Java in onze kunst
(1931)–Gerard Brom– Auteursrecht onbekend
[pagina 43]
| |
III MultatuliDAT van Lennep juist persoonlik over Java had geschreven in zo'n andere geest, maakte zijn schijnbaar dubbelzinnige houding tegenover Max Havelaar begrijpelik. Geestdriftig voor de poëzie van deze schepping en voorzichtig met de politiek, die er overal uit plofte, bleef hij volkomen zich zelf, wanneer hij wel de verschijning van het meesterwerk bevorderde, maar de publiciteit tegelijk wilde beheersen. De beperkte oplage beantwoordde aan het beperkte kiesrecht, zoals de aristocraat alleen veilig vond. Zou het boek de regering en de leidende kringen bereiken, dan was het genoeg, want het mocht niet gebruikt worden als stokebrand bij het volk. Van Lennep geloofde verraad aan zijn vaderland te plegen, als hij ‘het schuim der natie hier en in Indië’ hielp opzetten. Daarom waarschuwde hij de minister, liever te zien dat Multatuli overzee kon werken dan dat hij hier moest spreken.Ga naar voetnoot1) Op die manier zocht hij een slag, die hij voor onvermijdelik hield, zoveel mogelik te ‘neutralizeren’.Ga naar voetnoot2) De gematigdheid, de hoofddeugd van een oudliberaal, liet geen verdere meewerking toe; maar Jacob van Lennep houdt de verdienste, in een van de vele handschriften, die hem als patriarch van onze letterkunde werden voorgelegd, onmiddelik de meesterhand herkend te hebben. Die geruststelling was het enige wat Douwes Dekker trouwens nodig had in de crisis, toen zijn talent, waarvoor Nederland meer dan tien van Lenneps mocht geven, op het spel stond. ‘Ik wil gelezen worden, ik zal gelezen worden’, de nieuwe schrijver had het recht tot deze verklaring.Ga naar voetnoot3) Hij was zich volkomen bewust van de kracht, die in zijn werk lag geladen: het zou als een donderslag in het land vallen, voorspelde hij, en de lezers zouden trillen. Max Havelaar maakte ook een sterke opgang, ofschoon te hoog geprijsd en slap verhandeld door een uit- | |
[pagina 44]
| |
gever, die het boek niet eens naar Indië stuurde, waar de gouverneur-generaal het zelfs onmogelik in handen kon krijgen, toen de minister hem om een oordeel vroeg. Het succes binnen Nederland was zó overstelpend, dat de schrijver zich bijna verbaasde, nog geen kleren aangekondigd te zien à la Havelaar, want het was een ‘rage’. Hij leek op dat ogenblik wel de populairste man in Holland.Ga naar voetnoot1) Nu de opwinding over die plotselinge schok voorbij is en meerdere geslachten op de verrassing volgden, leeft Max Havelaar met zijn dooreengestrengelde lianen nog indrukwekkend als een oerwoud, waarvan de tropiese groei tegelijk iets geweldigs en iets maagdeliks heeft. Later zal Multatuli's trant bewuster werken als een park vol kunstig gesneden bomen. In zijn eerste boek zijn de natuurkrachten aan 't groeien, vrij en wild, met een overdaad van onkruid zeker, maar met een weelde van bloemen en vruchten, waaraan de kinderen van zijn kinderen zich niet licht verzadigen. De vorm van de romantiek is het spel met de vormeloosheid. Moest klassieke kunst een vaste, klare beheersing van de stof tonen, de moderne meester zocht de indruk te maken, of alle elementen zich in elkaar oplosten. Schilderachtige wanorde was de term, waarmee het atelier bij voorkeur werd getekend. Een tafel diende schuin in de hoek te staan en op die tafel moest het kleed als een ruit liggen, wanneer het er niet met een losse gooi overheen kwam te hangen, want het toevallige, liefst het tegenstrijdige kon alleen meer boeien. Zo mocht een boek geen duidelike samenhang leveren, omdat een streng verband de vrijheid van inspiratie scheen uit te sluiten. Een boek viel in verschillende stukken uiteen: het verhaal werd met andere verhalen dooreen gevlochten, de draad telkens op het spannende moment afgebroken, een vreemd brok ingelast, om vooral een grillig bont, desnoods dol fantasties geheel te krijgen. Welkom was biezonder de fictie van een gevonden handschrift, dat het eigen werk afwisselde, waardoor de ironie van kontrast op kontrast kon overspringen als een knetterende vonk. Zo woelen bij E.T.A. Hoffmann de ervaringen van | |
[pagina 45]
| |
Kater Murr met de verbeeldingen van Kreisler woest dooreen; zo laat Kierkegaard in zijn hoofdwerk de hartstochtelike estheet en de rustige vrome elkaar doorlopend tegenspreken; zo grijpen Droogstoppel en zijn huisgenoten om de beurt een bundel uit het chaoties pak van Sjaalman, om eindelik allemaal samen van het toneel geschopt te worden op het ogenblik dat de schrijver plotseling in eigen persoon verschijnt. De onwrikbare objectiviteit van het epos werd dus verdrongen door de ene subjectiviteit, die de andere spannend in evenwicht hield. Multatuli genoot achter het gordijn zulke pikante overgangen in zijn spel.Ga naar voetnoot1) Hij, die de waarde van naieve vormen besefte en als kunstenaar hun draagkracht al slingerend vliegensvlug berekende, heeft het werk niet zonder vormgevoel later zin voor zin verbeterd.Ga naar voetnoot2) Dat iemand als Droogstoppel op het denkbeeld komt een boek te schrijven, een boek uit Sjaalman's verdachte pak, een boek in samenwerking met een dwepende jongen, is, goed beschouwd, de onmogelikheid zelf, waarvoor de romantiek intussen geen hand omdraaide, want hoe onwaarschijnliker een kunstgreep was, hoe aantrekkeliker die werd gevonden. De verwikkeling heeft tenminste dit voordeel, dat we door de toenemende gedwongenheid van de constructie wel op de ontknoping worden voorbereid, waarbij de figuren buitelend de lucht in springen en Douwes Dekker alleen tastbaar op de grond blijft staan. Het slot bekrachtigt de goochelkunsten: alles was koffie en nergens is meer koffie te zien, we zien een verblindend licht en in dat licht de geest van Multatuli in kontakt met de geest van de Koning en op de achtergrond heel ver het volk van Java. Droogstoppel is zo meesterlik getekend, omdat zijn hele wezen uit enkele elementen is opgebouwd. Het onuitputtelik wenden en keren van zulke sobere motieven kenmerkt de kunstenaar, die weinig gegevens nodig heeft om zijn weelde volledig uit te vieren. Het eenvoudig middel beantwoordt immers aan het doel, nu de geestelike armoe van een even zelfgenoegzaam als bekrompen | |
[pagina 46]
| |
man tentoongesteld moet worden, die voortdurend binnen hetzelfde kringetje op zijn kantoorkruk ronddraait. Zijn figuur belichaamt de platte praatjes, waarmee onze letterkunde, voorzover die zich dan met Java kon bezig houden, uitentreure gevoeligheid had voorgewend. Wat er een paar eeuwen over Indië geschreven staat, bevestigt regel voor regel het beeld, dat Multatuli sprekend heeft getroffen. Wie 't eenmaal kennen, vinden 't overal terug, om zoveel naamloze schrijvers de familienaam te geven van Droogstoppel. Als na het gejengel van de handelaar het vijfde hoofdstuk inzet, waar Multatuli's eigen stem gaat klinken, hebben we 't verheffend gevoel een klok te horen, die alle geluiden van het koffiehuis meeneemt naar omhoog. De stijl van Multatuli is veelstemmig en betoogt, beschrijft, bezielt met woorden zo zwierig als vogels in een wijde kring. Wat is het wonder aan deze taal? Het is de spraak van een levend mens, die we door alles volgen, omdat we zijn ontroeringen en ergernissen persoonlik meevoelen. Hij spreekt hoorbaar en zichtbaar, legt sterke accenten op zijn ritmiese zinnen, accenten die grootse gebaren oproepen bij het meeslepend stijgen en het adembeklemmend dalen van een natuurlike stem. Er is nog iets plechtigs en meteen iets heel eenvoudigs aan zijn toon, want hij gelooft evenveel in zijn volk als in zijn zaak; en regelmatig laat de profeet zijn slagen op de gong horen, die golvend uitklinken als een amen. Die zekerheid vormt zijn overtuigingskracht met een wijding, later door de syncopen van zijn paradoxen overstemd. Tussen ontelbare, half moppige en half mopperige, uitingen van Indiesgasten verrast ons hier een voorname trant en een edele smaak, alleen twijfelachtig bij het welbehagen, waarmee Multatuli zijn eigen beeld komt opnemen. Maar achteraf gegeven, nu wij allen de identiteit tussen held en schrijver kennen, mag deze indruk niet het oordeel bepalen over een pleidooi, waarin de beklaagde zich geleidelik te openbaren had als de rechter. Estheties wordt dit verband pas een fout door de nadruk, die hem zijn onschuld met al zijn deugden één voor één laat verhandelen, inplaats dat ze groeiend beginnen te leven. Zo komt er weinig schaduw in het | |
[pagina 47]
| |
