Schilderkunst en literatuur in de 16e en 17e eeuw
(1957)–Gerard Brom– Auteursrechtelijk beschermd[1]Wanneer Quinten Metsys de figuur van Christus schildert, verbindt hij een traditioneel met een modern element. Oud is de voorstelling, zoals Erasmus beschrijft dat het volk de Zaligmaker wil zien, namelijk met twee vingers zegenend omhoog en lange haren; nieuw is de kristallen aardbol met meridianen, waarin de wereld zichtbaar weerspiegeld staat. Bij Joos van Cleve trekt hier bepaald het landschap met bergen en zee de aandacht, waarbij ook nog de weerschijn van een verlicht venster wordt opgevangen. Deze aardbol is niet zozeer het teken van Gods heerschappij als wel een kijkstuk van menselijk vermogen. Zo gaat de heerlijkheid van het aardse paradijs tenslotte boven de geschiedenis van de zondeval. Hoe weinig plaats het bovennatuurlijke in het bewustzijn overhoudt, valt heel eenvoudig te bepalen, zo dikwijls een bijbels geval binnen een landschap dreigt te verdrinken. De omgeving overweldigt de handeling, alsof de kunste- | |
[pagina 94]
| |
naars zich voor de vroomheid van het voorgeslacht beginnen te schamen, nu ze de Openbaring achter allerlei verschijnselen wegmoffelen. De rotsen schieten even steil omhoog als de gedachten zich ver vooruit wagen. Stelselmatig meten schilders de ruimte uit, om de aarde in volle lengte en breedte te veroveren. Overal moet dat wijde uitzicht dienen. De eerste, die de kruisweg langs kronkelende wegen binnen een ruim landschap laat verlopen, is Jeroen Bosch, gevolgd door Pieter Aertsen en dan door Pieter BruegelGa naar eind355. Dit samengroeien van de godsdienst met de natuur verleidt sommige geleerden wel eens tot het onderstellen van pantheïsmeGa naar eind356, waarvoor toch niet de minste grond bestaat. Integendeel blijkt zo'n wijding over heel de schepping echt middeleeuws:
Ende want God over al es,
Soe mach men, des sijt ghewes,
Gode dienen over al,
In huys, in strate, in berch, int dalGa naar eind357.
Als het landschap voorlopig zulke ontoegankelijke toppen vertoont, is het omdat de natuur pas een volgende eeuw vertrouwelijk dichterbij komt. De liefde begint bij het zeldzame, waar de verbeelding van genieten kan. Jeroen geeft aan planten wonderlijk grillige vormen, die aan cactus of koraal herinneren. Karel de Stoute probeerde indertijd kamelen in het park bij zijn Henegouws kasteel te houdenGa naar eind358. Niet alleen deze vreemde dieren, maar ook paarden zijn door Orley nog met grote mensenogen afgebeeld; en de heraldische leeuwen op het titelblad van Erasmus' Opuscula Plutarchi, 1515 in Leuven verschenen, hebben koppen als een man met baard. Zelf voelt Erasmus belangstelling voor allerlei beesten, die Thomas Morus er om hun eigenaardigheid op nahoudt. Hij huldigt Dürer om het uitdrukken van het leven in allesGa naar eind359; en dit realisme is de tegenpool van al de geleerde abstracties, waarmee het humanisme in de lucht zweeft. Op elk onbekend verschijnsel vallen de tijdgenoten met hartstochtelijke belangstelling aan. Dürer zet in zijn dagboek als grote merkwaardigheid, hoe iedereen uitloopt, om een aangespoelde walvis in Zierikzee te gaan bekijken; en onze kunstenaars moeten het geval gauw vastleggenGa naar eind360. Schilders en schrijvers plaatsen zoveel mogelijk curiositeiten in hun werk. Bont is het leven, waarin telkens een nieuw feit opvalt, dat getekend of beschreven dient te worden. Het gaat als in de achttiende eeuw met het verzamelen van kostbare dingen, het opeenhopen van wetenswaardigheden. Vanaf 1504 komt in Antwerpen de ene reisbeschrijving na de andere uitGa naar eind361, niet louter avontuurlijk als de middeleeuwse | |
[pagina 95]
| |
tocht van Mandeville, maar praktisch op waarnemingen gericht. Zo vindt de Utopia zijn uitgangspunt bij de ontdekkingsreizigers, die Morus in Antwerpen heeft ontmoet. Mostart laat een koloniale oorlog afspelen tussen twee idyllische landschappen en wel een duingezicht, dat zich als gebergte voordoet, en een koeienweitjeGa naar eind362. De Hollander kan zich evenmin van zijn omgeving losmaken als Vondel in de rei van zijn quasi Griekse Palamedes. Maar het natuurgevoel wordt toch verrassend zichtbaar bij exotische indrukken. Pieter Coecke van Aalst maakt een reeks prenten over het leven van de TurkenGa naar eind363. Het verre landschap, liefst volledig uitgerold als een landkaart, boeit dit bereisd geslacht, zodat Vermeyen schetsen in Tunis gaat tekenen, terwijl Scorel de intocht op Palmzondag schildert met een authentiek panorama van Jeruzalem (Utrecht). En Bruegel laat zijn landschappen uitgeven ‘naar dleven’. Dit is een veelzeggende term, waarmee te verstaan wordt gegeven, hoe de meester nu de mensen in hun eigen aard treft en niet meer in algemene typen. Dat de Doop van de Moor een geliefd onderwerp voor schilders wordt, hangt met de kans samen om zwartjes voor te stellen. Nadat de kunst eeuwen stil binnen het heiligdom heeft gebloeid, wordt een nieuwe wereld ontdekt in Amerika en een oude in Rome en gaat de hele aarde open, al is het op kosten van het bovennatuurlijke. In de Antwerpse processie, die eerst bijna uitsluitend geestelijke dingen vertoonde, dringen in de zestiende eeuw Neptunus en Nereus, een olifant en een reus binnenGa naar eind364. De afstanden worden verkort, nu de engelen bij Christus' Geboorte op een paneel van Lucas van Leiden gewoon speelkameraadjes zijn, die zich blij maken met het nieuwe broertje (Parijs). Zo'n toenadering komt er tot de moederaarde, dat de os vrijmoedig bij de krib naar voren gaat, waar de contrareformatie hem weer opzettelijk vandaan zal drijvenGa naar eind365. Lucas graveert zich zelf met weelderige pluimen op zijn hoed als contrast met het doodshoofd, dat hij voor stoïcijns vertoon in zijn handen draagt. Orley zet bij het Laatste Oordeel, waar de lijken uit het graf opstaan, een engel aan het boetseren van een doodskop tot een mens van vlees en bloed (Antwerpen), zoals de Schepper eigenhandig Adam uit klei vormde. Het dogma verglijdt in het genre, als Gerard David de schedel van Adam, die de gevallen mensheid vertegenwoordigt, op de voorgrond van een Kruisnageling laat aanblaffen door een hondje als een toevalligheid (Londen). Een onrustige Kruisiging van de Meester van Delft laat enkel losse episodes zien, omdat het heiligste onderwerp van buiten af wordt benaderd (Londen). De bedoeling mag zijn om het eeuwige in eigen tijd te verwerkelijken, waarvoor de | |
[pagina 96]
| |
liturgie het voorbeeld geeft, door de mysteries van het Evangelie te beleven in het ‘hodie’; maar feitelijk vergaat het absolute van de openbaring meermalen in bijkomstige verschijnselen. Niet zonder aanleiding wijzen Vives en Erasmus dan ook Passiespelen af, waarbij teveel aandacht naar profane of zelfs komische taferelen gaat, zodat alleen de persoon van Christus er nog ernstig en waardig blijft. Het tijdelijke overheerst zó sterk, dat een Laatste Avondmaal onze blik over de hoofden van de apostelen trekt naar de datering ‘Anno 1531’ (Brussel). Dit geslacht geeft ongehinderd aan een neiging toe, die zich altijd laat voelen, zolang de mens tussen hoog en laag te kiezen heeft, en die Thomas van Kempen zich zelf verweet met de woorden: zo wakker bij fabels, zo slaperig bij vrome nachtwaken. Op bijbelse voorstellingen hebben binnenhuis en stilleven, die bij Jan van Eyck een stemmige, liefst zinnebeeldige omlijsting vormden, het Evangelie overstelpt. De vorm speelt met de gewijde stof, de elementen breken chaotisch los, de godsdienst betekent weinig meer dan een voorwendsel om natuurindrukken te schilderen. Vroeger werd de aardbol uitsluitend God in handen gegeven; nu komt die op zich zelf voor, al of niet met een mens erin gekropen. Hoofdzaak voor Bruegel is het machtige landschap met de bonte stoet, bijzaak wordt voor hem de bekering van Paulus, die, om zich een beetje zichtbaar te maken, van een steigerend paard moet vallen. Niet helemaal onbegrijpelijk is het dan ook, dat de meester in zijn eeuw voor een koddige soort Jeroen Bosch doorgaat en dat Carel van Mander zijn Kruisdraging noemt ‘seer natuerlijck om sien, met altijt eenighe drollen (grappen) daer onder’Ga naar eind366. | |
