Vondels geloof
(1935)–Gerard Brom– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
V. Kunstenaar1Vondel heeft van Bartas tot Buchanan zijn dichters onder Protestanten gezocht en hij vindt de poëzie in de Moederkerk. De kunst hangt aan de beschaving van het Zuiden, zodat Hollandse rederijkers nog Vlaamse stukken blijven spelen, waarin de Zeven Barmhartigheden als voorbeelden van de goede werken worden voorgesteld.Ga naar voetnoot1) Schilders volgen de traditie niet minder dan schrijvers; en waar ze zich van de middeleeuwse geest beginnen los te maken, vallen ze dikwijls voorover in het stof. De vaderlandse beschaving verliest sinds de beeldstorm grotendeels het gewijd karakter, waardoor God en volk zichtbaar verbonden werden. Alle huizen zijn van binnen rijk versierd behalve Godshuizen, wanneer deze naam voor zulke lege hallen nog betekenis houdt. De tegenstelling zal Vondel later in het oog springen: ‘Hoe stoft gij nog, dat dit hervormen zij
En louteren, die, sierende uwen drempel
Met goud en toets, de Godheid van den tempel
Haar ere ontzegt; die zelfs een stinkend lijk
Zijn staatsie gunt en God van 't hemelrijk
Zijn feest berooft en plondert zijn gewelven,
Om dat te kost te hangen aan u zelven?’Ga naar voetnoot2)
Intussen kan schilders, die het leven binnen de natuur of binnen het huis in zo'n zalig licht weten te dopen, niets vreemder zijn dan Kalvijns leer, dat alles in het boze ligt. Wil iemand het ongereformeerde van onze beschaving verpersoonlijkt zien, hij hoeft zich eenvoudig Miereveld voor | |
[pagina 154]
| |
te stellen op het ogenblik, dat deze portretschilder met zijn penseel een vervolgd Remonstrant voor een preektocht onherkenbaar grimeertGa naar voetnoot1). De verbittering van zoveel intellectuelen tegen het Kalvinisme wordt begrijpelijk, wanneer we ons indenken, hoe de waarachtige leiders van het geestesleven zich bedreigd voelen door een heersende Kerk, waarbij 't eerder uitzondering dan regel lijkt dat de kunstenaars van harte of ook maar in naam zijn aangesloten. De Haarlemse, de Leidse, de Amsterdamse school, het toneel, dat aan de dominees veel te wijten, niets te danken heeft, de muziek, waarvan de ondergang niet zonder reden aan Kalvijn wordt toegeschreven, de dichtkunst eindelijk, waarvan de beste vertegenwoordigers het minst Gereformeerd zijn, dat alles is ondanks Genève opgekomen. Niet alleen kwam het steile Kalvinisme hier als een vreemde ijsberg indringen, maar de vaderlandse schoonheid blijft zó ver buiten dat verkillend klimaat bloeien, dat de artistieke en, we mogen verder gaan, de culturele invloed van de overwinnende partij omgekeerd evenredig is aan zijn politieke machtGa naar voetnoot2). Het moet zo zijn, Kalvijn denkt altijd in scherpe tegenstellingen, niet in samenhangen of overeenkomstenGa naar voetnoot3). Waar nu geen harmonie bestaat, daar bestaat evenmin poëzie, die zonder bogen of slingers van vergelijkingen ondenkbaar is. In de grond immers vormt de kunst een gelijkenis van de Schepper, naar het beeld van wie de mens geschapen werd; en raakt de dichter het wezen van de menselijke natuur, dan is 't omdat hij onze verwantschap met het goddelijk leven weer laat voelen. Bij dit geheimzinnig kontakt tussen aarde en hemel begint onze ziel van weemoed en verlangen te trillen, van weemoed om het verlies van de eerste onschuld, van verlangen naar het herstel van de oorspronkelijke vrede. Daaraan vertwijfelen, zoals | |
[pagina 155]
| |
