Vondels geloof
(1935)–Gerard Brom– Auteursrecht onbekend
[pagina 252]
| |
IX. Grotius' erfgenaam't Is moeilijk onder ons vol te houden, dat niemand meer twijfelt aan de oprechtheid van Hugo de Groot's Protestantisme, zoals er uit betogen van drie hogleraren eens voorbarig besloten werdGa naar voetnoot1). Een Luthers theoloog noemt Grotius' oordeel over de Hervorming vernietigend en ziet hem meer en meer een tegenstander van het Protestantisme worden; een Anglikaans jurist verzekert, dat hij ten langen leste ieder uur van zijn leven de Christenvrede bevorderde door wat niets anders kon wezen dan het opgaan van alles in Rome; een Hollands historicus eindelijk stelt vast, hoe hij in zijn hele geestesrichting nauw verwant is aan de reeks hoogstaande bekeerlingen als VondelGa naar voetnoot2). ‘Hij was in zijn hart niet Protestant’, verklaart een ander geschiedkundige; integendeel, verzekert een Grotiuskenner, ‘de Roomse kerkleer nagenoeg aanvaardende’Ga naar voetnoot3). En Protestanten, die zo'n vruchtbaar theoloog buiten de kring van hun godgeleerden houden, schijnen deze uitkomst stilzwijgend te bevestigenGa naar voetnoot4). Was hij geen Protestant, wat moet hij dan heten? Zijn eigen tijd stond voor deze Christen, die waarachtig de Paus kon eerbiedigen, verbijsterd als voor een onmens, waarin libertijn en paap tot één monster vergroeid waren. De | |
[pagina 253]
| |
negentiende eeuw heeft hem als utopist meelijdend beschouwd, want hoe erger de Hervorming in ontelbare sekten versplinterde, hoe opzettelijker Protestanten zich wilden troosten met het sofisme, dat die veelheid van vormen juist de rijkdom van het Christendom zou bewijzen. Nu ons geslacht eenmaal het ongeestelijke en onwerkelijke van zo'n hopeloos verdeeld Evangelie leert beseffen, begint Hugo de Groot begrepen te worden als profeet van de eenheid. Volgens Jansenisten zou Grotius als godloochenaar gestorven zijnGa naar voetnoot1). Dit betekent ongeveer hetzelfde wat vrijdenkers bedoelen, wanneer ze hem met Socinianen vereenzelvigenGa naar voetnoot2). Nog altijd zijn er geleerden, die hem voor een rationalist aanzien, ofschoon anderen hem weer tegenover het moderne rationalisme plaatsenGa naar voetnoot3). Deze miskenning is verklaarbaar uit een algemeen misverstand, dat de redelijke samenhang tussen geloof en wetenschap voorbijziet en de samenwerking van natuur met bovennatuur niet als het leidend beginsel van de Contrareformatie weet te waarderen. Zo moet Grotius een rationalist lijken, wanneer hij sceptici en sectarissen door redeneringen over de godsdienst wilde verzoenen. Zijn brieven aan Socinianen kunnen wij tegenwoordig, die Christenen met Mohammedanen openlijk van gedachten zien wisselen, zonder dat ze daarom verdacht worden de Islam aan te hangen, hem onmogelijk meer aanrekenen. Bovendien hielpen de Socinianen tenminste lucht maken in de benauwende vooroordelen van de Hervorming en een tijdig tegenwicht vormen op de eenzij digheden van Luther en KalvijnGa naar voetnoot4). Ook valt Grotius niet vast te nagelen aan de eerste de beste regel van zijn veelzijdige werken, want hij veranderde, omdat hij bewoog, en hij bewoog, omdat hij tussen de partijen bemiddelde niet | |
[pagina 254]
| |
alleen, maar vooral omdat hij zich persoonlijk ontwikkelde. Tot het laatste toe heeft hij een onwelkome, ogenschijnlijk onbestaanbare overtuiging aangedurfd, terwijl toch niets verder van hem afstond dan vooringenomen hardnekkigheid of uitdagende heldhaftigheid. Op de berg van zijn geweldige kennis was het hem gegeven, het beloofde land te onderscheiden, dat allerlei strijders in de vlakte niet konden zien. Hij was de ziener van de vrede, hij wees geduldig naar een toekomst, waarin Europa zich redden zou, door de kerkelijke scheuring teboven te komen. Voor deze gedachte leefde en stierf Hugo de Groot, door deze gedachte bleef hij onsterfelijk. | |
1Zijn als Remonstrant in Loevestein begonnen bijbelverklaring heeft Grotius een twintig jaar onderbroken, omdat hij, onvermijdelijk tussen een pennestrijd met Hollandse predikanten en een gedachtewisseling met Franse priesters gesteld, de censuur van Katholieke theologen vreesde. Dan door Petavius als kenner van de Kerkvaders aangetrokken, vraagt hij eindelijk vrijwillig deze pater voor adviseur en gaat daarmee in 1638 voorgoed koers zetten in de richting van RomeGa naar voetnoot1). De laatste vijf jaren van zijn leven zijn de inzet voor een toewijding, die hem meer van zijn landgenoten afzondert dan de gevangenis in Loevestein, maar die hem tegelijk in gemeenschap met een hele wereld brengt. In 1640 opent hij zijn rij katholizerende boeken met een aantasting van het spookbeeld, dat Protestanten als een duivelse macht van het Katholicisme blijft afschrikken. Om de scheiding tussen zoveel zielen te overwinnen, moet hij allereerst het gewetensbezwaar opheffen, alsof de Paus zelf de Antichrist in levende lijve zou zijn. De Katholieken hebben deze parodie nauwelijks ernstig genomen, zodat Bellarminus er nog geen twintigste van zijn werk over de | |
[pagina 255]
| |
Paus aan besteedtGa naar voetnoot1). Maar Grotius, opgegroeid onder Protestanten, die zich allen de verafschuwde, duizendmaal vervloekte Paus in de gedaante van eenzelfde karikatuur voorstellen, omdat ze geen betrouwbaarder portret van zijn figuur onder ogen krijgen, de Hollander Grotius kan niet anders dan zijn uiterste best doen om zo'n gevaarlijke waan, waardoor elke toenadering tot Rome wel een goddeloze daad van duivelsdienst betekent, stelselmatig te weerleggen. Hij weet immers maar al te goed, hoe dit bijgeloof voor verwoede papehaters, die de scheuring willen bestendigen en bij het woord eendracht sidderen, een kwestie van zelfbehoud vormtGa naar voetnoot2). Het vervolg geeft hem nog meer gelijk dan hij verwachten kon. Het negatieve, dat in de naam Protestantisme ligt uitgedrukt, moet zich verraden door een algemene verontwaardiging. Verwonderen wij ons over de gewichtigheid, waarmee zo'n groot geleerde een zotte fabel uit de wereld probeert te helpen, zijn tijdgenoten staan daarentegen versteld, dat deze jurist als advokaat voor zo'n kwade zaak durft optreden. Ieder misdadiger is een pleidooi waard, de boze geest, waarvan de Paus eenvoudig de belichaming heet, kan geen rechtsbescherming verdienen. De Paus de Antichrist, dat is de ontdekking, waar Luther zich telkens op beroemde; de Paus de Antichrist, dat is een uitgesproken leerstuk van Kalvijn; de Paus de Antichrist, dat is een leer, die de Roomse opvatting van Christus' plaatsvervanger op aarde moet verpletteren, de enige leer die alle Protestanten verenigt en die ze daarom zo hartstochtelijk handhaven, omdat Christus hun de uitsluitende openbaring, de zuiver evangelische verkondiging, de hemelse zegepraal van de Hervorming schijnt. Vanaf de rederijkers is de Paus een eeuw lang in liederen zo doorlopend uitgemaakt voor de Antichrist en andersom de Antichrist in houtsneden bij de laatste bladzijden van het Nieuwe Testament | |
[pagina 256]
| |