[2]Er bestaat realisme en realisme. Maria's gezegende toestand werd door Rogier duidelijk aangewezen, doordat zij en Elizabeth een hand op elkaars schoot legden, om een dubbel wonder te belijden. Een heel ander soort werkelijkheidsliefde komt op, wanneer schilderachtige details opvallend gemarkeerd worden. Bij de Dood van Maria laat Joos van Cleve het vuur van het wierookvat reflecteren in het gezicht van een blazende apostel. De huiselijke kring, waar onze schilders vanouds hun Nederlands hart aan ophaalden, was eerst zoveel als een stille orgelbegeleiding, maar overstemt in het vervolg de eredienst. Een storende uiterlijkheid wordt bij Orley het in rep en roer brengen van het Laatste Avondmaal door een paar wijnschenkers vooraan, een apostel die heftig de bank over stapt, verschillende paren, die elkaar | |
[pagina 97]
| |
aanklampen, wat allemaal begonnen is voor tentoonstelling van bewegelijke houdingenGa naar eind367. Wat blijft er van dit heiligste tafereel, door Bouts zo eerbiedig volgens de traditie van mysteriespelen verbeeld, tenslotte nog over, wanneer Pieter Coecke het binnenste buiten keert met allerlei rollende ronden, die een profanatie van het Evangelie en een parodie van Leonardo meteen leveren? (Brussel) In beginsel is de vertrouwde achtergrond zeker al bij primitieven terug te vinden, maar de verhouding raakt langzamerhand zoek, als de voorkeur en - het moet erkend worden - ook het voorrecht van onze schilders op die bloedeigen kring en niet op de sfeer van het eeuwige valt. Het wordt òf een huisbakken hoekje, òf een vreemde, half hoofse en half schoolse wereld van het atelier. De innige vertrouwelijkheid gaat weg voor een ceremoniële afstand, waar Gossart naar Italjaanse trant Maria niet meer gewoon laat zitten, maar in wolken neerdalen, om door Sint Lucas geschilderd te worden. En Joos van Cleve wil op Kerstmis helemaal van geen stal meer weten, maar zet er marmeren kolommen, die het paleis van David moeten vertegenwoordigen, voor in de plaats, terwijl de Moor bij Driekoningen met een opzichtig pantervel naar voren dringt. Het eigen ogenblik dient getroffen te worden als een vogel in de vlucht. Daarom laat Scorel zijn David zó levendig over Goliat bukken, dat we enkel een haarbos te zien krijgen. Nadat Sint Lucas voor het tekenen van Maria's portret eerst knielde, komt er eindelijk een volledige schildersezel bij te pas, waarbij de schilderspatroon met zijn apparaat de hoofdpersoon wordt en Maria niet meer is dan een levend model. Ook zit de evangelist binnen een antieke beeldengalerij boven op een liggende os, die, van embleem tot huisdier geworden, ons goedig ligt aan te kijken (Haarlem). Uitbundig zal Carel van Mander dit technisch proefstuk van Heemskerk prijzen, die immers alles maakt om van onderop gezien te worden, wat nog in heel andere zin waar blijkt dan de lofredenaar het bedoeltGa naar eind368. Het geloof vordert voor dit geslacht alle tastbaarheid van de zinnen, waar Thomas zijn vingers helemaal in Christus' wond steekt als in een brievenbus. Bij een Kruisiging komt het gewoel van beulen en straatvolk met anekdotische toevalligheden het eigenlijke kruis verdringenGa naar eind369. Uit deze periode zijn de nodige argumenten te halen voor de stelling van Ruskin, dat in de middeleeuwen de kunst diende voor het vertonen van godsdienst, later daarentegen de godsdienst voor het vertonen van kunstGa naar eind370. De hiërarchie van waarden is omgekeerd, de samenhang met het heelal verbroken, nu het lagere niet meer het hogere komt dragen. De lessenaar, waaraan engelen op de Aanbidding van het Lam zongen, ver- | |
[pagina 98]
| |
toonde nog een vaste orde, want de duivel bleef onderaan met Michael zegevierend erboven, dan kwam de natuurlijke openbaring, verpersoonlijkt in Aristoteles, en eindelijk de engelen, die Gods lof zongenGa naar eind371. De zestiende eeuw kan niet zo oprecht meer met de mis meebidden om door het zichtbare tot liefde voor het onzichtbare verrukt te worden. Waren het alleen maar aureolen, die bij de heiligen verdwenen! Maar de regels van de iconografie wijken voor lessen van de compositie en wetten van de anatomie. Al de mooi parelende tranen, waarvan de gezichten bij een Bewening vol vertoon druipen, vergoeden de verloren inkeer niet. Op zich zelf hoeft zo'n vermenselijking geen verwereldlijking te betekenen, waar Joos van Cleve een zogende Moeder Gods gemoedelijker opvat dan Jan van Eyck of waar Christus bij Metsys zijn mond levendiger opendoet en zijn ogen vaster op ons richt dan bij de grote voorganger of waar Metsys het diepe gevoel van Rogier met gebaren aanzet. Maar het zwaartepunt komt algemeen op het aardse leven te liggen. Door het verarmen van de kloosters voelen kunstenaars zich naar opdrachtgevers in de wereld gedrevenGa naar eind372; en zelf verwereldlijken die kloosters, omdat de Kerk er niet zozeer is om voor te leven als om van te leven. Het betekent wel meer dan iets vormelijks, dat de hoogtedrang van de gotiek, die bewust of onbewust een hemelheimwee weergaf, wordt gedrukt door een horizontale verbreding, nu de mens zich op aarde zo behagelijk thuis gaat voelen. Vanaf Metsys verliest de kleur ook zijn symbolische waardeGa naar eind373, begint een zelfstandig element te vormen en maakt zich vrij van het onderwerp. De dichter Jan van der Noot zal zijn oog genoeg verfijnen om de toon in de tinten te zien vervloeien en het haar van zijn geliefde te schilderen als ‘gebruineerd goud’. Zoveel bewegelijkheid verhoogt lang niet altijd de schoonheid, laat staan de vroomheid, van een tafereel. We kennen de traditionele stand van Jozef van Arimathea met de doornenkroon als een reliek in zijn handen, waarbij zijn eerbied onze verering komt opwekken. Gossart laat iemand - we weten niet eens wie - bukkend de doornenkroon van de grond oprapen. Dat deze afsluitende hoekfiguur bij Rafaël een beul voorstelt, die stenen raapt, schijnt voor Gossart geen verschil uit te makenGa naar eind374. Hier betrappen we de toenemende uiterlijkheid, die alle figuren onverschillig drilt naar de ledepop. De engel moet bij Maria Boodschap fataal bij een danspas uitkomen. Onmiskenbaar brengt deze vernatuurlijking een zekere verlevendiging mee, omdat het stoffelijke ons oog nu eenmaal eerder aanspreekt dan het geestelijke. Dürers waarschuwing om vooral geen wijwater op zijn altaarstuk te spren- | |
[pagina 99]
| |
kelen is kenmerkend voor de wending van de geesten. Binnen hetzelfde Zoniënbos, waar Ruusbroec zich in de verhouding tussen God en de ziel verdiepte, komt de dichter Houwaert een kasteel inrichten vol tapijten, panelen, beelden en zuidelijke tuinen. Boekbanden worden niet langer met heiligen gestempeld, maar met dieren of ornamenten, dus vorm om de vorm. De devotie verkilt in de glorie, zo gauw het een kunstenaar meer om bewondering van het publiek te doen is dan om stichting van de gemeente. Het handtastelijk realisme doet mysterie en vizioen van de Openbaring dus tekort. | |
[3]Voor de portretkunst is het stellig een vooruitgang, dat de handen gaan meespreken. Maar omdat het portret buiten schoolse regels omgaat en omdat de aandacht van een schilder zich daarop voor eigen plezier samentrekt, verdienen karakteristieke schenkerskoppen op zijpanelen van een drieluik soms alleen bewaard te blijven. Zuiverder indruk maakt het, dat een aan Scorel of Heemskerk toegeschreven familieportret ieder kerkelijk etiket kan missen en eenvoudig een gezin vereeuwigt als beeld van welvaart en burgertrotsGa naar eind375. Het feit bezegelt de emancipatie en tegelijk het isolement van de verschillende genres, die in het Lam Gods samen zo'n harmonische synthese vormden. Het is alles behalve waar, dat Jan van Eyck zich honderd maal meer voor een stichtersportret interesseerde dan voor de Moeder GodsGa naar eind376. En voorzover het waar zou zijn, geldt het beslissend oordeel, dat er toch meer mystiek leeft in profane schilderijen van Jan van Eyck dan in veel godsdienstige werken van GossartGa naar eind377. Bij de nieuwe meesters schieten de middelen dikwijls over het doel heen en verlopen in virtuositeit. Dan moeten voor Heemskerk de spieren nog zwellen op de armen van een gestorven Christus en dan lijken engelen op edelknapen of bruidsmeisjes in plaats van hemelboden. Gebeurde het dragen van een last vroeger zo onwezenlijk, of het lichaam geen volume en geen gewicht had, zoals verschillende Kruisafnemingen het laten voelen, geleidelijk wordt er des te meer rekening gehouden met zwaartekracht en evenwicht. Het vermogen om elke beweging van het lichaam te registreren volgt de onrust, waardoor deze tijd wordt voortgedreven. Magdalena kronkelt zich wel eens àl te lenig om het kruis, alsof ze wil mastklimmen; Sint Christoffel wordt een worstelaar met forse leden en de Godmens zelf krijgt bij Heemskerk een zware borstkas en geweldige armen als een antieke held. Vermeyen stelt de slag van | |