Kalvijn tenslotte heeft gedaan, is een godsdienstige vorm van ongeloof, waardoor Gods heerlijkheid verdonkerd en de menselijke verbeelding verlamd moet worden. Feitelijk heeft de poëzie weinig gewonnen, nu de voorstelling van de Moedermaagd, in wie natuur en genade elkaar het innigst ontmoeten, is verdrongen door Geloof en Hoop, die de Liefde kronen volgens het blazoen van de Brabantse Kamer. Als Protestant heeft Vondel getoond het verband te begrijpen, want hij brengt de Moeder Gods met nog tien andere heiligen in zijn werk, zonder ooit de kennis van hun legende, of, wat meer betekent, de eerbied voor hun figuur te verkortenGa naar voetnoot1). Hij is niet de enige om ernst te maken met een bijbeltekst, die bij te veel Protestanten onder de katechismus begraven ligt: Maria's voorspelling dat alle geslachten haar zullen zalig prijzenGa naar voetnoot2). Zalig prijzen doet haar Grotius, waar hij zijn drama Christus Patiens sluit met klacht en jubel van de Moeder voor haar gekruiste Zoon, zoals middeleeuwse Beweningen in overvloed van vrome lyriek geopenbaard hebben. Maria noemt zich hier onder het kruis uitdrukkelijk de Moedermaagd: ‘thalamis intacta parens’, terwijl Johannes haar Magnificat herhaalt met de belijdenis, dat het Oude Testament groeit van haar lof en dat ieder geslacht over heel de aarde haar als Gods begenadigde zal bezingen: ‘....Laudibus crevit tuis
Antiqua vatum charta, te caram Deo
Terras per omnes nulla non aetas canet.’Ga naar voetnoot3)
In de moedertaal bewerkt Grotius verder twaalf hymnen van de Katholieke KerkGa naar voetnoot4). Hij wordt hierin door Vondel en zelfs door de Kalvinist Revius gevolgdGa naar voetnoot5). Wat Corneille en Racine doen, kunnen allerminst dichters laten in een land, waar het koraal nog motieven van een onvergetelijke | |
[pagina 156]
| |
liturgie nazingt. Deze overoude hymnen, die op het voorbeeld van de psalmen de zon en het water en het heelal in één lofzang laten samenstemmen, verlevendigen de leer, dat de volledige schepping mag bijdragen tot de wedergeboorte. Met het eeuwig ritme van de gemeenschap is het deze wereldomvattende openbaring, waardoor zulke zangen telkens opnieuw in zich zelf verloren stemmen omhoogdragen. Van nature verwant met alle zichtbare schoonheid, heeft de kunstenaar een gevoel van verlichting, wanneer hij hoort, geen schepsel te hoeven verloochenen, omdat ieder schepsel op eigen trant Gods verheerlijking dienen kan. Dit kosmisch element vormt een bestanddeel van het Katholieke leven, waarin ieder orgaan zijn roeping, iedere functie zijn wijding vindt. Het kruisteken heiligt de minste kracht van de natuur, door er de zegen van het paradijs in te vernieuwen. Hier leeft het beginsel, dat Vondels verzen, eerst onbewust en dan bewust, met vruchtbare scheppingskracht bezielt. Zijn bekering tot het Katholicisme is de overgang van een minder naar een meer begrepen kindschap Gods, een groeien van zijn geestelijke vreugde in de volle werkelijkheid, die stof en geest, aarde en hemel verenigt. De samenwerking tussen vrije genade en vrije wil, waaraan hij altijd geloofde, wordt hem een des te aannemelijker feit, omdat hij als dichter een evenwijdige verhouding mag ondervinden. Zijn kunst is immers een geheimzinnige geboorte uit de verbinding van inspiratie en studie, van wachten en werken. Dit hemelwijde van Vondels wezen draagt hem over zijn sekte heen. Hij kan zijn kunst niet meer losmaken van zijn godsdienst. Met Spiegel houdt hij van God vooral om de goddelijke schoonheid. Om de poëzie verklaart hij zelf het leven lief te hebbenGa naar voetnoot1) - een ketterij voor Puriteinen, die deze verhouding van een Christen tot de kunst, deze betekenis van de Christenkunst zó slecht begrijpen, dat ze Vondel voor een even goddeloos als bandeloos mens moeten aanzien; | |