zo geregeld door een tiaar op draak en hoer beiden voorgesteld, dat deze vereenzelviging er bij het volk met woord en beeld zit ingehamerd. Wie een eerzaam geus 's nachts wakker maakt met het wachtwoord Paus, zal dadelijk Antichrist voor antwoord krijgen; wie de kleinste katechizant op zijn lei een poppetje van de Antichrist laat krabbelen, zal de Paus tevoorschijn zien komen. Een fanatiek beeldstormer houdt levenslang dit beeld voor zijn geest: de Paus als Antichrist. Het is zijn fetisj, waaraan geen heiligschennende hand mag raken, want hij komt daarmee van alle aanspraken, die Rome nog ooit hebben kan, volledig af, zolang hij tenminste niet Christus' woord ter harte wil nemen: ‘Als ze de meester van het huis Belzebub noemen, hoeveel erger zullen ze dan de huisgenoten noemen!’Ga naar voetnoot1). Een vroegere kameraad van Vondel spot naar aanleiding van deze strijd, hoe iemand niet naar Rome hoeft te gaan om de Antichrist te vinden, die toch in zijn eigen hart woontGa naar voetnoot2). Het geldt terecht voor een eretitel van Holland, dat de heksenvervolging er een eeuw vroeger ophoudt dan in andere landenGa naar voetnoot3). Des te pijnlijker schande blijft het heersend spookbeeld van de Paus als Antichrist, waarmee meer dan enkele personen, waarmee hele groepen van onze bevolking door medeburgers gekweld worden. Deze waan, die alle Roomsen besmet door de duivel noemt (het woord ‘beduveld’ is teveel verzwakt in zijn oorspronkelijke betekenis om hier te dienen) en de paap dus schijnbaar met volle recht uit het openbaar leven bant, is van boven af geregeld. Een tegenwoordig Kalvinist betreurt de bewustzijnsvernauwing, die Luther zijn leer van de Antichrist ingaf, het populairste artikel van zijn belijdenis, dat allerlei Protestanten als leerstuk in hun confessie opnamen en dat ook in de voorrede van de Dordtse leerregels ondersteld | |
[pagina 257]
| |
stondGa naar voetnoot1). Binnen ons land mag er heel wat gedrukt worden en vooral de papehaat kan buitengewoon vet met laster gaan, maarzelfs de vlotte uitgever Blaeu aarzelt om Grotius' ongehoorde tegenspraak van de stelling, dat de Paus gelijk is aan de Antichrist, te helpen verbreiden, omdat een dogma van het Protestantisme over de hele linie, Socinianen niet uitgesloten, daardoor gevaat looptGa naar voetnoot2). Voelt het handelsbelang van een wereldfirma zich dus bedreigd, ook de wetenschappelijke vrijheid van een ruime geest als Vossius krimpt bij dit punt ineen. De Amsterdamse hoogleraar, die het boek van zijn vriend Grotius heeft willen tegenhouden, schrijft hem na het verschijnen, hoe verschillenden het beter vinden, de mensen te laten geloven in Rome als de Antichrist, en deze mening niet willen uitgeroeid zien, al zou die ook een dwaling blijken, want, zo wordt er gezegd, de Roomse Kerk kan nooit zwart genoeg afgeschilderd worden voor het volkGa naar voetnoot3). Deze zegsman herinnert aan een voornaam persoon, waarvan de waarheidsliefde bij het geschiedschrijven anders boven verdenking staat, de fijne Hooft, die terloops de gangbare leer met verregaande reserve een ‘onnodig geloofspunt’ heeft genoemd en achteraf een vertrouweling toefluistert, te vrezen dat Grotius' mening niet goed opgenomen zal worden door mensen, die de Paus al over de honderd jaar ‘dien titel met voorbedachten raad’ hebben toegekendGa naar voetnoot4). Over de bedriegelijke, schandelijke waan zelf geen enkel woord! Ook vooraanstaande Remonstranten als Uytenbogaert zijn met Grotius' moedige daad van kritiek alles behalve ingenomen. Niemand treedt er op om hem te steunen; stom van schrik voor Rome, zwijgen alle vrienden tegenover de laster, die kansels en katheders elkaar opgewonden toeroepen. Episcopius maakt er geen geheim van, dat ze wel uit één mond zouden protesteren, als ze niet door wantrouwen tegen het paus- | |
[pagina 258]
| |
dom werden verlamdGa naar voetnoot1). Jaren later gaat zelfs de hardnekkige vrijdenker Koerbagh in een als handboek van verlichting bedoeld geschrift, waarvoor Christus niet meer heilig is, nog het vooroordeel hooghoudenGa naar voetnoot2). Wat Grotius tegen samenzwerende machten en krachten betoogt, klinkt bepaald staatsgevaarlijk, omdat het de bestaansreden van zoveel openbare verhoudingen bedreigt en de geheime grond voor verdrukking van de Roomsen ondermijnt. Het antipapisme moet nu eenmaal de rechtvaardiging leveren van een Gereformeerde partijregering, die het volk bang maakt met de boeman van paapse afgoderij en dergelijke dooddoeners. Vondel heeft de toestand met twee rake regels getroffen, als hij de Kalvinisten hun demagogisch mombakkes verwijt: ‘Wij mommen hier met genen Antichrist,
Die grijns van staat en twist’Ga naar voetnoot3).
Een politieke strekking of tenminste een politieke werking loert door de onschendbaarheid, waarmee het algemeen Protestantse dogma veilig wordt gesteld. Dit perspectief kan Grotius allerminst verborgen blijven, wanneer hij de verhoudingen veel dieper doorziet. Zijn studie van het volkenrecht streeft naar vrede tussen de staten, zijn onderzoek van de godsdienst bedoelt, wat daar nog boven gaat, gemeenschap tussen de zielen. Hij bouwt op het feit, dat allerlei oorlogen door de Hervorming, zo niet ontstaan, dan in ieder geval verergerd zijn en dat de wereldvrede dus ondenkbaar is buiten kerkelijke eenheid. Daarom herhaalt hij dringend Justus Lipsius' waarschuwing: ‘Een goed gebruik van het pauselijk gezag zou het dobberend Europa voor anker dienenGa naar voetnoot4)’. | |
[pagina 259]
| |
2Zoals krijgskundigen uit allerlei landen een beleg van Frederik Hendrik met eigen ogen komen bijwonen, leven godgeleerden van heel Europa het bombardement mee, dat Grotius over Leiden heen richt tegen Genève en Wittenberg. Als hij het ene bolwerk van de Hervorming na het andere heeft getroffen, blijkt hij tot ontzetting van de Protestanten zijn stelling te kiezen onder de muren van Rome. Ik heb, zo bekent hij openlijk, verzameld wat vanouds is overgeleverd en ik zie het allemaal leven in de Roomse Kerk. En alsof deze verklaring voor Gereformeerden nog niet erg genoeg klonk, laat hij er zijn lievelingswens op volgen, dat hij met allen samen mag terugkomen, waar onze vaderen zijn weggegaanGa naar voetnoot1). Met spijt geeft een kerkhistoricus dan ook toe, dat het primaat van de Paus hier door verschillende getuigenissen uit de oudheid wordt aangeprezenGa naar voetnoot2). Grotius' ideaal, erkent een ander, is onmiskenbaar een Katholieke Kerk met de bisschop van Rome aan het hoofdGa naar voetnoot3). Dit resultaat bereikt de rechtsgeleerde langs een weg, die de Hervormers tot hun ongeluk verlaten hebben. De Schrift moet, begrijpt hij langzamerhand, door de overlevering verklaard worden, evenals de wet door de gewoonte. We zien Grotius voortaan stelselmatig de Katholieke geloofsregel toepassen. Zijn eerbied voor de kerkelijke traditie gaat zover, dat hij van tevoren alles in zijn Evangelieverklaring herroept, wat daarmee zou blijken te strijden, al vertrouwt hij wel dat er niets vijandigs te vinden valt. Deze houding brengt mee, dat hij feitelijk de inhoud van het Protestantisme gaat afwijzenGa naar voetnoot4). Volledig bewust van zijn geesteswending, wil hij dan ook Kalvijns Institutie | |
[pagina 260]
| |
door het Commonitorium van Vincentius Lerinensis vervangen, hetzelfde werk, waardoor Calixtus bij zijn irenisch streven gedragen wordt en waardoor Newman zich in zijn boek over de ontwikkeling van de Christenleer zal laten leidenGa naar voetnoot1). Grotius' beginsel wordt dat van Vincentius: wat altijd en overal en algemeen is geloofd, dat vormt ons geloofGa naar voetnoot2). Deze woorden ‘quod semper, quod ubique’ klinken en weerklinken de wereld rond als saluutschoten bij het herstel van de traditie. Ze worden aangehaald in een Rooms boek tegen EpiscopiusGa naar voetnoot3); ze worden door Vondel, vermengd met een Evangeliewoord, groot geschreven in het album van een Protestant: ‘Jakob, prijst gij eeuwig werk,
Bouw geen huis, veel min een kerk
Op den veengrond van elks zin,
Want die gronden zakken in.
