Java in onze kunst
(1931)–Gerard Brom– Auteursrecht onbekend
[pagina 84]
| |
IV Tempo DoeloeNAPRATEN of tegenspreken van de Havelaar, daartussen blijft lange tijd de keus. Maar afhankelik van Multatuli blijven in de een of andere vorm allerlei schrijvers. Zo ver mogelik van hem afstaande, kon zelfs Jan ten Brink zich niet van die aantrekkingskracht losmaken. Ofschoon zijn gezichtskring eigenlik alleen de dames en heren uit het Europees wereldje van Java omvatte, dwaalden zijn blikken onvermijdelik buiten het erf naar de kleine man, waarin het lezerspubliek zoveel belang had leren stellen. De verbeelding was niet voldaan, als de landskinderen bij het bezoek aan het Oosters huis niet, tenminste in het voorbijgaan, even aan het hart gedrukt werden. Een planter en een jong ambtenaar moesten dan ook hierin overeenkomen, dat het Javaanse volk, ‘edel en zachtmoedig’ als het heette, voor elke goede leiding vatbaar was en zich met wonderbare snelheid zou ontwikkelen, als de Hollanders het waarachtig meenden, en verder dat de bloei van een onderneming heel afhing van een ‘humaan en liberaal’ bestuur over de inlanders.Ga naar voetnoot1) De eis van menselikheid en vrijzinnigheid werd dus tot het verkeer met slaafse Javanen uitgestrekt. Diepe ernst maakten bij Jan ten Brink de Europeanen met dit, pro memorie uitgetrokken, program voorlopig niet, want ze brachten hun leven nog etend en drinkend, dansend en flirtend door, terwijl de enige kwestie, die voor hun zorgeloze geest bestond, de verhouding gold tussen volbloed en halfbloed. Wat zou er van verschillende boeken uit Indië overblijven, wanneer de eet- en spel- en danspartijen er uitgelicht werden? De rijsttafel levert als ceremonie van de dag gewichtige stof voor verhandelingen, vanaf Jan ten Brink tot aan Couperus. Maar iemand kan niet altijd een deftig gezicht zetten, zodat er fuiven volgen, waarbij de hoop flessen wel een winkel lijkt en de feestelingen tenslotte door de verstandige paarden met veel tact naar huis ge- | |
[pagina 85]
| |
bracht worden.Ga naar voetnoot1) In de eenzaamheid van het pioniersbestaan wisselen krijgsgeschiedenis en volkekunde elkaar met godslasteringen af, terwijl dronkemanstonelen door alles heengaan als de bloedsomloop door het lichaam. 's Avonds trekt iedereen zijn ‘stevig muskietenvest’ aan, wat zeggen wil dat hij genoeg jenever drinkt, om door geen zwermen in zijn slaap gestoord te worden. Jeneverkisten dienen voor stoelen, jeneverflessen voor vazen. Een officier, die zijn alcoholisme wil verbergen, ruikt doorlopend als een anatomies preparaat en vergeet meermalen, ‘dat degene, welke zich in het geheim bedrinkt, in het publiek bezopen zijn kan’. Van de weeromstuit durft een ambtenaar binnenshuis nooit zingen, want de inlanders hebben onze manier van zingen 't eerst bij dronken soldaten gehoord en noemen dus iedere Europeaan, die ergens zingt, een orang mabok, wat in hun ogen de grootste schande betekent.Ga naar voetnoot2) De regering zorgde voor een doelmatige opvoeding van de soldaten, die in Multatuli's tijd dadelik bij hun uitkomen onthaald werden op lijfstraf van ouder kameraden, om te leren besluiten, dat soldaten nu eenmaal als beesten werden afgeranseld en zich als beesten aanstelden, waarbij hun niets restte dan zich ‘dood te zwijnen’, al was hun ruwheid ook dikwels kunstmatig.Ga naar voetnoot3) En die verheven filosofie ging van lichting op lichting als ongeschreven krijgsartikelen over. In zo'n bende, vanuit Europese havenbuurten op Java losgelaten, viel nu de boodschap, dat Javanen ook mensen waren. Die boodschap moest met klem herhaald, op hoger en hoger toon bevestigd worden, eer het gros van de Europeanen er een woord van begreep. Vandaar zoveel strekkingromans in het gevolg van de Havelaar. ‘De moreele verwijdering tusschen het blanke en het bruine ras dient te vervallen. De toenadering zal heilzaam zijn voor beiden’. Zo verkondigde Gramberg, die zijn boek volgens een welbekend voorbeeld aanbeval om de bedoeling en daarom zijn voorrede be- | |
[pagina 86]
| |
langrijker noemde dan het hele verhaal.Ga naar voetnoot1) Een zee-officier, die Holland van zijn hartige matrozen leerde houden, pleitte bij gelegenheid ook voor de Javanen. Ze moesten ophouden ‘een soort van rariteiten’ te zijn, ze hadden juist hetzelfde recht in de wereld als deze of die meneer, toevallig in Nederland uit blanke ouders geboren. Zulke leuzen toepassen was zo heel eenvoudig niet, want zelf sprak Weruméus Buning nog al uit de hoogte of tenminste op een afstand over zijn Javanen. Trouwens zijn spreken was veel napraten van andere boeken, al verklaarde hij meermalen, over één bepaald punt alleen wel een boek te kunnen volschrijven. Raak was naar aanleiding van een gangbare grief tegen de inlanders wel zijn opmerking, dat wij ieder volk en zelfs ons eigen gezin ‘gesloten’ konden maken, door het altijd met minachting te behandelen.Ga naar voetnoot2) Verrassend klonk de alles behalve hatelike toon, waarop militairen, die in een heel biezondere vorm kontakt met de Javanen gekend hadden, over de vreemde bevolking spraken. Bij een terugtocht moet een gewond officier achterblijven; maar laten zijn eigen landgenoten hem noodgedrongen liggen, zijn Javaanse bediende, die nooit enige waardering voor de goede behandeling heeft getoond (hij is immers een ‘gesloten’ inlander), neemt hem op en draagt hem uren lang mee. Als de jongen eindelik uitgeput neervalt, vergeldt de officier die toewijding, door hem op zijn beurt te dragen, zolang de vervolging duurt; en zo redden zij elkaars leven.Ga naar voetnoot3) Aan het front worden de inlanders ridderlik gehuldigd, niet alleen de ‘kloeke Javanen, die zich moedig offerden en trouw bleven aan ons rood-wit-blauw’, maar ook de opstandelingen van Dipo Negoro als waardige tegenstanders.Ga naar voetnoot4) Een climax van dankbare gevoelens ligt opgesloten in de bondige regel, dat een officier van gezondheid ‘door den Europeaan geliefd, door den kleurling vereerd en door den inlander vergood werd’.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 87]
| |
Een predikant betreurde, dat de inheemse maatschappij door onze afscheiding een gesloten boek was, waarvan wij maar een erg oppervlakkige kennis hadden. Evenals zijn ambtgenoot van Hoëvell betwistte Heering het volmaakte geluk, dat de inlander werd toegeschreven: ‘Een milde bodem en een heerlijk klimaat mogen zijn vaderland maken tot een eldorado, hijzelf is door zijn onwetendheid, zijn bijgeloof, zijn slaafschen zin, zijn fatalistischen godsdienst, zijne veelwijverij en zijn gering besef van eigenwaarde in vele opzichten een beklagenswaardig wezen’. Onder zijn kalm uitzicht immers woelen de hartstochten onbeheerst, omdat het gemoedsleven in de natuurstaat nog wildernis, het genot alleen lager genot blijft. Maar toch is hij in stijlgevoel onze meerdere: ‘wat piëteit in houding, vormen en gebruiken betreft, kan menige kring en menig huisgezin een lesje nemen bij den eenvoudigen javaan’.Ga naar voetnoot1) Voelen de meeste Nederlanders zich Indiesgast in de gewone zin van het woord gast, alleen met dit voorbehoud, dat ze door niemand genodigd werden, een enkel bezoeker maakt zich de verhoudingen meer bewust met deze indruk: ‘De inlanders steken werkelijk gunstig af bij de Europeanen, die met hun zwarte en witte kleederen als echte vreemdelingen ronddwalen in het midden der kleurige menigte’.Ga naar voetnoot2) Dit gevoel zet zich bij een bestuursambtenaar in een overtuiging om, wanneer hij verklaart, dat onze heerschappij geen diep in de grond rustende zuil is, maar louter een kunststuk van evenwicht.Ga naar voetnoot3) Het gevaarlike van die toestand wordt door alle landgenoten lang niet ingezien. Een onderneming geeft de inlanders meermalen geen rijst en dan mogen ze gerust een lang gezicht zetten, want het staat hun niet slecht, omdat de Javaan er van nature een veel te kort gezicht op nahoudt, zeggen de koffieboeren, die hun koelies laten ranselen, als ze daarmee niet tevreden zijn. Hier worden volgens bekentenis van een paar figuren ‘Russische toestanden, nog sterker: Javasche’ geschilderd, waarbij | |
[pagina 88]
| |
de ondernemer knoeit met zijn volk als een heler met de steler en zijn koelies regelmatig het gouvernement laat, leert, helpt beroven.Ga naar voetnoot1) Veth was de eerste landgenoot, die de geschiedenis van Java niet meer behandelde als de geschiedenis van vreemde overheersers maar als de geschiedenis van de overheerste inlanders.Ga naar voetnoot2) De Leidse hoogleraar verdiende biezonder aangeduid te worden bij Multatuli's bewondering voor de kennis van Indiese zaken, die sommigen toonden, zonder ooit Indië bezocht te hebben.Ga naar voetnoot3) Wetenschappelik zo goed als maatschappelik ging er van het moederland op de kolonie een weldadige werking uit. De Compagnie had ook wel zijn stuwende kracht in patria gehad, maar altijd in de richting van hoger winsten. Voortaan kwam er leiding over de ideeën, bezieling voor de plannen, vernieuwing in de geesten met Hollandse brieven mee. Multatuli had geen vrijheid gevonden om te profeteren, als hij in het grote dorp van de Europese kliek op Java, die één societeit vormde, was blijven hangen. De sleur, het belang, de overmacht, het minder dan middelmatige peil van de ontwikkeling, de meer dan weelderige standaard van de tafel drukten samen de energie omlaag, zonder dat het slachtoffer bij die algemene inzinking kon voelen, hoe diep hij geregeld verder zakte. ‘Ieder Europeaan oefent in Indië gezag uit en kan bijna straffeloos niet braaf zijn’, getuigde een oudgast weemoedig.Ga naar voetnoot4) De verleiding was te groot, de weerstand te klein: knoeien van ambtenaars met inlandse hoofden samen, dwingelandij, omkoperij, oplichterij in 't geheim en in 't groot, daarvan lopen meerdere boeken over. Als lijfarts van de sultan in Djokja was een Groneman genoeg op de hoogte om gezag te hebben, wanneer hij de ‘klemmende pleitredenen’ van Havelaar bijviel. Hij zag van de opiumpacht verontwaardigd het geld komen, ‘waarvoor we spoorwegen bouwen in Nederland en oorlogen voeren tegen vrijheidlievende volken in Indië’.Ga naar voetnoot5) Zo'n zinswending evenals allerlei denkbeelden stempelen hem tot Multatuli's volgeling. | |
[pagina 89]
| |
Een Havelaar in de opiumbestrijding te zijn, was de eerzucht van majoor Perelaer, die opkwam tegen de verachting van Javanen als ‘die wilden’, ofschoon ze hoger beschaving hadden dan menig landgenoot. ‘Er is geen zachter en dankbaarder volk op aarde dan het Javaansche, wanneer het goed en trouwhartig behandeld wordt’, verzekerde deze hoofdofficier, die, als gewoon soldaat begonnen, met de inheemse bevolking vertrouwd was geraakt.Ga naar voetnoot1) Zijn opiumroman, waarschuwde hij, mocht geen boek heten voor de jeugd, want zelf had hij dikwels zó sterk van zijn onderwerp gewalgd, dat hij de pen moest neerleggen en enkel uit plicht, we zouden bijna zeggen uit militaire tucht, zijn pleidooi kon voltooien. In drie landen vertaald, heeft het boek binnen enkele jaren een beweging tegen de opiumpacht bewerkt of bevorderd. De strekking liet geen kunst opkomen, want de snodaards kunnen onmogelik snoder, de edelaards evenmin edeler. Een duivels stel ouders heeft een engel van een kind, zodat de schrijver zelf over deze ‘speling der natuur’ verlegen wordt. Een ander gezin bestaat uit louter hemelingen, ‘een groep die een beeldhouwer had kunnen bekoren, maar die den menschenvriend het hart van verrukking zou hebben doen kloppen’. Alle figuren poseren als in een panopticum: ‘met eene enkele beweging der fraaie hand’ veegt de heldin haar tranen weg. Natuurlik doen beproefde middelen van bekende schrijvers overal dienst. De nobele verdediger van de onschuld verliest al zijn moeite om gehoor te krijgen bij de gouverneur-generaal, bij wie hij telkens volgens recept van Max Havelaar wordt afgescheept. De ontaarde resident praat voortdurend in zeetermen, ongeveer op gelijke manier, alleen niet zo van pas als kapitein Pulver. Een hoofdmotief in de handeling is ontleend aan een verhaal, dat dertig jaar vroeger al een Chinees verraderlik opium liet smokkelen binnen het huis van zijn vijand, om hem uit wraak aan te klagen.Ga naar voetnoot2) Intussen staan academiese betogen, al is 't ook min of meer handig in gesprek of brief te pas gebracht, de schildering van het Javaanse volk, dat het slachtoffer van de | |
[pagina 90]
| |
opium moet worden, in het licht. Hollanders redeneren aan één stuk over de ellende van de Javanen, waarvan we hoogstens op de achtergrond iets te zien krijgen. De moraal van de intrige is deze spreuk: ‘Het eerste wat onder de plooien van de Nederlandsche vlag hier in Indië verrijst, is niet een bedehuis, niet eene school, maar eene opiumkit’.Ga naar voetnoot1)
De Javaneliefde mocht aan de orde zijn zoveel de Multatulianen wilden, een officier zocht in zijn eenzaamheid toch eerder het gezelschap van een Indo, al was 't maar een opzichter, dan van een Javaan.Ga naar voetnoot2) Het bloed kroop, waar het niet gaan kon; en het gemengde bloed sijpelde heel Indië door. Ten overvloede wordt de geleidelike terugdringing van dat element afgetekend door de betekenisverenging, die het woord Indo-Europeaan zou doormaken. Toen er nauweliks Nederlanders in het Oosten waren zonder kenmerken van Oosterse afkomst, werden ze allen Indo-Europeanen genoemd;Ga naar voetnoot3) maar bij de toeneming van zuiver blanken, vooral in toonaangevende kringen, werd die naam uitsluitend aan de meer en meer uitgesloten, langzamerhand vervallen groep van kleurlingen bedeeld, terwijl het woord sinjo, vroeger gewoon voor de zoon in ieder huis bestemd, zelfs een soort scheldnaam ging worden.Ga naar voetnoot4) Tot het einde van de vorige eeuw speelden Indo's in de verhalen een hoofdrol, meestal door hun brabbeltaaltje, een verbinding van Maleis en gebroken Nederlands, belachelik voorgesteld, zoals de dame die haar man verweet, de halve dag pieren te waaien en sla te bakken. Hun zwakte gaven ze bloot in hun stille nijd op de totoks, die gewoonlik een hoger beschaving vertegenwoordigden, waartegenover zij alleen de bluf van hun weelde te stellen hadden. Een kenner schreef hun achterlikheid, door het vooroordeel op de schuld van een noodlottige rasvermenging ge- | |
[pagina 91]
| |
schoven, uitsluitend aan het gebrekkig onderwijs en nog meer aan de verwaarloosde opvoeding toe, waardoor de jeugd verwend en verwilderd moest worden.Ga naar voetnoot1) Echt blanke dames waren een zeldzaamheid, zodat de Hollander feitelik de keus tussen een gekleurd vrouwtje of een inlandse huishoudster - gangbaar eufemisme voor bijzit - hield. Hoeveel verhalen behandelen niet de jacht op tijgers en op gouvernantes als de grote sensatie van het Indiese leven! In 1860 werd al de weldadige invloed van beschaafde vrouwen geconstateerd, die uit Nederland durfden overkomen. ‘Indië is een stoomtrouwfabriek, doordat er te veel jonge dames worden uitgezonden op speculatie’, spotte iemand, terwijl een ander zóveel handschoentjes zag uitkomen, dat ze binnenkort - nu ruim een halve eeuw geleden - tot de geschiedenis zouden horen. De ramp voor Indië bleef het gemis aan familieleven met de gezegende vorming van ouders zo goed als van kinderen. Dat de kinderen vroeg naar Europa weggingen, nam vader en moeder immers de prikkel af om het gezin met een goed voorbeeld te leiden.Ga naar voetnoot2) Het voelbaar tekort aan dames liet er geen enkele ongetrouwd. Van jongsaf gedresseerd op de man, zagen Indiese meisjes in elke Hollandse weer een gevaarlik mededingster, waarvan de aankomst dan ook sensatie maakte.Ga naar voetnoot3) Tevoren was zo'n totok door Indo's met twijfelachtige ontwikkeling al gedoodverfd als een blauwkous.Ga naar voetnoot4) Het huwelik stond nog sterker in het brandpunt van het vrouweleven dan ergens anders. De jeugd van de bruid, de haast van de verloving, door lokmiddelen van de ijdele moeder en door wedijver onder de trouwlustige of hebzuchtige jongelui verhoogd, het wilde verleden van de man, het wereldse leven van het land, alles bedreigde het huweliksgeluk, zodat scheidingen in Indië meer en eerder voorkwamen dan in Nederland. Toen een vrouw daarover | |
[pagina 92]
| |
een roman geschreven had, drong de uitgever haar niet zonder reden de titel Een huwelijk in Indië op, ‘als vlag om lezers te lokken’. Dit handelsmerk zou herhaaldelik worden nagemaakt tot onze dagen toe, omdat het hoe langer hoe pikanter is geworden. Mina Kruseman waarschuwde haar uitgever, dat het verhaal eenvoudig een masker voor de strekking was, die de Koningin verbood de opdracht te aanvaarden. Voor de toneelbewerking van deze roman, waaraan zij de oorspronkelike titel Echtscheiding gaf, ging de ondernemende Mina in Holland persoonlik de hoofdrol spelen en de costuums naaien. Deze losse reeks tafrelen moest het van de Indiese kleur hebben, bekende ze, zelf overtuigd dat het als stuk een prul, maar als rol een kans waard was.Ga naar voetnoot1) De roman betekende weinig meer dan een prul en hing van gemeenplaatsen, die beschrijving en karakterizering vervingen, aaneen: ‘badend in zielsgenot’, ‘gezweefd in de hooge sferen van poëzie’, ‘idealisch(!) schoone vrouw’, ‘stille blikken wisselen’, allemaal middeltjes van de opera, uitsluitend door de bioscoop te overtreffen. Tirades over de slechtheid van de mannen, de onschuld van de vrouwen, die ieder de naam droegen van een of andere sigarettedoos, knetterden ongevaarlik als pistaches. Wel kwam hier en daar een fijne opmerking voor de dag. Zo zei een gunstig planter: ‘Als ik in mijn riet niets dan suiker had gezien en in mijn suiker niets dan geld, dan was ik krankzinnig geworden, lang vóór dat ik rijk was geweest’. En een dame hindert het, dat haar dochter zo langzaam in haar bewegingen, zo kortaf in haar antwoorden kan zijn, want de moeder is een Europese vrouw, terwijl het meisje geboren en getogen in Indië, ‘waar onverschilligheid en opvliegendheid elkander steeds de eerste plaats in het hart der meeste vrouwen betwisten’.Ga naar voetnoot2) Maar het geheel was zó ongenietbaar van opwinding en wansmaak, dat niemand meer begrijpen kan, hoe Vosmaer en Multatuli er prachtige stukken in bewonderden.Ga naar voetnoot3) Busken Huet | |
[pagina 93]
| |
trof beter het eindoordeel met de bewering dat Mina Kruseman, na zelf voor brutale meid gespeeld te hebben, als een brutale meid verdiende op haar plaats te worden gezet.Ga naar voetnoot1) Haar leus, dat teveel meisjes trouwden om aan de kost te komen, leverde het thema voor een Indies verhaal van een rustiger vrouw, die zich onder haar schrijfnaam verborgen heild.Ga naar voetnoot2) Het huweliksprobleem in Indië liet zich met een vinger naar de avonturen van een voorvechtster niet afwijzen. En de biezondere moeilikheden lagen in de schaduw, door de vroegere huishoudster van de man rampzalig over zijn gezin geslagen. Met de concubine van een buurman was desnoods nog wel klaar te komen, want echt Europese dames hadden niet zoveel bezwaar om een huishoudster te ontmoeten als Indiese, die vreesden voor een inlandse te worden aangezien.Ga naar voetnoot3) Maar wat te doen met de kinderen van je eigen man uit een vrije verbintenis? De gewoonte liet zulke voorkinderen zonder omhaal wettigen als levende ‘bijlagen van het huwelijkskontrakt’.Ga naar voetnoot4) Maar dat stelsel werd niet algemeen goedgekeurd. Een ruwe planter, die zich tijdig had ‘voorzien van het noodige huisraad, waaronder een huishoudster’, kwam tot de oplossing, dat het voor het kind tien maal gelukkiger was, niet erkend te worden en inlander te blijven ‘dan zoo'n stakker van een arme sinjo te zijn’. De doorslag bij die beslissing gaf vermoedelik het gemak van de vader, die zich van zijn vlees en bloed afmaakte met het voorwrendsel: ‘Beter een tevreden inlander dan een ontevreden europeaan’, zonder zich om recht of plicht verder druk te maken.Ga naar voetnoot5) Een andere kijk op de verwikkeling waarvoor hij alleen verantwoordelik is, toont de man, die ‘vaderzorgen zonder vadertrots’ gaat voelen. De ene vader heeft de grootste moeite om het voorkind door zijn blanke vrouw te laten aannemen. De andere wordt door zijn huishoudster gedwongen tot een huwelik, waarvoor ze hem vergif toedient en, als hij zich op zijn sterfbed in 't belang van de kinderen heeft laten trouwen, weer redt met een | |