[pagina 157]
| |
maar een toepassing van de Katholieke vrijheid, die elke ziel naar eigen aard God laat bereiken op een van de ontelbare wegen, waarlangs God zich verwaardigt de mensen tegemoet te komen. Gezelle volgt een gelijke richting, wanneer hij de ‘dichtergeest’ aanspreekt en zegt: ‘Gij Godlijk wezen doet mij leven en ongegeven is nog de grote gift waarom 'k u derven wou’. | |
2Vondels stijlgevoel kan slecht bevredigd worden door schrale diensten in kale kerken, die de Doopsgezinden, zo mogelijk, nog meer veralgemenen dan de overige Protestanten. Zijn levendige prosodie beantwoordt aan een ritus met pauzen en accenten, zijn feestvierende stemmingen vorderen hoogtijden in het kerkelijk jaar, om een weldadige golving in zijn bestaan te brengen. Cats houdt de onverstoorbare maat van het Protestants koraal, Vondels vrijer verzen lijken het zwevend ritme van het gregoriaans te volgenGa naar voetnoot1). Zijn smaak schijnt meer verwant aan Hooft, maar deze Stoïcijn raakt volleerd in de houding van kunstmatige rust, waarvoor Vondel zich te volbloedig, te maatschappelijk, ja te menselijk voelt. Geen spel van de geest houdt het ontwaken van zijn ziel tegen. Vondel naast Hooft, de levenslang door hem bewonderde Hooft, is de barok naast de renaissance, waarvan de afstand door de beide dichters Tasso en Ariosto wordt gemetenGa naar voetnoot2). Het is een verschil van tempo of beter van temperatuur als bij het oversteken van een gebergte. De renaissancevorm en de middeleeuwse ziel, deze twee elementen waarin Vondel meermalen werd ontleed, blijken één levende persoonlijkheid te vormen in de stijl van de barokGa naar voetnoot3). Dit is iets ouds en tegelijk iets nieuws, het begeleidt daarom de herleving | |
[pagina 158]
| |
van de Moederkerk in de Contrareformatie, die een versnelling en verwarming in de bloedsomloop van Christus' mystiek lichaam meebrengt. Er is veel wetenschap verspild aan het zoeken van Vondels verhouding tot DanteGa naar voetnoot1). Evenals de gotiek bestaat Dante sinds de renaissance immers bijna niet meer. Een Katholieke Spiegel laat de muze zeggen, dat barbaarsheid de taal beheerste tot aan het ‘koen’ optreden van PetrarcaGa naar voetnoot2). Persoonlijk heeft Vondel bovendien zijn verering voor de barokke dichter Tasso beleden, die hij al in 1620 is gaan vertalen, om binnenkort Tessels vertaling te prijzenGa naar voetnoot3). Haar trekt mogelijk het romantische van het epos over de kruistocht aan, waar elke episode weer een vrouw opvoert, omdat de held een barbaar zou zijn, als het vergoten bloed niet in stromen tranen werd gezuiverd. Ons treft het, hoe het heldendicht van de Contrareformatie door zulke toekomstige bekeerlingen wordt bewerkt, wanneer het niet beter is te zeggen, dat zij er beiden door bewerkt zijn. Vondels Constantijn groeit wel onder invloed van Gerusalemme LiberataGa naar voetnoot4). Is het handschrift van zijn vertaling toevallig ingenaaid in perkament van een middeleeuws getijdeboek, dan mag het ons een zinnebeeld leveren voor de Katholieke beschaving, die, schijnbaar verloren, nog altijd de nieuwe kunst omvat. Jaren lang heeft Vondel, als om Tasso's invloed langzaam in te slurpen, zijn snipperuurtjes aan deze dichter besteedGa naar voetnoot5). En waar zijn vorm eerder op Virgilius bouwt, moet de geest van Tasso hem vooral bezig gehouden hebben. Het beeld van Jeruzalems bevrijding bezielt hem voorgoed met heilig vuur. Vondel is geen eenzaam pelgrim als Dante, hij is een kruisvaarder met Tasso, die de kruistochten in het licht van de Contrarefor- | |