Bouw gerust op grond van steen,
Tijdgemeen en plaatsgemeen.
't ALTIJD en het OVERAL
Vrezen storm noch zwaren val’Ga naar voetnoot4).
Vondel wil het wachtwoord nog eens openlijk herhalen tot besluit van een gewapend vertoogGa naar voetnoot5). De dichter heeft zijn bekeringspel Peter en Pauwels een motto van dezelfde Grotius meegegeven, die zijn overgang naar de Moederkerk leidde, en niets hoopt hij hartelijker, dan zijn meester mee te tronen op deze wegGa naar voetnoot6). Wanneer we een stadspoort met ingezette kogels zien pronken, vergeten we haast de indruk, die hun werking indertijd gemaakt heeft. Dat Tesselschade in 1642 tegen Barlaeus het gezag van Grotius uitspeelt, herinnert ons genoeg aan de schok, door het ontploffen van zijn zwaargeladen argumenten gegevenGa naar voetnoot7). Hoe geweldiger ze inslaan, | |
[pagina 261]
| |
hoe banger zijn vrienden hem in de strijd met Nederlandse hogescholen alleen latenGa naar voetnoot1). Ze zijn bezorgd dat hij teveel haat en werk op zich wil nemen voor de eenheid, waarop toch geen uitzicht bestaat; ze houden hun hart vast, nu hij de Roomsen niet alleen durft ‘accomoderen’ maar ‘patrocineren’Ga naar voetnoot2). Hooft, die eens met instemming Lucretius' verzen vertaalde, hoe ‘zoet’ het is, vanaf het duin een zeeman met de dood te zien worstelen, houdt zich veilig buiten de stormGa naar voetnoot3). Is het niet treffend, dat deze beschouwing van een heidense eigenliefde regelrecht werd tegengesproken door een Christen als Hugo de Groot? Hij schreef indertijd de volgende beginselverklaring: ‘'t Lust velen, staande op strand, een ander aan te schouwen.
Die in een felle storm de holle zee moet bouwen;
Maar ons, door 's waarheids kracht ten hemel toe verheven,
Vanwaar wij andren zien gaan tastende na 't leven,
Betaamt eer, dat wij ons, inwendelijk bewogen,
Erbarmen over 't volk, in haren weg bedrogen....’Ga naar voetnoot4).
Het laffe zwijgen levert bondgenoten aan een Kalvinist, wanneer hij Grotius met zijn verdachte neigingen als vogelverschrikker tentoonstelt. ‘Hugo Grotius papizans’, de titel alleen moet kippevel bezorgen, omdat die een weerslag levert op een, nog in Grotius' laatste werk vermeld, boek ‘Calvinus judaizans’Ga naar voetnoot5). Ds. Laurentius is dezelfde predikant, die de niet toevallig aan Grotius opgedragen Gijsbrecht als papistisch stuk heeft aangeklaagd en dus een scherp orgaan bezit voor het opsporen van paapse stoutigheden. Dadelijk aan het adres van De Groot komt hij verzekeren, ‘dat men in de paapse lere niet kan zalig worden’, wat de Gereformeerde nog bevestigt met het getuigenis van een Remonstrant, ‘dat de mens in het Rooms Katholiek geloof niet kan zalig worden, en hoe hij dat geloof met | |
[pagina 262]
| |
meerder ernst in alles beleeft, hoe hij verder van de zaligheid afwijkt’Ga naar voetnoot1). Terwijl in Amsterdam nu zo'n gewelddadige druk op Grotius' geweten wordt uitgeoefend, verschijnt in Antwerpen van Katholieke kant een bloemlezing uit zijn boek over de Antichrist en vooral uit zijn pleidooi voor de kerkelijke vredeGa naar voetnoot2). Zijn gedachten beginnen als vuurwerk bij een pausfeest te sproeien. | |
3Grotius heeft geen aard om tegen te spreken uit lust tot tegenspraak. Als hij de verantwoording op zich neemt van een beginselstrijd met zoveel godgeleerden, die hij zo graag wil verzoenen, is het gedrongen door zijn geweten. Maar dan moeten wij ook aan zijn geweten de bezwaren toeschrijven, waardoor hij aan zijn toenadering tot de Moederkerk bepaalde grenzen stelt. Hij schijnt iets over te houden van de irenische leken, die zich een eeuw vroeger bij voorkeur of bij uitsluiting op de Kerkvaders beriepen, de ontwikkeling van de leer onwillekeurig voorbijzagen en de ontdekkingen van de scholastiek bewust voorbijgingen, met het onvermijdelijk gevolg dat zulke middenmannen voor de ene partij te ver gingen en voor de andere niet ver genoegdGa naar voetnoot3). Hoe hoog de Sacramenten ook bij Grotius aangeschreven staan, zijn uitspraken schijnen hier minder doorzichtig, hetzij de stof niet zo tastbaar is, hetzij hij de formules van verschillende richtingen wil verenigen. In dit streven naar algemene overeenstemming wordt de grote jurist heroisch en tragisch meteen. Doet zijn mening, dat de Augsburgse Confessie en het Trentse concilie enkel in toon verschillen, ons tamelijk naïef van optimisme aan, hij | |
[pagina 263]
| |
mag hoopvol verwijzen naar Katholieken, naar Jezuieten, die zijn vertrouwen delenGa naar voetnoot1). Een kritiek punt blijft biezonder zijn verhouding tot de pauselijke onfeilbaarheid, kritiek allereerst omdat deze leer nog een paar eeuwen moet wachten op een beslissende bepaling, kritiek verder omdat Grotius midden onder tegenstrevende Gallikanen leeft, kritiek tenslotte omdat al zijn voorzichtigheid hem hier laat aarzelen. De onfeilbaarheid is immers een oud bezwaar van hem en blijft het, voorzover we weten, tot het eindeGa naar voetnoot2). Ook wanneer een te enge opvatting van het pauselijk voorrecht, zoals oningewijden er meermalen nog op nahouden, niet aan een kenner als Grotius toegeschreven wordt, verhinderen bepaalde teksten uit zijn brieven ons toch zijn stelling biezonder licht te denken. Mochten er, zo schrijft hij anderhalf jaar vóór zijn dood bij de ziekte van Urbaan VIII, meerdere pausen tegelijk komen, wat wel eens wordt verwacht, dan zou 't een mooie gelegenheid zijn voor het beleggen van een algemene kerkvergadering, die de vrede aan de Christenwereld kan teruggevenGa naar voetnoot3). Dit nadert een vaag conciliarisme, waarvoor de heersende verwarring, die hem het vormen van klare denkbeelden belet, grotendeels aansprakelijk is. Geboren en getogen binnen een Protestantse kring, kan hij wel niet verder komen dan het verdedigen van de hierarchie tot en met het pausdom, zonder dat hij de organische bekroning van deze pyramide door de onfeilbaarheid benadert. Zijn bouw blijft als zoveel torens in ons land onvoltooid. Wij lopen na het Vatikaans Concilie wel eens gevaar, dit tussenstadium buiten de geschiedenis te plaatsen en het iemand van vroeger tijd als een persoonlijk tekort aan consequentie toe te rekenen; maar we mogen niet nalaten het geval bij Grotius als een feitelijk bezwaar tegen zijn bekering vast te stellen. Hij beleeft het opkomen van de | |
[pagina 264]
| |