[pagina 100]
| |
Pavia even triomfantelijk voor als de strijd van Sint Michiel of Sint Joris vroeger werd verbeeld. Het Alkmaarse paneel met de Barmhartigheden in het Rijksmuseum ging op de werkelijkheid van de ellende in en vertoonde daarom ook echte slagschaduwenGa naar eind378. Bij deze geschilderde boetepreek waren de armen, die hun recht vroegen, raak getroffen, zonder de waardigheid van Christus, die zich met hun ellende kwam vereenzelvigen, tekort te doen. Anders stelt Oostsanen het binnen een Amsterdamse kerk voor. Nu de mensen met wijdbeens zelfbewustzijn vast op hun voeten staan, dient de aarde niet enkel voor verwijzing naar een onzichtbare wereld en verwaait de wierookgeur in de open lucht. De dingen houden geen zinnebeeldige betekenis meer en worden om hun eigen waarde voorgesteld. De verschijnselen spreken met overtuigende vormen, de schoonheid ontvangt een wijding op zich zelf. En nadat de inkeer van alle figuren bij Rogier, verstard bij Bouts en verstild bij Memling, een afsluiting van de wereld had aangeduid, wordt de gamma van gevoelens ruimer. Zoals de helden op godenbeelden lijken, geven de boeven een dierlijk wezen weer. Dezelfde Metsys, die ideale schoonheden uitbeeldt, levert op zijn tijd karikaturen van geldwisselaars of beulsknechten, waarbij de beide uitersten op Leonardo zijn gemodeleerd. Als de Roeping van Mattheus wordt voorgesteld, overlaadt Reymerswael het paneel met vrekken en paperassen, omdat hij allereerst kritiek op wanverhoudingen in zijn eigen tijd bedoelt (Gent). Ook staan op een dergelijk schilderij de woorden: ‘Hier ontfangt men den excys’Ga naar eind379. Het sociaal geweten is ontwaakt, wat de nodige zinnespelen bevestigenGa naar eind380. En het thema van de geldwisselaars gaat zich loswikkelen uit de Bijbel. De middeleeuwse Kerk had het volk in verstaanbare vorm haar verheven geheimen geleerd. Het volkse en het heilige konden alleen verbonden worden in contact met de hemel; en toen dit contact ophield voelbaar te zijn, werd de mensheid geschonden door een breuk, die de kunst in hopeloze tegenstellingen liet uiteenspringen. Een abstract academisme kwam naast een drastisch naturalisme te staan zoals het ijle zinnespel naast de platte klucht. Er moet en zal een uitweg gezocht worden, om de engte van het begijnhof te ontkomen. Pieter Aertsen ziet zijn modellen onder de boeren, die hij niet langer bespot of veracht. Het is zijn ontdekking om de handarbeid in de persoon van een stevige keukenmeid tot eer te brengenGa naar eind381. Deze meester is het ook, die het vlees van geslachte beesten weet te schilderen; en zo'n voorstelling houdt blijkbaar verband met volksgebruiken bij de slachtmaand en zal in Rembrandts os aan de ladder uit- | |
[pagina 101]
| |
bloeien. Een stilleven van de kleurgevoelige Beuckelaer (Brussel) vermengt de gebruiksvoorwerpen nog met een fantastische uilespiegel, maar mensenkoppen uit de school van Metsys doen heel werkelijk aan. Zijn Handelscontract vertoont vier sluwe kerels met schaterende mond en glurende ogen bijeen (Berlijn). Jan van Hemessen geeft brutaal een Laatste Oordeel met vrije omgang tussen mannen en vrouwen, waarbij een paar jaloerse wijven elkaar aanvliegen (Berlijn). Als Beuckelaer de Zaligmaker met Maria Magdalena aan zijn voeten stil in een schemerige achterkamer laat spreken, waar we hoogstens een klein doorkijkje op hebben, is het groot paneel in het Rijksmuseum verder gevuld met een tot Velasquez doorwerkend keukenstuk. Daar liggen gevogelte, hazen en fruit overvloedig genoeg uitgestald om een feestelijk gezelschap te vergasten. De apostelen doen hun ogen alvast aan al die lekkernijen tegoed, terwijl er één zijn beide handen gulzig om de bierkruik uitspreidt. Ook het ontroerend gesprek tussen Christus en de overspelige vrouw speelt zich bij Pieter Aertsen helemaal op het tweede plan af, omdat de voorgrond volslagen in beslag is genomen door een Hollandse groentemarkt (Frankfort). We voelen ons bepaald verlicht, wanneer deze meester vrijmoedig van elke bijbelse inkleding durft afzien, om ons een keuken zonder meer aan te bieden, of wanneer Beuckelaer ons zijn prachtig stilleven in Antwerpen voorzet. Eindelijk wordt de vrome schijn dan toch verbrokenGa naar eind382. De bevrijding van zulke genres is een geleidelijk proces, dat we al zien inzetten bij Gerard David, die Sint Jozef een schaal met eten voor de H. Familie in handen durfde geven, terwijl het Goddelijk Kind louter kind was zonder zegengebaar. De waterverfschilderingen op linnen, die voor surrogaat van kostbare wandtapijten dienen, geven allerlei natuurlijke voorstellingen te zien, waardoor ze een exportartikel naar Italië leverenGa naar eind383. Uit de legende wil de wereld de historie binnen komen, zodat Karel V bij het kaartspel David, Alexander, Caesar en Karel de Grote als de vier koningen uitkiest. Op een ouderwets anachronisme meer of minder wordt weinig gelet, want voor die suprahistorische kijk zijn alle mensen nog ongeveer tijdgenoten. Als de rauwe Hemessen de ontmoeting van Thamar met Juda voorstelt, laat hij de joodse vrouw gewoon een rozenkrans met kruis aan haar gordel dragen, terwijl alles er even Vlaams uitzietGa naar eind384. Dit plaatsen van een overoud verleden in het nu en het hier zal tot ver in de zeventiende eeuw doorgaan, want het is een gevolg van het realisme. Bruegel laat alle instincten los van een verdierlijkt prole- | |
[pagina 102]
| |
tariaat met verminkte bedelaars en verlopen avonturiers. Is het eigenlijk archaïzeren ofwel idealizeren, als de meester soms slanke heiligen onderscheidt van plompe wereldlingen? Hoeveel de werkelijkheid hem ook boven vormelijke schoonheid gaat, hij blijft zijn figuren, zonder het lichaam sterk te modeleren, tekenachtig omlijnen, zoals de vlakke trant van de tapijten hem voordeedGa naar eind385. Maar op een Verrijzenis moet de grafsteen echt kunnen wentelen en de Godmens waarachtig zweven, terwijl de soldaten om een schilderachtig wachtvuur zittenGa naar eind386. Alles is overgang, alles crisis. | |
[4]Het realisme beantwoordt teveel aan de Nederlandse aard om zich te laten tegenhouden. Zoals onze stichtelijke schrijvers liever mystieke beleving gaven dan wijsgerige bespiegeling, had de Aanbidding van het Lam meer een bevindelijke dan een leerstellige indruk gemaaktGa naar eind387. Alleen begint het zintuigelijke langzamerhand het geestelijke te verdringen. Heeft een vijftiendeeuwer de Goddelijke Passie leren bezien ‘mitten oghen mijns harten’Ga naar eind388, het worden wel heel vleselijke ogen, zo gauw Geertgen door Heemskerk is opgevolgd. Cornelis van Haarlem zal wel doornenkroon en nagels vooraan vertonen als relieken, maar er hamer en nijptang tussen leggen als een gewoon stilleven (Frankfort). Omdat de gekruiste Christus het alles beheersende beeld vormt van de middeleeuwse kunstGa naar eind389, kan een beschouwing van dit thema de maat voor ons oordeel leveren. Als het Lijden rauwer en rauwer wordt voorgesteld, om door uiterste wreedheid het meelijden en het berouw van de gelovigen op te wekken, mogen we niet vergeten, dat schrijvers de schilders in rake waarneming zijn voorafgegaan. Maerlant zag Maria onder het kruis al ‘wringhen hande en sliten haer’Ga naar eind390. Een ander beschreef de Moeder van Smarten niet minder fel:
Soe weende ende dreef onghenouch,
Up hare heleghe borst soe slouch.