[pagina 159]
| |
matie als een louter vrome beweging verheerlijkt zag. Tasso's gedicht vereeuwigt de jubel over de triomf van Lepanto, die hij in Rome persoonlijk mocht meelevenGa naar voetnoot1). En Vondels verzen roepen onophoudelijk om nieuwe overwinningen op de Turken. Door alle avonturen liet Tasso tenslotte deze diepe indruk na, dat het Christenleger, vol zonden als het was, zijn eigen zaak hopeloos zou bedorven hebben, als geen wonderkracht van de hemel het telkens opnieuw redde. De heilige oorlog weerspiegelt de strijd tussen hemel en hel, waarbij Gods genade zich in de zielen voelbaar maakt. Het houdt een verre draagkracht, dat Vondel van de Hugenoot Bartas naar de gelijktijdige Tasso overgaat. Deze door Rome erkende dichter betovert verschillende leden van de Muiderkring, landgenoten van het blanke, blonde volk, zo bewonderd door de Italiaan, omdat het ons land op de zee wist te veroverenGa naar voetnoot2). Vondel laat zijn verering voor Tasso herhaaldelijk bovenkomen. Zijn Constantijn volgt Godfried, want Vondels epos moet hiermee sluiten, dat de keizer ‘'t gewijde zwaard ontgordt op der Apostlen graven’Ga naar voetnoot3). Gijsbrecht, waarin Broer Peter mogelijk zijn naam aan Peter de Kluizenaar dankt, herinnert onwillekeurig aan het Verlost Jeruzalem en ook Lucifer zal nog meer dan eens gedachten uit dit werk terugroepenGa naar voetnoot4). Veel wat Vondel als een persoonlijk zwak is aangerekend, deelt eenvoudig de strekking van de barok. Hij vertegenwoordigt Europa in zijn vaderland, zoals Grotius het zijn onwillig vaderland in Europa doet. De dichter leert door de concentrische koepelbouw van een monumentale stijl overal de harmonie weergeven. Zijn drama beweegt in de richting van de eenheid, waarin hij de hoogste schoonheid vindt, eer hem de volle waarheid opengaat. | |
[pagina 160]
| |
3In het jaar 1635 geven de Hollandse Staten een paar panelen van Geertgen tot Sint Jans, onlangs door de Haarlemmer Matham nog in plaat gebracht, aan de Engelse koning weg, als om te tonen, dat ze wel de waarde van hun geschenk beseffen, maar het voor zich zelf niet op prijs stellenGa naar voetnoot1). Onderhand dringt de middeleeuwse traditie met kwelwater uit eigen bodem op. Rembrandt kijkt bij zijn bijbelse schilderijen naar een Rubens of een Titiaan om, die het voorrecht hadden altaren te versierenGa naar voetnoot2). Ook de muziek blijft tot het eind de kerkelijke richting volgenGa naar voetnoot3). Sweelinck weet zijn Cantiones Sacrae aan geen geschikter persoon op te dragen dan de Katholiek Plemp, terwijl zijn zoon door Vondel wordt gedankt om het spelen van liturgische meesters als Marenzio en Orlandus Lassus: ‘Gij die mijn ziel hebt opgeheven
Uit dit moeras in 't eeuwig leven....’Ga naar voetnoot4)
Vondel zal in de Moederkerk opgenomen zijn, wanneer Dirk Sweelinck, componist van ‘O Kerstnacht, schoner dan de dagen’, als organist van de Oude Kerk verschillende Roomsen uitnodigt om hun verboden kerstliedjes voor te spelenGa naar voetnoot5). Uit de Contrareformatie is volgens een landgenoot van Bach de zielvolle muziek geborenGa naar voetnoot6). Geen periode heet zo rijk aan vruchtbare kiemen als deze wilskrachtige tijdGa naar voetnoot7). Overal beleeft het Katholicisme een versterking door nieuwe werfkracht. Het afschrikkend beeld, dat de Hervormers van Rome geleverd hebben, schijnt te bewerken, dat Rome bij nader kennismaking meevalt en aantrekt; de karikatuur komt de figuur ten | |