zelfportret, weinig ontwikkeling in het karakter, weinig werking in het evenwicht. Kant en klaar als een prent in een lijst hangt het model van een Indies ambtenaar ons van het begin tot het einde voor ogen. Zo moet een assistent resident zijn, zó trouw, zo eerlik, zo heldhaftig. Gefixeerd en geïdealizeerd als het type is, beweegt het zelden meer en leeft dus een schijnleven. De enkele trekken, aan de bijfiguren besteed, voldoen beter dan al het verguldsel voor de hoofdpersoon, die niet onbevangen naar de natuur is gegeven. In de gestalte van Max Havelaar zelf is de strekking van het verhaal tastbaar geworden. 't Is Dekker zoals hij wilde zijn, niet Dekker zoals hij was. We moeten dit onderscheid wel degelik vasthouden, om niet het misverstand te delen, waarop Multatuli zich levenslang blindstaarde als een fatale cirkelredenering: Havelaar was zo nobel, omdat hij Dekker heette, en Dekker zo nobel, omdat hij Havelaar was. Hij vond er geen speld tussen te steken, maar de geschiedenis ontdekt de scheur in zijn dubbel Ik, dat in een machtig kunstenaar en een armzalig mens uiteenviel. Dit dualisme kon door geen droom van de romantiek verzoend worden. Het boek is één preek tot heiligverklaring van hem zelf, waarvoor hij wonderlik verwijst naar zijn ‘kuisheid van den geest’, schuw om zich bloot te geven.Ga naar voetnoot1) De verhouding tot andere mensen, waarin toch een verhaal of handeling bestaat, is volslagen zoek, want Max is een reus, alle overigen zijn dwergen. Omgang is uitgesloten, wanneer één persoon orakelt en de rest alleen heeft te bewonderen. Werd Hildebrand verweten zijn schepping in de weg te staan, hoeveel zwaarder moet deze grief dan Havelaar gelden! Het werk heeft bladzij na bladzij, waarbij de schrijver, als in het zestiende hoofdstuk, uit zijn rol gevallen is en overduidelik de pen voor zijn handlanger vasthoudt. Zo was het Marnix in zijn ironie overkomen, zo zal het iedereen overkomen, die zijn eigen zaak behandelt met zijn eigen hart. Het doet toch biezonder merkwaardig aan, dat Multatuli zijn geschiedenis, de geschiedenis van Havelaar, aan zijn landgenoten laat vertellen door een geestdriftig Duit- | |
[pagina 48]
| |
ser als een verhaal voor de jeugd, waarop de toekomstige leider dus terstond een beroep begint te doen. Maar wat er ook aan de bouw van het werk vervalt, één stuk is onaantastbaar als een zelfstandig paviljoen bij een Indies huis. De episode van Saïdjah en Adinda staat open naar het hart van ons volk. Want welk Nederlander bleef ongevoelig voor de muziek van zulke lieve namen, die hem de poëzie in zijn jeugd openbaarden? Zonder maat, zonder rijm, is hier het mateloos verlangen, het ongerijmd en toch onweerlegbaar leven van de liefde zelf geboren, waardoor Multatuli boven duizend verzenschrijven de énige dichter bleek te zijn. De geliefden van Leeuwendalers zijn ons land onbekend, de naam Granida is een naam zonder meer, en wat onze kunstenaars verder aan jonge liefde verheerlikten in de persoon van Roosje of Mathilde, het verbleekte langzamerhand tot een schoolse herinnering. Alleen Saïdjah en Adinda leven in ons hart; en als de mensen van Java geen schimmen uit de volkekunde meer zijn, danken ze 't aan deze verbeelding, die vlees en bloed of liever geest en ziel in hun vormen vond. Al de betogen over de verdiensten van de Javaan, al de pleidooien voor zijn rechten, hoe redelik en doelmatig ook, hebben samen niet bewerkt wat een droom van de dichter deed: de bruine broeder verwezenliken als een ziel, waarmee onze ziel innig voeling kon krijgen door de wonderkracht van een scheppende schoonheid. Eindelik vloeide er een vertedering van Holland naar Java: de tranen, die ons volk over een paar kinderen van Bantam stortte, hebben een stroom van geheimzinnige kracht over en weer gevormd, waardoor het Westen en het Oosten van hart tot hart verbonden werden. De kunstenaar was middelaar tussen twee werelden, die elkaar eeuwen vreemd gebleven waren. Multatuli vertelde deze naieve geschiedenis alleen, om met de verstoring van zijn idylle voorgoed de illusie te breken, alsof de Javanen onder het Hollands bestuur een soort luilekkerland beleefden. Het verhaal gaf hem al schrijvend zelf de tranen in zijn ogen; en ook bij wisselende stemming bleef hij dit stuk altijd goed vinden, want de zachtheid daarin liet zijn scherpte in andere delen | |
[pagina 49]
| |
uitkomen.Ga naar voetnoot1) Een jaar later prees hij van artistiek oogpunt ‘de indrukwekkende monotonie van de Saïdjah-historie’.Ga naar voetnoot2) Zoals Rembrandt zijn eerbied voor het Oude Volk stil geschreven had op de gevoelige plaat, zo schreef Multatuli zijn meelijden voor het volk van Java neer op bladzijden, die de tropiese zon doorzichtig liet gloeien. Er mogen plekken zijn, waar onze bewondering wordt getemperd. Zo begrijpen we moeilik de reden om Havelaar's eigen naam in dit gefluisterd sprookje te betrekken. We zouden nog dieper werking van de meermalen verzekerde eentonigheid in dit boeiend verhaal ondergaan, als de schrijver niet tevoren in een ander hoofdstuk had verraden, hoe zo'n eentonigheid de indruk moest versterken.Ga naar voetnoot3) En we vinden dat Multatuli zich hinderlik opdringt, wanneer hij tot drie maal toe zijn polemiek loslaat in een sarcasties ‘dus’, waarvan de betekenis door de nadruk van deze herhaling wordt verpletterd: ‘Zijn ouders woonden altijd in Parang Koedjang en hadden hem dus weinig nagelaten... Te Batavia heeft men gaarne bedienden die nog geen maleisch spreken en dus nog niet zoo bedorven zijn als anderen die langer in aanraking waren met europesche beschaving... Hij doolde rond in een dorp dat pas veroverd was door het nederlandsche leger en dus in brand stond.’ Het patheties slot van de episode verdwijnt helemaal in een roffel van de grote trom. Maar wat een fijne schakeringen weet de meester telkens te treffen! Kan Saïdjah van droefheid niet eten, ‘want zijn keel was te nauw, als hij slikte’, dan volgt de op een ondertoon teer ingehouden regel: ‘Men bedenke dat Saïdjah een kind was’, waarbij onuitsprekelik veel weemoed even is verborgen in een glimlach. De dubbele tocht naar Batavia heen en van Batavia terug wordt met sobere trekken heel verschillend beschreven, om de veranderde stemming van de jongen, die alles weer met nieuwe ogen ziet, voelbaar te maken. Een geleerde dacht een ontdekking te doen met de opmerking, dat de figuren van Saïdjah en Adinda volstrekt niet Javaans waren en zelfs hun namen niet Javaans konden zijn.Ga naar voetnoot4) Vóór deze kenner | |
[pagina 50]
| |
zijn vondst openbaarde, dus lang vóór Jan ten Brink er met ophef gebruik van maakte, hadden een paar schrijvers er zich al op laten voorstaan. De poëzie van Saïdjah en Adinda, zei de een, zou overal geloofwaardig zijn behalve op Java ‘onder de materialistische mohamedanen’; Saïdjah en Adinda waren volgens een herhaalde betuiging van de ander niets anders dan het verklede paar Paul en Virginie.Ga naar voetnoot1) Met evenveel of even weinig recht zouden Romeo en Julia niet Italjaans kunnen heten, wanneer de doorsnee-landsman als maatstaf voor het diepste van het binnenste mocht gelden. Is in de grond de mens op de andere helft van de aarde niet verwant, ja gelijk aan de mens in onze omgeving? Trouwens dat zijn liefdesgeschiedenis niet volgens de biezondere aard van de inlander getekend was, erkende Multatuli vantevoren zelf, waarmee het gewichtigdoende bezwaar eigenlik zijn laatste kracht verloor.Ga naar voetnoot2) En toch had de schrijver weer gelijk, het echte van zijn Saïdjah te handhaven, toen hij aan Huet bekende: ‘De versjes die ik hem laat droomen, zijn de natuurlijke uitdrukking van javaansche droefheid. In 't maleisch is 't zeer gewoon droomend te zingen. De stijl er van is maleisch. Ik had ze oorspronkelijk in 't maleisch gemaakt, en ze dragen er de sporen van.’Ga naar voetnoot3) De Havelaar heeft verder taaie bladzijden genoeg, vooral waar de dubbelganger van de schrijver (is zo'n vermomming, waarvoor Thijm en Potgieter ook voorbeelden leverden, op zich zelf geen echte romantiek?) bekent op zijn stokpaardje rond te rijden.Ga naar voetnoot4) Feitelik is zijn eigen geluid door alle stemmen heen herkenbaar, zodat de bonte rij fragmenten, waaruit zijn boek is samengesteld, op een doorlopende zelfverheerliking uitloopt. De nevenpersonen dienen òfwel om zijn deugden nog schitterender te weerspiegelen, wat bepaald het levensdoel van Tine geweest moet zijn, òfwel om schaduwen te vormen, die zijn glorie dubbel blank laten uitkomen. Wit en zwart zonder tussenkleuren vormen het wapenbord van de romantiek. De onwerkelikheid, door dat absolute opge- | |
[pagina 51]
| |
roepen, bracht een jonger artiest er toe, het hele boek aan te duiden als ‘een sentimenteele en filanthropische redevoering’.Ga naar voetnoot1) Vergelijken we Multatuli met zijn geliefde Heine, dan valt het niet tegen te spreken, dat de satyre met de nodige retoriek is aangelengd. In de snijdend korte ballade Das Sklavenschiff zit Mijnheer van Koek uit te rekenen, hoeveel winst hij van zijn lading, vooral van de zwarte waar, nog beter dan goud en ivoor, wel te wachten heeft. De scheepsdokter komt hem storen met de boodschap, dat er zoveel negers brutaalweg sterven. Hoe kan dit procent in 's hemels naam verlaagd worden? vraagt de kapitein. ‘Der Doktor erwidert: Durch eigne Schuld
Sind viele Schwarze gestorben;
Ihr schlechter Odem hat die Luft
Im Schiffsraum so schr verdorben.’
Het recept is dansen met zweepslagen voor de maat. Onderhand gapen de haaien, die hun rantsoen missen, terwijl Mijnheer van Koek de hemel om genade voor de zondaars bidt, die immers zo dom zijn als een os: ‘Verschone ihr Leben um Christi Willn,
Der für uns Alle gestorben!
Denn bleiben mir nicht dreihundert Stück,
So ist mein Geschäft verdorben’.
