
De herders soeken slegs haar sinnen te vermaken
En schijnen seer verlieft, jaa sterven om U min,
Se stikken in verdriet, en dan in vlammen blaken,
Gelijk een Etnaas gloet, om U haar af Godin,
Een vleyers tong is sagt, maar s' heeft veel wederhaken,
Elendig acht ik die: die in die strikken raken,
Wanneer se als een Son U schoonheyt bidden aan,
En vresen dat ge d'een voor d'ander meer sult agten,
Dan menens dat ge zijt ten eenemaal voldaan,
Of dat se maken van U strafheyt groote klagten,
Neen, neen gedenkt dat vry versotte Dorimeen,
Sy lacchen als se zijn gescheyden, om die reen,
Laat Tirsis quijnen, laat Silvander tranen gieten
Laat Damon steenen, en bemin met onderscheyt,
Soo sult ge vaste Trou, in vastigheyt genieten,
Maar die te ligt gelooft, wert ligtelijk verleyt,
Men moet het huylen van de Crokodil ontvlugten,
Want dat vernist geween, doet menig deerlijk sugten.
|
|