[pagina 161]
| |
goede. Vooral een kunstenaar, die krachtens zijn spontane natuur moet houden van al wat leeft, ziet de verrassing aankomen, dat dezelfde Moederkerk, die verouderd leek, ineens nieuw is geworden door de toewijding van een jong geslacht. En de barok helpt, juist met zijn geweldige overvloed, vorm geven aan die onweerstaanbare drang in het herboren geloof, dat het betoverende van een lente en het bezielende van een morgen heeft. De leiding van de cultuur gaat in ieder geval van Katholieke landen uit, zolang Holland zijn zelfbewustzijn in wedijver met het Zuiden aan het vormen is. Een wijsgerig geschiedschrijver noemt in onze dagen daarom de cultuur van de Contrareformatie de ondergrond van de moderne wetenschapGa naar voetnoot1). We zien deze verhoudingen op Vondel en zijn kring doorwerken. Al vroeg gebruikt de dichter een encyclopedie van een Italiaans kloosterlingGa naar voetnoot2). Bij de studie voor Constantijn bewijst het werk van een Italiaans Jezuiet hem kostbare dienstenGa naar voetnoot3). De Jezuieten stichten niet minder geesten dan kerken, want zoals hun barok de laatste monumentale bouwstijl van Europa levert, zo vormt hun scholastiek de laatste algemene denktrant. Suarez beheerst de filosofie aan onze hogescholen zo volslagen, dat niet alleen de Leidse hoogleraar Burgersdijk een leerboek uit zijn metaphysica samenstelt en Burgersdijks opvolger Heereboord hem de vorst van alle metaphysici noemt, maar de Kalvinist Voetius hem zijn Utrechtse leerlingen aanbeveelt en de niet minder Gereformeerde Revius het nodig vindt een uitgaaf met kritiek op theologische punten te bewerkenGa naar voetnoot4). Volgens Grotius vindt Suarez als scherpzinnig wijsgeer nauwelijks zijn gelijkeGa naar voetnoot5). En Grotius' hoofdwerk houdt nauw verband met de baanbrekende ge- | |
[pagina 162]
| |
dachten, die Suarez heeft geopenbaardGa naar voetnoot1). Zou onze landgenoot misschien ook al de Spaanse Jezuiet minder stellig navolgen, zijn volkenrecht is en blijft een samenvatting en voortzetting van wat scholastieken lerenGa naar voetnoot2). Buiten de scholastiek kan nog geen theoloog ademen, of hij wil of niet. Nadat de Mennist Hans de Ries zich op Jezuieten als de Zuid-Nederlanders Cornelius a Lapide en Franciscus Costerus en vooral op de ‘zeer vermaarde ende geleerde’ Thomas Aquinas heeft beroepen, wijdt Voetius zijn leerlingen stelselmatig in Thomas' Summa inGa naar voetnoot3). Onvermijdelijk is biezonder een godgeleerde als Bellarminus, tegen wie Junius evenals Amesius hier boeken schreven, zonder dat de invloed van deze Jezuiet op Arminius en zijn school iets minder werd. Het oude geloof vormt een ontdekking voor alle geleerden, die zich met geen fabels laten afschepen. De zuidewind brengt een gezonde luchtstroming, waarbij de door wantrouwen gesloten vensters weer open vliegen. Het Katholicisme houdt voeling met het moderne leven, wanneer het er geen leiding aan geeft, terwijl de Reformatie pijnlijk achter is gebleven; en dit cultureel overwicht trekt verschillende geleerden en kunstenaars naar de Moederkerk terugGa naar voetnoot4). De beweging wordt door de actuele Vondel meegemaakt, die zijn innerlijk proces met deze woorden zal toelichten: ‘Waar vindt men zulk een schat van godgeleerd papier
Bij stapelen en kunst en wetenschap als hier,
Daar zij, gelijk het licht, ten hemel op komt rijzen,
Alle oude orakels en befaamde letterwijzen
Den mond stopt en verdooft?....’Ga naar voetnoot5)
Dat Italië nog de toon in de cultuur aangeeft, ligt voor | |