[pagina 94]
| |
geheim tegengif.Ga naar voetnoot1) Maar nu begint de ellende, als haar invloed op de kinderen doorwerkt. Dacht de Europeaan vroeger, dat het concubinaat een noodzakelik kwaad was, hij leert geleidelik de nadruk op kwaad leggen.Ga naar voetnoot2) Huishoudster of blanke vrouw - was er dan de derde mogelikheid vervallen van het huwelik met een Indomeisje? Daartegen klonk de waarschuwing, dat iemand, die in Holland met zijn dienstmeid trouwde, zich veel minder mésallieerde dan wie een nonna zonder opvoeding nam, want zo'n nonna had evenmin beschaving en des te meer aanmatigende kuren.Ga naar voetnoot3) Een Hollandse dame heeft vriendeliker gedacht over de kleurlinge als huisvrouw. Wanneer Annie Foore klaagt dat beleefdheid tegenover bedienden ‘de krankzinnigheid van sommige baren’ wordt genoemd, beroept ze zich op het voorbeeld van een echt Indiese dame. Die zal haar meid een harde klap geven of een erg standje maken, maar ze wacht zich wèl om haar gevaarlike scheldwoorden naar het hoofd te gooien, terwijl de Europese daarentegen met gebrekkige kennis van het Maleis soms uitdrukkingen gebruikt, die een inlander belachelik of beledigend toeklinken. De njonja is thuis in de bijgebouwen, waar ze een zieke baboe komt opzoeken. Het kind, op haar erf geboren, deelt in haar zorgen; kwesties onder de bedienden worden door haar persoonlik beslist; voorschot en slamatan helpen de algemene toewijding verzekeren. ‘Maar wat van dat alles kan de arme totok doen? Zij staat met de handen in het haar’.Ga naar voetnoot4) En nog groter blijk van waardering geeft deze Hollandse misschien, door de landsdracht, die dan nog de gewone morgenkleding is van alle dames, vol bewondering bij een Indiese af te kijken: ‘Om sarong en kabaai goed te dragen, moet men in het land geboren zijn, men moet dien rijkdom van lang, zwart haar kunnen vertoonen; de teére polsjes, de fijn gevormde handjes moeten uit de kanten te voorschijn komen; de sarong moet, met een tact, die bepaald een kunst op zichzelve is, om de slanke heupen geplooid, juist even de fijne enkel en het kleine voetje vertoonen’.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 95]
| |
Tot in zulke kleinigheden voelde Holland zich in Indië vreemd. Maar dat vreemde betoverde zó, dat Huet al de ontelbaren voorzag, die ‘aan deze speen getrokken’ hebben.Ga naar voetnoot1) Pende Jan ten Brink in onze ogen ongeroepen zijn verhalen, hij mocht verwijzen naar niemand minder dan Potgieter, bij wie hij aanmoediging vond voor een werk, waarin de nodige ‘vinding’ het alledaagse belangrijk wist te maken.Ga naar voetnoot2) Er was veel vraag naar Indiese waar. We moeten het begrip letterkunde wel biezonder ruim nemen, om de archipel met een waas van Nederlandse poëzie te dekken. Wat zich als kunst aandiende, was gewoonlik vermomde schoolmeesterij, lesjes in vraag en antwoord bij wijze van gesprekken. Dachten zoveel vorsers hun uitkomsten in de vorm van verhalen te moeten plaatsen, dan pleit het evenmin voor de wetenschap, die tegemoetkomingen tegenover het publiek nodig had, als voor de kunst, die blijkbaar geen vonnis van de kritiek vreesde. Groneman verklaarde Indië meer lief te hebben dan zijn geboortegrond en hij heeft dan ook op zijn geliefd Java willen sterven; maar de geleerde miste het vermogen om zijn liefde levend mee te delen. Evenals Junghuhn moet hij zijn wijsheid over alles tegelijk luchten, al gelooft hij aanschouwelike beschrijvingen te leveren. Daarom onderbreekt hij zich naief met de bekentenis: ‘Maar ik hou niet van preeken. Ik wil liever vertellen wat ik gezien heb’.Ga naar voetnoot3) Intussen biedt hij ons een roversgeschiedenis aan ‘als eene ernstige bijdrage tot de kennis van Java’, wat voetnoten en bijlagen moeten bevestigen.Ga naar voetnoot4) Perelaer op zijn beurt bekent zijn zwak voor zijsprongen, omdat hij over zoveel dingen piekerde.Ga naar voetnoot5) Zijn opiumroman is met juridiese en politieke dokumenten beladen. Deze gewichtige brokken in genoegelike verhaaltjes tekenen de halve beschaving van een Indië, dat de faze van het dilettantisme door te maken had. Het onderzoek op ieder gebied was nog aan liefhebbers overgeleverd, die hun reizen voor taalkunde en volkekunde dienstbaar maakten en dan niet laten konden hun geestdrift | |
[pagina 96]
| |
in wijde kring over te planten. Ze hebben de onberekenbare verdienste, dat de liefde voor de wetenschap in een onverschillige omgeving werd gewekt; ze hebben in ongunstige omstandigheden bruikbare waarnemingen gedaan, waardoor de wetenschap heel wat verschijnselen op het spoor zou komen; ze hebben ontdekt, verzameld, gered zoveel ze konden met een bezieling, die nog altijd vaart geeft aan het onderzoek. Maar we hoeven ze niet als kunstenaars te beschouwen, waarvoor ze bij hun leven werden aangezien, en laten het opgraven van tientallen schetsen in vergeten organen als De Oosterling, De Indische Bij, Indisch Leeskabinet, om van feuilletons in verschillende dagbladen te zwijgen, voor vlijtiger personen over, aan wie de vondst van menige verborgen parel graag wordt toegewenst.Ga naar voetnoot1) Lichte lectuur, daaronder rangschikte Huet een verhaal, dat hij alleen om het bijwerk, dus om folkloristiese gegevens, kon waarderen, omdat de schrijver geen antwoord had gegeven op de dubbele vraag, wat het verblijf in Indië bijdroeg tot vorming van de hoofdpersoon en welke invloed deze man op Indië uitoefende.Ga naar voetnoot2) Lectuur en geen literatuur, het vonnis treft niet alleen de rommelige roman van Wilsen, het raakt een tweeslachtig genre, dat verdunde kennis als kunst aandiende, midden in het hart. Moet het schoonheid heten, wanneer de afleiding van liplap uit ‘lippen als lappen’ een professor in de mond gelegd wordt, dan is onverdichte en onverdachte wetenschap ons welkomer.Ga naar voetnoot3) Twee feiten verhinderen ons een hoog denkbeeld te vormen van de stapels boeken over Indië. Vooreerst wemelt het van anoniemen en pseudoniemen voor personen, die, wanneer ze geen masker bij hun schandaalkroniek of gelegenheidspolemiek nodig hadden, toch zeker weinig naam als schrijver verdienden. En verder voert het titelblad zo dikwels de reclamevlag van Indies verhaat, Indies leven, Indies huwelik, dat het vertrouwen op kunstwaarde, na verschillende proeven niet overgroot, moeilik wordt vermeerderd. Een speciaal publiek heeft jaren lang, zonder naar gehalte om te zien, | |
[pagina 97]
| |
zijn herkenbaar handelsmerk gevorderd voor de leestrommel. Daarbuiten moesten die boeken, waarvan Mina Kruseman met haar bekende bescheidenheid schreef, dat geen enkel verdiende herdrukt te worden, reddeloos verschimmelen.
Wie geen willekeurige greep uit de berg waagt, houdt zich het veiligst aan de tijdelike roem van drie schrijfsters. Melati van Java heette Marie Sloot, die haar vruchtbaar leven met enkele verhalen over haar geboorteland begon, waar ze niet langer dan tot haar achttiende jaar was gebleven. Haar schrijfnaam bedekte tenminste de nuchterheid van een rijmelaar, die vroeger had gebazeld: ‘Moog' hij gaarn malatie ruiken,
Die alleen 't piquante mint;
'k Gun ze hem; ik ben geen vrind
Van die melkwitte alikruiken
In mijn waschkom of mijn kan;
'k Heb er meestal hoofdpijn van’.Ga naar voetnoot1)
Maar de geur van die Oosterse bloem uit haar bladzijden te laten genieten ging boven haar kracht. Haar Jonkvrouwe van Groenerode werd door Jan ten Brink zó galant opgeleid, dat Busken Huet zich verplicht voelde om deze maagd als een erg onnozel schepseltje verlegen te maken.Ga naar voetnoot2) Ze zou hem kunnen beschamen met de Deense en de dubbele Duitse vertaling van haar boek, als hij zich niet mocht dekken achter Schaepman, die haar toon ordinair had genoemd.Ga naar voetnoot3) Ze moest ook alles smakeloos aandikken tot een gemeenplaats, want die banale trant verzekerde haar brave verhaaltjes succes bij een publiek, dat zijn eigen vals gevoel in haar ontboezemingen herkende. Busken Huet noemde haar Familie van den Resident wel een vooruitgang, maar vond het tweede boek niet hoven kostschoollectuur.Ga naar voetnoot4) Het honderdste zou nog weinig hoger stijgen, want de goede ziel kon nu eenmaal niet beter. Ernstiger nam Huet Mevrouw Vanger-Frank, die onder haar meisjesnaam Indiese romans schreef, waarin aardige trekken te | |
[pagina 98]
| |
waarderen vallen.Ga naar voetnoot1) Zeker is over het leven van Indo's zelden iets verteld, dat haar beschrijving van een bruiloft kan overtreffen.Ga naar voetnoot2) Maar de beste van de drie bekende schrijfsters, toevallig door Huet nooit vermeld, is Annie Foore. Mevrouw Françoise IJzerman-Junius, een met een ingenieur getrouwd domineeskind, is even veertig jaar oud gestorven, na heel wat meer bereikt te hebben dan haar plekje in Hollandse damesbladen. Dat ging natuurlik niet in een sprong. Haar roman De koloniaal en zijn overste is drakerig en kinderachtig, De van Sons nog wat zoet opgeschikt voor salongebruik. Een eigen stem valt eerst te horen in de bundel schetsen over het huiselik leven, waarin de zuster van Johanna van Woude, die het gezellig Hollandsch binnenhuisje schreef, in haar element is. Zo'n tere toon doet binnen de ruwe wereld van zwervende kolonisten weldadig aan. Indië was met de ogen van veroveraars, nooit met de ogen van een moeder aangezien. Wat tot dusver aan moeders werd beschreven, waren wijfjesdieren, die hun kind na de geboorte aan baboes overgaven, om het nu en dan te strelen, wanneer het zelfs die toegefelike slavinnen eens te lastig werd. Nu staat het heiligdom van het gezin voor ons, het kleine en reine geheel, de eenheid van innigste verwanten rondom moeders hart, een trouwe groep met eigen taal en tekens, waarmee allen elkaar zwijgend verstaan, omdat ze vrij en blij leven in de liefde. Al is de woning niet gesloten om de haard, al speelt het werk zich niet binnen af, al is het een gedurig in- en uitlopen van bedienden of bezoekers, de familiegeest omringt en doordringt twee verschillende leeftijden samen als een waarachtige, geheimzinnige, alomtegenwoordige sfeer, waarvan de eenvoudige heerlikheid later, veel later bewust gevoeld zal worden, wanneer het gezin in meerdere gezinnen is verdeeld. Die sfeer, de uitstraling van een moederlik wezen over man en kinderen, het zuiverste en edelste wat Hollanders nog in Indië hadden gebracht, was eerst denkbaar bij volkomen gemeenschap van aard, van bloed, van geest. Zou Holland ooit enige stijl in het Oosten bouwen, het kon | |
[pagina 99]
| |
niet anders dan de stijl van de persoonlikheid zijn, gevormd door de zielsverwantschap tussen ouders en kinderen, broers en zusters, de stijl van het Hollandse leven, stil en vast en klaar. 't Is deze innerlike wereld, waardoor Holland alleen werelddelen kon beheersen, 't is deze bron van gewone en meteen geweldige krachten, die we, na het ruwe jongeluishuishouden van ontelbare Indiesgasten, plotseling zien opkomen in Annie Foore's schetsen. De verrassing van het bekende binnen een vreemde omgeving, de ervaring van de diepe waarheid in het woord: dat het niet goed is voor de mens alleen te zijn, de ontdekking van die onschatbare schat, die ons gezin betekent, het geeft haar bescheiden werk een kostelike waarde. Tine in de Havelaar was nog teveel schim, alleen in het leven geroepen om echo van haar man te zijn, die immers een reden voor het plaatsen van al zijn voortreffelikheden en nog meer een bewijs van zijn opofferingen bij zich moest hebben. Tine en kleine Max bewogen dan ook niet, ze werden bewogen achter aan de triomfwagen van Havelaar. Het gezin van Lebak stond in het schelle toneellicht, waarin een familieleven onmiddelik zou verschroeien, omdat het leven van een familie één en al intimiteit is ofwel niets is. Had Annie Foore haar beeld vertoond als dat van haar eigen gezin, als het toonbeeld van een gezin, dan was haar werk doodgeboren. Ze geeft kijkjes in allerlei huizen, maar ze laat daarbij stilletjes verstaan, hoe haar kijkjes alleen mogelik zijn door de moederblik, die in haar naaste nabijheid zo gevoelig leerde zien. ‘Nog zeldzamer in Indië dan frissche wangen is het naieve, het onschuldige, het jongemeisjesachtige’. Die uitspraak rekent met een hele geschiedenis af, het verleden vol vroegrijpe, pronkende en uitdagende nonnatjes, die de renten van papa en de ringen van mama eeuwig op hun ratelend tongetje lieten rollen. Maar Annie Foore's tijd verschilt evenveel van ons tegenwoordig geslacht. Kinderen zijn nog welkom, een o zo lang verlangde eersteling moet Theodorus heten, want ‘Godsgeschenken zijn ze allen’. Komt moeder eens ontevreden van een vendutie thuis, waar het te ver boven haar begroting liep, dan voelt ze bij haar lievelingen weer, | |
[pagina 100]
| |
hoe overrijk ze toch eigenlik is. Dit gevoel verdringt niet de geest, waarmee ze terloops opmerkte, dat Chinezen en Arabieren bij het naderen van een Europeaan gedienstig plaats maakten, maar met hun lachje wel betuigden, bij het bieden niet zo gewillig opzij te zullen gaan. De dames en heren dwaalden overigens zo opvallend geduldig door de tuin, dat ze verdacht werden, hun eigen erf te voorzien met stekken, afgesneden op de vendutie... Iedere novelle sluit als een oude sonate verheffend breed in de glorie van ‘ons gezegend Insulinde’. Hier kleurt geen andere vlag dan de glimlach van de eenvoudige heldin, die de huisvrouw is binnen haar heelal, door elke morgen met nieuwe moed te beginnen. Een kop koffie, een fris bad, een wandelingetje in de koele ochtend en dan een stevig ontbijt, wel, dat is genoeg om iemand een hele dag plezierig te stemmen. Een Hollands voorkomen aan de kamer is haar biezonder lief in het nieuwe vaderland. Maar vanaf de Compagnie, weet ze al te goed, dat het de Hollander hier niet lukken wil om zijn huis een persoonlik karakter te geven. Wie kan raden, bij wie hij op bezoek komt? 't Is allemaal eender, en wat die gelijkvormige woningen nog zou kunnen onderscheiden, de smaak in het ordenen is zoek: ‘men schikt niet, men koopt meubelen, men zet ze neer’.Ga naar voetnoot1) De kampeertijd van Indië komt hierbij wel triestig om de hoek kijken. De huizen waren ook al te groot om volledig te bewonen, want het was de ‘treurige bluf’ van de ambtenaar, dat hij verplicht werd een staat te voeren boven zijn vermogen. Vandaar meestal ‘ledige ruimten met hier en daar een enkelen stoel of tafel, en overal bloempotten om het gebrek aan meubilair te vergoeden’. Bij recepties liep iedereen in kleren van de voortijd; de heren droegen een rok van hun trouwdag of promotiefeest, waar ze volslagen uitgegroeid waren, nog gezwegen van de verouderde mode, die een baar hopeloos moest verbijsteren.Ga naar voetnoot2) Dat alles was nog een uiterlikheid, maar ‘de conversatiemanie kon het leven in Indië tot een last maken, meer dan muskieten of warmte’.Ga naar voetnoot3) Een intelligente | |
[pagina 101]
| |
vrouw hield zich ongemerkt bezig met de psychologie van de verschillende manieren, waarop allerlei personen lagen te schommelen.Ga naar voetnoot1) De schommelstoel belichaamde wel de verveling van het oude Indië, waar niets omging dan dagelikse praatjes over de buren. Een reiziger, die deze grotemensewieg nog algemeen aantrof, werd zeeziek in zo'n eindeloos wiebelend gezelschap van suffe mensen. ‘De dames werpen zich om een grapje achteruit en laten zich een oogenblik van pret deinen. Er is geen andere gestadigheid dan de lust om te deinen en te dazen’.Ga naar voetnoot2) Een ruimer perspectief opent Annie Foore's laatste boek Bogoriana, in 1889, een jaar vóór haar dood verschenen. Hoe zo'n verstandig en gevoelig werk vergeten kan raken onder de stapel nieuwe romans? Ligt het aan de titel, waarmee het Buitenzorgse leven plechtig werd vermomd, of misschien aan de verheerliking van het huwelik, die sommigen als een moderne ketterij aandoet, ofwel mogelik aan het gangbare geloof dat onze letterkunde pas tegen het einde van de vorige eeuw is begonnen en dus buiten de tachtigers geen heil voor de schoonheid mag bestaan? In ieder geval dreigt de rust van dit helder verhaal door nieuwe modes overschreeuwd te worden, terwijl het toch ernstig de vraag is, hoe dikwels er later een Indies boek is gekomen, dat door een glad oppervlak zoveel diepte laat heenschijnen. Het verhaal is wel wat koel en omslachtig, maar even fijn en ingehouden. De schrijfster lijkt een geestelike dochter van Busken Huet, wanneer ze glimlacht, dat in Indië ‘de vogels hun roeping vervullen, of het muzikanten aan badplaatsen waren, die zich alleen 's morgens en tegen het vallen van den avond laten hooren’, of wanneer ze de tropiese natuur bij bedekte lucht vergelijkt met een geestige vrouw in zachte stemming. Haar stijl is luchtiger dan de stroeve trant van Potgieter, aan wie het plechtig evenwicht van parallellen herinnert in de volgende beschouwing, die allerlei oudgasten op een tere en zere plek van hun hart moet raken: | |
[pagina 102]
| |
‘Wat was ze, welbeschouwd, de hoogheid die in het niet verzinkt op den morgen dat men Java's strand verlaat? de roem die - tenzij op het slagveld behaald - taant waar de indische zon ophoudt ze te beschijnen? Ondervindt eenig Nederlander zoo weinig dank van zijn volk als de Nederlander die voor het belang van dat volk werkte onder de tropen? Meent men niet dat hij ruim beloond werd met zijn traktement, dat zoo groot schijnt aan wie het leven in Indië niet kent, met het pensioen dat zoo klein is voor wie er van moet bestaan in Holland?’Ga naar voetnoot1) De statigheid van de vorm, waarin deze weemoed zich hult als een Stoicijn in de plooien van zijn mantel, wordt ons tastbaarder, wanneer we hetzelfde motief horen weergeven op de harde toon van de nieuwe zakelikheid: ‘Een groot man in Indië is in Holland alleen maar groot voor zijn huisknecht en voor den inspecteur der belastingen’.Ga naar voetnoot2) Bogoriana houdt iets voornaams, dat tussen het moderne lawaai dubbel weldadig blijft werken. Leuk is de schildering van vrijgevochten kinderen, raak vooral de tekening van het Buitenzorgse hof, waarvan zoveel gekonkel en zo bitter weinig invloed op hoger beschaving, zo pijnlik weinig aandrang tot vorming van een edel geestesleven uitgaat, ofschoon het vaderland met vertegenwoordiging van onze kunst en onze wetenschap toch op den duur beter gediend zou worden dan met een werelds praalvertoon, dat midden in de traditie van het stijlvol Oosten gedoemd is smakelozer en armzaliger uit te vallen dan ooit. Dit boek, waarvan de heldin, die als enig gebrek een overgrote fijngevoeligheid heeft, haar gevierde man jaren vóór zijn termijn naar Holland wreet terug te trekken, omdat zijn gezin er geestelik bij winnen zal, zelfs dit boek met zoveel hart toont nauweliks belangstelling voor Indië zelf. De vrouw is haar man naar Java gevolgd, evenals ze hem naar Siberië zou volgen, maar alleen omdat het moet en zolang het moet en geen enkele dag langer. Het Oosten blijft het land van ballingschap, waar de man met verdubbelde inspanning een schitterende loopbaan mag vinden met de Hollandse buitenplaats voor hoogste einddoel van zijn leven. Daarom is deze roman, die als het werk van een vrouw uiterst lijdelik, ja lijdend soms, de indrukken van haar omgeving opvangt, vol kolo- | |