Dat slaan kwam meermalen hevig terug. Wel stond er gezegd:
Soe weende vele meer metter herten
Dan metten oghen in deser smerten.
Maar bij de Graflegging heette het hartstochtelijk:
Si viel upten lechame al plat
Ende maecte zijn aensichte met tranen natGa naar eind391.
De Geseling verliep zó bloedig, dat er geen gaaf lid over- | |
[pagina 103]
| |
bleef of, zoals een lied het noemde, ‘al sijn bloet nam sinen vloet, het moste ten wonden wt springen’Ga naar eind392. Tenslotte is heel het lichaam één en al bloed, zoals Geertgen en Jan Joest het verbeelden, ‘bebloet aen allen leden van boven tote beneden’Ga naar eind393. Nooit kunnen de zielen zich aan dat beeld verzadigen, zodat ze woord op woord stapelen: ‘stoten, trecken ende slaen ende plucken ende verspien’ en dan weer deze woorden in nieuwe volgordeGa naar eind394. De beulen rukken Jezus de rietstaf uit zijn hand, om daarmee op zijn hoofd te slaan; ze slaan ook met gewapende vuist, zoals Jeroen Bosch het schildert (Londen). De een trekt de Zaligmaker bij zijn haren omhoog, de ander bij zijn baard omlaag en ze spuwen in zijn mondGa naar eind395. Vooral dat spuwen is in trek, tot de Heer er allerarmzaligst uitziet:
Mit neychden hoofd, mit scamel oghen,
Van snottich quijl is zeer bespoghenGa naar eind396.
Een dichter van Passiegetijden vergelijkt het roepen, dat de Heer aan het kruis deed, niet alleen met de liefdezang van de nachtegaal, een bekend motief uit het geestelijk lied, ook niet alleen met de horen van Roeland, een herinnering aan ridderromans, maar met het schreeuwen van een vrouw in barensnood: ‘also wordic ghesneden levende uut di’. De gedaante van Christus ‘met doodliker vaerwen, met ghezwollen oghen’ kan eigenlijk alleen in de gedachte verbeeld wordenGa naar eind397. Zo gruwelijk als de gebeden het Lijden voorstellen, kan werkelijk geen beeldend kunstenaar het aan: het scheuren van de wonden aan handen en voeten, het barsten van aderen en zenuwen, waarbij het bloed langs het lichaam ‘recht als een vloet daer af neder liep’, het ontwrichten van alle ledematenGa naar eind398. In tijd komen eerst de gebeden, dan de gedichten en eindelijk de beelden. Wel leeft er in de kunst rondom het jaar 1500 een wat ongezonde sensatiezucht, vooral zo dikwijls het zogenaamd heimelijk lijden van Christus met onbekende trekken wordt opgehaald, waar elke meester op zijn beurt iets nieuws bij probeert te verzinnen als esoterische openbaring. Maar hoe verfijnd de hartstocht ook is, waarmee Jeroen Bosch zich in de menselijke driften verdiept, hij volgt daarbij de drang van zijn geslacht, dat nooit uitvoerig, nooit uitdrukkelijk genoeg het sober evangelie met barre trekken kan aanvullen. Het begint al bij Christus' gevangenneming, waarbij het wrede volk de Heer zo fel mogelijk bij zijn haar, zijn baard, zijn neus, zijn armen en handen komt trekken; en wie er niet bij kunnen, steken hun lansen of zwaarden naar zijn hoofd en wringen zijn haar om hun stokken heen, om de Meester mee te trekken. Hij wordt zo pijnlijk geboeid, | |
[pagina 104]
| |
dat het heilig bloed onder zijn nagels uit barst. De geseling slaat zijn gezicht vol grote blaren, die ook weer uitbarsten. Het haar wordt uit zijn hoofd getrokken evenals zijn baard ‘mit stringhen’. Op weg naar de hogepriester is plaats voor een nog gemener tafereel, want daar is een plek, waar al het vuil van de stad in ligt gegooid en waar de Heer door heen wordt gesleept met ‘dien onreinen stanc’. Dan begint het duivelsspel pas goed. Zijn ogen worden met een stinkende doek verbonden, zijn vlees zwelt over de touwen en zijn handen worden zwart van pijn. Doe hieven die quade bouven sijn cleederen up en pijnden hem al te zeere an syn helich bedeckt ledekin en quetsent so deerlic. Ende doe brochten sij van den viere gheberrende heyeren (blokken). Och daer pijndese onsen heere mede in sijnen liesschen ende sy spauwen in haren handen en sloughen de blaren te borsten. Al die gruwelen putten de verbeelding nog lang niet uit, want de mishandelingen zijn zo erg, dat ze pas op de jongste dag volledig geopenbaard zullen worden. Deze laatste onthulling komt meermalen terug, al heeft de schrijver valse trekken, die ons met geen mogelijkheid kunnen stichten, meer dan genoeg opgestapeld. Sij sparreden onsen lieven heere sinen mont open ende spoghen daer in. Die someghe vergaderden haer vuule cladden uuter nuese in scotelen ende gotent onsen lieven heere in sinen mont. Voor eerherstel volgt dan deze beschouwing: O devote siele, neemt ihesus nu in u aremkins der minnen ende vaecht alle die onreine cladden af met uwe tonghen ende suuchse sachtelic af met uwen monde der minnen. Och hebdij ihesus lief, het sal u alte soete syn te doene, want onder dien onreynen speecsel vindy ihesus soete welriekende wonden. Maar na hier even adem geschept te hebben, gaat de schrijver weer verwoed door. De beulen slepen de Heer in een kelder langs vijftien treden en laten zijn hoofd op elke stenen trap vallen, ‘tot inder stinckender plaetsen daer twee heimelicheden vergaderden. Daer staken sij onsen lieven heere in en mesmaecten hem so seere metter onreynicheit, so dat ons lieve heer doedelike wee leet van den stancke’. Het vuil water doet al weer dienst en het kwellen van de gevoeligste plek begint opnieuw. Herodes zelf slaat Christus op zijn gezicht en spuwt hem, om persoonlijk de leiding over de bespotting te nemen, waarbij de Heer wel dertig keer tegen de grond slaat. De geseling gebeurt met drie verschillende foltertuigen, die heel en al beschreven worden, en wordt eerst op de rug en dan op de borst afzonderlijk | |
[pagina 105]
| |