absolute monarchie in Europa, wanneer het droit divin voor de koningen gaat gelden en het goddelijk recht van het pauselijk primaat beknibbeld wordt. Wat hem wezenlijk ontbreekt om Katholiek te zijn, heeft geen Katholiek precies kunnen bepalen, terwijl meerdere Protestanten daarentegen zijn ernstige verschillen met de Hervorming hebben aangewezen. Er is eigenlijk maar één ding, dat hem tenslotte van Rome scheidt, en wel eenvoudig de daad van overgave, de stap van toetreding, het gebaar van aanvaarding, dus de proef op de som van zijn hoe langer hoe meer Katholieke geschriften. Mag hij zijn hoofd al naar de Moederkerk gekeerd hebben, hij weigert nog zijn knie voor Christus' bruid te buigen als teken, dat hij haar zijn hart toewijdt. De man, die ‘hora ruit’ voor zinspreuk voert, laat het uur verlopen, waarop een volledig leven van studie gericht is, al gebeurt het dan uit gewetensbezwaren, die zijn streng rechtsgevoel hem in de weg legt. Hij haast zich dodelijk met irenische uitgaven, hij stelt zijn eigen overgang uit en komt eindelijk niet klaar. Zijn vlotte pen wijst naar een doel, dat zijn voeten nooit bereiken. De Kerk mag zich troosten met de ervaring, dat het gemis aan een bevredigend slot van het proces de belangstelling voor zijn pleidooien aan weerskanten vermeerdert. De zwevende positie, waarin hij tussen zijn verleden en een onafwendbaar zelfgezochte toekomst hangt, houdt iets geheimzinnigs, dat iedereen op zijn beurt wil zoeken te verklaren. Grotius verbindt kritiek en sympathie, waardoor hij evenmin tot vleien als tot drijven overslaat. Er woelt weinig heerszucht in deze leider, want hij zoekt de geest van begrijpende liefde en stelt zijn vrienden gerust met de verwachting, dat zijn werk voor de Christenvrede een veel verder uitzicht houdt dan zijn eigen leven. Wil een politicus ogenblikkelijk succes afdwingen, Grotius offert zijn welslagen aan een voldoening op, die zijn hoop hem over de tijd heen vinden laat. Door tijdgenoten voor verrader uitgemaakt, wordt de irenicus later voor een eclecticus aan- | |
[pagina 265]
| |
gezien, als hij niet voor een volslagen scepticus doorgaat. Hij gunt zich nooit de rust van een verzekerd standpunt, de steun van een veilige gemeenschap, ofschoon hij, om alles voor allen te zijn, voor zich zelf op deze manier weinig kan worden. Zo blijft de verdediger van het kerkelijk besef buiten iedere Kerk, zo laat de gids in de traditie zich persoonlijk niet door een traditionele beweging dragen. Maar dit isolement is geen onvruchtbare zelfkwelling uit overdreven eigenwaan. Er is sinds Grotius in het Westers Christendom iets van ontzaglijke betekenis veranderd, nu Europa tenminste zo ver is, de verdeeldheid onder de Christenen te betreuren, de vrede terug te verlangen, de naam Katholiek als een beginsel te herstellen. Grotius' verwachting, dat de Kerk eens een Paus zal krijgen, die 't tot zijn ambt rekent om de verscheurde leden tot één lichaam te herenigenGa naar voetnoot1), is door meerdere Pausen vervuld, die 't algemeen heimwee met hun hogepriesterlijke zending tegemoetkomen, terwijl, wat groter verrassing betekent, de Protestanten door hun tweedracht zelf gedrongen worden naar een gemeenschappelijk gebed om broederschap. Mijn man is al te zacht, zegt Maria van Reigersbergen, die, weinig vriendelijk voor de ‘paapse religie’ gestemd, Grotius wel eerder tegengehouden dan aangemoedigd heeftGa naar voetnoot2). De rusteloze werker prijst in zijn lied op de wedergeboorte vooral lijdelijke deugden volgens de apostolische vruchten van de Geest: ‘Barmhertig, heilig en rechtvaardig,
Ootmoedig, vriendlijk, vreedzaam, zoet,
Verdraagzaam, matelijk, goedaardig,
Godzalig, langzaam van gemoed’Ga naar voetnoot3).
Geduld is het kenmerk van zijn apostolaat voor de hereniging, zeker niet bevorderd door voorbarige geruchten over zijn Rooms worden of Rooms zijn, die in 1641 al in | |
[pagina 266]
| |
Rome rondlopenGa naar voetnoot1). Hij is dan juist in vriendschappelijk kontakt gekomen met de Amsterdamse pastoor Marius, die hem over zijn meeste bezwaren weet heen te helpen en binnen een jaar zijn denkbeelden over de Paus ziet vooruitgaan, waaraan Grotius eerst alleen een erepatriarchaat en dan een wezenlijk primaat toekentGa naar voetnoot2). Voor zijn oude vrienden is het intussen een hard gelag, waarover ze hun spijt zelden kunnen verbergen, dat hij zijn theologische plannen met ‘anderen’ behandeltGa naar voetnoot3). Dit katholizeren wordt sprekender bij vergelijking met Vossius, die levenslang de Hervorming blijft handhaven. Eind 1640, als Grotius zijn kentering toont, schrijft Vossius aan Gomarus, dat hij liever de wapens ziet keren tegen de Roomse KerkGa naar voetnoot4). Wel raakt Vossius persoonlijk op goede voet met een ander vriend van Vondel, de Duitse priester Nihusius, die zich verheugt, in Vossius' beide boekdelen over afgoderij niets tegen het Katholicisme te vinden, ofschoon het volgens de meeste Protestanten de afgoderij zelf is, en die in 1642 met voldoening vaststelt, hoe de Amsterdamse hoogleraar veel vooroordelen uit zijn Leidse tijd teboven kwamGa naar voetnoot5). Dit klopt met Grotius getuigenis, dat Vossius nu veel dingen anders zou schrijven dan hij vroeger heeft gedaanGa naar voetnoot6). Maar wanneer Vossius aan Nihusius verklaart, geen bezwaar te hebben, dat zijn zoons ooit Katholiek zouden worden, lijkt er hoogstens in te lezen, dat de priester op hun bekering hoopt, en dan wordt Vossius' eigen volharding in het Protestantisme er in ieder geval mee bevestigdGa naar voetnoot7). De geleerde Nihusius is door een vertrouwelijke briefwisseling goed op de hoogte van Grotius' gesteldheid | |
[pagina 267]
| |
tegenover de Moederkerk en bericht 17 Mei 1645, enkele maanden vóór het plotseling sterven van de gezant, openhartig aan de belangstellende nuntius, dat Grotius eigenlijk niet Katholiek is, al schijnt hij niet ver van het GodsrijkGa naar voetnoot1). Dit woord van een getuige, die van nabij de feiten kent en ook niets liever wil dan het lang verwachte nieuws van de bekering overbrieven, vormt een, door het volstrekt gemis aan tegenstrijdige tekenen gedekt, bewijs dat Grotius zich nooit in de Moederkerk heeft laten opnemen. Wat als blijk van zijn overgang wordt aangehaald, is uitsluitend de bij zijn leven al gangbare mening van Katholieken, die een wens betekent zonder meer. Vooral Jezuieten, waaronder hij zoveel raadgevers heeft, houden niet op hem voor Rooms te verslijten. Hun dichter Jakob Balde schrijft uit München 4 Maart 1644 zelfs aan Grotius persoonlijk, in het treurspel ‘Christus Patiens’ al aangekondigd te vinden, hoe de schrijver uit het Arminiaanse naar het Roomse kamp zou overgaan, alsof de bekering een voldongen feit wasGa naar voetnoot2). Petavius, met wie Grotius intiem verkeerde, leest in Parijs een Mis voor zijn vriend, zo gauw hij het bericht van zijn dood ontvangtGa naar voetnoot3). Aan pater Sirmond, vertelt zijn ordebroeder Rapin, heeft Grotius bekend, met zijn familie tot de Moederkerk te willen terugkerenGa naar voetnoot4). Dat willen wordt in ieder geval geen doen, terwijl het gezegde van de leek Guy Patin, dat Grotius Katholiek was in zijn hart, weer bedenkelijk het onderscheid tussen ziel en lichaam van de Kerk negeertGa naar voetnoot5). Zijn ‘Christus Patiens’ wordt jaren later nog eens door een Duits Jezuiet in een bundel schooldrama's herdrukt en samen met zijn Sofompaneas in het midden van de negentiende eeuw opnieuw uitgegeven naast een stuk van PetaviusGa naar voetnoot6). Dat alles geeft te kennen, | |