[pagina 103]
| |
niale stemmingen, zoals ze verder in onze literatuur weinig meer zullen voorkomen. Indië, niet alleen het bezette gebied, maar natuurlik vooral het nog niet veroverde terrein van Atjeh, dat een sombere achtergrond in dit en dergelike boeken vormt, heel Indië wordt koelbloedig beschouwd met het oog op de belangen van Nederland. De ambtenaar is samen met de militair in dienst van de ondernemer. En geeft de schrijfster zich van deze verhoudingen geen rekenschap, dan blijken ze des te vanzelfsprekender voor haar leidende kringen geweest te zijn. We mogen inzover wel haar persoon met haar hoofdfiguur vereenzelvigen, dat beiden het edelste type van ons volk voorstellen; en wanneer zij nog geen hartelike aandacht geven aan de inheemse bevolking, klemt de vraag, wie 't in hun dagen dan wel gedaan zal hebben. De Javanen voor haar bewustzijn zijn nog altijd uitsluitend de bedienden, die er veel te veel rondlopen om zo'n dame persoonlik enig werk over te laten, maar die haar met al haar vrije tijd en al haar rijke middelen nooit spontaan op het denkbeeld zien komen om haar kijkjes in het schilderachtig Indië eens uit te strekken tot kampong of dessa, waar meer dan genoeg arme mensekinderen haar eeuwig beklaagde ‘leegheid’ zouden helpen vullen, door haar toewijding te vergoeden met voldoening over haar eenzaam leven.Ga naar voetnoot1)
De Javaneliefde was sinds Havelaar dus aan de ene kant vrijwel theorie gebleven en werd aan de andere kant gestremd door een stelselmatige reactie. Multatuli bracht Huet, toen hij Indiese plannen maakte, bij de regering, die een ogenblik met Havelaar scheen mee te willen gaan; maar Huet dacht alleen aan eigen zaken en kende volgens Multatuli geen ware verontwaardiging.Ga naar voetnoot2) Hij verklaarde geen geloof te hebben in de ‘arme’ Javaan en schreef aan die ‘arme’ Javaan - het woord viel uit zijn pen nooit zonder spottende inktspat - het meesterschap toe om zijn zogenaamde overheersers het vel over de oren te halen.Ga naar voetnoot3) Belachelik scheen hem de | |
[pagina 104]
| |
verwachting, dat de Javanen zich dankbaar zouden tonen, als wij ons eigen gouvernement voor een vampyr uitmaakten. ‘Worden zij eenmaal gewaar dat de koelies der pen aan den gouden pajong de wet mogen stellen, dan zullen zij ons in naam van den Profeet den hals afsnijden’. Altijd belang tegen belang, macht tegen macht, altijd het zwaard van Coen aan 't zwaaien! Hij prees in de stichters van de Compagnie, hun beginselen aan de Romeinse geschiedenis, aan een uitgesproken heidense geest ontleend te hebben. Het antieke Rome was immers zo dwaas niet om zijn godsdienst of zeden aan overwonnen volken op te dringen; en de Compagnie vermeed gelukkig deze ‘fout’ van Spanje. De Javaan was geen vijand van de Europeanen, die allereerst handel en nijverheid op het oog hadden en hem daarmee beter welstand openden. Maar de Javaan wilde zich de bemoeizieke menslievendheid van het lijf houden, waarvoor huizen geen binnenkamers en harten geen geheimen hebben.Ga naar voetnoot1) Huet hield vol, dat de kleine man nooit gevraagd had om bescherming tegen zijn hoofden en integendeel boos werd, nu die hoofden knevelaars genoemd en met de ketting bedreigd werden. De kleine man had veel liever herediensten van zijn eigen hoofden dan belastingen van ons, maar de ridders van de kleine man kenden de kleine man helemaal niet.Ga naar voetnoot2) De schrijver nam het openlik voor een regent op, die beschuldigd was van ongerechtigheden, en verklaarde dat onze regering zelf moest aftreden, als deze regent ontslagen werd. Hij stond dus beslist aan de andere kant dan Multatuli, die daarentegen de aanklager van de regent verdedigde.Ga naar voetnoot3) Ook met Potgieter verschilde hij scherp van mening over onze verhouding tot Indië. Potgieter zag het hoofdonderscheid tussen onze samenleving in Holland en in Java hierin liggen, dat de een er op uit was, genoeg te winnen om rustig te kunnen leven, terwijl de ander leefde om zo'n groot mogelike winst zo gauw mogelik binnen te brengen.Ga naar voetnoot4) Aan de Amsterdamse dichter, die hoegenaamd geen Oosterse sympathieën bekende te hebben, kwam Huet ge- | |
[pagina 105]
| |
tuigen, ‘dat men in Indië vaderlandsliefde opdoet’.Ga naar voetnoot1) Hij drukt 't een tweede keer zo uit, dat een verblijf in Indië voor Hollanders ‘een krachtig nieskruid tot opwekking van vaderlandsliefde’ was.Ga naar voetnoot2) De criticus kon daar wel een portie van gebruiken! Hij noemde 't fabelachtig, zo weinig landgenoten er Indië gezien hadden. Onze leiders stelden zich tevreden met te spreken over Java als een blinde over kleuren; geen Hollander van enige betekenis mocht sinds het Suezkanaal meer zonder blozen bekennen, de kolonies nooit bezocht te hebben, want Indië was onze beste aanbeveling bij de beschaafde wereld.Ga naar voetnoot3) Potgieter kan moeilik smaak gekregen hebben in al dat blageren. Hij zette zijn vriend liever aan, ‘een nieuw hoofdstuk in het boek onzer litteratuur’ te scheppen, omdat we, buiten een paar schetsen van Van Hoëvell of een enkel gedicht van Meyer (de Havelaar werd opnieuw voorbijgezien), nog erg arm waren, al hadden verschillenden zich aan Coen vergrepen.Ga naar voetnoot4) Maar Potgieter kreeg de telkens gevraagde beschrijvingen van Java nooit en begreep tenslotte, dat Indië, waar Huet als journalist zijn publiek vond, daarvoor ook minder belangstelling zou hebben dan Holland. Het was Potgieter bepaald om het kampongleven te doen; en hoe ver stond een Bataviaan daar van af, al mocht zijn achtererf er onmiddelik aan grenzen! Mevrouw Huet moest hem studies over tropiese planten leveren, maar niet minder dan haar man bleef zij met haar geest in Europa wonen.Ga naar voetnoot5) Het schrijverspaar heeft, beladen als het was met handwerk voor de krant, te weinig over Indië geleverd, al bestond het plan om de roman Jozefine met een beeld van de Indiese samenleving voor te zetten.Ga naar voetnoot6) Deze Jozefine, dochter van een Hollands ambtenaar en een Indochinese vrouw, was àl wat er slecht en vals in een mens kan zijn: ‘Haar natuurlijk vernuft kon alleen geprikkeld worden door het verkeerde of verbodene. Onbewust was zij martelares van het lagere ras, waartoe zij door de eene helft van haar bloed behoorde. Er viel niets aan te veranderen’.Ga naar voetnoot7) | |
[pagina 106]
| |
De gewezen predikant mocht het geloof aan de voorbeschikking teboven zijn gekomen, de journalist had de waan niet afgelegd, dat een Aziaat minderwaardig en dus onderhorig moest blijven. Hij vond het gevoel van meerderheid, dat blanke vrouwen tegenover gekleurde voelden, wel niet altijd even juist, maar het was in ieder geval gegrond, omdat het zedelik begrip van Indiese mensen niet op peil heette.Ga naar voetnoot1) Als hier geen Christelike beginselen in het spel waren, wat de vrijdenker stellig zou ontkend hebben, dan moest het als een natuurwet gelden, dat een bruine of gele beneden een blanke stond en bleef staan. Het Laatste Oordeel had in zijn gedachtewereld uitgediend, ofschoon de bokken voorgoed van de schapen te scheiden waren: volgens het spraakgebruik woonden de inlanders van Batavia in kampongs, de Europeanen in villa's.Ga naar voetnoot2) Tussen die beide werelden was geen verachting zozeer als wel vervreemding. In zijn brieven vertelde Huet met genoegen, hoe zijn zoontje feesten aan het personeel gaf, en terloops heeft hij persoonlik waardering voor een bediende uitgesproken: ‘Gij verbaast er u niet over dat uw huisjongen, die op een haar den weg in uwe linnenkast weet, tevens een goed koetsier, een goed schaak- en een goed wajangspeler is, behalve nog dat hij uwe padangsche matten verstelt, uw zieken voet verbindt, toezigt houdt op de trommels van uw leesgezelschap, en slechts op eene gelegenheid wacht om het stuk sawah te gaan bebouwen, waar hij ergens zekere ingewikkelde regten op bezit, die hem klaar als kristal voor den geest staan’.Ga naar voetnoot3) Versta dit alleen goed: omdat een Javaan zo goed kan dienen, moet hij zijn natuurlike meester blijven dienen. Er zit iets wonderliks in het verloop, waardoor Busken Huet het gezag kwam hooghouden, de orde handhaven, de maatschappij leiden. Wat richtte hem zelf behalve de lust om zijn zinnen glanzend af te ronden als een rij marmeren zuilen? De twijfelzucht verlamde zijn streven bij elke stap vooruit of achteruit. In het jaar 1875 besloot hij een verhaal in zijn dagblad met deze troosteloze verzuchting: | |
[pagina 107]
| |
‘Ach ja, dit is eht jongste woord der beschaving! Wij weten van schoon noch onschoon, waar noch onwaar, kwaad noch goed. Het eenige wat wij weten is, dat sommige handelingen niet netjes zijn’.Ga naar voetnoot1) Hij was door het liberalisme heen, zoals hij door zijn toga heen was. Sinds hij zich aan God niet meer verbonden voelde, had hij weinig of geen verplichtingen meer tegenover de mensen. Wat zijn landgenoten vals bij hem vonden, was hem een uiting van verregaande vrijheid. Ze waardeerden hem niet, hij spaarde ze evenmin. Hij stond verlaten, sloeg zijn rechterarm om zijn vrouw en zijn linker om zijn zoon en sloot zijn hart zelfs voor de trouw van Potgieter, om droevig te ondervinden, dat de rijkste geest nog niet op zich zelf alleen kan steunen. De levensvreugde verdorde samen met de menseliefde in een bitterheid, die hoe langer hoe wilder woekerplanten van zijn stekelige, soms vergiftige spot liet uitschieten. We zouden er een raadsel van de menselike natuur in moeten zien, hoe Busken Huet zoveel woelende instincten onder een spiegelgladde stijl wist te bedekken, wanneer de hartstocht niet telkens met verraderlike sprongen naar boven sloeg en de wrok van een miskende, de nijd van een onbevredigde, de haat vooral van een onbeheerste zich aan tegenspraak om het genot van de tegenspraak overleverde. Zijn vernuft dreef hem tot spelingen, waaraan hij niet laten kon de werkelikheid op te offeren. Zo verdeelde hij de rijtuigen van Batavia in betaalde en onbetaalde rijtuigen, de paarden in kamelen en dromedarissen. En dan gleed hij gevaarlik uit: ‘Indien gij mij nu tegenwerpt, dat er te Batavia vast ook wel mooie Australiërs in fraaie tuigen voor dubbel en dwars betaalde landauers loopen, verklaar ik u voor een verbasterd muzenzoon en zeg u de vriendschap op’.Ga naar voetnoot2) Het voorbeeld mag onschuldig zijn, het geeft des te zuiverder aan, waarom Huet langzamerhand zoveel vrienden verloor, die ontaard genoeg waren om de zakelike waarheid boven een, maar al te dikwels boze, aardigheid te verkiezen. Zijn Indiese staatsleer was ook grotendeels een uiting van zijn vergald leven. Hyperkrities en negatief, meer dan hij wilde weten, | |
[pagina 108]
| |
probeerde hij uit afkeer tegen liberaal Nederland het standpunt van de Compagnie te hernemen. Hij was niet conservatief, om iets te conserveren, hij was het, om zelf te reageren. Vandaar dat hij geen antiliberaal werd, zonder het loslaten van laissez-faire over weerloze inboorlingen tegen te gaan.Ga naar voetnoot1) Persoonlik een individualist tot het uiterste, bestreed hij de leer van het individualisme. Hij voelde zich in Indië getrokken tot landgenoten, die geloofden, dat wij daar geen blijvende woonplaats hebben.Ga naar voetnoot2) Holland zou Indië houden, de Hollanders wisselden alleen de wachtpost af. Hoe Hollandser het huis werd ingericht, hoe beter het hem beviel. En, laten we 't dankbaar erkennen, binnenshuis gaf Huet zich als een echte Hollander op zijn best. Wie door de willekeur van menige bladzij in zijn boeken geërgerd is, wordt vertederd en verzoend bij de hartelike ‘kattebelletjes’, die hij, voor zijn werk heel Java door, zijn vrouw vliegensvlug toestuurde. Dat is een andere, dat is waarschijnlik de echte Huet, wanneer hij zich uit de verte verontschuldigt, thuis altijd te zitten lezen of schrijven.Ga naar voetnoot3) En we begrijpen, hoe zij deze zwijgende man graag met lezen en met schrijven hielp. De politiek, die hij in zijn dagblad voerde, is hem door vrienden als verraad aangerekend. Op die grief valt met redelike gronden een en ander af te dingen,Ga naar voetnoot4) maar voorzover die blijft gelden, stuit ieder verwijt op de deur van zijn woonhuis af. Wat hij volgens de wetten van de vriendschap of volgens de regels van de staatkunde mocht misdaan hebben, dat deed hij volgens zijn hart voor zijn gezin. Een doctrinair partijman is hij nooit geworden, al zou 't enkel zijn omdat hij zelf zijn partij uitmaakte. Dat Busken Huet ernstig, op het plechtige af, de vrijheid van drukpers als een ramp voor Indië bestreed, lijkt zo kluchtig als zijn eigen gebrek aan eerbied voor alle machten op aarde brutaal was. Het ging met zijn kritiek niet anders dan met zijn stijl, die hij bekende nog al dragelik gevonden te hebben, tot het ogenblik dat iedereen hem naschreef. Het verschil tussen hem en andere journalisten bestond eigenlik hierin, | |
[pagina 109]
| |
dat hij de dingen met fijne vingers of liever met scherpe nagels, zij met de volle knuist aanvatten. Hij leek iemand, die een vergadering sterker dan alle onderbrekers samen stoort met een venijnig geroep om stilte, waarbij het sussen ongemerkt in sissen overgaat. Komt de indruk van geniepigheid niet van Vosmaer tot Verwey terug, zo dikwels we studies over Huet raadplegen? Terwijl hij tot ontzag voor de hoge regering vermaande, liet hij allen schateren om zijn Buitenzorgse ‘operatroon’ en veroordeelde dan mogelik het eerst dat oneerbiedig lachen. De jaarlikse opening van de Staten Generaal heette bij hem een spiritistiese séance, waarin ‘het koninklijk medium, alsof het eigen werk was, het diktaat der ministers voorlas’.Ga naar voetnoot1) Hij stelde nu eens een zenuwtergende vreedzaamheid, dan weer een oproerstokende vaderlandsliefde tentoon; en in plaats van de preektoon van Moodey en Sankey kon hij beter Mefisto's verleiderstaal imiteren. Onwillekeurig was Huet door dezelfde kwaal besmet, die hij andere redacteurs in Indië dacht af te leren. Multatuli had hem vooruit gewaarschuwd voor de ‘onrijpe, jongensachtige maatschappij’ op de hoofdplaatsen van Java, alleen met pikante oppositie, ‘de makkelijkste schrijverij’ gediend.Ga naar voetnoot2) De pers had nog heel weinig te betekenen, al was de tijd voorbij, dat een redacteur zelf de moed miste om dageliks een vel te lezen, laat staan te schrijven.Ga naar voetnoot3) Door de regering als een kind buiten de zaken gehouden, ging de krant zich onverantwoordelik te buiten.Ga naar voetnoot4) Want wilde hij bij zoveel geheimzinnigheid een beetje gehoor vinden, dan moest hij buitengewoon hard schreeuwen. Zo wreekte de pers zich op de dictatuur van ambtenaars, waarvan de gewichtigdoenerij algemeen bespot werd,Ga naar voetnoot5) met een schrikbewind. Die toestand leek het gouvernement zo bedenkelik, dat Busken Huet naar Batavia ging met een min of meer officiële opdracht tot kering van het landsgevaar. De vrijheid van drukpers, schreef hij in die behoudende bui, dreigde als een waringin tussen de voegen van | |
[pagina 110]
| |
Hindoetempels het hechte staatsgebouw uiteen te wringen; en de zogenaamde koningin der aarde had in Indië een massa slaven, waarbij de vrees voor de krant het beginsel van alle wijsheid was.Ga naar voetnoot1) Onder de journalisten, die Huet wilde temmen, waren koppen als Mr. J. van Gennep en Mr. H.A. des Amorie van der Hoeven, bewonderaars van Havelaar, door wie het moederland in de Kamer het nodige zou te leren krijgen. Overigens was ontegenzeggelik op Java Eenoog de gepredestineerde koning, zoals Huet klaagde. Wie het despotisme van zo'n kortzichtige journalistiek, een schande voor onze natie, dorst te breken, verdiende volgens zijn aanspraken de Militaire Willemsorde. Hij zag in de tegenpartij dus een volksvijand en in zich zelf niet minder dan de redder van het vaderland. Maar de collega's waren hem de baas in wat hij drekpolemiek of polemiek uit de goot noemde.Ga naar voetnoot2) De zelfingenomenheid van het Indies wereldje, één grote ‘windbuil’, verdiende een doorlopende bespotting; jammer dus dat een spotblad op het gemis aan tekenaar afstuitte.Ga naar voetnoot3) Huet begon zich blijkbaar met gelijke wapenen te weren, want hoeveel hij zich als liefhebber van fijne vormen ook zulke manieren aantrok, hij bleef niet onaantastbaar voor ‘de bekende prikkelbaarheid van schrijfzenuwen in Indië’.Ga naar voetnoot4) Potgieter beantwoordde al die uitvallen tegen collega's ijskoud, met Huet het gepeperde en het grof grappige van zijn eigen artikelen onder de neus te duwen.Ga naar voetnoot5) De dagbladen teerden bij gebrek aan voedzame frikadel voorlopig op een overmaat van sambals; het was dag aan dag, op z'n Hollands uitgedrukt, hazepeper zonder haas. Er schijnt sprake van geweest te zijn, dat de gemoedelikste van alle Nederlandse schrijvers, die zich de Oude Heer Smits noemde, als journalist naar Indië zou gaan, waar hij, glimlachte Huet met een zeker leedvermaak, ‘als mensch, zoo niet als dagbladschrijver’ gewaardeerd zou zijn en waar hij stellig een hoop nieuwe motieven voor onze literatuur vandaan zou brengen.Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 111]
| |
Dit was het refrein van ieder lied: de Nederlandse letterkunde kon vers bloed uit het Oosten gebruiken. Als iemand dat aan den lijve ondervonden had, was het de minstreel van Kennemerland, die aan romantiese bleekzucht dreigde te bezwijken. Hij had de middeleeuwen het hof gemaakt, de gouden eeuw gevierd, deze blakende patriot, en nu keek hij met vervaarlike ogen rond, waar nog ergens een stuk vaderlands verleden te bezingen overbleef. Hofdijk was vijf en zestig jaar oud, toen zijn geweldig lang gedicht In 't harte van Java (de e van wege de dichterlikheid) verscheen. Zijn eigen hart trok naar het land, waar zijn oudste zoon drie jaar vroeger was heengegaan en waar de vaderlandse bard nog vroeger zo'n ongehoord honorarium voor een Coencantate mocht verdienen.Ga naar voetnoot1) Een tweede epos volgde, toen hij zich vaardig ingeschoten had met zijn nieuwe versmaat, en ruim zeventig telde hij bij het schrijven van zijn derde. Een vierde werk in de vorm van een roman, die met een feest in de Preanger inzette, werd alleen door de dood afgebroken.Ga naar voetnoot2) Ook hij kon de klacht niet onder zich houden, dat Java door onze dichters zo verwaarloosd was, een klacht die binnenkort de beste kenner weer ging overnemen. Onder zijn bronnen heeft de dichter, voor het eerst in Holland, ook vertalingen van Javaanse letterkunde vermeld.Ga naar voetnoot3) Zijn drie boeken leveren samen ongeveer een veertien duizend hexameters, waarin een nieuw stokpaard op zijn oude dag aan 't hollen sloeg. De maat nam zo'n doortrapt prosodist op zijn galopperende voeten makkelik tot de overkant van de aarde mee. Het gevaar van dit avontuur besefte hij, die evenmin klassieke talen als de tropen had leren kennen, in zijn geestdrift hoegenaamd niet. Levenslang speelde hij naïef komedie met de kunst; de romantiese verte liet zijn heimwee gelijk zwellen, of het door de tijd of door de ruimte gespannen werd. Van zijn jeugdliefde voor de middeleeuwen hield hij de herinnering aan | |