gedaan, zonder een orgaan te vergeten, terwijl de ‘scamel leden’ nog eens een afzonderlijke beurt krijgen. ‘Sij wonden onsen heere wonde in wonde’, plassen in het heilig bloed, waarvan de Heer ‘overgoten was als een roet scaerlaken’. Nu komt Pilatus eigenhandig meedoen en raakt de Heer ‘ter belieften van cayphas’ veertig keer (die fantastische getallen moeten de waarachtigheid van het verhaal verzekeren en de griezeligheid meteen verhogen) met een gesel. De doornenkroon dringt zo diep in het hoofd, ‘dat die pointen van den doernen van beeden siden deen ieghen dander quamen in sijn heleghe hersenen’. Op de kruisweg mogen de slingerende spijkerborden, die de Heer op zoveel panelen bij elke stap in zijn blote benen steken, vooral niet mankeren, terwijl de doornenkroon meermalen op- en afgezet wordt, om de kwelling te vernieuwen. Ook vàlt Christus eigenlijk niet onder zijn zware last, want ‘sy smeten hem VI waerven neder met sinen cruce’. Het lichaam wordt met geweld op het kruis gespannen. ‘Doe en consten sij dat goedertiere aensichte niet ghesien ende setten haren onreinen voet up sijn helich aenschijn ende sij slouchen die groete hamerslaghen dickent besiden den naghel up die duerwonde heleghe voeten’. In sprekend contrast met de Joden, die Maria ook niet met rust kunnen laten, blijft de Moeder Gods zelf verheven boven alle pathos. ‘Nochtans was si in al haer liden also stille dat gheen uutwendeghe wijse an haer ghesien en wart dan die moederlike tranen en die doodelike veeruwe in haere soete aenschijn’. Tenslotte houdt de schrijver toch eerbiedige aandacht voor het zielsleed van de Zaligmaker. ‘Ons lieve heere hinc van binnen metter allerswaerster benautheit di verre boven ghinc alle sijn uutwendich liden’. En die zorg over onze zonden komt dan tot uiting. De rouw van de natuur bij de moord op de Schepper wordt gevoelig weergegeven: ‘ja alle dieren ende beesten bedroufden hem’. En de dramatiek vindt het toppunt in de verschijning van de verpersoonlijkte Dood, die driemaal tegen het hart van de Gekruisigde komt stoten. Bij de Graflegging verschijnen engelen met gouden vaten, om het heilig bloed en de tranen en het zweet zorgvuldig te bergen. ‘Ende die hemelsche vader liet sijn godlike rayen neder schijnen up dat heleghe lichaam sijns soons ... Och doe was dat helich lichaem ons heren also scoene ende so wit blinckende als een wit lelieblat’Ga naar eind399. | |
[5]Niet alleen blijken er verschillende handschriften en drukken van deze tekst te bestaan, maar de rauwe beschrijving | |
[pagina 106]
| |
komt met allerlei kunstwerken overeen. En hoeveel voorbehoud op historische zo goed als op religieuze gronden tegenover die aanmatigende verbeeldingen ook zijn te maken, waarbij het authentiek Evangelie, dat nooit scheldt en nooit schokt, alleen winnen kan, onze moderne litteratuur, die het pathologische zo dikwijls op een zondige erotiek richt, mag een tijd benijden, die zich tebuiten ging aan zulke vurige klachten over de Goddelijke Passie. Deze meditaties werden nu door schilders en beeldhouwers geïllustreerd. Konden onze primitieven zelfs beulen geen uitdrukking van woede meegeven, zoals de meester van de St. Lucialegende bevestigt, de zestiendeeuwers gingen zich bij Passiepanelen aan dramatiek tebuiten. Beulen en soldaten werden één pot nat van snoodheid en maakten bij Doornenkroning of Ecce Homo graag een gemeen gebaar; mannen trokken valse gezichten, jongens gooiden met stenen, allerlei medeplichtigen onder het volk werden onmenselijk voorgesteld. De Meester van Delft liet een soldaat als contrast met de meelijdende Magdalena zijn tong tegen Christus aan het kruis uitsteken (Londen). En we herkennen een retabel van Willem Key, waar Maria in een gebedenboek zo pathetisch beschreven staat: ‘Siet hoe allendich dat hem sijn moeder na volchde, met ghewronghen handen, met screyenden ooghen, met bleeker verwen, dicwijl neder vallend, cussende die bloedighe voetstappen haers liefs kints’Ga naar eind400. Jeroen Bosch zet de dierlijkste koppen zó dicht tegen het gezicht van de Godmens, dat we een botsing tussen hel en hemel bijwonen. De vertrokken tronies zijn één vloek, die zich met duivelse kunst langs de hele rij voortplant. Lucas van Leiden levert op een gravure van de Bespotting midden onder de soldaten een narrekop; en bij een Ecce Homo komt beneden Christus soms Barabbas als een wild beest door de tralies kijken. De toon wordt vanaf Bruegel donkerder en egaler, waardoor de bonte kleuren in één bruingeel versmelten en de groepen in dezelfde somberheid verbinden. De beeldhouwers geven meermalen leiding aan de schilders, die volume en reliëf voor hun ruimtewerking nodig hebben. Zo plaatst Mostart het kruis schuin naar de diepte, om de bewegelijke toeschouwers hun rol vrijer te zien spelenGa naar eind401. Een Kruisiging van Engebrechts wil op een houten retabel lijken, door het gedrang toneelmatig te schikken, terwijl de rust van Christus met de woelige houding van de beide moordenaars een levendige tegenstelling vormt. Deze kunstenaars volgen de geest van hun tijd, want zoals Musius het werk van Heemskerk prijst, heeft Alardus al Scorel gehuldigd om een Kruisiging, waarop de ogen er bebloed en heel het gezicht rood | |
[pagina 107]
| |
van bloed en vol van vuil, het lichaam vaal als een lijk, handen en voeten verscheurd uitzienGa naar eind402. En nog een eeuw later zal Jan Vos getuigen:
Wie Christus' beeld het meest mismaakt,
Die heeft het leven 't meest geraakt.
De kunst wordt uitgesproken antropocentrisch, wanneer het Goddelijk Kind nieuwsgierig in de gouden penningen grabbelt, die een van de Driekoningen komt aanbieden. De Moedermaagd treedt meer en meer huiselijk op, nu het gezinsleven gezellig en speels moet uitkomen. Gerard David heeft al de paplepel bij de Heilige Familie te pas gebracht en Heemskerk laat Jozef bij de Geboorte breeduit pap koken, een motief dat miniaturen alleen bescheiden mochten aanduiden. De legendarische Heilige Maagschap stelt het familieleven altijd gemoedelijker voor, waarbij niet alleen Anna en Elizabeth moederlijk, maar vooral Jezus en Sint Jan kinderlijk stoeiend optreden. Coninxlo laat een van de kinderen vlak vooraan met een molentje, een ander met een vlinder spelen (Brussel). Hierbij doet ook een looprek op rolletjes wel eens dienst, als het Goddelijk Kind niet op een stokpaardje rijdt (Amsterdam)Ga naar eind403. Vanaf Metsys zit de kleine Jezus met zijn Moeder te vleien en te vrijen. Scorel maakt het Kind op Maria's arm veel drukker dan van Eyck het deed, zodat het haast een gymnastiekles gaat lijken. Wat traditie is en wat sensatie, valt niet altijd te onderscheiden, want er blijft een zekere eerbied door de vroomheid gevorderd. Maerlant noemde Jezus onbevangen ‘sughens sat’, maar geen schilder heeft de Moeder Gods ooit anders dan met maagdelijke borsten durven uitbeelden. En een paar eeuwen zijn verlopen, eer een paneel gaat vertonen wat de middeleeuwse dichter de Godmens zo eenvoudig in de mond legt:
Die mi baadde ende dwoech
Ende moederlike up mi loechGa naar eind404.