[pagina 268]
| |
hoe de Jezuieten hem voor een van hun bekeerlingen houden, zoals andere Katholieken hem als een geloofsgenoot blijven beschouwen. Ze kunnen niet begrijpen, dat een zelfstandige geest zo Katholiek kan schrijven, zonder Katholiek te zijn. En daarin ligt ook een eigenaardig raadsel. | |
4Waar Grotius plotseling in eenzaamheid gestorven is, bestaan er geen gegevens buiten zijn werken, die duidelijk de kant van Rome heen wijzen. Kalvinisten en Katholieken stemmen zeldzaam overeen, wanneer beiden er een Roomse strekking in vinden; haat en liefde zien met verschillende ogen dezelfde sprekende kleur. Alleen houdt de historie zich de theologie niet genoeg van 't lijf en verwart het feitelijke met het redelijke, door te vergeten dat iemand met zijn beschouwingen wel eens zijn besluiten en met zijn besluiten weer zijn handelingen vooruit kan lopen. Het zwak van Vondel is, zijn eigen beslistheid te onderstellen bij een denker, die vanzelf meer ingewikkeld en dus meer voorzichtig blijft. Eerbied voor het dubbel mysterie van de ziel en van de genade weerhoudt ons, Grotius vlak op zijn vingers te zien bij het schrijven van zoveel, misschien tot zijn eigen verrassing groeiende, pleidooien voor het geloof van zijn vaderen en heel dichtbij te luisteren, of zijn eigen hart wel regelmatig in iedere term klopt. Hij geldt immers voor een oprecht Israëliet, in wie geen rechtspraktijk of diplomatieke loopbaan, geen miskenning of teleurstelling een spoor van bedrog heeft gebracht. Verloochende hij in Holland zijn verleden niet om zijn vooruitzichten, hij laat zich evenmin, door welke voorspiegeling ook, een godsdienst in Frankrijk opdringen, al weet hij zo goed als zijn praktische vrouw: ‘bijaldien wij te misse wilden gaan, ware wel fortuin te makenGa naar voetnoot1)’. De man, die geweigerd heeft bij onze | |
[pagina 269]
| |
Prins genade te vragen, verzet geen voet om een of ander voordeel bij een vreemde koning. Niet onmogelijk drijft de gezant zelfs de fierheid zo ver, dat hij angstvallig elke schijn van eigenbelang vermijdt en daarom nog eerder van de Moederkerk, die in Parijs de heersende Kerk is, wordt teruggehouden. Zijn zwager schrijft hem uit Den Haag van iemand, die Katholiek en dus zijn volk ontrouw geworden is. Moet de balling niet uitentreure verdachtmakingen horen over zijn landverraad en voelt hij zich aan zijn eer, zijn gezin, zijn zaak niet verplicht, zulke verwijten zoveel mogelijk de pas af te snijden? Sommige Katholieken hebben een te vanzelfsprekende overtuiging om de klaarblijkelijkheid van hun leer niet, bijna tot onbewuste verwaarlozing van de geloofsgenade als Gods gave toe, te gaan overspannen. Doordrongen van de gesloten samenhang in hun Kerk, vullen zij de ontbrekende delen van anderen onwillekeurig met de nodige stukken aan, die zij nauwelijks kunnen laten er voor zich zelf bij te denken. Dat zo'n verstandig en eerlijk persoon als Grotius niet Katholiek zou zijn, vinden ze gewoon onbestaanbaar, omdat het ene artikel van het Credo immers noodzakelijk het andere meebrengt als de aan elkaar vastgeschakelde kralen van een rozekrans, die ze rustig door hun vingers laten glijden. Omgekeerd is voor Protestanten dikwels het Katholiek worden bij een normaal mens eenvoudig uitgesloten. Van Grotius' vroegere geestverwant Prof. Bertius zegt een uiterst gemoedelijk dominee, dat hij ‘hetzij om in den nood van zijn talrijk gezin te voorzien, hetzij in een vlaag van krankzinnigheid, zich in de armen van Rome wierp’Ga naar voetnoot1). Dus de énige verklaring van zo'n onmogelijke daad ligt in honger of waanzin. De zekerheid, waarmee Broere in Grotius geleidelijk een volledig Katholiek ziet groeien, toont aan de ene kant de consequentie van een deducerende geest, aan de andere | |
[pagina 270]
| |
kant het ongeduld van de kleingelovige, die het eeuwige naar onze tijd meten wil. Het voor ons gevoel ondragelijk langzame in de kerstening van de wereld laat ons het betrekkelijke van Grotius' ontwikkeling bescheidener verstaan. Zolang zielkunde nog iets anders is dan denkleer, wordt de geschiedenis niet met louter sluitredenen opgebouwd. Een ingebeeld Salomon meent de Moederkerk als ware moeder van Grotius te mogen begroeten, wanneer hij de Hervorming even het vonnis in de vorm van een dilemma voor de voeten gooit: was deze Katholiek schrijvende persoon niet Katholiek, dan moet hij ófwel een huichelaar ófwel een lafaard geweest zijnGa naar voetnoot1). Zó weinig nuances leert een bisschop in de casuistiek! Als antwoord ad hominem is dan ook de opmerking van een Protestant aan Broere's adres fijn gekozen: de Katholiek, die iemand voor een geloofsgenoot houdt, wanneer hij enkel in zijn hart het plan gehad heeft om het te worden, moet het beginsel van de Hervorming tenslotte aanvaarden, dat het innerlijk geloof zonder meer zalig maaktGa naar voetnoot2). Grotius staat er anders voor dan Vondel, die uitsluitend voor zich zelf opkomt. Al mijn werk, verklaart hij, is zakelijk en niet persoonlijk bedoeld. Ja, zijn we geneigd te zeggen, al te onpersoonlijk schrijft de jurist, in de verte verwant aan Brunetière, die zijn laatste jaren ook als apologeet van het Katholicisme optreedt, zonder aan de eredienst deel te nemen. Verwaarloos u zelf niet bij uw zorg voor anderen, waarschuwt Thomas van Kempen. Van de moederschoot af geroepen voor zijn taak als hij zegtGa naar voetnoot3), voelt Grotius zich te onmisbaar bij de kerkelijke vredesbeweging om zich volgzaam aan de leiding van de Moederkerk toe te vertrouwen. Zolang hij haar wezen verklaart en verdedigt, blijft hij nog buiten en, krachtens het beschermend karakter van zijn hulp, tenslotte boven | |
[pagina 271]
| |