[pagina 112]
| |
de spitsboog over, die hij meermalen in het oerbos terugvond.Ga naar voetnoot1) Zijn werk bedoelde toch ‘uit het schilderachtige Kennemerland een heilgroete aan het onuitsprekelijk prachtige Java’ te brengen.Ga naar voetnoot2) Java was voor hem een ‘tweede Paradijs’.Ga naar voetnoot3) Hoe hij dat zo zeker weet? De dichter kent meer dan hij ziet: altijd heeft hij door de ogen van een ander gekeken, de kronieken in fantazieën omgezet. Het kost hem dus maar een klein kunstje, uit zijn bibliotheek een drievoudig epos op te kloppen. Onvervaard gaat hij hopen papiersnippers vol vreemde namen rondschudden. Omdat het werk, zo opgevat, manier is en manier blijft, moet alles op mekaar lijken; en omdat het zelden klinkklank te boven gaat, zou hij even triomfantelik de regels, die hij kranig als een lichting soldaten uit de grond stampte, kunnen vertiendubbelen. Vóór '80 gingen verzen nu eenmaal te goeder trouw bij massa's, waarin de fijne toon zich wel verliezen moest. Hofdijk besefte nauweliks wat het betekende, de vreemde taal nooit gehoord, het vreemde land evenmin gezien te hebben. De woorden uit de boeken bleven letters zonder levende geleding, zoals de versmaat meermalen verraadt: ‘mangóstans’ in één adem met ‘rambóetans’ en ‘Prámbanan’.Ga naar voetnoot4) Erger was het dat hij nooit van zijn leven geluisterd had naar de bezielde stilte van de tropen, waardoor zijn natuur van rumoer uiteensprong. Aardbevingen en uitbarstingen, overstromingen en bosbranden, geloei en lawaai zijn niet van de lucht: ‘'s aardrijks ingewand bruiste met brullende basstem naar boven’, zo klinkt het potsierlik.Ga naar voetnoot5) De zon gaat onophoudelik op en onder, om ‘een epos in kleuren’ te helpen ensceneren.Ga naar voetnoot6) Zo prenterig de landschappen een plantkundeboek nagetekend zijn, zo kakelbont worden er plassen verf overgegoten, al moet de dichter zelf verklaren, dat zijn figuren er geen oog voor hebben, dus louter voor decor, want in de natuurschildering ziet hij, die indertijd als schilder was begonnen, nu eenmaal zijn hoofdtaak.Ga naar voetnoot7) Afgezien van zoveel drukke gevallen vond een tach- | |
[pagina 113]
| |
tiger dadelik zulke tafrelen òf te vol door een overmatige weelde van bijvoegelike naamwoorden òfwel te dof bij een tekort aan warme toon in al die tinten. Hoe kon iemand ook een land schilderen, dat bij uitsluitend van horen zeggen kende?Ga naar voetnoot1) Hofdijk verstond alleen de kunst om zonder rijm echte rijmelarij te geven. Bij uitzondering leverde het obligaat stafrijm, waarmee de Griekse versmaat toch een Germaans postuur moest krijgen, wel een suggestieve regel als: ‘'t stuivend gestamp van het rijstblok en 't klepprend geklap van den weefstoel’.Ga naar voetnoot2) Voor de inhoud was de kordate burger aangewezen op de kring van de Compagnie, waarin hij zich het beste thuis voelde. Gaf Hofdijk met een enkel woord de dubbelzinnige politiek van zijn landgenoten aan, die een paar meedingers naar de kroon rustig tegen elkaar liet opbieden, ‘immer intusschen dat spel voor beide partijen verglimpend’, lang en breed moest hij de valsheid van een Mohammedaans priester uitmeten, die, met voelbare toespeling op Rome als achtergrond voor Mekka, de bevolking ophitste. In één adem werden de kampen verdeeld: ‘'t juublend hoezee van de Hollanders, 't snerpend gekrijsch van den vijand’, terwijl de roem van de landgenoot meteen gevierd werd in deze volgende regel: ‘meer dan vernielend - vernietigend woeden de waapnen der winnaars’. En het dankend besluit van al die helddaden was: ‘Hollands gezach had den hiel geplant in het harte van Java’.Ga naar voetnoot3) De Compagnie triomfeerde doorlopend en aan één stuk klonk ‘'t Hollandsch Wilhelmus weerkaatst door de groene gebergten van Java’. De broederoorlog tussen twee pretendenten eindigde hiermee, dat de kroon voor beiden verloren ging: ‘die schonken Hollandsche burgers voortaan aan een Javaschen keizer’.Ga naar voetnoot4) Ter ere van de apotheose diende deze trotse tegenstelling door de dichter zelf onderstreept te worden. Onderstreept werd door een geleerde, die hier teveel lauweren aan de Compagnie zag toegekend, liever het feit, dat Hofdijk een Javaanse beeldspraak uit de zeventiende eeuw | |
[pagina 114]
| |
had omschreven, waarbij de Hollanders vergeleken werden bij boeren, die een bos kapten voor de rijstbouw, maar om de schaduw één boom lieten staan en, toen ze deze schaduw niet meer nodig hadden, ook de laatste boom omhakten.Ga naar voetnoot1) Hofdijk's werk is, wat de schoonheidswaarde van zijn retoriek ook mag wezen, een welsprekend protest tegen de landgenoten, die zich voor de historiese roman, waarin ze volgens de mode hun hart aan kruistochten en ontdekkingsreizen ophaalden, niet het minste van Indië hebben aangetrokken. Daar lag heroïsme, daar lag spanning, daar lag al wat de romantiek wilde voor het grijpen. En dat onze schrijvers deze bloedeigen stof verwaarloosden, is een teken, hoe ver ze met de navolging van vreemden zijn gegaan. De enige, die 't in het Oosten zocht, liet zijn verhaal in Engels Indië spelen, waar een Hollander eerder de weg wist, nadat die hem door buitenlandse studies was gewezen, dan in het rijk van Madjapahit, waar hij zelf zijn pad zou moeten banen. Dus brengt deze keus meteen een oordeel over onze letterkunde mee.Ga naar voetnoot2)
Het realisme reageerde op de romantiek met de gelijktijdigheid van een kontrastwerking. De eerste, die de term naturalisme en de naam Zola in Indië gebruikte, was Valette. Hij had de Fransen wel zoveel de kunst afgezien, dat hij de volgende waarneming kon leveren: ‘Log en langzaam, tot aan den rug bedekt met een laag grijzen modder, de zware koppen traag heen en weder bewegend, keerden de laatste karbouwen uit de poelen, waarin zij hun bad genomen hadden, naar den kampong terug. Een kleine jongen, zonder ander kleedingstuk dan een verschoten sarong, dien hij als een draagband over den linker schouder geworpen had, zat, zelf tot over de dijen beslikt, op den blooten rug van een der buffels. Nu en dan gaf hij er een met een langen dunnen tak een striem over de breede schoften, waarop het krachtige dier zich met een luie wending verschikte in de aangegeven richting. Er was echter een witte onder de kudde, die telkens het smalle vastpad verliet en eindelijk de versch beploegde sawahs inliep. Toen vloog de kleine Badon driftig naar beneden, den koppigen dikhuid achterna, greep hem bij een zijner groote, sikkelvormige hoorns en gaf hem, onder allerlei scheldwoorden, met de vlakke hand een klap op de neus. Onder | |
[pagina 115]
| |
den lichten druk der kindervuist boog de buffel zijn kop tusschen de voorpooten en liet zich gedwee naar de anderen begeleiden. Om echter zeker te zijn van den belhamel, heesch het ventje zich op zijn rug en bestuurde nu van die hoogte de kudde’. In dit boek stond al de beruchte, bij verschillende schrijvers herhaalde uitspraak te lezen, dat een koopman na drie faillieten binnen was; een uitspraak die de handelsmoraal van Indië of tenminste de faam, waarin kooplui daar stonden, schel belichtte.Ga naar voetnoot1) Busken Huet verweet de schrijver, geen poëzie in zijn Indië over te laten en kunst te verwarren met fotografie.Ga naar voetnoot2) Het is een grief, waartegen de tachtigers zich hebben moeten weren en waarmee dus de drempel van een nieuwe periode wordt geraakt. In Holland was het de kleine groep, die met de Banier een paar stappen de Nieuwe Gids vooruit kwam lopen. Ook Indië had zijn Emants, hij heette Daum en noemde zich Maurits.Ga naar voetnoot3) Deze schrijver heeft er onder moeten lijden, dat Holland van Indië alleen renten en geen boeken verwachtte. Zijn werken zijn in de Oost vergaan en worden bij ons nauweliks gevonden, waarschijnlik omdat er aan de Indiese boekhandel iets haperde.Ga naar voetnoot4) De journalist Daum mocht op Huet's voorbeeld al drukker en uitgever meteen wezen, hij bereikte nooit een honderdste deel van de belangstelling, die Johan de Meester in zoveel gunstige kritie- | |
[pagina 116]
| |
ken vond, omdat allerlei kunstenaars reden hadden de kunstredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant gunstig voor zich te stemmen. Maar niet de zeldzaamheid van zijn oeuvre, dat in die bliksemsnelle verdwijning wel het betrekkelike van mensewerk droevig bevestigt, neen de waarde van zulke boeken als beeld van een vorig Indië vordert nader behandeling. Binnen de kleine kring van Europeanen kon geen boek over Indië de schijn ontgaan van een schandaalkroniek, besefte Multatuli.Ga naar voetnoot1) En aan het verdenken van persoonlike toespelingen had Maurits wel biezonder ‘veler ongunstige openbare beoordeeling’ te wijten, waarvan hij zelf melding maakte.Ga naar voetnoot2) Trouwens het publiek was door de zoete verhaaltjes van Melati van Java heel slecht voorbereid op de rauwe tonelen in zijn romans. Van Parijs kon desnoods een en ander verdragen worden, maar wee de stadgenoot, die een boekje opendeed over Batavia! Zijn betekenis werd door een artiest aangewezen in de onverbiddelike waarheidsliefde, waardoor de samenleving van zijn dagen zo typerend is geregistreerd als geen dokumenten het kunnen doen.Ga naar voetnoot3) Is hier de illusie of juister de pretentie van Zola's school niet volgehouden, dat het beeld van de wereld, zoals een gevoelig kunstenaar het weergeeft, exacte waarde zou hebben? Louter rose drukt het leven niet uit, maar schaduwen alleen doen dat evenmin, want de volle werkelikheid bestaat in de verbinding van licht en donker. Bij de naturalisten overstemmen de bassen teveel de hoge partijen, die voor een zuivere harmonie toch in evenwicht moeten zijn. De romantiek verkeert in zijn tegendeel, wanneer het naturalisme alles zo eenzijdig zwart maakt als het vroeger werd verguld. Pessimisten doen zich wel diepzinniger voor dan optimisten, maar de waarheid ligt tussen beiden in. Daarom had Indië geen ongelijk met zijn ergernis, want Holland schrok even sterk terug van boeken, die hier de indruk gaven, dat Indië wel het gemeenste land van de wereld moest zijn.Ga naar voetnoot4) En toch | |
[pagina 117]
| |
spreekt het vanzelf, hoe Maurits' sombere tafrelen evenmin de stand van Indiese zeden bewezen als Couperus' figuren het Hollands karakter zouden bepalen. Dat zo'n voorstelling toch in kranten van Batavia verschijnen kon, maakt de echtheid van dergelike typen intussen niet al te onaannemelik, ofschoon ze daarom niet op de man af herkenbaar hoefden te zijn. Een kunstenaar houdt immers de vrijheid om verschillende individuen tot een enkel personage te versmelten of omgekeerd een enkeling te metamorfozeren in een algemeen type. Lezers denken het altijd beter te weten dan de onbewust werkende meester, die zijn schepselen verwonderd aanziet, of ze uit de hemel komen vallen, en houden kleingeestig vol, dat hij zijn poppen stukje voor stukje uit de stof haalt van hun conversatie. Aan de andere kant begrijpt een kunstenaar niet genoeg, hoe zijn dromen zich verdichten uit geheime wensen. Als het accent maar uiterst sterk op het einde valt, is de formule van het naturalisme wel bruikbaar, dat kunst zoveel betekent als de natuur gezien door een temperament heen. En hoeveel gewicht bij die mode (stijl is voor die vlaag een te grote naam) ook aan schoolse nabootsing mag toegekend worden, we hebben voor de eenvoudige verklaring van Maurits' richting genoeg aan de druk, die het klimaat, de omgeving en het werk samen een Europees zenuwstelsel in Batavia geven, om het sombere in zijn werk te verstaan. De tijd droeg tot het verzwaren van die stemming bij, want het werd bepaald mooi gevonden, wanneer iemand de dingen bij hun naam, altijd de lelikste naam die te bedenken viel, durfde noemen. Bij Maurits heet een dikke dame in haar kleren te zitten als een worst in een darm, terwijl de werking van de warmte op het toilet van een dansend meisje ons in geuren en kleuren moet blijken. Die snijdende trant heeft zijn kracht, waardoor de schrijver met één scherpe lijn de verhoudingen diep in onze voorstelling weet te griffen. Zo voelt een pantoffelheld zijn ondergeschiktheid toenemen met de omvang van zijn zwangere vrouw; en heel de ambtelike wedstrijd van Batavia ligt vervat in de enkele opsomming van de deelnemers bij een begrafenis: ‘twee gouden pajongs, vier cylinderhoeden en drie stijve gouden uniform- | |
[pagina 118]
| |
kragen, twee en veertig rijtuigen, voor het meerendeel eigen spul’.Ga naar voetnoot1) De hoofdpersoon in een ander verhaal bekende cynicus te zijn geworden, al verweet hij zijn kameraad, nog wel een soort filozoof, op zijn beurt het nodige cynisme, waarvan de beginselen hem dubbel hatelik, ja volstrekt onmenselik schenen, wanneer ze, op papier neergezet, door geen vergoelikende toon van zijn stem ‘gekruid’ werden. Was de schrijver zich bewust, hoe zijn boeken, boordevol leerstellingen en toepassingen in dezelfde trant, dus wel moesten werken, dan zou de indruk, die hij onvermijdelik maakte, dan zou vooral de invloed, die hij noodlottig uitoefende, niet alleen cynies maar satanies moeten heten. Maar het determinisme had zijn materialisties geslacht zo'n slaafse houding tegenover de instincten voorgeschreven, dat hij eerder een slachtoffer van deze denkbeelden verdient genoemd te worden. Maurits zweert bij de wetten van het naturalisme, waardoor de mens behandeld moet worden als een beest met alle dierlike functies en met die alleen. Onpartijdig, als we niet liever zeggen ondoordacht, smeert hij zijn figuren vol vuil van boven tot beneden. Hij kan ze tenslotte één voor één koelbloedig afmaken, zodat we haast dezelfde gewaarwording krijgen, die iemand bij de bloedspuwing van een vergiftigd man weergaf met deze woorden: ‘'t Leek wel of er een karbouw was geslacht’.Ga naar voetnoot2) Laat de schrijver op zijn portret er onschadelik uitzien als een tenor, hij vertoont in zijn werk een wanhopig verbitterd wezen. Een beetje goed lijken hoogstens de anderen, zó ver op de achtergrond gehouden, dat ze hun goedheid weer laten betwijfelen voor het geval dat ze ook eens in het klare daglicht kwamen te staan. Een hoofdpersoon kan nooit deugen, anders was hij onmogelik vooraan gekomen in een wereld van ellendelingen. Zorgen oudere schrijvers voor sommige schaduwplekken in hun tafreel, om het goede nog beter te laten uitkomen, Maurits wil integendeel het slechte van zijn lasterend en luierend wereldje aannemelik maken met min of meer gunstige | |
[pagina 119]
| |
trekken voor een enkel persoon, die midden in ‘al de grofheid en gemeenheid’ opvalt ‘als 'n blanke lelie op 'n mestvaalt’.Ga naar voetnoot1) We zouden het boos humeur van de schrijver tot een slechte gezondheid of een kwaad geweten kunnen herleiden, wanneer we het niet grotendeels op rekening mochten stellen van een sociale kwaal, het kwaadspreken, dat de ergste besmettelike ziekte was in het toen zo ongezonde Indië. Tenslotte hoort Maurits ook tot het ‘echte ras der aanbidders van de schandaalkroniek’, onmerkbaar aangetast als hij is door ‘de gewoonte om te bluffen op zijn eigen ondeugden’.Ga naar voetnoot2) Mensen zonder geloof en beginsel, niet zonder gevoel en wroeging, beheersen zijn verbeelding of, wat hem hetzelfde lijkt, zijn geheugen. De lage ontwikkeling van de Indiesgasten maakte ze gruwelik in het lasteren.Ga naar voetnoot3) Huet schreef het algemene leedvermaak aan het feit toe, dat de meeste mensen in Indië zich stilletjes bewust waren, minder te betekenen dan hun reputatie.Ga naar voetnoot4) De Oost was met zijn prikkelend klimaat en nog prikkelender alcoholisme en nog weer prikkelender liaisons vanouds het land van kwaadsprekerij, waarmee de Hollanders hun gemis aan beschaving verborgen, de gedwongen vriendelikheid van toevallig op elkaar aangewezen buren wreekten en de onvoldaanheid van hun lege leventje luchtten. Het dubbelzinnige van huishoudsters en voorkinderen gaf de praatjes evenveel stof als de verdachte winsten van gisteren nog obscure planters. De grieven van miskende ambtenaars en vooral de jaloersheidjes van voorbijgestreefde dames werkten het kwaad nog in de hand. Bovendien volgden de personen elkaar zo hopeloos gauw op, dat ze nauweliks tijd hadden zich aan elkaar te hechten en een gemeenschap van geslacht op geslacht te vormen, waarin de trouw geleidelik kon wortelen als in het moederland. Dat alles mag voor Maurits' uitbeelding pleiten, hij houdt toch een onvergefelik tekort, als hij Indië tot aan de laagste trap, maar dan ook tot aan het hoogste peil van beschaving meten wou. In zijn kliek van genieters en bedriegers blijft geen ruimte voor grote | |
[pagina 120]
| |
zielen als de pastoor, die buiten adem bij een protestants advokaat in Batavia kwam aanlopen, om de zware schuld te betalen van een gegijzeld persoon en dan op de waarschuwing van de advokaat, dat zijn client zo'n weldaad niet waard was, eenvoudig te antwoorden: ‘Denkt u dan dat wij alleen de brave menschen moeten helpen?’Ga naar voetnoot1) Chagrijnig van opvatting als Emants, voor wie ook mensehaat de enige godsdienst leek uit te maken, liet Maurits het onwillekeurig voorkomen, of de hoogste levenswijsheid in levenszatheid bestond. Het geloof is bij al zijn personen vrijwel op vriespunt, waaraan een kerkelik huwelik of een begrafenispreek voor de vorm weinig verandert. Met al dit voorbehoud ontgaan we toch niet de gevolgtrekking, dat het Indies leven weinig verheffend moet geweest zijn. Noemt Maurits een keer Chinezen en Arabieren, die opium smokkelen of dobbelhuizen houden, ‘de legertros der Westersche beschaving in het Oosten’, dan kunnen we dat bij de dichterlike beelden rangschikken.Ga naar voetnoot2) Maar klachten van anderen laten zich niet opzij zetten, als ze met zulke krasse uitingen zo sterk overeenkomen. Huet kreeg al vroeger het gevoel, ‘in eene opligters- en kwakzalverswereld te leven’, en voorkwam de banvloek, door Maurits over zijn omgeving uitgesproken, met dit getuigenis: ‘De onvermijdelijke gelijkheid der standen, die in Europa ten minste het talent doet bovendrijven, verzekert hier alleen de heerschappij der ongemanierdheid en doet door de geheele maatschappij een adem van ploertigheid gaan’. De schuld lag volgens Huet vooral aan het onbetrouwbare van de handelslui en aan de macht van ‘het alverdervend Sinjo-element’.Ga naar voetnoot3) Maurits heeft natuurlik de Indo's niet gespaard in de zondvloed, waardoor hij Java zag overweldigen, maar hij was een te voornaam schrijver om ze met kromspraak aan de goedkope spot over te leveren. Als ze onze levendige belangstelling wekken, danken ze 't aan het natuurlik karakter, dat hij hun wist mee te delen. Alleen wordt hun gebrekkig Nederlands ondersteld: ‘ze | |
[pagina 121]
| |