Nu en dan gebeurt het, dat een schildersexperiment het voor de volksdevotie moet afleggen. Bruegel geeft Maria bij de Volkstelling een grauwgroene mantel, die bij de repliek van zijn zoon al weer blauwiger wordt (Brussel) en op een kopie nog blauwer (Antwerpen), omdat blauw nu eenmaal de vaste Mariakleur is. Van de andere kant wordt de voorstelling van Maria's dood, in de Sevenste Bliscap zo hemels vertoond, weinig gehinderd door de eis, dat de Heilige Maagd nooit met de houding of uitdrukking van een gewone zieke uitgebeeld dient te wordenGa naar eind405. Immers nadat Hugo van der Goes het onderwerp als een vizioen opvatte, heeft Metsys | |
[pagina 108]
| |
wel het sterfbed van Sint Anna eerbiedig geschilderd, maar Bruegel bespaart ons op zijn gravure niets van de hijgende mond. En de omgeving valt heel alledaags uit: etenswaren met geneesmiddelen op tafel, pantoffels onder het bed, een beddewarmer daarboven, een lege beurs op de grond, een kat bij het vuur en een heiligebeeldje met kaarsen op de schoorsteen, allemaal even nuchter weergegeven, enkel door het avondlicht uit het raam gewijd voor de kerkelijke bediening. Bij Driekoningen, vanouds een gelegenheid voor allerlei praal, wordt de tegenstelling tussen de arme stal, waar soms een ongeverfde tafel met aarden kruik en houten nap te vinden is, en de vorstelijke geschenken opvallend aangezet (Milaan). De devotie houdt niet langer de eerste rechten, omdat het de kunstenaars minder op stof voor meditatie dan op gegevens voor observatie schijnt aan te komen. Zo verdwijnen de vrome getuigen bij de onthoofding van Johannes de Doper, waaronder Rogier ook een paar biddende en treurende vrouwen bracht, terwijl schilderachtige details toenemen. De wereld wordt uit het centrum van het geloofsleven gedreven naar de periferie. In de vijftiende eeuw was de kunsthandel verbonden met de godsdienst, zodat Keulse kloosters als Sankt Severin tentoonstellingen van Nederlandse panelen hielden, waarin de plek voor de stichtersportretten was opengelaten, om door een plaatselijk schilder na de koop ingevuld te wordenGa naar eind406. Langzamerhand verliest de Kerk deze leiding over de kunst en moet ze zich allerlei vreemde elementen, die vanuit de wereld binnendringen, laten welgevallen. Toen Erasmus met instemming een antiek schrijver aanhaalde, die de kunst gelukkig prees, als de kunstenaars er alleen over te oordelen haddenGa naar eind407, hield de humanist geen rekening met het gemeenschappelijk en kerkelijk karakter van de gewijde kunst. Zelf verweet hij trouwens de schilders, goddeloze dwaasheden toe te voegen aan de voorstelling van het heilig Evangelie. Waar de Heer met Maria Magdalena sprak, zaten Johannes en Martha in een hoekje te babbelen, terwijl Petrus een kruik afdroogde; en bij het eten kwamen nog krasser dingen voor, die aardig leken, maar profaan warenGa naar eind408. Op een andere toon getuigt Carel van Mander, dat onderwerpen uit het Oude Testament gezocht werden, om ‘veel aerdige verscheydenheden van tronien en cleedinghen na den ouden Wet’ uit te stallenGa naar eind409. Een Antwerps meester liet in het begin van de zestiende eeuw zijn profeet voorstellen door een echte marktjood met bril, hangende onderlip en sprekend gebaar (Keulen, Schnütgen), veel krasser dan Claus Sluter het ruim een eeuw vroeger had gewaagd. Werd de wereldse | |
[pagina 109]
| |
liefde in de middeleeuwen meermalen vergeestelijkt, de renaissance verwereldlijkt omgekeerd het geestelijke. Marteltuigen van heiligen dienen nu als speelgoed of sieraad, dat hemelse maagden om de hals wordt gehangen. Eenzelfde uiterlijkheid is het, wanneer Sint Lucas het portret van Maria zit te schilderen in een pronkbouw, die met zijn ornamenten haar figuur dooddrukt en onze aandacht naar allerlei van antiekeng ekopieerde details afleidtGa naar eind410. Bij Kerstvoorstellingen overstemt de draailier van echt boerse herders de engelenzang, maar deze aardse toon wordt tenminste ruim opgewogen door een nieuw element, dat het mysterie meer dan ooit laat uitkomen, en wel het geheimzinnig licht, waardoor het gewone toch wonderbaar begint te werken. Tot dusver kon het donker van de hel evenmin geschilderd worden als het licht van de hemel; en wanneer Maerlant de hel omschreef als ‘tvier dat bernet sonder lecht’, dan bleef de linker kant bij het Laatste Oordeel niet minder klaar dan de rechter. Eindelijk gaat de lichtwerking van Geertgen en Gerard David, meesters uit het nevelig Holland, de heerlijkheid benaderen van de Blijde Boodschap, die door Rembrandt op etsen en doeken zo diep getroffen zal worden. Loopt er geen lijn van Geertgen naar Correggio's Kerstnacht? Nu eerst kan de zaligheid zichtbaar worden van wat Vondel komt bewonderen:
O Kerstnacht, schoner dan de dagen,
Hoe kan Herodes 't licht verdragen,
Dat in uw duisternisse blinkt...
De fakkels en lantarens, waarmee de Olijfhof volgens het Evangelie was verlicht, werden door Bouts hoogstens als een nuchter tijdsein aangeduid en staan nu bij Jan Joest van Calcar in een stemmingsbeeld levend getroffen. | |
[6]De tijd, die met vrijmachtig zelfbewustzijn het humanisme leert, is van schrik bezeten voor de duivel. Vormen dit misschien twee verschillende lagen in de beschaving of twee fazen in de geschiedenis, die over elkaar heen schuiven? Of gaan verlichting en bijgeloof altijd samen? Jeroen Bosch vertoont de vloed van vindingen, die volgens Leonardo het voorrecht van de schilder boven de dichter isGa naar eind411. Maar zijn verbeelding is op de hel gericht, zoals die van Rogier het was op de hemel. Een Kruisafneming bij Rogier leek ingegeven door liefde voor God, bij Bruegel eerder door vrees voor de dood. Alles wordt menselijker, alleen, ondanks de hooghartigheid van humanisten, met overwicht op het laag- | |
[pagina 110]
| |
menselijke. Volgens onze tijdgenoten zou Jeroen persoonlijk in waanvoorstellingen geleefd hebben, al inspireerde hij zich eenvoudig op wat hij met zijn ogen zag en met zijn oren hoordeGa naar eind412. Moderne geleerden blijken soms groter fantasten dan de kunstenaar, die, ver van bezeten of geestesziek te zijn, gewoon de spreekwoorden van zijn volk en de gewoonten van zijn land uitbeeldde. Als de krul in de staf van een duivelse schijnbisschop vervangen is door de halve maan, betekent het enkel een actuele toespeling op het Turkse gevaar; en als er een vlag met de halve maan uithangt, is het een noodsein van middeleeuwse kruisvaardersgeest. De zalig dromende Johannes de Doper bij Geertgen en de angstig broeiende Antonius de Kluizenaar bij Jeroen zijn tegengestelde figuren, die verschillende middens weergeven. Heksengeloof, daarvan is de omgeving van Jeroen evenals van Oostsanen en zoveel andere meesters vervuld. En hoe ernstig Jeroen, in onderscheid met Bruegel, door de wereld genomen wordt, bewijzen Latijnse verzen van de humanist Lampsonius, die Carel van Mander zal vertalen:
Jeroon Bos, wat beduyt u soo verschrickt ghesicht,
En aenschijn alsoo bleeck, het schijnt oft even dicht
Ghy al het helsch ghespoock saeght vlieghen om u oor
en...Ga naar eind413