[pagina 163]
| |
het grijpenGa naar voetnoot1). Maar onze letterkunde heeft, heel de tachtigjarige oorlog door, ook stuwing van Spanje ondergaan. ‘Waar' Cats in de mode, ik citeerde enkel Spaans,’ zegt Potgieter; ‘en het zou ons een bewijs te over zijn, zo we geen ander hadden, dat het Spaans nogal in achting was en in gebruik’, verklaart een alles behalve Spaansgezind schrijfsterGa naar voetnoot2). Ons toneel is met zoveel Spaanse stukken overstroomd, dat Vondels werk er eindelijk door dreigt te verdrinkenGa naar voetnoot3). Veel vroomheid valt in zulke blijspelen niet te halen of wordt er tenminste niet uit gehaald, maar ze bevestigen toch, hoe de goede smaak, waarvan de als een nieuw beginsel geldende naam ook uit Spanje komt, nog altijd door het Zuiden aan het Noorden wordt geleerd. Quevedo's satiren zijn hier vertaald samen met Cervantes' novellen. Het is niet alleen Spinoza, die levenskunst oefent uit een handboek van de Spaanse Jezuiet Gracian, waarvan de later bij Schopenhauer zo geliefde werken dadelijk in Amsterdam nagedrukt wordenGa naar voetnoot4). ‘Den koning van Hispanje heb ik altijd geëerd’, ja, al was 't maar in de mode, die zich naar de Spaanse hofstijl richt, voordat de Franse hofstijl algemeen wordt gevolgd. De bisschop Antonio de Guevara vindt dan ook zijn vertalers tot in NederlandGa naar voetnoot5). Een antipaaps dichter begroet Guevara's Volmaakte Hoveling als het werk ‘vol goê manieren’Ga naar voetnoot6). Onze hoveling Constantijn Huygens bewerkt niet voor niets Spaanse spreekwoorden in de moedertaal. Een veeltalig man als hij weet, hoe groot de voorsprong van het Zuiden op onze streken is, en helpt door zijn briefwisseling met de kring van Pascal zijn grote zoon Christiaan de weg wijzen. | |
[pagina 164]
| |
Dullaert maakt een lofdicht op de vertaling, die Frans van Hoogstraten levert van de Versmading der Wereldse IJdelheden, geschreven door Granvelle's biechtvader. Priesters blijven bruikbare, soms onmisbare gasten zoals de musicus Ban in de Muiderkring. Terwijl Hooft met een Leuvens Kapucijn correspondeert, doet Huygens het met Antwerpse Jezuieten. Dat Hooft als Leids student in een huis woonde met de naam De Stad Leuven, mag de werking symbolizeren, die de Noordelijke hogeschool van de Zuidelijke onderging. Lipsius, de roem van Leiden, trok naar Leuven terug, maar eeuwen later bekent Leiden nog zijn oude verplichtingen aan Leuven als een ‘tweelingzuster’Ga naar voetnoot1). Eigenlijk kan er van alle schrijvers gezegd worden, dat ze met Cats op een soort Monnikenhof wonen, want de kloosterlijke oorsprong van onze beschaving wordt telkens weer zichtbaar. Als school van de kunst trekt de Moederkerk nog schilders, wanneer ze er geen stichting meer zoeken. Huygens vraagt Rubens om raad bij het bouwen van zijn Haagse huis en laat dan de versiering van de Oranjezaal in het Huis ten Bosch aan Rubens' leerlingen opdragen, waaronder hij herhaaldelijk de Jezuiet Daniël Seghers huldigt, want ‘in onverwelkelijke kronen zal zijn gedachte bij ons wonenGa naar voetnoot2)’. Vondels uitgever bezorgt een vertaling van Ripa's iconografie als handboek voor de ateliersGa naar voetnoot3). Zulke stippen vullen, al zijn ze ook licht te vermeerderen, natuurlijk lang niet onze zeventiende eeuw, maar ze helpen er met hun wemeling een tint aan geven, die in Vondels wezen zijn weerglans vindt. | |
4Een kleinigheid illustreert de plaats van het Katholiek | |
[pagina 165]
| |