moeten zich vaak met vloeken, herhalingen en interjecties opzweepen om hun denkbeelden in niet al te verkeerden vorm onder woorden te brengen’.Ga naar voetnoot1) De verwende vrouwtjes vooral kenmerken zich door het labiel evenwicht, waarmee ze van lachen in huilen, van schelden in kussen vallen. De kinderen behandelen hun bedienden ‘met afwisselende wreedheid en aanhaligheid’. Ongeveer het enige wat de mannen op totoks schijnen vóór te hebben, is de rustige, keurige manier van walsen.Ga naar voetnoot2) Ze voelen op de manier van inlanders: de ene broer heet ‘fatalist als ieder in het oosten geborene’, de ander toont ‘de innige minachting van een oosterling voor vrouwenpraat’. De vrouw is daarom niet minder onverstoorbaar in haar verschijning: ‘dood op haar gemak en in een golvend gangetje op haar kleine vleezige voetjes, als een rijtuig op zachte veeren, komt Roos binnen’.Ga naar voetnoot3) Maurits verschilt van een Annie Foore vooral hierin, dat de man midden in de harde strijd om het bestaan bijna alle tederheid verdringen moet, geen rust genoeg overhoudt voor het verzorgen van zijn zinnen en zijn slordige vorm met pikante stoffen zoekt te vergoeden. Het realisme van de kunst om de kunst wordt door dit kunsteloze werk ingeleid, waarbij de kosmopolitiese slag geen vaderlandse gevoeligheden, hetzij huiselike of openbare, meer kan ontzien. Maar met Bogoriana delen Maurits' romans de onverschilligheid tegenover het Java van de Javanen, omdat de kring nog beperkt blijft tot het publiek van receptie en societeit, waaromheen de kampong alleen voor achtergrond mag dienen. Maurits legt een pas gekozen Kamerlid deze bekentenis op de tong: ‘Ik heb op twee hoofdplaatsen gewoond. Persoonlijk ben ik dus met de bevolking al heel weinig in aanraking geweest, en ik heb ook nooit lust gevoeld verder met haar omstandigheden in aanraking te komen... Ik heb niet de minste sympathie voor de bevolking... Het is niet eens 'n volk. Het is niets, eenvoudig niets. 't Zijn een troep individuën met begrippen omtrent het huisgezin, die meer overeenkomst hebben met den toestand in een apenkolonie of een konijnenhol dan met de onze’.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 122]
| |
Een eerzuchtige ambtenaarsvrouw ‘was in Indië geboren en verachtte innig al wat inlander was’. Het woord en staat er hard als een ijzeren brug, maar haar man, een totok, zag niet minder op ‘het kruipend maleisch gebroed’ neer.Ga naar voetnoot1) Op de boot is mevrouw zeeziek en ook de kinderen, ‘tot zelfs de baboe’. Wat heeft zo'n meid zich aan te matigen? Blanke dames haten ‘de kleine vrouw’ als gevaarlik concurrente, omdat een huishoudster voor menig Europees meisje het huwelik in de weg staat.Ga naar voetnoot2) Maar de rechten van zo'n inlandse op haar kinderen bij een of ander Europeaan komen hoegenaamd niet in aanmerking, ofschoon haar wraak aan de haat van de andere partij beantwoordt. Tegen dit koor klinkt niet meer dan een enkele stem, om de inheemsen te beklagen: ‘Zij moeten altijd beleefd en onderdanig zijn, en iedereen is onbeschoft tegen hen; zij moeten altijd tevreden zijn met heel weinig en nog veel daarvan afgeven; de minste Europeaan neemt tegenover hen de houding van een meester aan... Je zoudt in Holland eens moeten probeeren een bedelaar toe te spreken, zooals men het hier een inlandsch werkman doet’.Ga naar voetnoot3) Hoe de schrijver zich in het leven van de Javaan weet in te voelen, tonen de woorden, waarmee hij een moeder haar zoon laat troosten: ‘Haar stem zette een zin hoog in, daalde in het midden, ging met een klein klankslingertje omhoog weer aan het slot: | |
[pagina 123]
| |
er waren groote nadruk en een vreemde bijklank gekomen in haar stem; een intonatie van diep gewortelde verachting en haat; en toen hij haar in het gezicht keek, was het niet meer het onverstoorbare masker, glad en zonder plooi als een hindoesch afgodsbeeld, maar een gezicht vol trekken en leven, met oogen erin niet mat-zwart als altijd, maar helbruin, glinsterend als een jonge vrouw. Het viel dadelijk weg, toen hij haar zoo aankeek; zij schaamde zich voor haar opgewondenheid, en hij zag, hoe het hevige leven weer verdween uit het gezicht en het licht weer uitging in de oogen, die hem nu zoo dof en gelijkmoedig aankeken als altijd’.Ga naar voetnoot1) Maurits' ontwikkeling heeft zich in weinig tijd afgespeeld: zijn eerste roman verscheen in 1884 en zijn laatste tien jaar verder, terwijl de schrijver al in 1898 stierf. Hij gooide zich hals over kop in de zakenwereld met het plantersverhaal ‘Uit de suiker in de tabak’. Het werd ‘uit afkeer van de conventioneele kostschool-literatuur’ geschreven en moest, voelde hij vooruit, door zijn afwijking van de romantiese sleur veel ergernis geven, want er kwamen dingen in, die men gewoonlik verzweeg.Ga naar voetnoot2) Het boek gaf anders griezeligheden te genieten van echt avontuurlike romantiek: een oom, die zich alleronhebbelikst voordoet en zich allerhartelikst ontpopt, een geheimzinnige moord met nachtelike begrafenis, gevolgd door misdadige lijkschending, aanslagen van een oude dame op het leven van een jonge man, eindelik een mystificatie van Parijzenaars, waardoor de Indiesman zich laat oplichten. Maar dat alles wordt met zo'n menskundige waarneming voorgesteld en in zulke levendige karakters uitgebeeld, dat de gegevens een moderne behandeling krijgen. Het volgende boek ‘Hoe hij Raad van Indië werd’ lijkt een weerklank op de roman ‘Zoo wordt men lid van de Tweede Kamer’.Ga naar voetnoot3) Maar de titels geven een schakering van belang te kennen: het Hollandse werk generalizeert het onderwerp met een actuele strekking, terwijl het Indiese de geschiedenis van een bepaald type karakterizeert. Daarmee is gegeven, dat Maurits zijn lezers niet zo goedig wil vermaken als de ander. Het klaar overzichtelik verhaal laat zich nergens van zijn vaste gang afleiden. | |
[pagina 124]
| |
In 't begin staat het geval volledig met een Frans motief getekend: de vrouw maakt de carrière van haar man. Hij is de middelmatigheid zelf, waardoor zij hem zo zeker van ambt tot ambt omhoog kan kruien. Zijn eerste vrouw gebruikte voor dat doel uitsluitend menu's en glimlachjes, terwijl de tweede zich volgens haar eerbaar spraakgebruik helemaal opoffert, wat zeggen wil dat ze zich voor haar eigen man prijsgeeft aan andere mannen. Het publiek vindt zo'n vlotte dame toch maar kranig en is met slechte nieuwsgierigheid stilletjes medeplichtig aan haar streken. In die houding van de wereld ligt de ene pool van het drama, de andere ligt in de pijnlike straf, die het schuldig paar ondergaat, wanneer een jonger zusje, heel zonder erg en dus beiden des te liever, omdat het meisje hun laatste spoor van zelfrespect oproept, tenslotte de verhouding juist op het ogenblik komt te ontdekken, waarop mevrouw, maatschappelik naar haar zin geslaagd, zich zedelik wil gaan rangeren. Deze oplossing geeft niet alleen voldoening aan het geweten, maar ook aan het gevoel, door het recht op te bouwen in het evenwicht van de schikking. Ongelukkig alleen dat het geraamte geen evenredige bekleding van spieren en zenuwen mag vinden. De teleurstelling van gemeenplaatsen, die wel door een klerk uit de krant geknipt lijken, tussen knappe bladzijden, wordt mogelik verklaard met een gemakzuchtig toegeven aan het publiek, ‘mijn goede vriend Publiek’, zoals de journalist het in zijn voorrede durft noemen. Of hij op het voorbeeld van Mina Kruseman, die dezelfde term hanteerde, soms het publiek tegen de kritiek wil uitspelen? Hij maakt zich vluchtig van de conflicten af, wanneer hij, met verwaarlozing van de omgeving, regelrecht op de intrige aanstuurt, en werkt te weinig met indirekte aanduidingen, omdat ze voor onnozele lezers misschien niet begrijpelik zouden zijn. 't Is toch genoeg, dat hij van een parvenu opmerkt, hoe ‘ongerept’ de boeken in de mooie kast er uit zien? De Indiesgasten schenen de toelichting nodig te hebben, dat de zogenaamde studeerkamer eerder aan een dutje dan aan studie liet denken.Ga naar voetnoot1) Zo wordt het fijnste mes botgehakt in het | |
[pagina 125]
| |
handwerk, al had Hildebrand met zijn Kegge nog wel een voorbeeld van lichte ironie gegeven. Van Deyssel prees de beide eerste romans van Maurits als ‘voortreffelijke boeken’. Ofschoon geen woordkunstenaar, was de schrijver een waarnemer, die door de soberheid, waarmee het alles behalve sympathieke leven van een vrouw werd verteld, haar dood ontroerend wist te beschrijven. Maurits ging dan ook boven Vosmaer.Ga naar voetnoot1) Bij een nieuwe schrijver is de verwachting vanzelf, dat zijn verdere werken altijd beter zullen worden. Vrij kort vóór zijn sterven in het vaderland eerst bekend geraakt, kon Maurits die hoop moeilik vervullen. De volgende roman behandelt het echt Oosters thema van de liefdesdrank. Alle bedienden zijn ingewijd in het geheime geneesmiddel, dat een verliefde dame op de rechtmatige plaats van een getrouwde vrouw moet brengen; ze volgen het verloop met spanning en proberen het te bevorderen. Het einde nadert een blijspel, zoals de rol van een manzieke dame maar laat wensen. Ongelukkig slaan de motieven niet minder dan de termen uit de toon. Is het nog melodrama of wordt het al klucht, wanneer op het hoogtepunt van de handeling het hysteries wijf bij ongeluk met inkt in plaats van met azijn wordt gewassen?Ga naar voetnoot2) Het uitspinnen van een intrige, het doorspelen van dezelfde personen, het altijd verder vertellen aan één geschiedenis, dit kinderlik vermaak, waarmee de journalist zijn lezers van jaargang op jaargang bleef boeien, verleidde Maurits tot een roman in vier delen, ieder met eigen titel, vermoedelik volgens model van Perelaer's tetralogie Een kwart eeuw tusschen de keerkringen, die de zijne vijf jaar vooruit was gegaan. Terwijl de militair alleen zijn eigen leven, natuurlik bont opgesierd, behandelde, liet Maurits, een kunstenaar met verbeeldingskracht en scheppingsvermogen, allerlei vertegenwoordigers van de Indiese samenleving optreden, zodat het geheel de ruimer naam ‘In en uit 's Lands dienst’ voeren kon. Persoonsverheerliking of gevoelsuitstorting is hem vreemd, het | |
[pagina 126]
| |
branieachtig zelfportret van majoor Perelaer, als voor een meisjesalbum bijgekleurd, gaat vlak tegen de zakelike ontleding van het naturalisme in, waarachter Maurits de batterijen van zijn eigen natuur verdekt kan opstellen. Het onpersoonlike van een redacteur, die de meest tegenstrijdige verschijnselen in zijn blad opneemt, maar zich door het kiezen van deze of die elementen toch feitelik uitspreekt, beantwoordde aan de werktrant van de realist, bij wie het schijnbaar objectieve mengsel ongemerkt een biezondere kleur, al was het de kleur van zijn ogenblikkelike stemming, moest krijgen. Aangenomen dat Zola's procédé de fotografie nader kwam dan de schilderkunst, zou de belichting nog altijd een persoonlike toon aan het werk meegeven. Het is dan ook uitgesloten, dat Maurits rechtzinnig de lessen van Parijs volgde, zonder een bepaalde schakering te vertonen. Ondanks alle, de natuurwetenschap nageprate, verzekeringen van exacte nauwkeurigheid, waren de naturalisten veel minder positief dan ze zelf meenden. Kunstenaars schrijven gewoonlik naast het program, dat ze bij hoog en bij laag als hel heil van de schoonheid bezweren. Maurits' bijtende kritiek op het Indies wereldje, waaraan heel wat verkropte wrevel heimelik is afgewreven, bewerkte dat de aanschouwelike analyses van Zola door Thackeray's verstandelike satyre verdrongen werden.Ga naar voetnoot1) ‘Een echt bedorven Indisch meisje’ lijkt wel de vlees geworden tinka en snauwt de baboe af, ‘zooals Indische dames dat kunnen doen’. Zo'n toevoeging herinnert aan het moralizeren van de oude school, waaraan ook iemands mening laat denken: ‘Dat was archigemeen; dat was weer echt Indisch!’ Het fatalisme wordt te heftig | |
[pagina 127]
| |
gepreekt om nog fatalisme te heten, wanneer de gunstigste figuur op deze manier moet denken: ‘De idealist begon uit te slijten. Hij nam genoegen met veel, dat hij vroeger niet zou hebben aangehoord zonder protest; hij haalde de schouders op over dingen, die hem vroeger woedend zouden hebben gemaakt. En hij wist en gevoelde wel, dat hij, toenemende in Indische wereldwijsheid, afnam in moraliteit, maar er was niets aan te doen’.Ga naar voetnoot1) De hoofdpersoon van een volgend deel wordt uit de Europese samenleving gestoten, omdat hij onder zoveel oplichters ‘de onvergefelijke sociale fout beging zich op ambtelijke knoeierijen te laten betrappen’.Ga naar voetnoot2) Het knoeien is niet de grief, want knoeien doet iedereen, maar zo dom knoeien, dat het uitkomt, en daardoor de kans op knoeien voor anderen bederven is een misdaad. Hoe de schrijver alles zwart maakt, eenvoudig omdat hij een zwartkijker is, bevestigen zijn beschouwingen over Holland, waarbij de schaduwen even zwaar aangezet worden. Hier hebben we houvast, hier het tastbaar bewijs van zijn overdrijvingen, die wij op onze beurt echt Indies mogen noemen. Onze verkiezingstrijd verlaagt het fatsoenlik deel van de natie (we zijn in de dagen vóór het algemeen kiesrecht, waardoor de tegenstelling nog sterker kan klinken), dus het fatsoenlik deel van de natie ‘tot een ploertigen kermistroep, voor wien eens anders goede naam geen grooter waarde had dan een flesch met water in Indie’. Nu, die waarde is bekend. Niet zo duidelik is de uitspraak, dat de lagere klassen bij ons ‘veel dommer en onbeholpener zijn dan de kleine man’ in Indië, niet zo duidelik, want vóór zijn verlof sloeg Maurits de kleine man nooit heel hoog aan. Maar hij ondervindt wat ontelbare oudgasten ondervinden, hoe ze, na jaren op Indië gescholden te hebben, Indië voorgoed meedragen in hun hart: ‘Hen vervolgde en bezat het land, waar ze zooveel van hun beste jaren hadden doorgebracht; het had hen vast en 't wilde hen niet loslaten; ze droegen er 't onuitwischbaar stempel van in woord en gebaar, in houding en uiterlijk’. Maar ook die late liefde wordt een noodlot in dit rampzalige leven op deze ellendige aarde. Ieder boek van Maurits is een nieuwe | |
[pagina 128]
| |
vloek, tegen Indië niet zozeer als tegen zijn bestaan. Hij schrijft, om zo te zeggen, met dalend schrift: alles betekent ondergang. Niet voor niets komt het woord ‘cynisch’ herhaaldelik terug met de bewuste aanprijzing van ‘een goede dosis cynisme’.Ga naar voetnoot1) Beginnen de Indiese jaren zich aan de schrijver, die wel niet zonder voortekenen zo jong sterven zou, te wreken? Vooruitgang vertonen zijn geschriften naar de vorm allerminst. Slordige zinnen, geregelde verwisseling van namen en andere verschrijvingen verraden het haastwerk, waarmee zijn onkritiese lezers, die we uit zulke boeken niet minder leren kennen dan de schrijver, zich tevreden stellen. Zijn afmattend beroep maakt het waarschijnlik, dat hij gewoon stukken feuilleton aaneenplakte, ofschoon ze als doorlopend geheel niet de beste vorm van een roman vormden, òf het moet zijn de romantiese roman, die hij juist verwierp. Zelfs een stelselmatige geest als Abraham Kuyper vertoont in zijn boeken nog de naden, omdat ze oorspronkelik als bondig betoog voor dagblad of weekblad bestemd waren. Maurits' werken komen ongevijld en ongepolijst uit de gietvorm. Zelfs verandering van toneel wordt, met name in het sluitstuk van de tetralogie, nergens door een regel blank aangegeven, want de verschillende nummers van zijn krant lieten toch vanzelf de overgang voelen. Van Deyssel sprak in 1890 zijn teleurstelling over de beide laatste boeken, die samen vijf delen vormden, van Maurits uit. Nog handhaafde hij, dat de schrijver talent had, al was zijn werk dan geen kunst.Ga naar voetnoot2) De criticus scheen de opmerking niet de moeite waard te vinden, dat Maurits zich naar de Nieuwe Gids had omgebogen. Met ouderwetse taalvormen als ‘gij waart’ in 't gesprek en met nog ouderwetser zinswendingen begonnen, ging hij de tachtigers nadoen in beschrijvingen vol adjectieven. Zoals menig schilder voor zijn tentoonstelling het succes tegemoet wil werken, door de smaak van een of ander recensent te vleien, liet Maurits zich, met het oordeel van Lodewijk van Deyssel iets in de war gebracht, op een spoor dringen dat hem verder van huis voerde. | |
[pagina t.o. 128]
| |
9. RADEN SALEH, BANJIR. BLZ. 140
| |
[pagina t.o. 129]
| |
10. JAN HOOWIJ, RADEN MAS NOTO SOEROTO. BLZ. 196
| |
[pagina 129]
| |
Geen woordkunstenaar was hij volgens de tachtiger? Hij zou eens tonen, weg te weten met die nieuwerwetse woordkunst; en een boek na de tweede bespreking van de Nieuwe Gids legde dit openbaar examen in het impressionisme af: ‘Op het hagelwit gemetseld muurtje prijkte in nieuw-geverfd bruin-brons het krullend ijzeren hekwerk; de zwaar begrinte paden kronkelden in dof grijsblauw tusschen de groene randen dik engelsch gras, zacht op naar de breede bleek-witte reepen der marmeren treden van de voorgalerij; de effen eentonigheid der dikke grauwgele zeilen, tot onder neergelaten, werd gebroken door hooge chineesche bloempotten met glinsterend groen-en blauwporseleinen plekken, het harde zonlicht weerkaatsend’.Ga naar voetnoot1) Vooral tot inleiding van een hoofdstuk diende deze kleurontleding meermalen vertoond te worden, ofschoon de woordkunst evenmin de kracht was van Maurits als de verteltrant die van een Van Deyssel. De imitatie werd als een nieuwe lap op het oude kleed genaaid, want Maurits kon zich verder geen geweld aandoen: zijn volgende boeken bewaarden de trant van de vorige, waarom ze niet minder en wel echter uitvielen. Hard en droog, maar vast als een vuist bleven ze de wanhoop uitdrukken van een geslacht, dat zich in Indië door God en mensen verlaten voelde, wanneer het zich verbeten alle aandoenlikheid van het lijf af sloeg. Het was de tijd van ‘dienst dansen’ met de vrouw van je chef, van drinken en dobbelen onder heren, van woekeren door dubbelzinnige dames, van gewitte muren met geteerde rand, van Indo's met omgekeerde naam bij wijze van balk in het wapen, de tijd van zich zelf naar de weerlicht helpen uit verkropt heimwee en van galgehumor om het fatsoen van een baar, die in een ommezientje kelderde; de tijd waarvoor geen formule deugt dan de matrozevloek, die, voluit of afgekort, maar toch rommelend als een krater, de saaie taaie bladzijden van zo menig somber boek een opdonder moet geven en die als de ontploffing van het Hollandse zwijgen nog in het Maleis herinnert aan onze taal, waarin duizend onuitgesproken woorden tot één woedend woord liggen samengebald. Maurits' laatste boek Aboe Bakar werd een prop in zijn keel, waaraan hij niet anders dan stikken kon. Het was de roman van | |
[pagina 130]
| |
het benauwend determinisme, dat iemands hart onwrikbaar tussen een paar ijzers vast wrong. De zoon van een Arabier en een Javaanse wordt door de Indo, aan wie hij als kind is ondergeschoven, zorgvuldig opgevoed met het duivels plan om hem ongelukkig te maken. Want de jongen denkt een rijk Hollander te zijn en blijkt plotseling een arm Javaan geworden, omdat hij onwettig geboren is en opzettelik niet erkend. Maar het milieu, dat hem in Holland heel en al Hollands liet voelen, ziet hem door en door Indies doen in Indië. Het bloed overwint de geest. Wie dit als slotsom van zijn leven moet aanvaarden, kan niet verder leven, want de principiële, radikale leugen is een moord. En toch heeft een vroeger boek van de waarheid getuigd in een algemene schuldbekentenis van de Europeanen op Java. De vrouwen schrijven er hun ongeluk daaraan toe, dat zij ‘allen met baantjes of met geld getrouwd zijn’. De mannen begrijpen eindelik: ‘Neen, het was het land niet, dat te kort had geschoten! het land was altijd goed geweest en dat was het nog; het was het land niet, het waren de menschen’.Ga naar voetnoot1)