Bruegels prent Heks van Malleghem laat duivel met heks samen in de hoek grinneken, terwijl de onvermijdelijke Satan zich achter tralies van de kelder en onder de tafel verstopt en de tovenaar met zijn duivelskunsten bezig isGa naar eind414. Bruegel heeft de gruwelijke Boerenoorlog achter zich, wanneer hij onze automatische wereld schijnt aan te kondigen in de mechaniek, waarmee monomanen op zijn Spreekwoorden allen fataal in gelijke maat, want in gelijke waan bewegenGa naar eind415. Omdat de mens aan verkeerde gewoonten vastraakt, wordt de verpersoonlijkte Gulzigheid in een constructie opgesloten als een slokmachine. Zonder een abnormaal geval te vertegenwoordigen, waarvoor hij in onze dagen door oningewijden wordt aangezien, is Bruegel verwant met Sebastian Brandt en Rabelais, die de instinctieve driften van hun geslacht hekelen. En de hervorming, die de heiligen in hun eer aantast, laat duivels en heksen ongestoord de verbeelding beheersenGa naar eind416. Is het geen besmettelijke angstpsychose, geen aanstekelijk defaitisme als in onze tijd, die zich alleen met groter woorden uitdrukt? Deze vraag dringt dubbel, omdat zoveel prenten verwijzen naar zinnespelen. Op een gravure van Christus in het Voorgeborchte is de hel uit toneelschermen opgebouwd, waarachter personen door een raampje het spel staan te volgen. Elck heet een prent van Pieter van der Heyden, geïnspireerd door Elckerlijc; en de | |
[pagina 111]
| |
reeks houtsneden Sorgheloos vertoont figuren uit de kluchten Lippeloer, Vrouw Vuyl Sause en andereGa naar eind417. De oorsprong van sommige voorstellingen is moeilijk te achterhalen, omdat er zoveel elementen in vermengd zijn. De naam helse hond voor de duivel, die aan Cerberus laat denken, komt al bij Maerlant voor en wisselt bij Anna Bijns met de bijbelse term hels serpentGa naar eind418. Kruipdieren als hagedissen, vroeger gebruikt om duivel of zonde weer te geven, boeien nu om hun gedaante op zich zelf. Wat ze bedoelen op te wekken, schrik of spot? Of moet de spot soms de schrik verdrijven? De grillige invallen van een kunstenaar volgen dikwijls spoken van het volk, zoals maskerdansen van Melanesiërs werken aan Ensor zullen helpen ingeven. Hier vervagen de grenzen van plaats en tijd. Bij het begin van de gotiek dreef de lust in vormen telkens over de gewijde stof heenGa naar eind419. Middeleeuwse kunstenaars deelden de vinding van motieven meermalen met geleerdenGa naar eind420, wat in de renaissance veel sterker gebeurt. En vanouds geven bepaalde beelden weer nieuw leven aan een legendeGa naar eind421. De lang overschatte vorm van de renaissance verhindert ons niet Rogier zuiverder te noemen dan Gossart, die niet alleen teveel vormen van vreemden opneemt, maar vormen geeft zonder ziel. Waarom spreken de meesters van de vijftiende eeuw ons regelrecht aan en vallen romanisten gewoonlijk alleen historisch te waarderen? De termen decor en retoriek, die ons onwillekeurig op de lippen komen, geven het antwoord. Veel lijkt niet eenvoudig en vooral niet echt genoeg om zonder voorbehoud genoten te worden. Dat geldt voor rederijkers en voor schilders allebei. Het realisme van de vorm heeft de realiteit van het wezen aangetast. | |
[7]Het schepsel absorbeert voortaan de aandacht. Nadat de vijftiende eeuw het Kind Jezus op een slip van Maria's mantel lei, om het door engelen en herders te laten aanbidden, gaat de zestiende op het voorbeeld van Rafaël de sluier oplichten voor bewondering van een menselijke lieftalligheid. In de poëzie worden de heiligen nu liefst om hun lichamelijke schoonheid geprezen. Maria heet ‘schoon aenschijn blanck’ en ‘alder schoonste schoone’ en ‘schoonste der sucaden’ en ‘schoonste der camenieren’Ga naar eind422. Deze wendingen bevestigen de indruk, dat allerlei late retabels een soort hofdames voorstellen, waarin de heiligen slecht herkenbaar zijn. Gebrek aan vrouwelijke schaamte tekent zich in beelden af, waarbij een spiegel in de hand eerder zou passen dan een kruis. Magdalena is volstrekt niet meer de persoon, die door | |
[pagina 112]
| |
Rogier zo ingetogen werd voorgesteld; en de zalfbus wordt een dubbelzinnig kenteken, nu die voor haar eigen toilette schijnt te dienen. Het blijft niet bij de statige dans, die Lucas van Leiden haar in gezelschap van vrijende paren laat doen. De Meester van de Vrouwelijke Halffiguren, een specialiteit voor het salon, gaat Magdalena een vijfentwintig keer uitbeelden naar de wereldse smaak van zijn dagen. Binnenkort moet Marnix zich wel ergeren aan wat hij heel begrijpelijk noemt: ‘Onse Liefvrouwe met gekrult hayr, met schoone vergulde kleederen, met hare lamfers ende doecken, ende met alle hare cieraetsel toe-gerust als een Wereltsche Princesse, ende S. Catharina, ende S. Barbara met hare bloote borstkens, met hare borduerselen ende stickselen, alsoo fraey toe-gemaeckt ende geblanckettet als de Cortisanen van Roomen ofte van Venegien’. En een Hollandse calvinist zal zich evenveel stoten aan menige Magdalena, omdat ze er ‘seer licht op zijn Hoers toeghemaeckt’ uitziet. Savonarola heeft het geval niet raker bij de naam kunnen noemen. Een eeuw later moet de katholieke Jan Vos nog de gelijkenis van zulke heiligen met godinnen hekelen in een paar contrasterende puntdichten:
Hier maakt men Venus tot een Sinte Magdaleen:
Haar boek, de minkunst, tot een handboek vol gebêen;
't Blanketvat wordt een bus volzalf, om Jezus te eeren.
Wel hem, die door 't penseel d'onkuyssen kan bekeeren.
Gy maakt van Magdaleen een Venus schoon van bloos:
Haar zalfbus schildert gy tot een blanketseldoos:
't Gebeedtboek vormt gy tot de minkunst, geil in 't
blaaken.
Vervloekt is zulk een kunst die hoeren weet te
maaken.
Waar de schilders in het begin van de zestiende eeuw traditionele voorstellingen soms met lichte schakeringen vernieuwen, geven ze meestal een algemene veruiterlijking te zien. Een heilige vertoont zijn zelfverzekerde houding met uitademende borstkas, waarmee het paneel in volle omvang wordt gevuld. Het individuele dringt zich met drukke gebaren naarvoren; de legende verliest zijn wijding onder het werelds decor; rituele elementen zijn hoogstens plichtmatig overgenomen, waaruit blijkt dat de devotie vrijwel is verstard in sleur, terwijl de vooruitgang zich in veelzijdige natuurstudie betuigt. Gerard David heeft eigenlijk al dooie mensen geschilderd en levende bomen, omdat hij het type van zijn heiligen enkel gedwongen overnam en het beeld van zijn landschap opgetogen ontdekte. Patinir gebruikt voor het gemak een Maria van Flémalle, al heeft het gebaar van haar hand, oorspronkelijk voor het afschermen van het | |
[pagina 113]
| |
haardvuur bedoeld, midden in de natuur niet de minste betekenis. Zo gaat de middeleeuwse vroomheid langzamerhand wel een hopeloos ouderwetse indruk maken en wordt met verveling afgedaan. Deze verplaatsing van de belangstelling is duidelijk bij een samenvattend tafereel als het Laatste Oordeel. Rogier had het vanzelfsprekend zó opgevat, dat de hemel groot uitviel en de aarde klein, waarbij de volle nadruk kwam te liggen op de eeuwige Sabbatrust daarboven. Jeroen maakt de aarde groot en de hemel klein, alsof op zijn vervloekte aarde nog enkel pro memorie een hoekje voor het goddelijk plan is uitgetrokken. En nadat Memling de wereldorde in een geleidelijk toenemende grootte van de figuren openbaarde, waarbij de gevleugelde aartsengel in het midden onwrikbaar de hemel op aarde kwam vertegenwoordigen, laat Lucas van Leiden zich door perspectief en anatomie zó volledig in beslag nemen, dat lucht en land versmelten in een soort amfitheater op de bolle aarde. De geest trekt zijn krachten samen op zintuigelijke verschijnselen, want de mens heeft zich welbewust tot maat van alle dingen verklaard. Nu eens zien we het hof, dan weer de markt binnen het heiligdom dringen; het evenwicht is verbroken en een somber levensgevoel wisselt met uitgelatenheid. Bruegel omlijst het Voorgeborchte, waarin de Verlosser bij zijn Verrijzenis neerdaalt, nog met gruwelijke hellestraffen, als om de paasvreugde te dempenGa naar eind423. Het wijden van de natuur door de genade, het richten van al het zichtbare op het onzienlijke verzwakt; en met die harmonie vergaat de eenvoud. Als Lucas van Leiden en Scorel de Doop van Christus schilderen, verdwijnt niet alleen de hemelverdieping met de openbaring van de H. Drieëenheid, maar de heilige sfeer over de handeling zelf raakt zoek, tot de barok in de contrareformatie weer het hemelheimwee met een vurige hoogtedrang en vizioenen vol engelenstoeten en lichtstralen zal uitvieren. Een volksboek laat de ontroerende parabel van de Verloren Zoon verlopen in avonturen binnen herberg en bordeelGa naar eind424, gedeeltelijk uit het antieke blijspel overgenomen, maar grotendeels uit het leven gegrepen, waar de schilders hun hart zo vrijmoedig aan ophalen. Verwant is het rauwe lied van RobijnGa naar eind425. Erasmus hoorde een Parijs priester elke dag in de vasten preken over de Verloren Zoon, waarvan de heen- en terugreis aanschouwelijk met watermolen en al werd beschreven. 't Is of we een schilderij van Hemessen vóór ons zien, waarop het drinkgelag breed staat uitgebeeld met hoogstens een ver uitzicht op de bekering (Brussel). Alweer is de litteratuur in dit profaneren van de Bijbel voorgegaanGa naar eind426. De schilderkunst houdt nu nauwelijks ruimte | |