Bij dit sarcasme is het Nederlandse boek nog gemoedelik, daarom niet minder hartig uitgevallen. Ook van Deyssel noemt het tenslotte ‘een heerlijke gebeurtenis, die komst van Multatuli, die uit het heete Oosten, uit het land van zwaar hemelblauw en zwaar woudengroen, een hevigen hartstocht bracht in het koude Noorden’.Ga naar voetnoot2) Zo sterk de invloed van de Max Havelaar op het Indiese leven is geworden, zo groot was zijn betekenis voor de Nederlandse kunst. Het boek is rijk aan vormen, die veel later pas door onze schrijvers zouden gebruikt worden. Van Eeden heeft motieven uit de Saïdjah geschiedenis heel oorspronkelik in zijn Kleine Johannes verwerkt, Van Deyssel de stormende stijl van allerlei aanklachten | |
[pagina 52]
| |
met eigen gloed versmolten, Kloos het zelfbewustzijn van Multatuli in bronzen verzen gehamerd; er is uit de Havelaar een nieuw proza geboren en een nieuwe poëzie. Maar nog altijd bestaat er in onze taal geen bladzij zo welsprekend als het hijgend besluit van dit vervaarlik boek, waarin meer dan dichterlik gevoel en meer dan persoonlike verontwaardiging, waarin het menselik geweten regelrecht zijn werking laat voelen op ons nuchtere, maar eerlike volk. Multatuli liet volgens zijn eigen verklaring alles dienen voor het slot; het was met zijn boek als met de paradijsvogel: ‘het heele dier is om dien staart geschapen’.Ga naar voetnoot1) De oorspronkelikheid, waardoor de meester met een vaart ineens boven vorige en volgende schrijvers van Indië uitvloog, bewees hij bovendien in zijn versmading van goedkope middelen als het kromme taaltje, dat Indo's gewoonlik in de mond gelegd werd, om een volslagen gebrek aan karaktertekening te vergoeden. Integendeel noemde hij 't koddig, iemand, die zijn beschaving en zijn spraakgebruik grotendeels in een Hollandse achterbuurt opdeed, de liplap te horen uitlachen, als die bij ongeluk het geslacht van een paar woorden verwisselde. Hoegenaamd niet vooringenomen tegen personen met gemengd bloed, wist hij hun lastige stelling tussen twee rassen zakelik toe te lichten.Ga naar voetnoot2) Oorspronkelik in de vorm toonde Multatuli zich vooral, zo dikwels hij gegevens van anderen nieuw maakte. Hij bekende zijn Japanse Steenhouwer ontleend te hebben aan Ds. van Hoëvell, die hij als een schrijver van lieve dingen kon waarderen.Ga naar voetnoot3) Wat hij overnam, was uitsluitend de stof, waarvan hij een levend beeld boetseerde. De waarde van het sprookje ligt immers niet zozeer in het simpele thema op zich zelf als in de zuiver Oosterse, primitieve en meteen klassieke parabeltoon van zijn bewerking, die een voorbijwaaiend blaadje vereeuwigde. Het lied, door Saïdjah bij het wachten 's morgens zo vol stemming geneuried, schijnt te herinne- | |
[pagina 53]
| |
ren aan een pantoen in de maleise roman, die dezelfde Van Hoëvell indertijd vertaalde.Ga naar voetnoot1) Maar wat heeft Multatuli van het genre weten te maken! Zijn vrije scheppingskracht is verder afdoende betuigd, door de wendingen van een paar voorgangers te verenigen en te vermenigvuldigen tot de onvergetelike wending van ‘het rijk van Insulinde, dat zich daar slingert om den evenaar als een gordel van smaragd’. Bernard ter Haar had vroeger gezegd, hoe verre landen ‘zich slingeren over d'Oceaan’, terwijl Meyer de tropen zag ‘met menig eiland van smaragd op 't gouden kleed gestrooid’.Ga naar voetnoot2) Multatuli vond die kralen op zijn weg en reeg ze als edelsmid aan een ketting. We mogen van hem zeggen wat we willen, één woord blijft het eerste en het laatste: hij kan schrijven zoals geen Nederlander heeft geschreven. Laat hij hinderen met zijn refrein over de mishandelde Javaan, ergeren met de litanie van zijn eigen lijden, hij verveelt ons bij dat alles nooit. Het boeit ons telkens opnieuw, hoe hij motieven, die anderen schenen uitgeput te hebben, eeuwig verjongde. Wie geen kunstenaar is als Multatuli, weet van veel rijker gegevens veel minder gebruik te maken.Ga naar voetnoot3) Zonder meer tovert Indië niet iemand tot een dichter om, al blijft het waar, dat Multatuli zijn inspiratie aan Indië dankte. Een Oosterse gloed onderscheidde hem van zijn tijdgenoten, die naast hem ‘bleek’ en ‘onbezield’ aandeden, zoals de beste kenner van zijn geslacht verklaarde.Ga naar voetnoot4) De meester hield van Indië, ‘waar ik m'n ziel voelde geboren worden’. Opnieuw getuigde hij: ‘Ik ben niet in Indië geboren, maar ik heb er geleefd, en dat zegt meer. Ik heb er geleerd, gedacht, geleden; ik ben er opgevoed’.Ga naar voetnoot5) Zijn werken bevestigen die woorden, want de mooiste zijn dankbaar gewijd aan Java, dat hem grotendeels tot schrijver vormde. | |
[pagina 54]
| |
Een jaar na de Havelaar kwamen de bekende bladzijden met de titel ‘Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb’ zijn toon forceren, alsof hij zijn eigen meesterwerk nabootste. Weer de sprong van idylle in paniek, weer een Havelaar in klein formaat, maar nu een opzettelik kabinetstukje geworden. Het succes, door de vleiende opdracht van een groot uitgever gewaarborgd, en het liefdadig doel, waarvoor hij deze maal wat bluffend schreef, bevorderden de declamatie vol effecten: ‘Aan den arbeid, aan den arbeid! Er moet rijst zijn voor den honger... er moet koffie wezen voor den anderen honger, die handel heet in Europa! Er moet gewerkt worden, opdat de kinderen... Dit alles is zeker echt welsprekend, mogelik teveel om ons op den duur aan te spreken. Dat Multatuli de levende spreektaal bij zijn schrijven gebruikte, bracht het gevaar mee te vervallen in de toon van redevoeringen. Hij wilde ten koste van alles zijn geschriften de schijn van improvisaties geven, die nu eens niet de bezadigde omslachtigheid en de langzame herhalingen van zoveel landgenoten, maar juist grillige overgangen en driftige onderbrekingen leverden. De tegenstelling tussen Oost en West gaf hem een vreemde spanning in zijn wezen.
Kwam Max Havelaar uit de lucht vallen, dan kon zo iets gebeuren, omdat de lucht al jaren in beweging was gebracht door denkbeelden, die hem blijkbaar dreven. Bescherming van het Javaanse volk, verenigd met bestrijding van het Christendom, had | |
[pagina 55]
| |
een werk als Junghuhn's Licht en Schaduwbeelden zes jaar vroeger geproclameerd. ‘Wij bezitten sedert 1841 eene vittende en bitter kritiserende litteratuur, zoo als geen ander land der wereld er eene heeft’, verklaarde een Indiesman.Ga naar voetnoot1) Een kleine tien jaar vóór Multatuli's optreden getuigde Van Hoëvell in de Kamer, geen mooier grafschrift voor zich zelf te verlangen dan dat hij een vriend van de Javanen was geweest. Aan deze oudpredikant van Batavia, om zijn vrijmoedigheid en vooruitstrevendheid in 1848 uit Indië verbannen, heeft Multatuli niet enkel een onderdeel van zijn boek te danken. Van Hoëvell ondervond ‘de gewone taktiek der verdachtmaking’ bij allen, die van geen verdrukking van Javanen wilden horen; maar dit verhinderde hem niet, de Nederlandse natie te doordringen van de roeping om beschermend op te treden ‘over het goede volk, dat voor haar plant en oogst en dat bovendien nog overgeleverd is aan de barbaarsche willekeur van zoo velen’. Hij bleef er volhardend op aandringen, dat de bevolking tegen de inlandse hoofden moest verdedigd worden, en hij klaagde dat er zulke gruwelen nog onder een Nederlands bestuur konden voorkomen’.Ga naar voetnoot2) Thorbecke had deze kritiek overgenomen en verklaard, hoe het belang van de inlandse bevolking het belang van het moederland was. De openbare mening mocht dus voorbereid heten op Max Havelaar, die anders ook niet geloofd en niet begrepen zou zijn. Maar zoals de kunstenaars Victor Hugo en Emile Zola eerst de ellende van het proletariaat, waarover toch gegevens te vinden waren, zichtbaar en voelbaar maakten, zo moest Multatuli verkondigen wat ons volk van geen staatsman in parlementaire vormen had willen verstaan. Max Havelaar verscheen in 't voorjaar 1860, toen juist de slavernij in onze kolonies werd afgeschaft. Academiese kringen hebben zich niet doof gehouden voor zijn alles behalve objectieve toon, al scheen Indië officieel voor de universiteiten zó weinig te bestaan, dat nergens een college met oog op de tropen werd gegeven. Het | |
[pagina 56]
| |