haar; als haar kind zou hij stil hebben te leren luisteren, wat voor een gevierd woordvoerder geen kleine kunst betekent. Zijn katholizeren is eigenlijk allereerst een toepassing van het vrij onderzoek, waarmee hij zijn Protestantse geest volslagen uitput. Daarom hoeft de feitelijke overeenkomst van zijn stellingen met de Katholieke leer niet veel voor zijn zielsgesteltenis te bewijzen. Mag een mens over het geweten van een mens oordelen, dan schijnt Grotius te vallen onder de parabel van de man, die ja zegt en neen doet. Onder dit evangelisch gezichtspunt zouden al zijn pleidooien voor een waarheid, die hij niet verwerkelijkt, zelfs tegen zijn persoon pleiten. Maar is dit oordeel rechtvaardig, als wij de motieven van zijn wachten niet kunnen ontleden? De door zoveel vorsers gemaakte vergelijking van Grotius met Anglikanen geldt psychologisch ruim zo sterk als theologisch. Evenals Anglikanen, die zich tot in riten en devoties Rooms uitspreken en toch de poort van Rome nooit binnengaan, blijft Grotius ergens tussen Katholicisme en Protestantisme hangen, doordat hij wel de leer van de Moederkerk onderschrijft, maar de geest van de Hervorming nog niet volledig heeft overwonnen. Zijn materieel beginsel, om het met schoolse termen uit te drukken, dekt zijn formeel beginsel niet. Hij moet onder de tweespalt van de Reformatie lijden, zijn schijnbare halfslachtigheid is een nawerking van de scheur, die Luther in de Christenheid, ja in het Christendom zelf heeft gemaakt en die Grotius als een zacht heelmeester te voorzichtig wil pleisteren. Zijn houding is daarom nog geen zwakheid, want, als een ander beeld het geval mag toelichten, de kapitein, die in de storm op de brug blijft, om het zinkend schip het laatst van allen te verlaten, is de moed in persoon. Voelt hij vrees, hij vreest alleen, zijn verzoenende taak, zijn vredeswerk te bedreigen, wanneer hij zijn bemiddelende stelling opgeeftGa naar voetnoot1). Zijn aard houdt het abstracte van een | |
[pagina 272]
| |
ideoloog; zijn kracht bestaat in studie, niet in actie; en deze natuur bepaalt mee zijn karakter en zijn daden. Geen Anglikaans type in 't algemeen, maar de zuiverste, de edelste Anglikaan, Newman's vriend Edward Pusey schijnt een evenbeeld van Hugo de Groot. Hij maakt bovendien de indruk meer een kenner dan een denker te zijn, zodat Bossuet's verwijt, dat hij met al zijn aanhalingen zich zelf verstompt en zijn lezers verblindt, niet heel en al onverdiend is. Maar die veelheid van apparaat, die rijkdom aan gegevens, mag hem gegund worden (als wij tenminste de rollen zo dwaas durven omkeren, dat wij iets te vergeven zouden hebben aan wie ons zoveel geeft) voor zijn alomvattend streven midden in een verdeelde wereld, waarbij de massa van getuigenissen, de ballast van overleveringen tegenover allerlei willekeur de doorslag geven moet. Zakelijkheid, een eigenschap van de Hollander en van de rechtsgeleerde meteen, is Grotius' kenmerk. Dat zijn aanhalingen niet dienen om kennis uit te stallen, geloven we graag bij iemand, die zulke middelen niet nodig heeft. Hij gebruikt ze eerder om zijn beginsel te bevestigen door overeenstemming met zoveel anderen en vooral om de verschillende Protestanten met elkaar en dan met de Katholieken in een ecumenische kring te verenigen. Hij heeft het gezichtsbedrog van de leider, die uit eenlingen van allerlei landen een gemeente vormt, waarin hij een wereldbeweging meent te herkennen. Hij zelf met zijn leger boeken is de hele beweging. Wil dit zeggen, dat hij met papieren soldaten speelt? Hij staat niet zó alleen, of hij houdt de Kerkvaders, de Kerkleraars, de Kerkvergaderingen van eeuw na eeuw achter zich. De gemeenschap moet volgens deze profeet meer, de persoon minder worden; hij komt als gezant namens de Koning der koningen alles behalve spreken voor zich zelf. Hij getuigt niet, hij betoogt, wat hierop neerkomt, dat hij zich op anderen, op ouderen beroept. Vernuftige exegese is er meer dan genoeg geweest, de geleerdste man uit Europa legt zijn eigen | |
[pagina 273]
| |
vinding het zwijgen op, om de schatten van de overlevering uit te storten. Hij toont zich Jozef in Egypte, waarmee hij zich als balling in een treurspel vergeleken heeft, door het opgespaarde magazijn bij de heersende hongersnood te openen. Alleen is een zwaarwichtige, misschien Hollandse omhaal schuld aan de weinig onmiddelijke werking van zijn wetenschap, die totdusver geen scheppingskracht kan bezielen. Grotius lijkt wel eens teveel humanist om volbloed mens, teveel jurist om doortastend advokaat te zijn. Het eindeloos wikken en wegen geeft hem dan iets aarzelends, dat het vertrouwen van een volk niet onweerstaanbaar wint. Hij vergeet soms, hoe 't de geweldigen zijn, die het Godsrijk grijpen. Voor een eerlijk persoon bestaat er geen pijnlijker verwijt dan de verdenking van dubbelzinnigheid, waaronder Erasmus op het keerpunt ook, ofschoon met heel wat meer aanleiding, heeft geleden. ‘Om pais is al zijn bidden, voorzichtig houdt hij 't midden’. Vondels woorden gelden even goed voor Grotius als voor Erasmus, op wie Grotius zich aan het einde van zijn leven nog beroeptGa naar voetnoot1). Zijn streven naar eenheid vervreemdt hem van allerlei personen, die hem de oorlog verklaren, omdat hij nu eenmaal zo'n bedenkelijk vriend van de vrede is. Hij past op zich zelf de zaligspreking van de vredestichters toeGa naar voetnoot2), maar komt tussen twee vuren te staan, zodat Voetius en Bossuet hem beiden beschuldigen, zich niet klaar te hebben uitgesproken. Dit intellectueel martelaarschap moet hij met het tempo van het genie, dat op de eeuwigheid gericht is, verdragen. Offert hij aan zijn bemiddelende taak eigen rust binnen de Moederkerk op, dan heeft hij wel innerlijk meer beleden dan hij voor zovelen als hij uit tegenstrijdige kampen wil verenigen, bepleiten kan. Nooit werkt hij goedkoop met grote woorden, nooit geeft hij zich aan lichte frazen over, want hij toetst elke term nauwkeurig, om | |
[pagina 274]
| |
vooral niets te vorderen dan wat strikt nodig isGa naar voetnoot1). We mogen waarderen, dat hier het tegendeel van een Farizeër verschijnt, die anderen lasten oplegt, zonder ze zelf te dragen; alleen liggen resultaten bij zulke hoge eisen niet voor het grijpen. Een zoeker tot het einde blijft Grotius, omdat hij 't onbereikbare zoekt en zijn zielsrust aan de wereldvrede bindt. Ver van een partijman, is hij de scheidsrechter, die zich zelf van het geding uitsluit. In Frankrijk, waar hij geen gemeente vindt, zweeft hij geestelijk in de lucht en is op eigen stichting aangewezen, al verdedigt hij zijn Rooms geworden huispredikant.Ga naar voetnoot2) Eigenlijk is hij de boekekist nooit meer uitgekomen; de man met het hoogkerkelijk gevoel is veroordeeld tot eenzelvigheid. Wij worden al lerend oud, zucht zijn laatste uitingGa naar voetnoot3). Hij spreekt in het meervoud en hij heeft daartoe het recht, want hij spreekt in naam van de mensheid, die het antwoord op de levensvragen afwacht. Eerbiedig hebben we van onze kant te zwijgen, wanneer hij stil op zich zelf probeert wat hij voor de gemeenschap gaat betogen. Met schijnbaar ijle formules wordt een wereldomspannend gewelf ontworpen, dat hem niet alleen de kwelling kost, waarmee de wetenschap volgens de Prediker wordt betaald, maar hem in zijn bouwloods als een levenslange gevangenis opsluit. Met de peinzer van Rijnsburg kan hij intussen getuigen, de wereld te beschouwen sub specie aeternitatis; zijn cel heeft bovenlicht en opent een weg, waarlangs de onder zijn boeken begraven man eens op het uur van de Voorzienigheid zal verrijzen. Onze herdenkingen laten Grotius niet leven, wij herdenken hem, omdat hij leeft. Buiten zijn omgeving om, die hem in zijn wezenlijke waarde, in zijn roeping als vredestichter miskende, komt hij nieuwe geslachten verwijzen naar de kracht van het denken, verhoogd door de kracht van het geloof. De eenzijdigheid, die ogen- | |