element in het openbaar leven. De burgemeester Albert Burgh, dezelfde die Vondel tot het schrijven van Palamedes aanzette en de boete hiervoor betaalde, bezocht in het jaar zelf, waarin dit stuk verscheen, een paar vreemde Jezuieten, toen ze, in Brazilië krijgsgevangen gemaakt, binnen het rasphuis zaten, om deze paters hoffelijke diensten aan te bieden. Uit dank gaven ze hem de eigen rozekrans van de H. Franciscus Xaverius, door de nieuwe eigenaar dan weer aan Maria de Medicis bij haar komst in Amsterdam geschonkenGa naar voetnoot1). Gaat Vondel nu deze reliek later in een gedicht verheerlijken, dan moet hem dadelijk zijn opgevallen, hoe de Franse koningin de schat in haar handen houdt op het portret, dat bij die gelegenheid op stadskosten werd geschilderd. Op het voorbeeld van Antwerpen, waar de inkomst van Ferdinand zó monumentaal door Rubens is gevierd, dat een boek vol platen van zijn leerling van Thulden er officieel de gedachtenis van levend moet houden, betrekt Amsterdam immers allerlei kunstenaars, niet te vergeten Rembrandt met zijn Nachtwacht, in de huldiging van Maria de Medicis, waaraan ook een ambtelijk boek de herinnering bewaren zal. De titelprent van dit, door Barlaeus geschreven en door Vondel vertaald werk, vormt hetzelfde portret, waarop de koningin haar grote rozekrans draagt, zoals ze op een van de volgende platen vóór het altaar, dat duidelijk een miskelk vertoont, bij een gemijterd bisschop bezig is haar huwelijk te sluitenGa naar voetnoot2). Dit alles namens de stadsregering vlak na het rumoer over Gijsbrecht! Ook hier, in zijn eigen geschrift, moet Barlaeus onvermijdelijk het teken † vinden, dat hem bij Tessel de ogen uitsteekt; en in dit teken zal Vondel hem bij Tessel overwinnen. Zouden groen en blauw werkelijk de Katholieke kleuren zijn, het onliturgiscbe bruin daarentegen een ProtestantseGa naar voetnoot3) - wat te betwijfelen valt, zolang bruin de toon is, die | |
[pagina 166]
| |
Rembrandt van de Italiaan Caravaggio erft en met gelijktijdige Fransen deelt - dan was Vondels verbeelding van nature Rooms getint. Zijn koloriet is licht, hij ziet graag de ‘blauwende’ verte en ‘geestgroene’ bomenGa naar voetnoot1). Zijn kleurzin is veel klaarder dan van een beschaduwde Rembrandt met het spreekwoordelijk bruin, de Mennist Rembrandt, van wie hij binnenkort gaat scheidenGa naar voetnoot2). ‘Blij van geest ter kerke gaan op 't hoge feest’, zoals de edelingen in Gijsbrecht verkondigen, toont het geen Rooms levensgevoel? Zeker is het eigenaardig, dat de eerste maal, wanneer Vondel in verbeelding aan de eredienst deelneemt, Kerstmis hem kinderlijke vreugde leert. Zijn oog beleeft een genot aan het blonde palet van Rubens, aan wie Anna Roemers opgetogen het geheim van dat klare blank op zijn schilderijen vraagtGa naar voetnoot3). Wit en rood jubelen bij Rubens, wit en rood jubelen bij Vondel. Een hoogtepunt van Gijsbrecht is het bodeverhaal, waaraan toneelspelers hun hart ophalen, omdat de dichter zijn eigen hart erin legde. ‘Gelijk een krans van rozen, wit en rood’, zo verschijnen voor zijn geest de vermoorde nonnen als eerstelingen in die reeks martelaars, waarvan hij met de Contrareformatie de triomf zo hoog zal vieren. ‘Zij scheen gevormd albast, met purper overspat’Ga naar voetnoot4). Het heilig bloed straalt in een heerlijk rood als weerschijn van de gemeenschap der heiligen, waarmee de vervolgde Moederkerk zich overal gaat herstellen. Bij dit helder koloriet komt een hemels licht de dingen doorschijnend maken. Rubens en Vondel hebben geen van beiden de duivelse trots in al zijn tragiek doorgrond, ze openbaren liever de glorie van het paradijs, die zelfs doodsverzen op Konstantijntje, 't zalig kijndje, zilverig laat stralen. Bij een dergelijke gelegenheid speelt de dichter met het woord wit in de dubbele betekenis van doel en vreugdeGa naar voetnoot5). | |