Maurits heeft de mooie kanten van het Indiese leven weinig opgemerkt; het goede valt ook minder op dan het kwade. Dat alles mag in het oordeel meewegen, maar zijn er genoeg blijken te vinden van edele geest? Bewijzen voor een plat bestaan zijn er in overvloed. Wat als verklaring wordt gegeven voor de lager beschaving van Amerika, dat het namelik bevolkt werd door minder ontwikkelde personen, die voorlopig alles op hun zelfbehoud moesten zetten, geldt nog sterker van Indië, waar geen families zich immers vestigden en de verzachtende invloed van de vrouw zo lang werd gemist. Ofschoon Java er beter aan toe was dan de buitengewesten - een verdachte naam die bijna aan achterbuurten liet denken - en Batavia op allerlei hoogdravende titels aanspraak durfde maken, had de hoofdstad zelf vanouds ‘bepaalde haat tegen al wat naar beschaving zweemde’ gekend. De vrijgevochten jongeluiswereld, die er de boventoon voerde, gaf aan de omgangsvormen | |
[pagina 131]
| |
iets van de Hollandse kazerne, waarin beroepsoldaten toen nog het grote contingent leverden. Zonder vrouwen, heeft de wijsgeer Joseph de Maistre, voor wie Multatuli zo'n bewondering voelde, eens opgemerkt, zonder vrouwen waren we allen barbaren. Studiemensen konden zich nog altijd moeilik thuis voelen in een plaats, waar het vertoon van lompe rijkaards geen ruimte liet voor kunstenaars of geleerden.Ga naar voetnoot1) In heel Indië werd het intellect achtergesteld bij de gouden pet, dus de arts bij een postkommies of hulponderwijzer, die toevallig ambtenaar was; want een privaat persoon, de spreekwoordelike ‘particulier sadja’ telde nu eenmaal voor niets.Ga naar voetnoot2) Een graadmeter voor ontwikkeling vormen de boeken. Batavia kreeg in 1834 pas het begin van een boekhandel, wat geen wonder was, wanneer bibliotheken op veilingen een schijntje opbrachten, zodat er rechtmatige twijfel bestaat of de boekekast van een predikant wel zo goed gevuld was als zijn paardestal.Ga naar voetnoot3) Een rijmelaar, stellig groot dichter in zijn eigen ogen en in die van zijn lezers, beschreef een vendutie, waar de flessen verbazend veel opbrachten, maar de boeken zo goed als geen duit: Zo bleef het vrijwel vijftig jaar achtereen. Een arts in Djokja gaf de gangbare mening op deze toon weer: ‘Lezen? Allemaal onzin. Er moesten alleen prijscouranten en banknoten gedrukt worden. Al 't andere is goed voor scheurpapier’.Ga naar voetnoot5) In Batavia moest een schrijver zijn bescheiden bundel inleiden met een dubbele verklaring: niet alleen betuigde hij het lezend publiek in Indië zijn dank, door intekening de uitgave mogelik gemaakt te hebben, maar ook verontschuldigde hij het gebrekkige van die uitgave met een verwijzing naar de werkplaats, waarachtig geen andere dan de drukkerij van het Bataviaasch Genootschap.Ga naar voetnoot6) We mogen dan wel | |
[pagina 132]
| |
Busken Huet geloven, die, van uit Haarlem naar Batavia verhuisd, het gevoel had onder barbaren verzeild te raken, en meelijdend sprak van het Bataviaasch Genootschap ‘met permissie van Kunsten en Wetenschappen’.Ga naar voetnoot1) Deze rijpe meester geloofde dat het voorstellingsvermogen zich onder het Indies klimaat weinig ontwikkelde en dat de makkelike vormen van het Maleis de denkkracht bij kinderen grotendeels doodden, waardoor Jan Rap de baas kon spelen.Ga naar voetnoot2) Een na hem gekomen journalist riep een keer ontmoedigd uit: ‘Insulinde, wellicht niet het schoonste maar wis en zeker het meest geestdrift en poëzie moordende gedeelte der aarde’.Ga naar voetnoot3) Het verzamelen van zijn onbeduidende artikelen, nog wel op verzoek van zijn lezers, pleit stellig niet voor het milieu, want het enige probleem, waarvoor die stukken ons kunnen stellen, is de vraag, of de schrijver, die zelfs een zuiver meesterwerk als Flaubert's Trois Contes weigert te bewonderen, zich opzettelik van de domme houdt ofwel zijn onnozelheid achter geleerde termen wil verbergen. Batavia, had Huet afdoende geoordeeld, ‘paart de pretentiën eener wereldstad aan de eigenschappen van Delft of Amersfoort’.Ga naar voetnoot4) En hoe doods zulke provincieplaatsen toen wel waren, weet ieder bekende van de familie Stastok. In 1839 mislukte de zoveelste poging om Hollandse toneelspelers naar Batavia te trekken.Ga naar voetnoot5) De landgenoten lieten het terrein aan Franse of Italjaanse operazangers over. Daardoor kreeg het liefhebberijtoneel tenminste vrij spel, zodat de hooghartige Busken Huet, als predikant in Haarlem en als redenaar in Amsterdam met zoveel roem opgetreden, het niet beneden zich voelde, samen met de zelfbewuste schrijfster, die mevrouw Huet was, een paar maal in Buitenzorg op te treden, waar hij zelf de stukjes leverde en Raden Saleh de schermen schilderde. Intussen zou hij 't een weldaad vinden, als een Hollands gezelschap eindelik eens in Batavia kwam.Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 133]
| |
Ook huldigde Huet de gouverneur-generaal Loudon, in zijn paleis op Buitenzorg een toneelstuk te laten opvoeren, omdat die liefde voor kunst een deel van zijn zending uitmaakte.Ga naar voetnoot1) Hoe de Nederlandse staatsman bij de Nederlandse letterkundige helemaal geen kritiek vond over de keus van een Frans treurspel, zou ons een raadsel zijn, wanneer ons volk beter zorg voor de geestelike opbouw van een eigen schouwburg toonde. Huet's vertaling van Le médecin malgré lui - een van Molière's kluchtigste, niet een van zijn geestigste werken - werd later nog wel eens in het binnenland gespeeld.Ga naar voetnoot2) Een Indies répertoire verscheen 1883 eerst op de planken met ‘Zijn meisje komt uit’, het blijspel van de knappe journalist Brooshooft, eigenlik bestemd voor de toneelvereniging in Soerabaja, maar alleen door het Ned. Tooneel in Amsterdam opgevoerd.Ga naar voetnoot3) De muziek was er betrekkelik nog het gunstigste aan toe, al bleef de houding van het publiek, dat enkel kwam om uit te gaan, dikwels hinderen.Ga naar voetnoot4) Op het land werd ergens een trio van Mozart gespeeld: er viel een halve maat rust en die onverwachte pauze kreeg aanvulling met ‘roomtaart’ en ‘buikpijn’, de laatste woorden van de zinnen, waarin een paar dames verschrikt bleven steken. De pianist gaf er de brui aan en ging lustig het eerste het beste deuntje inzetten, waarop een van de dames hem vroeg, dat lieve wijsje nog eens te spelen.Ga naar voetnoot5) Huet heeft een operavertoning van dilettanten in Batavia beschreven.Ga naar voetnoot6) Daar bleef een slecht uitgevoerde opera meer trekken dan een goed gespeeld drama, want ‘men is hier nog zoo groen’.Ga naar voetnoot7) Het geliefde instrument bij uitstek waren toch de kaarten. Wie niet speelde, kon in Indië nooit vooruit komen, want van die kunst hing zijn welslagen af, zoals meerdere verhalen met weemoedige humor schilderen. ‘Je speelt niet? Kerel, wat doe je dan? Eet je ook? Haal je ook adem?’Ga naar voetnoot8) Na de rijsttafel was de speeltafel het | |
[pagina 134]
| |
huisaltaar van de Europeanen, die niet beseften, hoe ze hun verindiesing daarbij blootgaven. De liefde voor architectuur betuigde zich in de zogenaamd koloniale bouwstijl, histories eerder van belang dan estheties. Al leverde zo'n brede blanke gevel soms een statige afsluiting voor een groene laan of zonnig plein, al paste de plattegrond zich doelmatig bij het klimaat, de ruimteverdeling bij het leven aan, al verdienen de overgebleven gebouwen van de Hollanders in Indië zeker zorg en studie, al bevatten ze verschillende elementen, die een moderne bouwkunst wijs zal doen in eigen vorm te verwerken, al is daar een eerbiedwaardig stuk traditie, een verdienstelike soort overplanting van het vaderlandse leven in de tropen door belichaamd - tenslotte valt het wezenlik zwaar, zulke paleisachtige toneelschermen, die even erg als onze gelijktijdige Waterstaatskerken van surrogaten aaneenhingen, ernstig te beschouwen als monumenten van kunst. De koloniale stijl was opgevuld met een klassieke waan. Een officier herinnerde zich het theedrinken in ‘het peristyle’,Ga naar voetnoot1) anderen spraken gemodereerd van hun kolonnade. Armoe en weelde tegelijk of, zoals het volk bij ons gewoon zegt, kale drukte, was zo'n vertoon van zuilen niet bepaald het degelikste wat de Hollandse aard in het Oosten kon vertonen, maar de Indiesgasten lieten zich door die schijn van boven tot beneden graag verblinden. Als een societeit op gewone dagen al ‘fraai’ heette, moest de stellage voor het vuurwerk wel een ‘sierlijk tempelfront’ en in alle ernst een ‘Grieksche gevel’ genoemd worden.Ga naar voetnoot2) Busken Huet, een van de zeldzame Nederlanders, die, dank zijn vriendschap met Potgieter en Alberdingk Thijm, een beetje in de gronden van de bouwkunst was ingewijd, moest zich aan deze wansmaak pijnlik stoten: ‘Haal de witkwast over de muren eener boerenhofstede met laag afhangend dak, en gij weet hoe eene Bataviasche villa er uitziet - van achteren. Om haar ook van voren daarop te doen gelijken, behoeft gij aan uwe hofstede slechts eene breede vooruitspringende stoep van twee of drie treden te metselen, op | |
[pagina 135]
| |
den achtergrond dier stoep eenige dikke pilaren te doen verrijzen, en over hare voorzijde eene op vier magere ijzeren stijlen rustende marquise te spannen’.Ga naar voetnoot1) Voor goedkope pleister op de ongeneselike wonden van die melaatse monsters diende het verse witsel, dat jaren lang de reliefs op oudjavaanse monumenten ook zo degelik bedekken zou. Een deftig uitgestreken gezicht en een witgekalkte gevel hebben de stijl uitgemaakt van Hollanders op Java, waar ze met hun natuurlike houding geen indruk konden maken. ‘De landsgebouwen onderscheiden zich door spartaanschen eenvoud en de hollandsche zindelijkheid is de eenige vergoeding voor het totaal gemis van alles wat het schoonheidsgevoel zou kunnen streelen’, getuigde een advokaat, die zulke gebouwen van nabij kende.Ga naar voetnoot2) De openbare smakeloosheid in Batavia ging zover, dat het Koningsplein naast monsterachtige fonteinen, waarbij de eerste de beste dorpspomp een gedenkteken was, een vijvertje in de vorm van een hart vertoonde.Ga naar voetnoot3) Was het een van nature begaafde vrouw dan kwalik te nemen, dat ze zich voor gebouwen en beelden zo koud noemde als de steen zelf?Ga naar voetnoot4) Een enkele dame, die een goede vorming in Nederland had gekregen, hield het onderscheidingsvermogen om in een nieuwe kerk niets anders te zien dan ‘een mislukte poging om een schuur een gothiek aanzien te geven’.Ga naar voetnoot5) De overige dames stonden nog verder van een zuiver vormgevoel af dan de heren, bij wie de schoonheidsliefde, die zich in Europa in kunstzin openbaarde, alleen de vrouwen zocht.Ga naar voetnoot6) Ze deden hun best om elkaar de ogen uit te steken door de domme weelde van barbaren: een morgentoilet met kabajaknoopjes, waarvoor mevrouw dadelik vertelde, tien duizend gulden betaald te hebben, haarpennen, ringen en de rest allemaal naar dezelfde standaard.Ga naar voetnoot7) Een dame, die Franse liedjes zong, zich vooral goed wise te kleden en haar Hollands vlot | |
[pagina 136]
| |
kon spreken, ging voor buitengewoon begaafd en beschaafd door.Ga naar voetnoot1) En een werkelik ontwikkelde vrouw was er daarom verlegen onder, dat iemand van haar soort als een wonder werd gevierd.Ga naar voetnoot2) De kunst bleef een liefhebberij, die bij ernstig werk niet vergeleken mocht worden, de smaak was het tegendeel van verwend: ‘welke smakelooze beeldjes en platen - schilderijen noemt men ze!’Ga naar voetnoot3) Het enig hoopvolle in zulke berichten van tijdgenoten lag in hun ontevredenheid, waardoor de sleur eindelik zou wakker geschud worden. ‘Kunst, wetenschap, godsdienst, huiselijk leven, gezelligheid leiden een bedelaarsbestaan’, klaagde een artistiek dominee met de verzuchting: ‘Insulinde, gij zijt het land van kleine grootheden, gij openbaart allerwege een schromelijk gebrek aan piëteit’.Ga naar voetnoot4) In 1884 betreurde een advokaat, dat bij een feest nergens vers groen of frisse bloemen te vinden waren in een land, waar iemand maar even het bos hoefde binnen te lopen voor palmen en orchideeën, varens en lianen. Maar alles moest nu eenmaal duur zijn; of het goed en mooi was, kwam er minder op aan.Ga naar voetnoot5) Een schrijfster voltooide het ongunstig beeld, door het licht samen te trekken op de denkbeeldige figuur van een persoon zoals zij zich wenste, al zou hij om zijn liefhebberijen ook de naam krijgen van een ondegelik man: ‘Hij gevoelde slechts die eene groote grief tegen het land, waar kunst een woord is zonder klank; van waar chineesche koelies terugkeeren als millionairs en artisten als bedelaars;... dan bespotte hij de Koningin van het Oosten met haar huizen vol marmer, haar kasten vol zilver, haar tafels vol gerechten; dan kon hij u bijna smeeken, toch liever onzen hollandschen schilders hun meesterwerken af te koopen dan Fransche juweliers en patissiers te verrijken’.Ga naar voetnoot6) Tot het einde van de negentiende eeuw keek Batavia zo weinig naar de enkele goede schilderijen om, die er vanouds te vinden waren, dat een geleerde samen met een ambtenaar de bezorging van die doeken naar het Rijksmuseum voorbereidde.Ga naar voetnoot7) Onafzien- | |
[pagina 137]
| |
baar ver leek de tijd, waarin Batavia omgekeerd met stukken van het Rijksmuseum een eigen verzameling zou inrichten. Een Indiesgast beklaagde zich, dat geen dames zich op het landschapschilderen toelegden en dat ‘alle kunst die hooger gaat dan dansmuziek, vertaalde kluchtspelen en circusvertooningen’ in Indië niet aarden kon.Ga naar voetnoot1) Bedenkeliker is misschien nog, de kinderhand zó gauw gevuld te zien, dat een Maurits de volksprenten van Van Rappard mooi getekend kon vinden.Ga naar voetnoot2) Volgens Huet was het met de kunst in Batavia bitter gesteld, want onder schilderijen werden alleen prenten achter glas verstaan, die bij scheepsladingen door tokohouders ingevoerd werden.Ga naar voetnoot3) Hij rekende maar op Hollandse meesters, die studies naar de natuur en naar het levend model van kleurige typen op de markt zouden komen maken.Ga naar voetnoot4) Deze uitnodiging was uit het hart gegrepen van Annie Foore: ‘Och, de hollandsche schilders, ze moesten zoo'n passar eens kunnen rondwandelen; ze moesten eens één enkel mandje indische vruchten kunnen zien en weergeven. Maar zouden er op hun palet kleuren zijn als het lila der teron, het zacht rose der djamboe, het roodbruin van den ramboetan - en dan nog zouden ze geloofd worden door de Hollanders, zoo ze bijvoorbeeld een opengesneden mangis schilderden, gelijk die daar ligt met zijn zevenvoudige vrucht als groote verschgevallen sneeuwvlokken op een kussen van rood fluweel? Zouden ze geloofd worden, als ze het waagden het bloemenmeisje af te beelden, zooals ze daar neerhurkt tusschen haar rozen en melati, haar tandjong en tjempakka, zooals ze daar de groote, smachtende oogen opheft naar den kooper?’Ga naar voetnoot5) Toch twijfelde Huet, of een echt kunstenaar ooit uit studielust naar Java zou komen.Ga naar voetnoot6) En dat wantrouwen dreef hem tot deze uitval tegen zijn landgenoten: ‘Onder uwe landschapschilders is er niet één die een klapperboom kan voorstellen en, wanneer uwe begaafdste teekenaars Maleiers zullen afbeelden, maken zij er negers van’.Ga naar voetnoot7) Dit verwijt doelde bepaald op Vosmaer's orgaan de Ned. Spectator, die in 1869 een Javaan in de gedaante van een neger had voorgesteld, wat maar al te veel aan het gangbaar voor- | |
[pagina 138]
| |
oordeel beantwoordde.Ga naar voetnoot1) Potgieter beantwoordde zulke grieven van zijn vriend met de wens, Alma Tadema naar Java te kunnen sturen, om de monumenten met figuren te stofferen; maar persoonlik voelde hij zich tot Indië alleen om het onbekende landschap en niet om de bouwkunst of de dichtkunst aangetrokken.Ga naar voetnoot2) Het verlangen om het mooie van Indië te wijzen aan onze schilders bezielde meerdere personen in Indië. Zo gauw een Hollander daar ergens iets zag, dat hem innerlik raakte, trof het hem allereerst door zijn schilderachtigheid, wat heel begrijpelik is, omdat het gezichtsvermogen bij ons volk het gevoeligste zintuig vormt en wij de schoonheid in de dingen van jongsaf leren genieten door middel van schilderijen. De kleurige inlanders binnen het sober zendingskerkje van Modjowarno, vond iemand bijvoorbeeld, zouden een mooi motief voor onze schilders geleverd hebben.Ga naar voetnoot3) Toen Huet en zijn geestverwanten aandrongen op de komst van schilders, was er veertig jaar geleden een uit Indië, waar hij elf jaar werkte, teruggekomen. De Brusselaar A.A.J. Payen maakte na 1828 meerdere schilderijen voor een Indiese Galerij in Den Haag, die nooit werkelik opgericht schijnt te zijn, en trok in 1838 voorgoed naar België.Ga naar voetnoot4) Zijn werk doet week, om niet te zeggen slap, aan. Zijn penseel lijkt aaiend over de bergruggen te glijden als een dameshand over een harp. Hij zoekt het in de overgang van een duidelik gestoffeerde voorgrond, waarop de lange apestaarten aan de lianen zijn te meten, in een kwijnend violette verte. Dat wegsterven van zijn tremolotoon herinnert aan het sentimenteel oogverdraaien bij Ary Scheffer's heldinnen. Maar niet wat wij op het ogenblik aan Payen vinden, maar wat Java indertijd aan hem had, is hier van betekenis. En dan blijft het vooral zijn verdienste, een inheems talent ontdekt te hebben in Raden Saleh, die eerst onderwijs van hem in Indië, dan van Schelfhout en Kruseman in Nederland, eindelik van Horace Ver- | |
[pagina 139]
| |
net in Parijs kreeg, tot de Javaan hopeloos vereuropeest was van buiten zo erg als van binnen.Ga naar voetnoot1) Multatuli heeft midden in zijn weemoedige Saïdjahgeschiedenis een glimlach overgehad voor de opgang, die de Oosterse schilder bij het schone geslacht in Parijs maakte. Het slachtoffer van de wereldstad kon, toen hij op Java terugkeerde, lichter zijn Europese vrouw afdanken dan de Europese stijl afleggen. Het aangeleerde pathos, het opgelegde geweld van zijn bosbranden, tijgerjachten, overstromingen gaf de sensatie voor het grote publiek, zoals een tentoonstelling in het Westen verlangde, maar gaf niets van de stilte, niets van de diepte, die de overoude erfenis van het Oosten, ook bij de soberste vorm, zo onuitputtelik rijk kan maken. De bravour, de reclame, het succes lag als een dik vernis over zijn reusachtige doeken opgeschept. Zijn werk mocht tot het paleis van de Koning doordringen, zonder het hart van zijn volk te bereiken. Dat hij door zijn voorbeeld als gevierd Javaan de verborgen krachten in Java openbaarde, was een welkome waarborg voor de toekomst van zijn ras, waartegen het feit opwoog, dat hij, persoonlik zo ver van de Javaanse aard losgeslagen, geen weldaad aan de levenden meer kon bewijzen. In zijn ijdelheid voelde hij niet de vernedering, die er eigenlik in lag, wanneer hij als een wonderdier, gedresseerd om heus menselike kunsten te vertonen, aan de hoven van Europa werd ingehaald. Geniaal, ja groter dan de grootste genieën genoemd door Prof. Veth, stond Raden Saleh een beetje lager aangeslagen bij Busken Huet, die zijn schilderijen, vermoedelik om de luidruchtige voordracht, vergeleek met uithangborden.Ga naar voetnoot2) Een ander bezoeker noemde hem bij zijn leven al verouderd met zijn ‘gelikte’ schilderijen.Ga naar voetnoot3) Zien we van de daverende virtuositeit in de groepering af, dan blijft niet veel meer dan een droge peinture over, waardoor de handigheid en de uiterlikheid van zijn werk vrijwel wordt aangetoond. Wat erger is: Raden Saleh's schilderij of het gedicht van | |
[pagina 140]
| |
J.E. Banck, samen in folioformaat zo royaal mogelik uitgegeven? Een paar rijmen roepen ons de figuren al voor ogen: ‘Welk geloei en welk gebulder, hoe het knettert, knapt en kraakt!
