De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Juffrouw Anna de Haas. Die genood waar pekelharing te eeten dog: niet komende wierd haar Ed: eene gesonden, die dus spreekt. DEwijl gy niet en koomt om my de nek te breken Ter plaatse waar men u op mijn waardy gaat noôn: Soo koom ik selver hier, om my op u te wreken Op dat gy seggen moogt de Haring spant de kroon, Want als gy scheurd, en rijt, mijn vlees met grage tanden Als dan bewoon ik eerst den versen Oceaan: Wiens baren my doen op de Frieschen oever stranden Daar my het Britse, meyr door 't golven heeft doen gaan. Vorige Volgende