[pagina 275]
| |
blikkelijk treft, om een volgend ogenblik voor een andere eenzijdigheid te verdwijnen, heeft immers niet het laatste woord, maar de wijsheid van een Hugo de Groot, mee door de natuurlijke matiging van zijn volk bestemd om zijn synthetische geest en zijn irenische ziel samen te laten bouwen aan een in Gods vrede berustende harmonie. De mens heeft bij dat plan meer betekenis, naarmate hij zich meer negeert. Van de Hervorming af hebben Christenen de eenheid willen herstellen, maar de hemel ziet verder dan heerszuchtige en dus ongeduldige geesten, die de voldoening van een persoonlijke overwinning naliepen. Zolang God de vroomsten missen en de vreemdsten gebruiken kan voor zijn werk, hebben wij het feit te aanvaarden, dat niet heel rechtzinnige schrijvers soms buitengewone getuigen van de waarheid zijn geweest. Tertulliaan, Origenes, Vincentius Lerinensis zelf leveren voorbeelden uit de oudheid. Een dergelijk raadsel hangt om de katholizerende en nooit echt Katholieke Grotius, aan wie Vondel zoveel te danken heeft; dit raadsel is het geheim van de vrije genade, die aan het gezegend werk van sommigen schijnt te vergoeden wat aan hun leven onthouden wordt. Immers dat zulke gidsen niet de beslissende stap doen, vermeerdert in 't oog van velen hun betrouwbaarheid. Ook ons geslacht heeft tot Grotius eerder een zakelijke dan een persoonlijke verhouding; hij vormt een program of desnoods een probleem, geen levend model, geen bezielende figuur. Daarom stijgt de waardering voor zijn werk eerst met de belangstelling voor de eenheid. Grotius begint te herleven en de voornaamste zending van deze geleerde spreekt door zijn kinderlijk gebed in de moedertaal: ‘God, die 't al vermeugt,
Doet ons deze deugd,
Doet dit wonderwerk:
Wilt genadig helen
De verbroken delen
Van de Christenkerk’Ga naar voetnoot1).
| |
[pagina 276]
| |
5Het drie jaar uitgesteld en evenredig overwogen antwoord van Grotius aan Rivet is een manifest voor de kerkelijke vrede, dat als zijn rijpste geloofbelijdenis mag gelden. De Leidse hoogleraar kan zich moeilijk voorstellen, hoe zijn naam alleen bewaard zal blijven in het adres, waarvoor Hugo de Groot zijn laatste werk bestemt. Rivetus wordt tegen wil en dank zoveel als notaris van Grotius' testament. De erflater voelt zich, zo niet van zijn uiterste kans, bewust van zijn hoogste verantwoording om het universeel beginsel hoog te houden tegenover Leiden, waar hij door Junius in liefde voor de eenheid gevormd is. Dat de Hollander het woord tot een Hugenoot richt vanuit Frankrijk, kan de spanning nog versterken; dat hij 't verzorgen van de uitgaaf toevertrouwt aan een Hollands priester, vormt wel het toppunt in de wending, die zijn geest sinds jaren bezig is te nemen. Grotius heeft herhaaldelijk ondervonden, hoe zijn werken bij de druk door vijandige Protestanten verminkt werdenGa naar voetnoot1). Hij laat deze keer dus de tekst verzorgen door pastoor Marius, die hij tevoren ook over zijn werk raadpleegdeGa naar voetnoot2). In overleg met de schrijver komt tegelijk een vertaling van sommige stukken klaar, die Vondel tijdig naar de drukproeven bewerkt moet hebben, wanneer hij zijn Narede nog vóór het verschijnen van het origineel dateertGa naar voetnoot3). De dichter maakt inderhaast een tamelijk slordig werk, waarvan we zouden wensen dat zijn dochter het grotendeels voor hem uitvoerde. Hij geeft aan deze bloemlezing, nu de schrijver onderhand gestorven is, de naam Grotius' Testament, omdat er de laatste woorden, de ‘doodsnikken’ van de vrome Hollander in bewaard staan. Het zinnebeeldig uitgeversadres wordt letterlijk vertaald: in Vredestad, bij Gerusthart de Wit, om aan te duiden dat Grotius in de | |
[pagina 277]
| |
eeuwige vrede is aangeland, zijn ziel gerust, zijn geweten blank. Vondel dient dan de schrijver aan als de barmhartige Samaritaan, die, buiten Jeruzalem opgegroeid, in de heilige Stad de geestelijke wonden met olie en wijn van Kerkvaders leerde genezenGa naar voetnoot1). Dat Grotius persoonlijk tot de Moederkerk zou overgegaan zijn, wordt nergens te kennen gegeven, ofschoon Vondel het zeker had rondgebazuind, wanneer zijn ingewijde vriend Marius het als een feit bevestigen kon. Hoe Grotius met dat al de Tiber over wijst, bevestigt zijn aanvaarding van Mis en Paus, de twee dogma's, waartegen de Hervorming vooral losbrandde. Reformeren heette bovendien deformeren, juist zoals Spiegel vroeger heeft gezegd: ‘maar ik hervorm geen ding, als ik het ding mismaak’ en zoals Vondel ook hervormen en misvormen gelijksteltGa naar voetnoot2). De dichter spalkt in zijn vertaling nadrukkelijk Augustinus' uitspraak, niet aan de Schrift te geloven dan gedrongen door het gezag van de Kerk, terwijl hij het woord kruisteken als een grenspaal voor de zoekers biezonder laat uitkomenGa naar voetnoot3). Allerminst vergeet hij Grotius' merkwaardige woorden dadelijk onder de ogen van Protestanten te brengen, hoe God wel toeliet, dat in Rome de zeden bedorven werden, maar hoe door Gods leiding daar nooit de rechte leer bedorven werdGa naar voetnoot4). Het gaat om een historisch feit met dogmatische draagkracht, want nu de Paus in alle eeuwen nooit tot ketterij vervallen blijkt te zijn, verliest de beginselvraag van de onfeilbaarheid iedere prikkel. Zo versiert Vondel de eindtocht van zijn vereerde meester als een triomfweg met feestelijke slingers. Hij mag bepaalde uitzichten kiezen, omdat Grotius' gedachtegangen niet toevallig in de richting van Rome lopen, nu zijn denken zelf, zijn hele geest op de overlevering is ingesteld. | |
[pagina 278]
| |