Ieder boomtronk wordt een vuurdraak, die een zee van vlammen braakt’.Ga naar voetnoot1)
Als dergelike voorstellingen het enige waren, wat Hofdijk in zijn leven van Java te zien kon krijgen, worden hem de kakelbonte verfpartijen wel vergeven, lang vóór zijn Indiese gedichten al in proza gepleegd: ‘... waar de sneeuwwitte kakatoe zijn geele kuif toornig opsteekt bij het takgewiegel van een klauterenden aap, die zich angstig wegschuilt voor den vlammenden blik van een loerenden tijger, en met zijn snerpend krijsschen het krassend geschreeuw van honderden purperblauwe en vuurroode papegaaien doet ontwaken’.Ga naar voetnoot2) Op een honderd meer of minder van zulke rariteiten kwam het immers niet aan, als het de bedoeling was een beeld, een naar de smaak van Europa toegetakeld beeld van Indië te geven. Raden Saleh was de eerste en lang de enige, die het sterke licht van de tropen aandurfde. ‘In de Oost is de hemel al te vurig om er naar te kijken’, schreef een op Java geboren Hollandse.Ga naar voetnoot3) Iemand met zo'n gevoelig oog als Heering wilde ook de natuur liever 's morgens en 's avonds zien, want overdag was de lucht door de hitte gedurig in trilling: ‘alles is in een nevel gehuld en de loodrechte zonnestralen verbreken het evenwicht tusschen licht en schaduw’.Ga naar voetnoot4) Dat de zoon van zijn vriend Jozef Israëls bepaald Java zou bezoeken om de lichtimpressies, kon de bewonderaar van onze grijze school onmogelik voorzien. Busken Huet, die met Israëls had gebroken, dacht er juist zo over en drukte deze smaak van de Haagse meesters alleen nog wat krasser uit. ‘De tropische zon is eene onbeschaamde zon,’ morde hij vol heimwee naar ‘het schilderachtige halfdonker’; die zon was ronduit gezegd ‘de vijand en bederver van het schoone’. Indiese natuurbeschrijvingen moesten | |
[pagina 141]
| |
minder zeggen over de zon en meer over de maan.Ga naar voetnoot1) Immers de zon belichtte alles veel te sterk om de dingen er schilderachtig uit te laten zien. Het landschap leek hem alleen bij ogenblikken mooi, de kunstenaar moest daarom nog geboren worden, die de schoonheid daarvan openbaarde. Kampongs en toko's waren soms zo boeiend van voorkomen, dat een artiest er wel partij van zou kunnen trekken.Ga naar voetnoot2) In de grond had Busken Huet even weinig oog voor de heerlikheid in de Indiese natuur als hij een kleurling verweet te hebben voor het uitzicht op het Hollandse landschap.Ga naar voetnoot3) De natuur moest Hollanders ook vreemd blijven, zolang zij er Holland zochten; en dat deed blijkbaar een gevoelige vrouw, toen ze verklaarde: ‘Er is in de tropische natuur altijd iets, dat aan tooneeldecoraties denken doet’.Ga naar voetnoot4) Dit misverstand was vergroeid met de associaties, die palmen, bergen, vergezichten voor personen uit de lage landen bij de zee meebrachten. Ze hadden deze verschijningsvormen in hun leven het eerst gezien op illustraties van een zeeroversverhaal of op het achterdoek bij een opera, zodat de herinnering aan die vroege kennismaking zich met iedere indruk van de natuur vermengde. De nagebootste, afgeleide, mislukte voorstelling bedierf het oorspronkelike leven. Theatraal moest het nu eenmaal aandoen, omdat het altijd min of meer exoties bleef met een bijsmaak van fantazieën. Iemand hoorde er onwillekeurig de pauken en zag er vanzelf het bengaalse vuur bij, want die vormden één onafscheidelik geheel met zo'n landschap. En waarachtig hebben veel schilders ons die lawaaisaus voor de apotheose erop toe gegeven. Zo zwaar valt het een mens zich los te maken van allerlei onbewuste voorstellingen, waardoor hij in een ander land aan zijn eigen land gebonden blijft. Het woord landschap wekte al dadelik het beeld van een gedekte lucht en schemerige atmosfeer op, nog gezwegen van het uitdrukkelik leerstuk, dat het lichtdonker, met de nadruk op donker, het begin en einde van de schilderkunst betekende. Bovendien was het oog bij de meesten | |
[pagina 142]
| |
niet genoeg ontwikkeld om voldoening te hebben aan de natuur zonder meer, de reine natuur, zouden wij misschien zeggen, de lege of kale natuur, zouden zij 't waarschijnlik noemen. Wat Huet bij het Indies landschap miste, waren vooral mens en dier.Ga naar voetnoot1) Heering op zijn beurt miste de vereniging van natuur en kunst, waardoor het landschap in Europa hem zo boeide: ‘Het is alles natuur, weelderige natuur, en daardoor vaak zóó vermoeiend voor het gezicht, dat eene brug met eene geel geverfde leuning, een leelijk koffiepakhuis, roode dakpannen, een wit gevangenisje met geteerde vensterluiken als eene verkwikking worden begroet en aangekeken met eene belangstelling, alsof het monumenten van bouwkunst zijn’.Ga naar voetnoot2) Was het uitsluitend een rustpunt in de vlakte, ritme bij zoveel beweging, kleuraccenten tussen al het groen, waarbuiten zijn ogen niet meer konden? Of had zijn geest aan dit geheimzinnig zwijgende land niet genoeg te peinzen? Voor een romanties geslacht was dit landschap niet dichterlik met dromen bewasemd: Java had geen betovering als de Rijn vol sagen en kastelen, de planten droegen er geen vertrouwde namen met heimwee naar de jeugd, er staken geen torens verheffend boven de velden uit, er lagen geen gewijde voetstappen van het voorgeslacht, de lucht zat er niet verzadigd van lieve poëzie, want de vreemdeling voelde niet de diepste vezels van zijn aard met de grond samengegroeid, omdat die grond niet was, zoals het vaderlands volkslied zong: ‘de plek waar onze wieg op stond, waar eens ons graf op staat’; in één woord de natuur sprak er nooit zo vertrouwelik aan, dat iemand er zijn gevoelens hoorde voorzeggen. Eerst na te hebben leren zien met de zintuigen, vrij van bijgedachten, zouden Hollanders de schoonheid van Java zuiver kunnen schilderen. Voorlopig vormden alle uitingen over het Oosten één gerekte toon van heimwee naar Holland. Zelfs een natuurliefhebber als Heering, die in de zalige bergen vergiffenis vroeg voor zijn ondankbaarheid tegenover Indië, genoot daarboven toch de kachel het meest, waardoor hij zich in zijn verlangd vaderland terug voelde.Ga naar voetnoot3) Anderen hadden nooit een berg beklommen; en zieken, | |
[pagina 143]
| |
die een koel klimaat nodig hadden, waren met de hoogte zo onbekend, dat er geen enkel sanatorium kon bloeien.Ga naar voetnoot1) Duizend wandelaars moesten de kunstenaar vooruitlopen, eer hij zijn ezel op de bodem planten en zich veilig thuis voelen kon. Wie zich nu het land in waagde, leek een aardrijkskundige verkenner met het plan om zoveel mogelik dieren of rotsen binnen één kader buit te maken. Een heel gebergte vol ondoordringbare bossen en onoverkomelike afgronden stond in de weg: de Europeaan voelde zich, wat erger was dan ruimtelike verte, van zijn gezocht Insulinde, ook waar het voor het grijpen scheen te liggen, vervreemd door een ander wezen. De schilder had geen vat op een landschap, waaraan het licht alle vorm en kleur scheen op te zuigen, tot er nergens wat overbleef voor de innigheid van het Germaans natuurgevoel. De hoge zon maakt er de verhoudingen zo absoluut, dat alleen het abstracte stileren van de Hindoese kunst ze nog benadert. Al het onmiddelike, al het persoonlike wordt er streng beheerst, zoals de uitdrukking op het gezicht en de houding van het lichaam beheerst blijven. Om het te doorgronden, om het te doorleven, moet de Hollander min of meer Javaans voelen en zo langzamerhand begrijpen, dat die stijl een gekristallizeerde overlevering, een geconcentreerde gemeenschap is. Maar ver van een enkele stap in die richting te doen, hebben onze landgenoten de eerste gewillige Javaan, die zich schilderen liet leren, tot een Europeaan gedrild. Er is van een Hollands schilder in Java eens opgemerkt, dat hij nooit boven de Vecht met een klapperboom aan de kant uitgroeide. Op de Oosterse gegevens werd een Westerse ziel met een onvermijdelik Westerse vorm gedrukt, want de kunstenaars gaven zich niet eerbiedig aan het andere over. Ze gingen van de gedachte uit, die heel Europa in betrekking tot Azië nog onderstelde, dat wij geestelik alles te geven en niets te krijgen hadden. Deze eenzijdige opvatting van het verkeer sloot tevoren ieder vruchtbaar kontakt met Indië uit. Schilders en schrijvers konden de zegen van het Oosten niet meedragen, omdat ze zich er boven stelden. | |
[pagina 144]
| |
En mogelik had zo'n beschermende houding, waarin het geslacht van Multatuli zijn hoogste taak meende te vervullen, tot voorbereiding van een broederschap, die land en volk samen zou omvatten, geen kleine betekenis. Jan ten Brink's beschrijvingen moesten aan symboliek vasthaken, wilden ze wat vaart vertonen van poëzie: ‘Niets nobeler en vorstelijker dan een palmboom. De dunne stam, veerkrachtig en slank omhoog schietend tegen het fraaie kobaltblauw der lucht, doet aan iets fiers en jonkvrouwelijks denken, 't welk nog verhoogd wordt door den waaier van heldergroene pluimen, die aan den top zijne zachtgebogen lijnen als in aandachtig gebed ten hemel heft’. Zo heten sawah's ‘de bloeiende zetels van den grooten schouwburg der natuur, die het water dekt met zilveren kussens’. Als één beeld iets theatraals in zijn voorstelling verraadt, dan wel deze vergelijking. De uitvoerige ontleding van een waringin eindigt nog valser met de retoriek van ‘tooverstaf eener fee’ en ‘grootvorst der wouden’. De literator bekent tenminste dat waarnemen, zuiver waarnemen een hoogst moeilik werk is, en hij heeft volgens zijn vermelding van een ‘schuchter crayon’, waardoor de grenslijn tussen de bergen en de hemel maar even aangestipt schijnt te wezen, de een of andere pastel-tekenaar zijn manier afgezien. Daarbij leert hij werkelik uit zijn ogen kijken, wat vooruitgang belooft: ‘Hier heerscht dat aantrekkelijk halflicht, 't welk het gevolg is eener met vele strepen van gulden zonnegloed doorvlochten blauwe schaduw. Want schaduwen zijn blauw onder Java's gezegenden hemel en vormen het levendigst contrast met de goudblonde kleur der lichtpartijen’.Ga naar voetnoot1) 't Is niet waar, ontdekt een ander, dat het Indies landschap eentonig is: de stille vlaktelijn wordt gebroken door de bergen, de lichte wolken komen tegen bossen uit, de sawah's geven alle schakeringen van geel en groen en bruin, verhoogd door blanke waterspiegels.Ga naar voetnoot2) Wel doen de beschrijvingen van Groneman, ondanks het geregeld zwaaien met zijn schetsboek, waarvan zelfs een uitgaaf dreigde,Ga naar voetnoot3) ons nooit plasties aan, maar zijn tijdgenoten | |
[pagina t.o. 144]
| |
11. H.P. BERLAGE, MISSIGIT IN DJOKJA. BLZ. 219
| |
[pagina t.o. 145]
| |
12. JAN TOOROP, ENGEL. BLZ. 230
| |
[pagina 145]
| |
zullen de bezieling van zijn pioniersdrang, vooral bij bergtochten, wel gevoeld hebben. Een schrijver met een beetje zelfvertrouwen tekende er in die dagen, toen de liefhebber nog vrije baan had, vurig op los, wanneer hij niet schilderde, zoals de heren Wilsen en Gramberg, dichters en geleerden tegelijk, die heel tegemoetkomend hun eigen schilderijen beschreven, om een criticus uit de verlegenheid te redden.Ga naar voetnoot1) Dat verder tentoonstellingen een terugslag hadden op romans, blijkt uit het getuigenis van Mevrouw Frank, die haar heldin Indiese landschappen laat schilderen, omdat ze sinds Raden Saleh's succes in Europa zo gezocht zijn. Een landschap, waardoor de denkbeeldige schilderes dan geïnspireerd moet worden, blijft in de beschrijving alleen bij een dorre opsomming van de gegevens: ‘In haar gedachten staat zij op de voorgaanderij en ziet neer in 't dal. Daar is die wilde rivier, die haar bruisende golven onstuimig voorstuwt, hoog opklotsend tegen de rotsblokken, die de oneven bedding vaak versperren. Daar ziet zij de lange, smalle bamboezen brug, die op en neer wiegelt onder den voet dergenen die haar betreden. Aan de overzijde zijn de bergen; de eene top verrijst boven den anderen. Op de helling hangen hutjes als vogelnesten aan een muur; ginds, uit den engen bergpas, komt een lange stoet vrachtpaarden dalen. Vrouwen wasschen hun kleeren en slaan die uit alle macht tegen een gladden rotssteen. Een kleine knaap, op den rug van zijn buffel gezeten, drijft het dier door de eenige waadbare plaats’.Ga naar voetnoot2) De peuterige trant van ontelbare doodse prenten, waarmee Prof. Veth zich behelpen moest, om een voorstelling van zijn nooit gezien en altijd geliefd Java te vormen, is even schools in woorden vertaald door de schrijfster, die misschien om zulke alledaagse tafrelen juist zoveel waardering bij het middelmatige publiek gevonden heeft, want een dergelike bladzij is het uitgezochte bijschrift tot overbodige toelichting van allerlei illustraties in familiebladen: ‘Het was een dier plekken, waar de tropische natuur zich in haar volle geweldige kracht openbaart. Een soort van dal, door rotsblokken omringd, waarover de weelderige plantengroei een gordijn van bloemen heeft gespreid. Zware bamboes, die hunne dunne takken over elkander doen wiegelen; varens, | |
[pagina 146]
| |
reusachtig ontwikkeld, overal hunne sierlijk geknipte bladeren uitstekend. In een hoek, waar een heldere bron uit de rots borrelt, de ruinen van den tempel, met donker mos en orchideeën begroeid... Bij den uitgang van 't dal stond men voor een dier echt Javaansche vergezichten. Dessah's, als schaakborden op elkander gelegd, en rijstvelden. Diepe ravijnen, met lianen overdekt; een veld, waar vreedzaam de karbouwen hun werk verrichten...’Ga naar voetnoot1) Dat de opkomst van onze Haagse evenals van onze Amsterdamse school volslagen buiten Indië in omgegaan, lijkt alleen de moeite van het vaststellen waard, omdat Franse schilders vanaf Delacroix tot Renoir overvloedig partij getrokken hebben van nieuwe motieven uit het Oosten.Ga naar voetnoot2) Frankrijk had immers kolonies aan de Middellandse Zee; de ene meester na de andere kon de stap van Marseille naar Tunis wagen, om een ander licht en een andere wereld binnen eigen huis te vinden. Dezelfde expeditie, die ons volk alleen het daverend gedicht van Bernard ter Haar op Abdelkader leverde, overstroomde Franse ateliers met een Oosterse toon. Indië lag verder van ons af, verder dan wij ons tegenwoordig denken, want Toorop heeft nog drie maanden van Batavia naar Rotterdam moeten zeilen, veel verder van ons volk helaas dan van ons land. En geen schilders gingen er bemiddelen tussen Holland en Java, of het waren schilders, die in Holland nauweliks bekend en met Java slecht vertrouwd waren. Wat in de salons hier op tafel kwam te liggen aan ruim gedrukte, rijk gebonden, bont gekleurde, druk berijmde, hoog geprezen, dus zeker duur gekochte en graag bekeken albums, had, mogen wij nu wel bekennen, veel weg van karikaturen voor het ene en van parodieën voor het andere deel. Het leven in Indië werd, om indruk te maken, overdreven somber voorgesteld: geen zingende vogels, geen lachende boeren, maar plechtig gillende en plechtig draaiende danseressen, ja feestelingen bij een bruiloft heel somber, zo somber ‘als een bloedraad’.Ga naar voetnoot3) Zulke gewichtige bundels door te bladeren stemt ontmoedigend, | |
[pagina 147]
| |
omdat ze het beste van het beste aanbieden, terwijl de onbetrouwbare reproducties soms, zoals in een museum blijken kan, de originelen nog met luchtige fantazie flatteren. Meerdere schilders waren veel minder artiest dan de grootheden van de domineespoëzie in ons land, die tenminste het vers als vaklui duchtig hanteerden. De beroemde A. Salm was Indies industrieel, wat een heel eerzaam bedrijf kan zijn, als de persoon eerlik is, maar wat op zich zelf weinig waarborgen geeft voor een kunstenaarschap, al hoeft het volgens het klassieke voorbeeld van Capelle evenmin beletsel te zijn. Een J.D. van Herwerden mag immers van matroos tot resident zijn opgeklommen, zijn hier in 't land geschilderde landschappen van Java werden niet uitsluitend door een kenner van Nederlandse schilderkunst als Hofstede de Groot gewaardeerd. Dit gevoelige werk is over de opzienbarende wonderlikheden vol ravijnen en roofdieren van het verre Oosten heen en weet de geelbruinige, grijsgroenige tinten van bomen tot bergen fijn af te tasten. De natuur is als geheel in één stemming gezien met voorliefde voor toppen in de wolken. Hier worden geen leerzame vertoningen meer opgevoerd als daar zijn de koffieplant in verschillende bedrijven naast elkaar ofwel een begrafenis met volledig toebehoren; hier zwijgt de natuur welsprekend voor wie luisteren kan, terwijl de figuurtjes enkel dienen om terloops te laten voelen, hoe klein de mens is in die grootse natuur.Ga naar voetnoot1) De koloniale tentoonstelling van Amsterdam liet in 1883 een door Prof. Veth beschreven verzameling schilderijen zien. Zo verdienstelik het was van deze geleerde om tussen zijn vakstudie geregeld de dichters en de schilders uit Indië bij te houden, zo beschamend was het voor ons land, dat het de behandeling van Indiese kunst overliet aan een persoon, die - al weer niet zonder verantwoording van het hele volk, waaronder hij als officieel voorlichter optrad - geen voet buiten Europa kon zetten. Java kwam bij deze gelegenheid tenminste eens onder het oog van onze kunstenaars; en een eerste gevolg was de studiereis, die Mari ten | |
[pagina 148]
| |
Kate hetzelfde jaar nog naar de tropen ging ondernemen.Ga naar voetnoot1) Hij verwerkte zijn indrukken met vrije verbeelding, om de poëzie van het Oosten in ieder geval weer te geven, en vermeed de zonnige luchten, hetzij omdat zijn oog er niet aan wilde of zijn hand er niet aan kon. De kijk van die op stel en sprong overgewipte Hollander bleef nu eenmaal gevormd door het grauwe vaderland, waar open kleuren en helle tonen even weinig voornaam leken als een luide spraak of wijde gebaren. We zouden deze eerste schilder, die spontaan naar Indië trok, al was hij dan geen sterke persoonlikheid, onrecht doen, door zijn tekeningen van Javaanse volksgebruiken te beoordelen naar de ongenietbare gravures, die Prof. Veth's vanzelf hooggestemde artikelen illustreren.Ga naar voetnoot2) De beschrijvingen van deze geleerde, des te geestdriftiger naarmate zijn verlangen naar het Oosten sterker gespannen werd, maken van de andere kant de verheerlikte natuurstudies van een De Grijs niet minder droog.Ga naar voetnoot3) Een zending naar Java werd geen enkel schilder gegeven. Onze in Amerika gevestigde landgenoot Hubert Vos reisde tegen het einde van de vorige eeuw in Java rond, om portretten van inlandse hoofden en danseressen te maken, die de foto zo weinig uit de weg lopen, dat hij wel opdracht van een of ander ethnografies museum kan gehad hebben. Deze hele galerij, met prullen opgevuld, is uiterst klein aan waarde. De kenner van het Oosten, die al onze Indiese tekenaars en schilders nauwkeurig naging, moest besluiten dat de uitkomst van een hele eeuw of tenslotte van een paar eeuwen ‘beschamend’ armoedig was, want geen enkel werk liet eigenlik wat voelen van een openbaring.Ga naar voetnoot4) En Maurits, de knapste schrijver van Indië, heeft bij al zijn waarnemingen het gegronde verwijt moeten horen, dat hij ongevoelig voor de schoonheid van het landschap was.Ga naar voetnoot5) Een artistiek oud-gast zou de algemene onvatbaarheid voor de natuur | |
[pagina 149]
| |
brandmerken in het erbarmelike feit, dat de zon heiligschennend de koperen ploert heette.Ga naar voetnoot1)
Langzaam ontwikkelde zich de belangstelling voor de inheemse cultuur, waarvan het bestaan de meeste Europeanen nauweliks bekend scheen. Dat Engelsen begonnen waren met de studie van Javaanse boeken en gebouwen, gaf onze ambtenaars in de regel geen prikkel om er aandacht voor te tonen.Ga naar voetnoot2) Een vertaling van Raffles, een vertaling van Crawfurd, een vertaling van Junghuhn moesten eigen werken van landgenoten voorafgaan. De Nederlanders hebben lang gewacht om hun aandeel, nog langer om met figuren als J.H.C. Kern en Melchior Treub de leiding in de Oosterse wetenschap te veroveren, omdat ze hun tijd aan koloniale twistvragen verspeelden.Ga naar voetnoot3) De politiek en altijd weer de politiek verdrong vragen, die eigenlik eerder aan de orde waren. Niets maakt het peil van onze kolonisten dan ook zo verdacht als de hardnekkigheid, waarmee ze alle inlanders voor barbaren hielden, omdat ze geen vreemde of juister omdat ze helemaal geen beschaving kenden. Met hartstocht betoogde iemand, hoe de Boroboedoer verminkt was door beeldstormende Mohammedanen, die verder de kunsten op Java lieten verdwijnen en de tempels vernietigden.Ga naar voetnoot4) Tot herstel van zulke monumenten positief bijdragen viel niet zo licht. Junghuhn, Wilsen en Reinwardt zouden Heinrich Heine's manifest kunnen bezegelen, dat de Hollanders jaar in jaar uit de schatten van Indië naar huis gesleept hadden, maar dat de geestelike schatten van Indië door de Duitsers werden aanvaard. De geboren Weener F.C. Wilsen schetste de Boroboedoer in een grote rij tekeningen, die, zonder scherp oog opgenomen en met slappe hand weergegeven, door C.W. Mieling op steen gebracht, weinig moois aan het heiligdom overlieten.Ga naar voetnoot5) Deze droge omtrekken uit een | |
[pagina 150]
| |
doodse tekenschool waren onwillekeurig van vorm vergriekst, om de vreemde kunst bij ons aannemeliker te maken, terwijl Prof. Leemans zijn boek over de Boroboedoer in 1873 ook heel afdalend schreef vanaf zijn classicistiese hoogte.Ga naar voetnoot1) Tegelijk maakte een artistiek fotograaf van het Javaanse hoofdmonument opnamen, die, getuigde Huet met een duidelike toespeling, een levend kunstwerk vormden, kostbaarder voor de wetenschap dan een plank vol uit doodsbeenderen samengestelde studies.Ga naar voetnoot2) Als een gevoelig kunstenaar had Van Kinsbergen het geduld om desnoods dagen te wachten, tot de belichting gunstig genoeg uitviel voor het opnemen van een beeld of een relief; die toewijding werd zo beloond, dat jaren later zijn foto's nog meesterstukken mochten heten, al vormden ze dan, bij gebrek aan wetenschappelike leiding, geen geheel.Ga naar voetnoot3) Wat vorsers als J.W. IJzerman en I. Groneman voor de gedenktekenen van Midden Java deden, werd allerminst gedragen door de regering, die in 1896 acht karrevrachten beelden aan de koning van Siam meegaf.Ga naar voetnoot4) Een zelfzuchtig bestuursambtenaar kon deze onvergefelike domheid alleen uithalen, omdat de openbare mening aan de schoonheid van zulke schatten weinig waarde hechtte. Opvallend is 't dan ook, hoe zelden een levensteken werd gegeven door bewonderaars, die in de letterkunde nauweliks een hulde brachten als van uit de verte Hofdijk naar zijn vermogen deed: ‘Needrig bij 't reusachtig bouwwerk der grootsche natuur, maar toch statig
't Bouwwerk van menschenhand toonend, een tempel...