[pagina 114]
| |
genoeg voor alle uitspattingen van de zondaar, waar het Evangelie zo fijngevoelig over heen glijdt, om het volle licht op de goddelijke genade te laten vallen. Overal komen er taferelen, die niemand met de Bijbel in verband zou brengen, als ze niet door hun plaats in een gewijde reeks herkenbaar waren. In wedijver met Lucas van Leiden, die tegen 1520 Loth en zijn dochters onder spookachtige belichting schildert, gaat een stadgenoot dit verdacht geval opnieuw behandelenGa naar eind427. Onderwerpen als de dans om het Gouden Kalf geven Lucas gelegenheid om een opgewonden massa te behandelen, waarbij, zoals Carel van Mander het zal noemen, ‘des volcx dertel wesen en oncuyschen lust levendich uytghebeeldt’ wordtGa naar eind428. Zo levert Lucas allerlei typen, die de ondergang door de vrouw voorstellen, als motieven voor de kunst van een volgende eeuw. Het humanisme schijnt de Openbaring enkel te volgen, voorzover de geest van onderzoek erdoor voldaan wordt. Er leeft een ander gevoel van harmonie dan in de tijd, toen profeten en apostelen zo zuiver met elkaar overeenstemden, omdat heel de wereldgeschiedenis in de volheid van de tijden uitmondde bij de Menswording van God. Voortaan wordt het liever gezocht in de concordantie tussen antieke mythen en moderne wetenschap, in het modeleren van allerlei helden op Romeinse godenbeelden en in de academische eenvormigheid van een zogenaamd klassieke stijl. Anna Bijns verwijt de hoge geestelijken daarom, dat ze hun zinnen niet op de kerkleer gezet hebben, maar ‘op ander fantasie, op poëtrie ende philosophie’; en een Leuvens hoogleraar ergert zich, dat de aandacht volslagen gaat naar dingen, die in het licht van de eeuwigheid onbelangrijk zijnGa naar eind429. De traditie blijft wel doorgaan, maar als een onderstroming. Provost laat de pas geboren Jezus nog door drie engelen, die lijdenswerktuigen dragen, aan de Moeder voorstellen. Een hemelse stemming beschijnt de Geboorte van dezelfde meester, waar Maria rechtop knielt in zalige aanbidding van het Kind, dat niet veel groter is dan haar blanke handen. Heel kleine engeltjes komen uit de nacht aanzweven, een geweldige os ligt waakzaam als vertegenwoordiger van de schepping, die zich voor de Schepper buigt, en de mensen blijven op eerbiedige afstandGa naar eind430. De kerkelijke kunst heeft altijd de natuur recht willen doen in de geest van evangelische gelijkenissen. Zoals Jacob van Vitry in het begin van de dertiende eeuw terloops preekte over de biecht van ReinaertGa naar eind431, waren de randen van getijdenboeken versierd met dieren en planten, waaronder ook de sluwe vos. Maar het bleef op zijn plaats en hield zijn maat. Het landschap, waarmee Hadewijch haar liederen begon, | |
[pagina 115]
| |
diende voor verwijzing naar de hemel; allerlei refreinen van rederijkers daarentegen laten ons zelfgenoegzaam op aarde staan. De antieke mythologie boeit nu minstens zoveel als de bijbelse geschiedenis, het genre verstikt het mysterie, de natuur verslindt het wonder. Zo wordt het volk ongemerkt van de goddelijke eredienst vervreemd, vóór de beeldenstorm feitelijk de hand slaat aan rltarenGa naar eind432. Telkens stuiten we op werken, die onduidelijk op het dubbelzinnige af zijn. De National Gallery heeft ee paneel, waarop een man voor het raam van zijn geliefde zijn hart als een leesboek komt openleggen; en een geleerde noemt het een kerkboek in de vorm van een hart, terwijl het museum de figuur als een portret van Lodewijk XI opvatGa naar eind433. En stond een aan Leonardo toegeschreven werk in het Louvre niet jaren lang aangeduid als Johannes de Doper òf Bacchus? | |
[8]Al deze wendingen in de kunst mogen tenslotte overzien worden naar de stof en naar de geest. Wat de stof aangaat, komen er veel onderwerpen aan de orde, waarbij de omgeving realistisch te beschrijven valt, zoals de Verloren Zoon en de Overspelige Vrouw, Jezus bij Maria en Martha, ofwel thema's, waarbij het moralizeren te pas komt, zoals de Werken van Barmhartigheid, die vooral natuurlijke deugden laten zien. Verder worden er profane episoden en liefst naaktheden in de Bijbel gezocht zoals Loth, Bethsabe, Suzanna, waarvan Lucretia het voorlopig wint. Zelfs de Goddelijke Passie vertoont bij voorkeur karikaturen van Joden bij Ecce Homo, van soldaten bij de Geseling en Doornenkroning, terwijl de Kruisweg in een alledaagse terechtstelling met rumoerige volksoploop ontaardt. Dan wijst de gangbare voorstelling van duivel en heksen, dood en hel op een pessimisme, dat hoogstens door lugubere satire wordt verlicht. Verder komt de antieke wereld op: putti, die beantwoorden aan de naam genii, waarmee engelen door humanisten worden aangeduid, nimfen en watergoden, Charon bij Patinir, Phaëton bij Bruegel. Hierbij zien de kunstenaars allerminst tegen vermenging van bijbelse met mythologische gegevens op, zoals Leonardo midden in de Zondvloed plaats maakte voor Neptunus met zijn drietand en Aeolus met de winden. Vooral in de geest is er een onmiskenbare omkeer aan de gang. Zeker lijkt het op zich zelf niet nodig, dat verbreding van de gezichtskring met natuurverschijnselen zo'n vervlakking van de beschouwing in het bovennatuurlijke meebrengt. Want de mystiek heeft een kardinaal Pierre d'Ailly | |
[pagina 116]
| |
nooit verhinderd zijn Imago Mundi te ontwerpen, waaraan Columbus de inspiratie dankte voor het ontdekken van Amerika; en geen hemelvizioen hoeft op zich zelf een levendig wereldbeeld uit te sluiten. Hoe het natuurgevoel juist de ziel op de Godsliefde kan richten, bevestigt Anna Bijns opnieuw met haar Meilied: ‘Och hoe schoon moet Hij zijn, die 't al heeft geschepen!’ De Schepper heeft immers de aarde met bloemen bekleed ‘soe dat geen schilder en sou connen gemalen soe schoone coleuren oft soe menigerhande’. Maar feitelijk vallen de zinnen te verwoed op de zichtbare werkelijkheid aan om de ziel in die zuiging niet te laten verzwelgen, waar dan wel vroeg of laat de reactie van een puriteins levensgevoel bij de hervorming op volgen moet. Niets tekent de wending zo sterk als een geestelijk lied van de Moderne Devotie, waarbij de tijd in de eeuwigheid verzonk.
Gods geest leert van binnen,
So wie die waerheyt wil verstaen,
Hi moet hemselven sien binnen
Ende in sinen gronde gaen,
Beelden ende vormen ledich staen
Ende alle ghescapen dinghen ...
Daer in so wil ick wesen,
Al in dat licht der godheyt sijn,
Daer al die engelen onbeeldelic sijn,
Dat is leven boven sinnenGa naar eind434.
Daartegenover staan ontelbare refreinen van rederijkers, die in de tijd opgaan. |
|