slot van het boek, oordeelde een intellectueel orgaan, bedierf door zijn ‘overdrijving’ de goede indruk, want het miste die ‘gematigde’ toon, die bij onze ‘bezadigde’ natie alleen ingang kon vinden.Ga naar voetnoot1) Prof. Buys vond de grote fout van het werk een volslagen gebrek aan tucht, waardoor de schrijver zich zelf verheerlikte, in plaats van de Javaan te dienen, terwijl het slot aan zijn pleidooi de genadeslag gaf, door alles aan een fraze op te offeren.Ga naar voetnoot2) In ieder geval maakten zulke beoordelingen zich niet schuldig aan overmatige belangstelling voor de schoonheidswaarde van het boek, waarover Multatuli zich altijd zou beklagen. De eerste tijd was hij buitengewoon dankbaar voor de diepgaande recensie van Prof. Veth in de Gids, al zou de veranderlike kunstenaar zich later ook daarmee ontevreden tonen. De Leidse hoogleraar, van uit de verte zeldzaam vertrouwd met Java, begon verschillende schrijvers aan te halen, die sinds een tien jaar dezelfde aanklachten tegen de Indiese politiek hadden uitgesproken. Nieuw was, onderscheidde hij terstond, alleen de aanschouwelikheid van de schildering, de levendigheid van het verhaal, de hartstochtelikheid van de verontwaardiging, waarmee de indruk werd gemaakt, of de schrijver gisteren die schandalen het eerst met eigen ogen ontdekte. De gegevens werden door Veth aanvaard, het besluit, oproerig als een amok makende Javaan, afgewezen.Ga naar voetnoot3) De geleerde glimlachte om de opwinding, waarmee Multatuli dreigde zijn boek in alle mogelike talen van Indië te vertalen, en kalmeerde dit artistiek lawaai met deze les: ‘Bewijs mij eerst door de daad, dat een boek als Max Havelaar in die talen vertaalbaar is en dan door de volken van Indië kan verstaan worden’. Maar hij wist de schrijver volledig recht te doen, als hij de gevolgtrekking maakte, dat het boek geen roman was, omdat de verdichting hier bijzaak bleef, en evenmin een autobiografie, want het gaf geen louter geschiedenis. Dit boek volgde zijn eigen wetten, geschreven als het was met een énig doel: op te komen voor de schrijver en voor de Javanen, | |
[pagina 57]
| |
waarvan de belangen zich met de zijne vereenzelvigd hadden.Ga naar voetnoot1) Het feit dat de Gidskritiek niet door Potgieter of Huet geleverd werd, maar door een zakelik kenner van Indië, bewees geen uitsluitende of zelfs overheersende waardering voor de letterkunde. Multatuli keerde met wonderlike koketterie de verhoudingen om, wanneer hij niet alleen onverschillig voor zijn eigen dichterschap ging doen, maar anderen hun eeuwige herinneringen aan dat dichterschap verweet. Al werd de wereld dan niet door het vulkanies boek ondersteboven gekeerd, de kritiek heeft alle ernst gemaakt met het ware gehalte, terwijl het publiek des te minder grieven over zoveel bewondering voor de schitterende vorm verdiende, omdat deze vorm het onmisbaar en onweerstaanbaar middel was om de inhoud te raken. Max Havelaar lokte door zijn apparaat van dokumenten juist onderzoek naar zijn historiese waarde uit. De vorsers, die op bepaalde omstandigheden een en ander af te dingen hadden, stierven nooit uit. Waar Multatuli met de gewichtigste nadruk bleef herhalen, dat zijn geschiedenis van het begin tot het einde echt gebeurd was zoals hij 't beschreef, moesten de bezwaren tegen zijn voorstelling, die zaken en personen even opzienbarend aantastte, niet enkel de wellust van kleine mensen voldoen, wanneer ze een keer gelijk krijgen tegen een groot man, al is 't ook maar in een deeltje van een onderdeel. De waardigheid van het staatsgezag en heel biezonder het vertrouwen in het binnenlands bestuur, dat geen minder eergevoel had dan een ontslagen ambtenaar, stonden op het spel. Levend gekraakt door de bureaucratiese machine, waar hij zijn vingers tussen durfde steken, mocht Douwes Dekker al diep te beklagen zijn, het vrijwillig gevraagd ontslag was onherroepeliker, naarmate hij hoger toon tegen de autoriteiten aansloeg en zijn eerherstel op brutaler voorwaarden eiste. Als de ambtenaarswereld niet onverbiddelik op zoveel insubordinatie reageerde, dan was 't met de orde van de gemeenschap gedaan. Wat zouden militairen overvloedige aanleiding hebben om te protesteren tegen de onmeedogende discipline, die, zoals een Indies officier met een | |
[pagina 58]
| |
woord van Alfred de Vigny bij wijze van refrein herhaalde, het zwaarste martelaarschap voor het slachtoffer meebracht!Ga naar voetnoot1) Het proces van Havelaar is na Dekker's dood, toen zijn zaak onpartijdiger kon behandeld worden, heropend en geregeld voortgezet. Een ambtenaar deed nasporingen in de buurt van Lebak, waar de gestorven regent nog door het volk als een heilige bleek vereerd te worden.Ga naar voetnoot2) Wat dan te denken van de afpersingen, waarmee hij zijn onderhorigen onmenselik zou uitgezogen hebben? Een volgend onderzoek leverde als uitkomst, dat Douwes Dekker, die voor toevlucht van de arme Bantammers poseerde, niet eens hun Soendanees verstond en trouwens een veel te lastig, ongenaakbaar heerschap was geweest om hun klachten aan te horen. Zijn toespraak tot de hoofden van Lebak werd nooit zo gehouden en duurde maar enkele minuten.Ga naar voetnoot3) Dit laatste, hoe aannemelik ook, wanneer we aan de opgesierde redevoeringen denken, die antieke geschiedschrijvers al hun helden in de mond legden, werd toch stellig betwist door de persoon in kwestie, die volhield, ‘nagenoeg zoo’ gesproken te hebben, en zich beriep op het taaleigen van het maleis, waarin hij zijn gedachten had gevormd. ‘Ik vertaalde bij 't schrijven tweemaal mijn herinneringen, eerst in, toen uit de taal waarin ik sprak. Wie dat niet weet zou vinden, dat ik mooi of leelijk sprak, al naarmate zoo'n malayisme hem bevalt’.Ga naar voetnoot4) Dus Multatuli meent bij zijn verzekering, waartegen alle anderen getuigen, de stijlkritiek nog als positief bewijs te kunnen aanvoeren. Mag het zijn zoals hij wil, een bevriend ambtenaar stelt in ieder geval vast, hoe Douwes Dekker zonder kennis van de volkstaal en zonder een enkele rondgang onmogelik binnen enkele weken een vreemd gebied leren kennen, laat staan een beslissing daarover geven kon.Ga naar voetnoot5) En nemen we desnoods aan, dat hij ook hierin weer gelijk had, dan blijft de bedenking gelden, dat hij naamloze Javanen zoveel vergulden mocht als hij wou, maar niet het recht bezat om land- | |
[pagina 59]
| |
genoten, waarvan de persoonlikheid duidelik doorschemerde, willekeurig zwart te maken. De geschiedenis heeft achterhaald, dat zijn beide nachtmerries Brest van Kempen en Duymaer van Twist, die tegen het recht heetten samen te spannen, vroeger een regent op Madoera als ‘nietswaardig knevelaar’ durfden afzetten en het bestuur opdroegen aan de assistent resident.Ga naar voetnoot1) Hoe zouden zij dan onverschillig of onwillig tegenover een dergelik geval in Lebak gestaan hebben, als de drijfkracht daar even voorzichtig en de leiding even geduldig was geweest? Niemand verdient minder op zijn woord geloofd te worden dan Multatuli, wanneer hij zich telkens tegenspreekt. Maar omdat hij onberekenbaar is, hoeft hij nog niet onbetrouwbaar te heten, want zijn verbeelding holt zijn herinneringen vooruit. De Havelaar werd volgens hem in minder tijd geschreven dan voor het overschrijven nodig was.Ga naar voetnoot2) Schreef hij zijn boek in zeventien dagen, hij vormde 't uit allerlei stukken, die hij vroeger had geschreven. Zo is er altijd nog een andere waarheid achter zijn voorstelling van de waarheid als een toneel op een toneel. Wie zich lijdelik op zijn passies laat leven, kan zijn leven evenmin ontleden als beheersen. Hij vecht, verzoent zich en vecht weer zonder reden. Aan zijn vriend en vijand (zulke verhoudingen lopen naar zijn stemmingen dooreen, of hij een klein meisje is, dat met haar buurkind 's morgens ‘goed’ en 's avonds ‘kwaad’ is en de volgende dag andersom), aan zijn tegenpartij Van Lennep schrijft hij midden in de strijd iets harteliks en bekent dan: ‘Wat mij aandrijft u dit mede te deelen, weet ik niet. Ik volg mijn indrukken’.Ga naar voetnoot3) Mag deze opvatting pleiten voor zijn edelmoedigheid, er wordt meteen zijn willekeur door bewezen. In de Havelaar krijgt een historicus dan ook het gevoel, ‘of hij de daad van een held zijner fantasie dramatiseert’.Ga naar voetnoot4) Hij staat zijn zaak in 't licht, hij met zijn zwier en zijn spot, zijn zucht tot tegenspraak, zijn dichtertrots, hij sleept zich zelf vóór zijn lezers mee. Het verregaande subjectivisme van het boek is even erg een fout tegen de waarheid als tegen de schoonheid. | |
[pagina 60]
| |
Zijn vroege alleenheerschappij had hem topzwaar gemaakt van zelfgevoel, wat zich vroeg of laat moest wreken. Als jong ambtenaar was hij in eigen ogen tot een Caesar vergroeid. We hoeven de assistent resident, die voor een god gehouden wilde worden, niet in een van de vele romans over Indië te zien opzwellen,Ga naar voetnoot1) nu Multatuli zelf mensekenner genoeg was om het verschijnsel te signaleren en geen zelfkennis genoeg had om het gevaar binnen zich te voorkomen: ‘De leegte van 't kluizenaarschap als blanke wordt aangevuld door 'n soort van koninklijke waardigheid tegenover de bevolking, die de hoogheid van den gezaghebber zeer ernstig opneemt... Zoodanige aartsvaderlijke verhouding bestaat op Sumatra en sommige andere buitenposten, in veel hoogere maar dan op Java.’Ga naar voetnoot2) Is het wonder dat hij 't in Natal en Ambon wèl, op Java niet uithield? Zijn botsing met de regent kwam tenslotte hiervandaan, dat hij met zijn koninklike manieren geen vorst in zijn buurt kon verdragen.Ga naar voetnoot3) In de binnenlanden was niet de ‘men’, waartegen hij zich heftig zou verzetten, daar was alleen een ‘ik’.Ga naar voetnoot4) Daar tierde vrij zijn bewuste hoogmoed, niet zozeer ‘moed om hoog te staan’ als wel lust om groot te doen. Los van vaderlandse gewoonte, vreemd aan Westerse gemeenschap geworden, kwam hij slordig zijn blinkende invallen, die hij verblind ideeën noemde, rondstrooien als een nabob zijn gouden munten. Vóór de regent was het een gezagvoerder geweest, op wie hij zijn weerstand probeerde, en daarna ging hij achtereenvolgens alle geesten in Nederland te lijf, omdat hij met geen ander op gelijke voet kon verkeren en dus alleen de jeugd verdroeg, die vol verering aan zijn voeten zat of liever aan zijn voeten lag. Een Indies ambtenaar heeft zich uitgesloofd om alle grieven tegen de Max Havelaar bijeen te vegen tot een mesthoop, die dan voor gedenkteken van het chauvinisme moet dienen.Ga naar voetnoot5) Zijn wan- | |