[pagina 167]
| |
Van Lastman, Vondels eerste liefde, naar Rubens lijkt hem de weg niet ver, al mag er een berg van genie tussen liggen. De dichter houdt de twee Pieters samen als geestverwanten in zijn hoofdGa naar voetnoot1). En Christus met zo'n rooie mantel als de Amsterdamse meester meermalen schilderde, wijst ook regelrecht naat het ZuidenGa naar voetnoot2). Maar de Antwerpenaar, die vier schetsen over het leven van Konstantijn ontwierp, wordt de grote man voor Vondel. Het Christelijk Vrijagielied kon al Rubens' smachtende Magdalenafiguren begeleiden, want de Goddelijke Bruidegom spreekt er de ziel aan als ‘schoon kind’ en nog eens als ‘schone maagd’, om haar te belo ven, dat ze ‘zitten zal te prijk, daar stage lust het bedde voor haar spreidt’, waarna ze ‘verliefd’ op zulke ‘suikre woorden’ wordt en roept om zijn kusGa naar voetnoot3). Wat de Mennist hier zingt, zal de Katholiek tot een hoe langer hoe beeldender lyriek opvoeren. Als Protestant ziet Vondel de kinderzielen ‘zich als duiven op hun witte schachtjes wegen’ en een hemel vol Rubensengelen opengaan: ‘Zij weien in het goud en hemelsblauw. Hoe blinkt
Hun kuif en zachte pruik van ingevlochten stenen,
Van de ongenaakbre zon der eeuwigheid beschenen!
Dit hangwiekt en dat zwaait den triomfanten palm,
Een ander tokt de snaar en wekt ivoren galm,
Een ander blaast de fluit, een ander gouden noten
Uit rozebladen leest, een ander lacht....’
Nader aan de beelden van de Moederkerk en de sfeer van een Rubens komt het teder gedicht De Kruisberg, dat de Kerk als koninklijke bruid van de psalmen verheerlijkt met heel de bonte symboliek, waarin de Contrareformatie zich verlustigtGa naar voetnoot5).Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 168]
| |
We mogen vaststellen, dat de beeldende kunst het nodige tot Vondels geestelijke vorming bijgedragen heeft, nu hij aan een schilderij van Paolo Veronese, dat Christus' Doop voorstelt, apostolische werking durft toeschrijven: ‘Wie inneemt wat dees Pauwels leert,
Wordt door penseel en verf bekeerd.’Ga naar voetnoot1)
Wat Vondel vooral dicht bij het Katholicisme brengt, is het christologisch gehalte, dat hij in zijn Bijbel weet te vinden. Het Oude Testament geeft hem een doorlopende profetie van het Evangelie. In de geest van zijn Jozefspel laat Rome binnen de pauselijke kathedraal ook Judas' verraad vlak naast het verkopen van Jozef voorstellen. En Rubens schildert binnen de Antwerpse Jezuietenkerk weer Jozefs triomf met Christus' verrijzenis samen, terwijl Velasquez op zijn beurt de bloedige rok als voorafbeelding van het goddelijk Lijden weergeeftGa naar voetnoot2). Dit alles mag middeleeuws van opvatting zijn, het heeft een nieuwe nadruk gekregen door de drang naar eenheid, waarnaar het uiteentrekken van de Bijbel door zoveel verschillende richtingen in het Protestantisme weer laat verlangen. Het spel van de kunst, al is het een gewijde kunst met geopenbaarde motieven, bevredigt Vondel nooit op zich zelf. De dichter is niet iemand om zich door schone schijn te laten verblinden. De poëzie is hem het eerste, niet het laatste, en krijgt pas de rechte plaats midden in zijn leven, wanneer het harmonisch beeld hem de volmaakte orde van Gods eeuwig wezen weerspiegelt. Dan blijken Vondel en Rome, door het delen in een onuitputtelijk assimilatievermogen, op elkaar aangelegd te zijn. |
|