't Stoute des steenklomps gaat op in een levendig wisslen van lijnen,
Schildrend door lijsten, kornissen en friezen een krachtige schaduw
Tegen het zonnige vlak van de grijsgrauwe wanden, waarboven
't Keppelvormige dak trapsgewijs met nissen omhoog klimt,
Binnen wier bogen een statige kop of een borstbeeld omlaag blikt’.Ga naar voetnoot5)
De regering in Den Haag hield zich even Oostindies doof als de regering in Batavia. Deze hoofdstad voelde zich boven het binnenland verheven, waar de havenplaats stellig buiten stond. | |
[pagina 151]
| |
‘Batavia is klein en Java is zeer, zeer groot. De Koningin van 't Oosten is vreemd aan hare onderdanen; zij is een bastaard onder haar volk, gelijk vorstelijke personen vaak plegen te zijn’.Ga naar voetnoot1) En de Nederlandse hofstad bleef even ver van ons volksleven af. Het Leidse museum werd zo onverantwoordelik door de staat verwaarloosd, dat de directeur Lindor Serrurier na harde waarschuwingen zijn ontslag nam en liever leraar werd op Java.Ga naar voetnoot2) In die als pakhuis gebrandmerkte verzameling nu zaten allerlei schatten opgehoopt, terwijl geen sterveling bij ons een woord over Indiese kunst repte. De bestuursambtenaars daarginds verzekerden bij een te laat onderzoek nog bijna eenstemmig, dat er in hun gewest geen kunst van belang te vinden was. De resident van Timor maakte zich laatdunkend van de ‘smakelooze’ dingen af, die Loeber dan tot studie van Indonesiese volkskunst zouden bezielen.Ga naar voetnoot3) De enige verontschuldiging is, dat de zorg voor eigen schoonheid in ons openbare leven lang even gebrekkig en ellendig bleef. Nog minder waardering vonden de wajang, de gamelan en de dans. Tot ver in de negentiende eeuw werd de Javaanse muziek als onmogelik lawaai opgevat. Het dansen heette genadig ‘kunstloos’; en hoogstens viel een vluchtig kompliment voor ‘de zwierige plooijen der slindings’ als iets bevalligs in het maanlicht.Ga naar voetnoot4) Van de anklong was het beste, wat voorlopig werd gezegd, ‘niet onaangename klanken’ voort te brengen, vooral, stond er een beetje verdacht bij, 's nachts en in de verte.Ga naar voetnoot5) Naar de dans verwaardigde zich geen Hollander om te kijken, tenminste in het openbaar. Er werd enkel terloops op verachtelike toon van gesproken: ‘Dan gaan zij, onder 't gillend zingen,
Het lijf in duizend bogten wringen’.Ga naar voetnoot6)
Zelfs een hartelik Javanevriend had geen oog voor het karakteristieke van het tandakken, dat hem ‘een allerpotsierlijkste dans’ | |
[pagina 152]
| |
met ‘kromme sprongen en grimassen’ leek.Ga naar voetnoot1) Een geestverwant dikte deze kritiek nog sterk aan: ‘Het is de kunst der verwrikkingen van alle leden, waarbij het lichaam steeds de meest hoekige positiën moet aannemen. De knieën staan gebogen, als doorgezakt, terwijl de armen als langzaam voortgedreven molen-wieken hunne hoeken beschrijven en de hand kramptrekkend op hare gewrichten draait... Vreeselijk om aan te zien voor ons, maar hoe schoon voor de omstanders!... Wij noemen de golvende lijn de schoonheidslijn; zij roemen juist de hoekige bewegingen als de bevallige... Hunne danseressen bewegen zich al wringende en wrikkende, als waren hare voeten met touwen aan den grond gebonden en zij stijve, mismaakte ledepoppen’. Brumund besloot dat uit deze manier om ‘zoo lamlendig mogelijk over den grond te schuifelen’ wel blijken mocht, ‘hoe het schoonheidsgevoel in den Javaan ten eenemale verbasterd is’. Het zingen van een danseres bekoorde hem evenmin en niet zozeer, wat nog verstaanbaar zou zijn, om de eigenaardige stemvorming als wel om de toonladder, ‘zoo valsch als die van eene verliefde kat’.Ga naar voetnoot2) Er is altijd dezelfde grond voor zulke miskenning van het biezonder karakter in het Oosten, namelik dat het Westen zich als maatstaf van alle dingen stelde, terwijl toch niets betrekkeliker en verandeliker is dan het harmonies gehoor. De predikant Brumund en de vrijdenker Sicco Roorda, die beiden onder de bevolking geleefd hadden, stemden overeen in verachting voor dans en zang: ‘Hoekige danseressen dolven schrille tonen uit den diepsten afgrond harer kelen op en vervoerden de omstanders tot verrukking door slangachtige bewegingen en hysterisch gekrijsch’.Ga naar voetnoot3) Multatuli had teveel naar zijn eigen stem geluisterd om andere tonen te horen. Hij was het niet, die kort na de Havelaar betoogde, hoe het egoïsme van Nederland alleen belangstelling had voor de Javaan als boer, omdat de landbouw ons de nodige voordelen moest opbrengen, maar hoe de houtsnijder in Japara, de ivoorbewerker in Soerabaja, de beeldhouwer in Malang, de goudsmid in verschillende plaatsen meesters waren in hun vak.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 153]
| |
Het heeft iets ironies, dat schrijvers, waardoor de Javaanse wereld zo geminacht werd, zelf binnenkort van hun voetstuk zouden vallen. Jan ten Brink zag weinig in dansen, die hem ‘de vervelende feestelijkheid eener kinderlijke natie’ leken. Alleen de geleerde herinnering aan de verwantschap van Germaanse sagen of aan de historiese betekenis van de wajangfiguren, niet minder bekend dan Siegfried of Roland, zou hem de poppen ‘bijna eerbiedwaardig’ kunnen maken, als de glimlach over hun spookachtige vorm niet dadelik op zijn pedant gezicht terugkwam. Het tandakken bleef hem verbijsteren door ‘deels sierlijke, deels wanstaltige wendingen, stuipachtige sidderingen en kronkelingen’. De Europeaan kon zich met zulke ‘volksvermakelijkheden’ enkel een ogenblik ‘amuseeren’. En wat de gamelan aanging, ook die heette voor het gemak ‘zonderling’ en maakte niet anders dan ‘gedruisch’, ofschoon dat eigenaardige evenmin als dat chaotiese hem verhinderde te spreken van ‘moltonen’.Ga naar voetnoot1) De gamelan werd altijd met een genadig knikje vermeld als een soort kinderspeelgoed. Wanneer Busken Huet zo'n Javaans orkest het inlands kerkorgel noemdeGa naar voetnoot2), hoeft deze vergelijking bij de weggelopen predikant geen hulde bedoeld te hebben, terwijl het beeld bovendien bewijst, hoe hij er enkel verstrooid met zijn hersenen, die hier iets van wijding registreerden, bij stond te luisteren en niet overgegeven met zijn oren, die immers wel eerder een klokkespel dan een kerkorgel in die tinkelende slaginstrumenten zouden herkennen. Een natuurvorser aarzelde melodie in deze muziek te vinden, waarbij hij inzóver gelijk mocht hebben, dat er geen melodie grijpbaar op begeleidende akkoorden bovendreef. Hij voelde anders wel karakter in het rustig voortlopen van een orkest, dat hem volkomen bij de gelijkmatige schoonheid van de natuur leek te passen. De zang daarentegen heette weer niet alleen schor, maar ‘valsch en stooterig’, omdat een Europeaan blijkbaar aan de toonaard evenmin houvast kreeg als aan het ritme. Meer dan belachelik scheen het hem, dat de Soenan in persoon voor zijn gasten ging zingen en | |
[pagina 154]
| |
hun waarachtig voorstelde ook wat te laten horen, waarvoor de stijve Hollanders zich natuurlik veel te deftig voelden.Ga naar voetnoot1) Wilsen beschreef Javaanse dansen niet op dezelfde toon waarop Borel het later begon te doen, want het bleef uitsluitend bij een dolle grap van liederlike planters, die met de ronggengs omgingen als hanen met kippen.Ga naar voetnoot2) De dans diende zulke dronken Hollanders tot uitnodiging of aanmoediging voor nog krasser uitspattingen dan ze op hun verlaten land gewoon waren. Javaanse danseressen om hun geschiktheid als gebruiksvoorwerpen te waarderen, het vormde nog geen teken van kunstgevoel. De schrijver en schilder Gramberg zag wel zwier in de gebaren: ‘De minste lichaamsbeweging is sierlijk: een enkele armzwaai, eene lichte wending van het lenige bovenlijf’, maar afgeschrikt door de gevolgen van die nu eens ‘afgemeten’, dan weer ‘grillige’ ritmiek, moest hij het geheel niet minder wulps dan mooi noemen.Ga naar voetnoot3) Vermoedelik heeft dit zedelik element meegewogen in het oordeel van Ds. Heering, toen hij zich leergierig de schoonheid van het tandakken liet wijzen, die in lenigheid en statigheid bijeen werd gezien, wat hem zo weinig overtuigde, dat hij integendeel het lelike van zulke dansen ging betogen: ‘Vooreerst ontsiert de ronggengs de onhebbelijke gang, die de javaansche vrouwen in het algemeen zoo misstaat. Immers door de nauw om de heupen geslagen sarong missen de beenen de noodige vrijheid van beweging. Het flink doorbuigen van de knie zoowel als het achterwaarts strekken van den voet wordt er door belemmerd. Vandaar dat de inlandsche meisjes onder het loopen de knieën naar elkaar toebuigen, den voet telkens min of meer naar buiten omzwaaien en behoefte hebben om al gaande zoo geweldig met de armen te slingeren tot bewaring van het evenwicht. En dan, alle onnatuur is het tegenovergestelde van schoon. Welnu, elke beweging van die ronggengs is onnatuurlijk. Met half gebogen knieën houden zij het lichaam zoo ver achterover, dat men er bij het kijken pijn in den rug van krijgt. Uw nek doet u zeer, als gij ziet, hoe verschrikkelijk zij het hoofd doen tollen op de halswervels. En gij gevoelt kramp in uwe vingers, als gij die van de danseressen op de vreemdste manier ziet golven en beven’.Ga naar voetnoot4) Een dame bekrachtigde dat vonnis met denkbeeldige reflex- | |
[pagina 155]
| |
bewegingen. Het dansen gaf haar het gevoel of al haar ledematen ontwricht werden. Haar indruk was niet onbegrijpelik, want, omdat zij de bewegingen niet in de geest kon volgen, dreigden haar zenuwen een beklemmende druk uit te oefenen op haar spieren. De Europeaan, die een wals hoort spelen, maakt in verbeelding een glijdende beweging mee, die hij soms onwillekeurig door een zachte deining van zijn hoofd gaat begeleiden. Maar de houdingen van het tandakken gaan hem van nature moeilik af, hij voelt er geen aangename sensatie mee verbonden, de gespannen standen doen hem van de weeromstuit pijn, alles stokt bij dat kunstmatig vlak, waarin hij schijnt geradbraakt en platgedrukt te worden. Mevrouw van Kol verweet de teleurstelling van dit psychologies experiment, waarbij twee culturen elkaar bij plotselinge aanraking wel moesten afstoten, zonder aarzeling aan het vreemde ras. Met de verlichting van een blank hoogstaandster had zij haar diagnose kant en klaar: zo'n primitieve beschaving verwarde kunst met onnatuur. Wat zei die Hollandse vrouw wel van balletten in bijna elke opera, die de primadonna het dolste applaus verzekerden, wanneer ze pirouettes op haar grote teen uithaalde en daarbij het andere been zo hoog mogelik in de lucht gooide? Nellie gaf even kortzichtige bespiegelingen over de gamelan. Een volk, dat daaraan genoeg had, stond immers het herkauwende rund nader dan de worstelende mens en zag in de godsdienst alleen bijgeloof en geen levensbeginsel. Deze simpele muziek leerde haar begrijpen, dat de Javaan een goedig maar onverschillig kind was, ‘zeer zeker niet voorbestemd om ooit iets anders dan een lijdelijke rol te spelen op het wereldtooneel’.Ga naar voetnoot1) Of zij zich in haar halfbeschaving wel ooit enige voorstelling van Griekse toonkunst gevormd had? ‘Dansen! hoe durven zij dat dansen noemen? Gewoon opsnijderij! Het eenige was dat de tandak-meid den goeden smaak toonde om de punt van de slendang voor den mond te houden, als zij dien opendeed om te zingen’.Ga naar voetnoot2) Daar klinkt tenminste de ronde taal van een Hollander, die hossen zo lollig vindt. Dansen | |
[pagina 156]
| |
was nog, wat het zingen zo lang was geweest, louter plezier. Een dans, die niet vrolik stemde, was geen dans; en de Javanen dansten ernstig, plechtig, gewichtig. Wat een gekke lui! En dan zo stijf met hun armen en benen opzij als Jan Klaassen. In zijn soort mocht een landgenoot het wel knap vinden, omdat hij het zelf onmogelik kon nadoen, maar dan alleen bij wijze van verkeerde gymnastiek. Vandaar dat een jurist het inspringen van onze bestuursambtenaars bij het tandakken, een gebruikelik offer aan de adat, veroordeelde, ‘want het is eene ellendige en bespottelijke vertooning zoo een Europeaan met eene natuurlijke onhandigheid te zien deel nemen aan de lichaamsbuigingen, die aan Javaansche lenigheid onafscheidelijk verbonden zijn’.Ga naar voetnoot1) Als Indiesgasten zo ver van de inheemse kunst afstonden, viel nauweliks te verwachten dat Nederland er belang in leerde stellen. Maar de wetenschap was er beter op gewapend om die vreemde geheimen, zo niet ineens te ontcijferen, dan toch te eerbiedigen. Nadat Indologiese studenten al in 1857 de gamelan uit het Leidse museum hadden laten horen, traden spelers van Solo in 1879 bij de Arnhemse tentoonstelling op, waar de toonkunstenaar Daniël de Lange er met de muziekgeleerde J.P.N. Land studie van ging maken, zodat in 1890 Groneman's onderzoek als uitgaaf van de Koninklijke Akademie verschijnen kon.Ga naar voetnoot2) Tot artiesten drong daarmee deze nieuwe wereld nog niet door, want Diepenbrock's vriend Van Deyssel onderscheidde op de Amsterdamse tentoonstelling niets anders dan ‘vreemde en eentonige muziek’ in de gamelan.Ga naar voetnoot3) Maar de geleerden hadden dan toch het nodige bijgeleerd, sinds Veth, de collega van Land in Leiden, aan de Javaanse muziek verweet, met ‘zijne anti-rythmische sprongen’ onmogelik in een bepaalde maatverdeling gebracht te kunnen worden. De wetenschap verwarde hier, in de toonkunst evenals in de dichtkunst, het schoolse metrum met het levende ritme, toen Florimond van Duyse zelfs de vrije gang van ons middeleeuwse volkslied nog in maatstrepen | |
[pagina 157]
| |
wrong, om er toch de alleenzaligmakende danspas van de renaissance in te houden. Schumann's romanties heimwee naar een muziek zonder maatstok was in het verleden en in de verte lang vervuld. Prof. Veth, die zoveel in Java kon verstaan wat hij nooit gezien had, wist de wajangfiguren, waarin hij enkel ‘afschuwelijk misvormde poppen’ vond, met geen mogelikheid te waarderen. Hoeveel hij er in Leiden ook onder zijn bereik had, er was geen persoon, die van onze academiese canon los genoeg was om hem in het karakter van die toch ook gebonden vormen in te wijden. Het classicisme gold voor de eeuwige wet van de schoonheid. De Javaanse dans moest meer bestaan in het draaien van het lichaam dan in kunstige passen, wat een zuivere waarneming, maar daarom nog geen redelike veroordeling insloot, wanneer de Westerse mode van een bepaalde tijd tenminste niet over alle smaak besliste.Ga naar voetnoot1) Indrukken van Oosterse muziek konden Hofdijk door geen boeken overgeleverd worden, zodat hij wel ‘'t aantreklijk tinkelen des gamelans’ vermeldde, maar in het wilde over ‘de kwelende en kwijnende tonen’ ging fabelen. Van de dansen kreeg hij aanschouwelike beschrijvingen te verwerken met gunstiger uitkomst: ‘Vast hield het voetjen den grond, maar het buigsame lijf en de leden
Helden en zwenkten en zwaaiden op 't maatgeluid, allen eenparig,
Rusteloos tevens het hoofd en de lenige vingren bewegend:
Cierlijke standen, bevallige houding, en golvende wending
Wisslend naar 't wisslen der slepende of snellere tonen der gaamlan’.Ga naar voetnoot2)
De redenen voor het miskennen van de dans blijven niet meer verborgen. Vooreerst was de edelste vorm aan het hof in de Vorstenlanden vrijwel onbekend. Wat Europeanen overal in het oog viel, was de ‘veile dansmeid’ van de vlakte, waartegen het zedelik gevoel gewaarschuwd werd als tegen de ‘lokkende deerne’ op straat. Het verschil tussen hofdans en straatdans bleek genoeg aan een reiziger, die de serimpi's in Solo om hun volmaakt gelijke beweging van alle meisjes ‘werkelijk met genoegen’ zag, terwijl | |
[pagina 158]
| |
hij de ongunstigste verhalen over de vervelende ronggengs nog beneden de waarheid had gevonden.Ga naar voetnoot1) Het openbaar leven in Holland lag zo ver van de schoonheid verwijderd, dat van de ene kant de kunstdans in verval raakte en van de andere kant de volksdans eerst door de opkomende folklore in ere moest hersteld worden, voordat de regels van het bal en de vormen van het ballet, die samen een geijkte smaak voldeden, te verbreken vielen. Als eroties verkeersmiddel gold de paredans, hetzij wals of polka, voor onze dans bij uitstek. De zwoele stemming daarbij werd door een gezellige omgeving, de prikkelende werking door een deftige étiquette afgekoeld als champagne door ijs. Maar het geheimzinnig broeiende, het zinnebeeldig woelende, het inwendig spannende van het tandakken stond op het eerste gezicht de Westerling tegen als een stille bedreiging. Dat binden van de beweging aan de stijl, dat beheersen van het gezicht tot een masker leek hem een tegenspraak, waarachter hij alleen verraad kon vermoeden. En hoe meer de toeschouwers meeleefden met een trillende gebaretaal, die hij nooit begreep, en hoe fijner de bewegingen luisterden naar het wisselen van de muziek, hoe sterker hij zich ook gehinderd voelde, alsof die hele kring hartstochtelik zwijgende Javanen één samenzwering was tot bespotting van de binnengedrongen Europeaan. Hij trok zich dan op zijn beurt in verachting voor die onnozele kinderen terug. Ze hadden geen zweem van smaak, want de ronde lijn was de lijn vol gratie en hun bewegingen waren hoekig als de ellebogen van een boer. Ze hadden hun lesje geleerd, eenzelfde lesje, dat ze uitentreure met verlegen geneurie en stijve gebaren opzeiden. Aan de losse gang van onze vrijheid, aan de ongedwongen houding van een persoonlikheid waren ze nog niet toe. Zo ongeveer zouden we het gevoel van wantrouwen of van weerzin, dat de Hollander tegenover die toverkring van tandakpartij en wajangvoorstelling liet bevriezen, misschien onder woorden mogen brengen. Had hij van huis uit al weinig uitgesproken vormgevoel, zijn overmatige onafhankelikheidzin vervreemde hem bewust van | |
[pagina 159]
| |
het stileren, dat voor Javanen de enige toegang tot de schoonheid was. Onze bollende tafelpoten en buikende paneelkasten leverden wel het tegengestelde van doorzichtige ornamenten en ontastbare schimmen, die naar een geestelike wereld, naar een ijle sfeer verwezen, alleen door droomogen van een Oosterling in die wonderbare tekens te zien. De puriteinse aard versmaadde met nuchter bewustzijn alle symbool of ritus, alle mysterie of icoon. Er bestond geen spontaan kontakt tussen het beeldstormend volk en een land, dat door de onverbiddelike Islam heen nog het vizioen van zijn mythen en offers als de hoogste bezieling had heengedragen. Alleen ondervond de Hollander bij gelegenheid, dat die extaze tot een gevaarlik fanatisme kon opgedreven worden. Hoe zou hij het tandakken onbevangen als kunst genieten, zolang onze soldaten nog de voorvechters van de vijand hardnekkig dansend de dood in zagen gaan?Ga naar voetnoot1) En toch is het zo gesteld met de mens, dat wie bloedig ernst met zijn beginselen maakt, op eerbiediging kan rekenen. Officieren, die het inheemse volk bij hun manschappen en bij hun tegenstanders leerden waarderen, waren niet de laatsten om de ziel van het Oosten in eenvoudige verschijnselen te benaderen. Een militair had eerder dan anderen oog voor de schoonheid van een erepoort, die de Javanen met lichte bamboebogen, waardoor klapperblaren als arabesken gevlochten waren, bij een bruiloft oprichtten.Ga naar voetnoot2) Een ander officier tekende zijn eigen persoon onbewust, toen hij van een landgenoot opmerkte: ‘Zelf poëet, begreep hij de poëzie van het javaansche leven’Ga naar voetnoot3). Deze woorden bevatten meteen de diepste kritiek op onze kolonisten in het algemeen. Heeft Goethe gelijk met de stelling, dat iemand, om de dichter te verstaan, het land van de dichter in moet gaan, dan beseffen wij, hoe de gemiddelde Hollander niet met een vraag naar Oosterse poëzie de zee over trok. ‘Als de ziele luistert, heeft het al een taal dat leeft’, zegt de Vlaamse dichter, die tegelijk waarschuwt, dat het ruisen van het riet onverstaanbaar blijft voor menig mens, ‘waar klinkend goud hem plaagt’. | |
[pagina 160]
| |
De ogen van ons volk moesten nog gezuiverd worden in het licht van de liefde, eer ze het mooie in Java onderscheiden konden. Het mooiste schepsel is de mens, en de Javaan werd doorlopend voorbijgezien, omdat de Hollanders alleen het volk als massa zagen. Alle ‘zwarten’, zoals de Maleiers met ongeneselike kleureblindheid werden genoemd, hadden voor de onverschillige blik van onze landgenoten eenzelfde vormeloze voorkomen, waarin geen karakter te bekennen viel. ‘Er is geen snit in hun gezicht’, vond de gevoelige Nellie zelfs met een vooroordeel, dat alle Javanen en nog erger alle Chinezen voor haar geestelik oog onzichtbaar maakte.Ga naar voetnoot1) Annie Foore alleen beklaagde zich over de bekrompenheid, waarmee Holland ‘sedert lang heeft uitgemaakt, dat het kaukasische ras mooi en alle andere rassen leelijk zijn’.Ga naar voetnoot2) En Maurits was niet zó eenkennig, of hij getuigde graag, dat de gele tint van inlandse vrouwen niet minder betoverend kon glanzen dan het blankste blank.Ga naar voetnoot3) Maar in de regel bestonden voor het bewustzijn geen inlanders buiten de bedienden. Een Javaan moest vanzelf onderdanig zijn, omdat hij ondergeschikt was. Kwam er bij gelegenheid een ontmoeting met een of ander regent ter sprake, dan werd zijn beschaafd optreden altijd met ophef als iets heel verwonderliks vermeld. De grofheid van Justus van Maurik bedoelde een gastvrij regent, die zijn lof waarschijnlik vroeg of laat te lezen kreeg, met deze onbeschaamde woorden te prijzen, dat zijn verschijning eerbied afdwong, ‘hoewel gelaatskleur en kleeding den inlander aanduiden’, zoals een jonger schrijver nog een kompliment maakte voor ‘knappe vrouwen, ofschoon bruin als gebrande koffie’.Ga naar voetnoot4) De waan van uitverkiezing zat de blanke in het bloed. De periode, die ongeveer met het einde van de vorige eeuw samenviel, vond een waardig slot in het bedenkelik succes, dat de Amsterdamse komiekeling als onze eerste schrijver, die voordrachten op Java kwam houden, gevonden heeft. Zijn reisverhaal is een doorlopend relaas van eten en drinken, afgewisseld met het | |
[pagina 161]
| |
radbraken van allerlei talen volgens zijn origineel patent. Deze Amsterdammer was de kleinburgerlikste provinciaal, die Nederland ooit met hoge hoed zag opduiken. Door zijn succes weten we vooruit, hoe zijn tekst één en al refrein was op het vaderlandslievend lied, dat de Javaan onder onze vlag ‘volkomen gelukkig’ leefde. Tussen geregelde ‘champagne-salvo's’ klonk dat heel aannemelik, vooral wanneer de geestigheid zo ver ging om de inlanders, tot drie, vier maal toe, met apen te vergelijken. Wat hebben apen in de wereld, in onze beschaafde wereld, immers te pretenderen, niet waar? Dan begrijpen we verder vanzelf, hoe de Javaan weinig of geen behoefte kende, dus de paradijstoestand feitelik beleefde. De waarde van een histories feit bereiken zulke frazen, doordat deze verpersoonlikte banaliteit haast officieel in Indië ontvangen werd, waar men achterlik genoeg was om in Justus van Maurik de Nederlandse kunst te begroeten.Ga naar voetnoot1) We moesten zelf meer worden, om in anderen meer te zien, want ons waarderingsvermogen zou groeien met onze eigen waarde. |
|