[pagina 61]
| |
smakelik bedrijf is terecht door een collega veroordeeld.Ga naar voetnoot1) Zo vooringenomen de Kock aan één stuk beschuldigt, zo overwogen is het oordeel van J. Saks, die zijn pseudonieme studie dubbel bescheiden in een tijdschrift verborgen houdt. Er bestaat dus wel reden om zijn resultaten even samen te vatten. De Havelaar is dan een legende en de hoofdpersoon geen held, het drama vormt de botsing tussen twee geboren potentaten, een Oosters vorst en een Westers verlicht despoot. Havelaar treedt beschermend en vergoelikend tegenover zijn ondergeschikten, tergend en lasterend tegenover zijn meerdere op, die volstrekt een geestelike minderwaardigheid moet leren beseffen. Zelf onafgebroken aan 't woord, luistert hij alleen naar de erg onkritiese weduwe van zijn voorganger, die hij op haar woord ten koste van de tegenpartij gelooft. De beslissing in het geding is het ogenblik, waarop hij zich door haar verhaal laat bang maken voor zijn eigen leven. Overspanning en overhaasting regelen van nu af ieder besluit. Ondanks de geruststellende verzekering van de arts over de zogenaamde vergiftiging blijft hij aan het ‘voorval’ geloven. Wel heeft Multatuli in een polemiek terloops erkend, dat Havelaar alle consideratie voor de regent opzij zette ‘van het oogenblik af dat er sprake was van levensgevaar’; maar deze verklaring belet hem niet zijn helderol door te spelen, al getuigt hij ‘onvoorwaardelijk’ zich vergist te hebben met de voorstelling, alsof zijn voorganger zou vergiftigd zijn. Toch zal hij aan 't einde van zijn leven nog uitdrukkelik in de tekst van het boek de woorden toevoegen: ‘Hij is vermoord’. Betekent zo'n onverbeterlike hardleersheid nu het toppunt van willekeur of eenvoudig het toonbeeld van een dwangvoorstelling? We mogen een en ander rustig afschrijven op de dichterlike vrijheid, die hij in het burgerlik leven te graag voortzette. Het geval herinnert aan de zonderlinge houding, door Herman Gorter in gedachtewisseling met een geleerde aangenomen,Ga naar voetnoot2) en aan zijn nog vreemder gesteldheid, toen hij, na een beschuldiging herroepen te hebben, bijna in één adem die beschuldiging met een blank gezicht | |
[pagina 62]
| |
herhaalde.Ga naar voetnoot1) De dichterlike vrijheid kon in zulke gevallen beter bewustzijnsverenging heten. Douwes Dekker was zó opgetreden, dat elke resident niet anders kon handelen dan de ambtenaar, die door Dekker levenslang met hoon vervolgd zou worden. Deze volkomen correcte resident werd voor zijn verbeelding een verrader met dezelfde zekerheid, waarmee zijn voorganger als een slachtoffer was beschouwd. En het ‘voorval’, dat eerst zijn vrees achter verontwaardiging liet verbergen, groeide tot het bewijs van zijn offervaardige toewijding. Multatuli ging de wereld begoochelen, na zich zelf vervolgingswaan te hebben opgedrongen. De Havelaar is geen geschiedenis, maar een pleidooi en wel een pleidooi voor zijn eigen persoon, waarin het heroieke en het larmoyante onmiddelik in elkaar overgingen.Ga naar voetnoot2) Is dit vonnis het laatste woord? Dat is uitgesloten, omdat er, hoe ook vermengd en verwrongen, aan de Havelaar altijd nog een zakelik element overblijft. De psychologie kan de historicus aanwijzen, welke bestanddelen uit Multatuli's ziekelike aard daarvan losgemaakt dienen te worden; maar dat zijn boek, behalve aan de letterkunde, ook aan de vaderlandse geschiedenis toehoort, is niet denkbaar zonder feitelike kern. De schrijver zou alle voorbehoud, door de geleerden tegen het verloop van de dingen gemaakt, kunnen aanvaarden, zonder zijn werk in wezen te verloochenen. Over ontelbare bezwaren mocht hij heenstappen, want hij heeft zelf verschillende tegenwerpingen geformuleerd, om te besluiten dat de hoofdstrekking onmogelik te weerleggen viel. En de wetenschap maakt onderscheid tussen de prachtrol, die Multatuli zich aanmatigde, en de afpersingen, waarvan hij helaas maar al te juist getuigde.Ga naar voetnoot3) Maakten die gruwelen op anderen niet zo'n indruk, dan was de oorzaak daarvoor nog bedenkeliker, namelik dat de Compagnie zich geregeld van de inlandse hoofden bediende om | |
[pagina 63]
| |
het volk uit te zuigen en dat onze regering dus vanouds lijdelik medeplichtig aan zoveel ergernissen was. Havelaar's beeld mag een sterk geflatteerd portret van Douwes Dekker zijn geweest, zijn ambtelike loopbaan blijkt door de stukken weinig aangetast te worden.Ga naar voetnoot1) Hij is geen held, maar nog minder een schurk. Na het zoeklicht vlak vanvoren op de openbare persoon gericht te hebben, kunnen we Multatuli's houding nog van opzij waarnemen in zijn vertrouwelike brieven. Als hij bezig is zijn boek te schrijven, voelt hij zich op de hoogtespanning van zijn energie en wil dadelik weer aan nieuw werk beginnen, want hij heeft er wel honderd in zijn hoofd. Maar lukt het hem niet binnen drie maanden de held van de dag te worden, zo vervolgt hij, dan schrijft hij nooit meer: ‘het moet in eens of niet’.Ga naar voetnoot2) Zeggen deze regels niet duidelik, hoe hij zich bewust is schrijver te zijn, allereerst schrijver? Enkele jaren verder is het blaadje omgekeerd: hij wil voor niets ter wereld schrijver heten. ‘Na den Havelaar werd ik in 't bespottelijke verbeven als schrijver. Dat hinderde mij. Eens toen een dominé me zeide dat-i dat boek met zooveel genoegen gelezen had, viel ik uit en zei dat hij dan wel een heel gemeene kerel was! God wist dat ik 't niet had geschreven voor 't genoegen van wien ook! Ik zocht regt!’Ga naar voetnoot3) Indertijd maakte hij zich geen absolute menseliefde wijs. ‘Dat boek moet ons er boven op helpen’, bekende hij onder het schrijven, gedreven door een prikkelbare eerzucht tegenover zijn familie, waaraan hij tonen wou wat hij kon. De uitgaaf zal hem ‘aan brood helpen’, zo noemt hij zijn drang tot zelfbehoud nog klaarder bij de naam. Hij schrijft eenvoudig voor zich en zijn vrouw, ‘voor ons die beestachtig mishandeld zijn’. Een zedelike beweegreden verbindt zich verder met die natuurlike: zijn dubbel doel is verbetering van Indië en herstel van zijn positie.Ga naar voetnoot4) Het ene motief schuift nu om de beurt vóór het andere, eer ze eindelik vereenzelvigd worden. Er is een faze, waarin hij bereid schijnt om het heil van Java op te offeren aan zijn persoonlik | |
[pagina 64]
| |
welzijn. Hij doet zijn best de kopie bij de Koning voorgelegd te krijgen, om te zien of het Zijn Majesteit de moeite waard is, dat het drukken wordt voorkomen. Hij schrijft twee verschillende brieven naar het hof, de eerste op 18 Januarie 1860, om een beroep te doen op de Koning, vóór hij op het volk en de wereld een beroep doet: eerder zou hij met de zijnen omkomen van gebrek dan iets aannemen wat in strijd was met zijn gelofte, een einde te willen maken aan de godvergeten gruwelen, die daar ginds de Nederlandse naam maakten tot een spot der volken; de tweede op 5 Mei bij de aanbieding van het eindelik toch verschenen boek. Intussen komt hij tot het stellen van bepaalde voorwaarden aan de minister; en die voorwaarden brengen ons hoogstens de als een satraap rondreizende Douwes Dekker, maar allerminst de patriarchale Havelaar of de profetiese Multatuli voor de geest. Hij vordert, welgeteld, een ambt en een pensioen tegelijk, verhoogd met ‘een ruim voorschot’ en - o Don Quijote en Sancho Panza in één persoon! - een ridderorde. Zijn eerste eis blijft de merkwaardigste, want hij vraagt uitdrukkelik om het residentschap in Pasoeroean, waar hij zijn schulden zou kunnen aflossen. Waarom juist deze plaats gekozen? Pasoeroean levert veel koffie, waarvan de resident zijn procenten trekt. Droogstoppel zal hem dus bij het wegvaren kunnen naroepen: ‘Stik in koffie en verdwijn!’ Gespannen zat hij te wachten, wat de regering hem bieden zou. Goedkoop in zijn eisen kon hij niet zijn, legde hij zijn vrouw uit, want als schrijver bezat hij een soort van kapitaal, nog vergroot door de Indiese historie, die ‘een martelaar, een apostel’ van hem maakte. Dus zijn gouden aureool werd ook bereidwillig voor klinkende munt ingewisseld. Met zijn fantazieën stegen geleidelik zijn condities: na ineens resident te hebben willen worden, stond hij nu op niet minder dan een plaats in de Raad van Indië.Ga naar voetnoot1) We geven toe, dat de gebaren pasten bij zijn hoge taal, maar iets anders is, of hij zijn program bezegelde met zijn leven. Het bleef allemaal bij de zelfbehagelike houdingen van een toneelspeler; en hij, die | |
[pagina t.o. 64]
| |
5. JOAN NIEUHOF, CHINEES HOSPITAAL IN BATAVIA. BLZ. 10
| |
[pagina t.o. 65]
| |
6. JOHANNES RACH, WATERPOORT VAN HET KASTEEL IN BATAVIA. BLZ. 10
| |
[pagina 65]
| |