Hoeveel momenten de schrijver in het verloop van zijn polemiek met Rivet ook verplicht is aan te raken, hij blijft dezelfde lijn voortzetten naar één heilig doel. Hij hoeft niet meer te dwalen zoals zwervers, die de rechte weg verlaten hebben en hoe langer hoe verder van elkaar gescheiden worden; hij vindt bij elke stap vooruit meer broeders in de gemeenschap der heiligen, omdat hij de sporen van ontelbare voorgangers, de wegwijzers van de overlevering, de lichtseinen van de Eeuwige Stad volgt. Dat Grotius zijn laatste werk eindigt met de noodzakelijkheid van aansluiting bij de H. Stoel te betogen, doet letterlijk de deur van de consistoriekamer dichtGa naar voetnoot1). Heel begrijpelijk is dan ook Barlaeus' ontzetting, dat Grotius vlak voor zijn dood een boek heeft geschreven met de eigenste woorden van de Roomse Kerk - òf, verzucht de hoogleraar ten einde raad, ik zou niet moeten weten, wat de leer is van PetrusGa naar voetnoot2). Betreurde Hooft de verschijning van Grotius' eerste katholizerende werk, hoeveel meer moet het gebruik, dat Vondel van het laatste maakt, hem dan ontstemd hebbenGa naar voetnoot3). Huygens laat onmiddelijk weten, dat hij 't nagelaten schrift ‘une pièce très pernicieuse’ vindtGa naar voetnoot4). De vrienden zijn dus weer vijandig gezind en de gezworen vijanden moeten dan wel hatelijk worden. Zo'n algemene ontevredenheid rondom een eerbiedwaardige dode kan enkel opgewekt worden door de levende kracht van de gemeenschappelijke tegenstander, het Katholicisme. Zelfs van libertijnse kant komt er geen tegenspraak, nu het volle bijgeloof van de Moederkerk in Grotius wordt aangewezen. Remonstranten alleen durven nog een strijd beginnen om het lijk van Mozes, want helpen Kalvinisten en Katholieken elkaar Grotius als Rooms voorstellen, dan lopen zijn vroegere geestverwanten ook gevaar voor halve | |
[pagina 279]
| |
papisten door te gaan. De propaganda, die Vondel uit de nagelaten papieren van de geleerdste Arminiaan geslagen heeft, dreigt een nieuw bewijs te leveren voor de stelling, dat Barnevelts partij in dienst van Rome staat, ofschoon de Remonstranten al lang Grotius hebben verloochend en hij nog eerder de RemonstrantenGa naar voetnoot1). Zo onvermijdelijk nu een protest van hun kant moet heten, zo onverantwoordelijk is de polemiek, waarin Brandt het laat verlopen. De aanstaande dominee heeft ongelijk om Vondel, op wie alles zich wreekt, zijn overgang als verraad van hun zaak aan te rekenen. Behalve dat zijn politieke samenwerking hoegenaamd geen godsdienstige broederschap ingesloten heeft, kunnen zij geen woord in zijn vroegere getuigenissen ontdekken, waarmee de dichter met zich zelf in tegenspraak komen zou. Nooit schreef Vondel een gedicht, waardoor hij minder vrij tegenover zijn bondgenoten of minder trouw aan zijn eigen verleden, om zijn geweten niet eens te noemen, kan lijken. Op de retorische vraag van Brandt, of het nageslacht niet zal denken, dat er meer dan één Vondel is geweest, antwoordt de geschiedenis eenstemmig: neen. De persoon, die Vondel oneerlijkheid verwijt en beweert dat de dichter teveel geloven heeft voorgestaan om nog geloof over te houden, is een anonymus, een twijfelachtig karakter, een onoprechte met kwaad geweten, die ook de Kalvinist Trigland te gauw verdenkt van leugenGa naar voetnoot2). Geen wonder, dat Vondel tegenover de streek van Brandt als Westerbaen's handlanger verklaart, geen wapens te hebben dan geduldGa naar voetnoot3). Een Remonstrant, die Vondels oude hekeldichten niet luidruchtig genoeg kan prijzen, klaagt plotseling, dat zijn pen de gulden vrijheid van Holland misbruikt, wat zeggen wil dat de dichter alles schrijven mag behalve Rooms. Heette hij vroeger het onchristelijke in de Gereformeerde | |
[pagina 280]
| |
leer overtuigend aan te tonen, voortaan wordt hij beter poëet genoemd dan theoloog, omdat hij de godgeleerdheid van de Moederkerk verklaart en verdedigt. Volgens dezelfde persoon is het de algemene vrees, dat Vondel nog de vijand van al zijn vrienden zal worden, ofschoon het eerder zo gesteld schijnt, dat meerdere vrienden zijn vijanden geworden zijn en wel biezonder Remonstranten, die in de dichter hun welsprekende woordvoerder hebben verloren. Hij moet een ‘zinneloze’ zijn, nu hij hun zin niet meer doet. Maar Brandt spreekt in ieder geval de waarheid, wanneer hij met een variant op Palamedes getuigt: ‘Nu schrijft en wrijft en zweet en draaft hij dag en nacht, om al zijn vrienden te bekeren’Ga naar voetnoot1). Wat Remonstranten hem onmogelijk kunnen vergeven, hindert kunstenaars, die zijn poëzie met de dag zien stijgen, gelukkig niet, want honderd dichters en schilders gaan hem binnen enkele jaren als hun meester kronen. Tegelijk zal Westerbaen zijn hoofdwerk sluiten met nieuwe bestrijding van Vondel, alsof hij zelf begrijpt, alleen door zijn hopeloze aanval op de grote dichter voort te blijven levenGa naar voetnoot2). Westerbaen heeft door bemiddeling van Grotius een adeltitel gekregen, maar Vondel dankt Grotius heel wat meer. Vondel ontvangt ook voldoening, als de lijkrede van Brandt op Hooft hem in de volle kracht van zijn dichterschap doodzwijgt. De opgehemelde Huygens en Barlaeus - de laatste niet zonder medeplichtigheid aan Brandt's gestookGa naar voetnoot3) - blijken immers achteraf de welsprekendheid van een kardinaal, waarop de Hollandse redenaar brutaal plagiaat pleegde, genoten te hebben. Remonstranten als Brandt beheersen de vaderlandse geschiedschrijving, waarmee Bilderdijk tenslotte durft breken. Deze dichter voelt zich uit weeromstuit gedrongen om Hugo de Groot als tegenstander van Dordrecht te bestrijden en met onbeheerst temperament te verkleinen | |
[pagina 281]
| |
meteen. Bilderdijk roemt op zijn afstamming van Ds. Laurentius, van wie hij het herdrukte boek over Grotius' papisme dan ook aan zich laat opdragenGa naar voetnoot1). Zo staan de namen van Vondel en Bilderdijk aan weerskanten verbonden met Grotius' geloof, waarvan zij de betekenis door hun vurige belangstelling verhogen. Vondels toon over Hugo de Groot blijft verder op gelijke hoogte en verliest niet aan kracht. De meester wordt uitgeluid met een herinnering aan Erasmus, waarbij 't nog eens ter ere van het Christenhumanisme klinkt: ‘Men paar' die grote nageburen,
Wier faam alle eeuwen zal verduren.’
Na indertijd het standbeeld van de Rotterdammer verdedigd te hebben, bepleit de dichter op zijn beurt een gedenkteken voor de DelftenaarGa naar voetnoot2). Vondels dankbaarheid loopt van verering over; hij huldigt Grotius opnieuw, wanneer zijn roem als een schild moet dienen tot het dekken van een bijbels treurspelGa naar voetnoot3). De dichter mengt Grotius' naam nog eens in de opdracht van een paar vertalingen aan Amsterdamse regentenGa naar voetnoot4). Zo laat hij de figuur van zijn leider voor zich uitgaan, fier als hij is op zijn overeenstemming met deze wijze. Hun verhouding lijkt op de samenwerking van De Witt en De Ruyter, waarbij ook een denkende kop de wagende hand bestuurt. ‘Hollands hart’ is Grotius voor Vondel, en die titel begint ons vertrouwd te worden, sinds ons hart aan de vredesbeweging hangt, waarvan zijn vruchtbare geest de vader is en blijft. Want deze landgenoot belichaamt de hoofdrol, die ons volk bij de verbinding van Franse Maas en Duitse Rijn aan wereldhavens te vervullen krijgt in het algemeen streven naar kerkelijke eenheid, waardoor een meer dan ooit verdeeld geslacht met apostolische hoop tegen hoop wordt staande gehouden. |
|