zijn geliefde zoveel als keizerin van Insulinde wilde maken, waarvoor hij bezig was een grondwet te schrijven,Ga naar voetnoot1) bracht het, doorlopend in een roes van zijn eigen razen, niet verder dan tot de Javaanse Rienzi. Jan van Vloten, bij wie Multatuli aansluiting zocht, vertegenwoordigde de gezonde mening, dat de manier, waarop de schrijver zich met zijn hele gezin voortdurend opdrong aan zijn lezers, iedereen het volste recht gaf, hem openlik rekenschap te vragen van de verhouding tussen zijn woorden en zijn werken.Ga naar voetnoot2) Zelf veroordeelde Multatuli zich, door in het jaar van zijn Max Havelaar te getuigen, dat het niet op woorden aankwam maar op daden.Ga naar voetnoot3) De vraag of hij dichter was ofwel leider, verzinkt in de teleurstelling dat hij meer en meer optrad als martelaar. Zijn boek bekwam hem even slecht als het boek uit de Openbaring: honingzoet in de mond en bitter in het lijf. Achtereenvolgens werd hij er door bedwelmd en vergiftigd, om zich hopeloos over te leveren aan ontevredenheid, die volgens zijn eigen woord een ziekte was.Ga naar voetnoot4) Na de eerste uitbarsting leek zijn kracht verlamd; de querulant klaagde over alles zijn nood bij hetzelfde publiek, dat hij innig zei te verachten, en stelde daarmee, zoals iemand het heeft uitgedrukt, ‘zijn zielig gebrek aan mannelijke eigenschappen tentoon’.Ga naar voetnoot5) Sinds de Havelaar meende hij zich stelselmatig op zelfmeelijden te mogen toeleggen. Den Haag was één groot spookhuis en elke minister weer een nachtmerrie voor de bezeten verbeelding van deze ongelukkige, die zijn eigen kwelgeest is geworden. Hij verspilde zijn kostbare krachten in 't groot, besteedde niet alleen maanden aan het vinden van wiskundige zekerheid bij een kansspel, maar verloor zijn leven in onvruchtbare ergernis en doelloze verwachtingen. Het heil voor hem persoonlik moest altijd van buiten komen door verbeterde omstandigheden, nooit uit zijn binnenste, nooit uit zelfoverwinning. Een bewonderaar schift de verhouding scherp als een mes met de harde uitspraak: ‘Ik vind de menschen een even jammerlijk | |
[pagina 66]
| |
zootje als hij, slechts reken ik er Douwes Dekker en mijzelf bij’.Ga naar voetnoot1) De Minnebrieven, een naspel van de Havelaar, bewerken volgens de schrijver enkel dit bondige motief: ‘De Javaan wordt mishandeld. Ik zal daaraan een eind maken’. De nadruk valt niet op de Javaan, de nadruk valt op Ik, wanneer hij dan met alle middelen van de sensatie zich gaat richten tot Nederland, dat ‘spoorwegen bouwt van gestolen geld en tot betaling den bestolene bedwelmt met opium, Evangelie en jenever’.Ga naar voetnoot2) De aardigheid van dat Evangelie tussen die opium en die jenever leidde niet alleen de aandacht van Java af, maar was het middel om alle Christelike landgenoten, die voorlopig de meerderheid vormden, tegen Multatuli's plannen in te nemen. Zo offert hij geregeld zijn zaak aan zijn persoon op. Hij stelt zich zelf voor Insulinde, dat hij ridderlik als zijn bruid wil opleiden. Welk onderwerp hij ook behandelt, hij heeft het met meer of minder duidelike toespelingen tenslotte over Multatuli. Het gaat niet vóór of tegen vrije arbeid in Indië, om de eenvoudige reden dat het om Multatuli gaat; de koloniale richting is een nietige kwestie, want iedere kwestie vindt een ‘afdoende’ oplossing in zijn geest. Als een groot man iemand is, die heel en al in één gedachte opgaat, dan is Multatuli geen groot man, omdat hij alle gedachten in zich zelf laat opgaan. Hij wist hoeveel er in Indië veranderd was sinds Havelaar, maar hij had voor Indië niet de liefde, waarvan het kenteken is zich in de waarheid te verheugen. Zonder hem mocht er niets goeds gebeuren en kon er niets gebeuren. Daarom keurde hij zulke veranderingen als knoeierijen af.Ga naar voetnoot3) Zich zelf verklaart hij meermalen heilig, hij alleen is de redder, hij alleen de meester; geen ander verdient ernstig genomen of eerlik geloofd te worden. De lang vóór Havelaar's ontslag verbannen Van Hoëvell, een vurig en verdienstelik ijveraar voor Indië, wordt afgedaan als ‘onbevoegd voorganger’, wel bekwaam maar onoprecht, iemand die de natie komt ‘begoochelen met klank’.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 67]
| |
De Kamer is helemaal leugen, zolang Multatuli, die zich een paar maal kandidaat stelt, er geen kopstuk zal zijn. Vrienden drongen bij Multatuli op zijn terugkeer naar Indië aan, maar, hetzij grootheidswaan of integendeel de beklemming van een verborgen minderwaardigheidsgevoel tegenover de praktijk hem beheerste, hij scheen uitsluitend als koning naar zijn rijk terug te willen. Was het hem werkelik overkomen, tot dictator te worden uitgeroepen, hij zou niet als Cincinnatus achter de ploeg vandaan gehaald zijn. Het ploegen liet hij anderen over, om sirih te spuwen in ieders voren op de beurt. Zijn zelfgevoel bevredigde zich door de absolute onpartijdigheid, waarmee hij alle partijen verwierp, die niet bij zijn wenken zwoeren. In afwachting van zijn almacht stelde hij geen vermogen in werking dan zijn sputteren. Hij heeft nooit bijdragen tot opbouw van een nieuw Indië geleverd, behalve dat hij lucht maakte met zijn sprong van de toren. ‘Er kan in Indië niets verbeterd worden zonder mij’, zat hij met hardnekkig defaitisme te mokken.Ga naar voetnoot1) Zoals anderen niets konden, kon hij alles en solliciteerde vrijmoedig bij de Delftse Indologenschool als leraar in het Mohammedaans recht, Indiese land- en volkenkunde ‘en nog 'n paar vakken’, terwijl hij zich ook beschikbaar stelde als secretaris-generaal van Koloniën. Verder afdalen was onmogelik, want de rol van Havelaar legde hij van zijn leven niet meer af. In het doorlopend zelfgesprek, dat zijn geschriften vormen, is de naam Lebak een machtwoord, waarvan zijn lezers ondersteld worden evenveel vervuld te zijn als hij. Midden in ontboezemingen over alles en nog wat hervat hij op de toon van een monomaan: ‘Na m'n vertrek van Lebak alzoo’.Ga naar voetnoot2) Lebak is het middelpunt van de aarde, in Lebak loopt de wereldgeschiedenis uit. Brandende kwesties van Indië kunnen hem niets schelen; wat bij hem brandt, is het litteken, vroeger opgelopen als ‘die man die uit den Oost is gejaagd’. Vergeefs vraagt een vertrouweling hem, een drama te maken over de mishandeling van de Javaan.Ga naar voetnoot3) Het zou toch het treurspel van Multatuli's martelaarschap voor Java geworden zijn. | |
[pagina 68]
| |
Hij kon geen gedachten aannemen, want hij kon geen gedachten opnemen. Het lezen viel hem hoe langer hoe lastiger,Ga naar voetnoot1) hij teerde op zijn invallen, waarin hij het heelal meende te herkennen. Insulinde was een spiegel, waarin hij zich zelf bewonderde. Busken Huet bleef niet de enige, voor wie Multatuli na de Havelaar een teleurstelling werd, omdat hij minder en minder wist weg te duiken achter zijn gegeven.Ga naar voetnoot2) Persoonlik leed het slachtoffer eronder, dat hij niet Multatuli, maar de schrijver van de Max Havelaar werd genoemd.Ga naar voetnoot3) Alleen om de Havelaar begon in 1870 een steunbeweging voor Douwes Dekker, want volgens geleerden als de linguist Kern en de econoom Quack dagtekende de volksopvatting, dat Indië naar recht moest geregeerd worden, vanaf het boek, waardoor de Nederlanders belangstellend voor de Javanen waren gestemd. Deze hoogste lof, die zijn Havelaar ooit kon verdienen, beviel de schrijver hoegenaamd niet, die het zwaartepunt op de Javanen zag verleggen inplaats van, zoals hij verwachtte, op de advokaat van de Javanen. Hij noemde zulke personen, die een oproep ter wille van hem deden, dan ook openlik zijn vijanden.Ga naar voetnoot4) De ridder gaf zijn bruid Insulinde prijs aan de willekeur, waarmee hij zijn vijanden - en alle kennissen werden vandaag of morgen vijanden - blind vervolgde. De paarden, die hij bij die opgewonden jacht doodreed, hebben lang niet zoveel onverschilligheid tegenover Java omgeploegd als de landelike buffels van Saïdjah. Ging ons volk ten langen leste voor de Javanen voelen, het was door de vertedering over deze levendig voorgestelde Javaan en niet door de scheldpartijen, die Multatuli, om zijn eigen lot en met zijn eigen schuld geprikkeld, op voorzichtige landgenoten bleef uitstorten. Nederland geloofde in het slachtoffer en verloor zijn vertrouwen in de beul. Had Multatuli op Lamartine's voorbeeld de letterkunde opgeofferd aan de staatkunde, het verlies kon winst geleverd hebben, wanneer de poëet dan poëzie geworden was. De kunstenaar, die in het leven opgaat, waarvan zijn kunst moet groeien, wordt zelf groter. Insulinde zou Multatuli omhoog dragen, zoals hij zich door | |
[pagina 69]
| |
Insulinde bezielen liet. Maar nadat Tine haar plaats in zijn hart verloor, is Insulinde daar verdrongen door hartstochten, waarmee geen trouwe liefde blijft samenwonen. Hij kon zich niet geven, omdat hij zich niet bezat; de grillen van zijn werk verbeeldden de lusten in zijn wezen. Door de gemeenschap met de ene groep na de andere af te snijden, verloor hij de laatste aanspraken op vereenzelviging van zijn persoon met Java. Het is ook lichter voor martelaar te spelen dan het werk van de hervormer te doen. Een familielid verklaarde, dat het mooi was geweest, wanneer Multatuli met de klewang, die hij immers ‘wetten’ wou, in de hand sneuvelde, maar dat hij met een Oosterse naam en een Oosters gewaad overal in Nederland verbazend veel opgang zou gemaakt hebben.Ga naar voetnoot1) Geen van beide is gebeurd, de held van Lebak bleef mokken in zijn tent, en zijn hart was ver van Indië. Wie zich verwondert over de miskenning van Multatuli door zijn land, mag niet vergeten, hoe ergerlik hij zijn land miskende. Boven het leed van de Javaan dreef hem het leedvermaak over het lelike figuur, dat de Hollander bij die schande maakte. Wel wees hij schrijversarmoe bij de vreemdelingen aan, die zulke zotte, dikwels kwaadaardige vertellingen over Holland in omloop brachten.Ga naar voetnoot2) Maar deed hij, meer verantwoordelik dan vreemdelingen, zelf iets anders met zijn schimpen op al wat Hollands heette? Van uit Brussel en Wiesbaden het vaderland bestoken, zijn natie met ophef verloochenen, zijn land een ‘roofstaat’ noemen, zijn volk ‘vee’, zijn moedertaal ‘détestable’, het was Droogstoppel kwellen met de nijdigheid van Nurks, het was Noach naakt tentoonstellen met de platheid van Cham, het was eigenlik toch de Hollander uithangen, alleen van de laagste en lamste kant.Ga naar voetnoot3) In het jaar 1873, toen hij de liberale leer van vrij initiatief aanviel, werd hij grof opruiend: ‘Geef elken aventurier toegang tot de machine, tot de hoofdbuis, tot de onderbuis, tot de kleine nevenbuisjes.... | |
[pagina 70]
| |
Vergun hem z'n eigen buizen, z'n eigen ongezwachtelde buizen... De verschillende lettersoorten lijken op een aanplakbiljet, want de verachter van het publiek zocht een hoe langer hoe groter publiek. De rusten, die de voor versregels spelende alinea's en de schijnbaar verzachtende stippeltjes maken, zijn gevuld met het speeksel van een spuwende haat. In Multatuli's houding tegenover Insulinde is deze onklaarheid: dat hij nu eens optreedt als redder van het vaderland, die de Atjehoorlog wil voorkomen en de kolonie door vast beleid handhaven, en dan weer als vrijvechter van de verdrukte Javaan, waarvoor zijn taal nooit opstandig genoeg kan klinken. De verklaring voor deze tegenspraak ligt eenvoudig hierin, dat hij evenmin Nederland als Indië, maar enkel zijn eigen persoon volgens het getij van zijn driftige natuur als norm laat gelden. Of is er een geleidelik verloop te bekennen in zijn vaderlandsliefde? Eerst moet Indië zó bestuurd worden, dat de kans op verlies vermindert. Wij zijn op steun van de bevolking zelf aangewezen, die ons land een goed hart heeft toe te dragen.Ga naar voetnoot2) In een ander stuk van hetzelfde jaar '61 bevestigt de schrijver deze beschouwing: ‘Ik beweer dat Indië voor Nederland moet behouden worden door menschlievendheid en rechtvaardigheid’.Ga naar voetnoot3) Maar dan slaat de stemming langzamerhand om. ‘Ik wil Holland straffen, al ging ikzelf er bij onder’, heet het twaalf jaar na de Havelaar. Zijn énig plan voor Indië klinkt kort en bondig: ‘Er uit met Holland!’ Alleen wil hij daar geen anarchie, en daarom is hij wel bereid dictator te worden, als het moet, om ‘invallen van industrieele barbaren uit alle hoeken van de wereld’ af te weren. Toch moet het Carthago van onze koloniale macht letterlik vernietigd worden. Hij herhaalt dus, maar één goede weg te kennen: ‘De Hollanders er uit’. Dat negatief program is zijn laatste woord, | |
[pagina 71]
| |
al blijft zijn stille wens naar de dictatuur over Indië uitgaan, zodat hij vlak vóór zijn dood nog als een Garibaldi droomt van duizend man en een paar schepen.Ga naar voetnoot1) Haat tegen de Hollanders, meer dan liefde voor de Javanen, geeft hem al die vloeken in. Hij houdt van Java uitsluitend, voorzover die stille wereld zijn eerzucht kan vleien. ‘Indië was mijn punt van uitgang doch blijft onderdeel. De naam Insulinde representeert voortaan mijn algemeen streven, als Nasareth het Christus-idee... De Huvelaarszaak was mij een gewenst punt van uitgang tot het beklimmen der hoogte waarop ik staan wil, om alles te kunnen veranderen... Nu beginnen we te vermoeden, wat hem onbewust tot het vormen van dat woord Insulinde, waarschijnlik naar een of andere meisjesnaam in een Duitse ballade, gedreven had. Niet alleen verried die voorliefde voor het vrouwelike een overgevoelige aard, zoals de beeldhouwer Rodin zou blootgeven, toen hij elke kathedraal - en wat is geesteliker dan omhoogstrevende gotiek? - met een vrouwelichaam vergelijken gingGa naar voetnoot3); maar meteen lag daarin de machtsdroom van een geweldenaar, die de wereld voor slavin begeert, opgesloten. Van zuivere menseliefde, niet op het genot van het bezitten maar op het geluk van het offeren gesteld, vertoonde dit mannetjesdier weinig sporen. Terwijl hij verzekerde, dat West-Indië hem altijd aan 't hart gelegen had, maakte hij de arme inboorlingen van Suriname, nog eerder dan de Javanen ons meelij waard, zo hardvochtig mogelik voor ‘onbruikbaar volkje’ en ‘canailles’ uit.Ga naar voetnoot4) En de Javanen, hebben ze hem anders aangetrokken dan als kinderen, waarover hij de baas kon spelen? Na juist bij zijn verlof in Europa overvloedig getoond te hebben, dat hij zijn huiselike zaken niet kon regelen, drong hij zich ongevraagd op, om het grote huishouden te leiden van een heel volk. Wie was deze man, dat hij een regent op leeftijd, tegen de ernstige bedenkingen van er- | |
[pagina 72]
| |
varen ambtenaars in, durfde aanklagen? Zelf had hij boven zijn vermogen geleefd, zelf schulden bij de vleet gemaakt, zelf verschillende mensen dus feitelik afgezet, zodat het tenslotte de vraag is, wie er van zijn leven meer buffels in beslag genomen heeft, de regent ofwel de assistent resident van Lebak. Hij wierp zich als redder van de Javanen op, maar de nieuwe Mozes stond te weinig boven dit arme volk, om het te bevrijden van zwakheden, waaraan hij persoonlik zoveel leed. Het enige wat de hoge heer immers met Oosterlingen verbond, waren drie gebreken: dobbelen, voorschot en veelwijverij. Hierin mocht hij desnoods als meester optreden, wanneer de Javanen nog een voorbeeld nodig hadden. Maar dit gemeenschappelik instinct zou hem geen levend gevoel van liefde voor hun volksaard geven. Overigens was hij een slecht Javaan, die zich zo zelden hield aan zijn lijflied: ‘Wat is, heeft moeten zijn’. Want niemand berustte ooit minder in de loop van de dingen dan de man met de aangenomen naam van veel dragende. Hij was de eerste om Indië geestelik van Holland te vervreemden door een uitdagende goddeloosheid, waardoor hij zich de Oosterse ziel alles behalve nader bracht. Wat geeft Multatuli, de opstandige, hoogmoedige, oneerbiedige Multatuli ergens te voelen van de stille, diepe, tedere vroomheid in de Javanen? Zijn Gebed van een Onwetende, kort na de Havelaar gedicht, levert een heiligschennis tegen het land van tjandi's en missigits. Zijn eigenzinnig karakter was vreemd aan de Javaanse natuur: geduld had hij geen grein, zelfbeheersing nog minder, en al wat naar edele reserve zweemt, dat miste hij volslagen. Zijn levenstijl schreeuwt tegen de voorname rust van het Oosten, waar de wijsheid in de stilte wordt gehoord. Een ingewijde besluit, misschien uit dergelike overwegingen, dat Multatuli evenmin begrip heeft gehad van de inlandse ziel als van een inlandse taal.Ga naar voetnoot1)
De Havelaar estheties en psychologies beoordelen is nog niet toekomen aan zijn historiese betekenis, waarin terecht de hoofd- | |
[pagina 73]
| |
waarde van het boek is gezien: de werking op Indië.Ga naar voetnoot1) Een klassiek geworden uitdrukking van de persoonlik sterk ontroerde Van Hoëvell in de Kamer seinde dadelik, hoe het werk ‘een rilling door het land’ liet gaan.Ga naar voetnoot2) Nu mag een geleerde achteraf verklaren, dat hij aan die rilling niet gelooftGa naar voetnoot3), hier is geen sprake van geloven maar van waarnemen. Laat het voorlopig een lichte trilling zijn geweest, die beroering heeft zich geleidelik met Hollandse volharding omgezet in een diepe verontwaardiging, waaruit de gemeenschappelike daad zou voortkomen. De verbeelding van ons volk is nu eenmaal niet plotseling in vuur en vlam te zetten, maar een dieper kracht dan het gevoel is het geweten, dat de volle verantwoording tegenover Indië aandurfde, naargelang het besef verder en verder doordrong. Van kunstenaars met hun bewogen hart is de vonk op staatkundigen overgeslagen. Niet anders ging het met de sociale beweging in ons land, die evenwijdig aan de koloniale kritiek zou groeien. Richard Hol bewerkte binnen een jaar na het verschijnen van de Havelaar zijn Saïdjah, eigenlik voor violoncel geschreven, voor piano,Ga naar voetnoot4) terwijl anderen het geval van Lebak meermalen op de planken brachten. Indië ving de deining ongeduldig op. Het was nog in 1860, dat de ingenieur Sicco Roorda van Eysinga bij een hongersnood zijn lied De laatste dag der Hollanders op Java, gestemd op motieven van de Havelaar, aan Sentot, een gevreesd opstandeling uit de Javaoorlog, in de mond legde: ‘Zult gij nog langer ons vertrappen,
Uw hart vereelten door het geld
En, doof voor de eisch van recht en rede,
De zachtheid tergen tot geweld?...
... Dan tijgen wij aan 't banketteeren,
En de eerste toost is: “'t Batig slot!”
De tweede toast: “aan Jezus Christus!”
De laatste dronk: “aan Neêrlands God!”’
Drie jaren bleef het gedicht verborgen onder vrienden, die 't eindelik bekend maakten, zodat Multatuli het in volgende uitgaven | |
[pagina 74]
| |
van zijn boek kon opnemen. Twintig jaar later vroeg Roorda nog, op zijn graf te beitelen: ‘Hier ligt de dichter van den vloekzang: De laatste dag der Hollanders op Java’.Ga naar voetnoot1) Hoeveel hij ook als journalist geschreven had, zijn glorie bleven deze strofen, die binnenkort in proza moesten omgezet worden.Ga naar voetnoot2) De letterkundige verdienste, door Multatuli overstelpend aan zijn geestelik kleinkind toegeschreven, zal niemand meer erkennen.Ga naar voetnoot3) Het was vrij overbodig, wanneer Roorda zich ‘geen kunstenaar of dichter’ noemde en de waarde van zijn stuk alleen tot het gevoel van verontwaardiging herleidde. Minder overtuigend kwam hij tegen het denkbeeld op, dat zijn ‘waarschuwing’, in de Kamer afschuwelik genoemd, zoveel als ‘opruiing’ zou wezen.Ga naar voetnoot4) Wat betekende dan de ondertekening met Sentot en wat bedoelde hij met zijn eigen grafschrift? We begrijpen wel, hoe hij, om een vrijmoedig artikel ontslagen en verbannen, doorlopend protesteerde tegen het ‘roemvol verleden’, dat de leiders beweerden in Indië te moeten hooghouden en dat hij met afschuw verloochend wilde zien: ‘Is er eerloozer, gewetenloozer, schandelijker verleden denkbaar?’ Hij groeide, toen Simon Gorter in de Spectator de regeerders van Indië jakhalzen noemde, en volgde trouw de trant van Multatuli, zoals een enkele wending illustreert: ‘het Indische staatsrecht, dat gelijk staat met Europeesch onrecht’.Ga naar voetnoot5) Busken Huet schaamde zich voor Multatuli, dat de naam van de meester altijd samen met die van de leerling werd genoemd.Ga naar voetnoot6) Verder heeft iemand hun verhouding getekend, door de een het Indies kankergenie en de ander het Indies kankertalent te noemen, met deze toelichting, dat de vaderlandse mopperaar onder invloed van het Oosterse klimaat verergert.Ga naar voetnoot7) Een beter bijdrage tot de Nederlandse beschaving werd door Multatuli bezorgd in de naam Insulinde, die hij zegt gebruikt te | |
[pagina 75]
| |
hebben, omdat er aan Nederlands Indië niets Nederlands was.Ga naar voetnoot1) Terecht heet het een triomf voor zijn kunst, dat hij deze dichterlike naam bij een ondichterlik volk liet aannemen.Ga naar voetnoot2) De poëzie vormde weer het gevoelig medium voor gedachten, want het sentimentele, dat wij in het nu weer bijna weggekwijnde woord Insulinde horen, was een bijklank van de muziek, die deze verpersoonliking van onze al te zakelik opgevatte kolonie in de harten opwekte. De Javaan werd een levend mens in de figuur van Saïdjah, de Oost kreeg een ziel in de naam Insulinde. Zulke vruchtbare werkingen van zijn romantiek gaven Multatuli het recht, alle boeken met het geliefde woord voor titel te beschouwen als zijn petekinderen.Ga naar voetnoot3) Insulinde heette zelfs een Engels boek van Mrs. Forbes, ja Insulinde werd een tovernaam, die Potgieter in het jaar 1863 al niet meer kon vermijden, ofschoon hij Multatuli, door wie zijn verlangen naar een beeld van Java in onze kunst toch boven verwachting was vervuld, stelselmatig bleef doodzwijgen.Ga naar voetnoot4) Er verliepen geen tien jaar na Havelaar, of er bestond een dagblad Insulinde onder leiding van Uilkens, en voortaan was het allemaal Insulinde wat de klok sloeg, tot een nieuw geslacht vaster inhoud zou geven aan de naam Indonesië. Max Havelaar was een feit, dat geen schrijver kans zag voorbij te lopen. ‘'t Scheen of er een alarmkreet was opgegaan, toen dat boek in 't licht kwam. De termen en eigennamen van het boek werden partijleuzen’. Zo getuigde een toekomstig hoogleraar, die zich fel vijand van Multatuli als een ‘al te partijdig advocaat’ heeft getoond en na zijn dood nog volhield, in Java niets van de gebrandmerkte toestanden te kunnen ontdekken.Ga naar voetnoot5) Het viel Jan ten Brink onmogelik, de Havelaar met rust te laten, omdat zijn machteloosheid er zo jaloers op was. Bij zijn verblijf in Java overwon hij de verzoekingen om ‘bespiegelingen in te stellen over de knevelarijen en afpersingen der inlandsche hoofden’, terwijl hij bovendien | |
[pagina 76]
| |
het publiek niet kon dienen met het zieleleven van een Javaan, om de afdoende reden dat hij uitsluitend personen ontmoette, die volstrekt niet uit het hout gesneden waren, waarvan iemand romanhelden maakte. Met een denkbeeldig meerderheidsgevoel richtte hij zich dan omhoog, om het getuigenis af te leggen: ‘Ik wenschte elk parti-pris te vermijden en mij van de hartstochtelijkheid eens pleitbezorgers te onthouden’.Ga naar voetnoot1) Alsof het pathos van Multatuli hem gegeven was en die geweldige toon om hoger beweegredenen werd verworpen! Pijnlik is het geval, dat dezelfde Potgieter, die geen woord voor Havelaar over had, de Preanger van ten Brink twee jaren later prees, omdat het prul zich buiten ‘staatkundig betoog’, hij mocht ook zeggen buiten het leven, had gehouden. De steek tegen Multatuli werd nog voelbaarder in deze zin: ‘Parti pris heeft dat landschap voor ons al genoeg in slechts één licht geplaatst’.Ga naar voetnoot2) We zouden het verband met de Havelaar beter zó kunnen leggen, dat Jan ten Brink en menig ander schrijver over Indië alleen lezers vond, omdat Multatuli er belangstelling voor wekte. Niet al te gewaagd was zijn eigen verklaring, dat van de tien, die over Indië spraken, negen hun kennis uit zijn boek hadden gehaald.Ga naar voetnoot3) De Havelaar, bekende Vosmaer, was meer dan een boek, het werd een daad.Ga naar voetnoot4) Zijn schrijven heeft tenminste bezield tot werken. Om zijn invloed op de staatkunde te bepalen, zocht iemand het politieke merg in Multatuli's geschriften bijeen.Ga naar voetnoot5) Wat deze criticus zocht, was natuurlik niet te vinden; maar hij zou doelmatiger nasporingen gedaan hebben, als hij in de geschriften van politici de ethiese kern onderzocht, die uit het zaad van de Havelaar ontkiemde. Met andere woorden: Multatuli's werking op onze staatkunde is indirekt geweest. Van Hoëvell zag zijn eigen taak in het parlement, waar hij een hervorming in de koloniale staatkunde wou bewerken, gedaan op het ogenblik dat een regering die hervorming tot beginsel verklaarde, wat kort was na de Have- | |
[pagina 77]
| |
laar.Ga naar voetnoot1) Multatuli moest het beleven, dat de ene duivel door de andere, de willekeurige regent door de vrijgelaten kapitalist uitgedreven werd. Was deze wisseling niet naar zijn smaak, waarvoor de inheemse edelman toch aantrekkeliker en aannemeliker scheen dan de vreemde fabrieksbaas, het jaar van de Havelaar was ook het jaar van Fransen van de Putte's Suikercontracten, die voor de koloniale geschiedenis een dokument van belang vertegenwoordigen. En toen deze Fransen van de Putte als minister optrad, beloofde hij dat geschiedenissen als die van Saïdjah niet meer zouden voorkomen, waaruit Multatuli wel afleidde, dat de liberalen zijn boek alleen als voetstuk voor hun partij gebruikt hadden, maar waaruit dan des te stelliger blijkt, hoeveel indruk het op het volk maakte, wanneer de heersende partij er een beroep op deed.Ga naar voetnoot2) Trouwens de schrijver was voor zulke verschijnselen niet zo ongevoelig als hij zich hield, want met kloppend hart volgde hij de gedachtewisselingen in de Kamer, waar de liberale en de conservatieve leider tot zijn voldoening elkaar over en weer Droogstoppel hadden genoemd.Ga naar voetnoot3) Een andere keer genoot hij ervan, zijn naam drie maal bij één zitting te horen betrekken.Ga naar voetnoot4) Hij moest de drijfkracht van zijn zwaar geladen boek op de actualiteit voelen, als de Havelaar volgens een kenner van de regeringsmachine ‘meer dan alle koloniale verslagen en parlementaire adviezen de belangstelling wakker heeft geschud voor de bevolking van Java’.Ga naar voetnoot5) Helaas werd het hem niet gegund, zijn rechtsgevoel te bevredigen met het geheime feit, dat de minister van koloniën in 1864 zijn afkeuring over de regent van Lebak te kennen gaf, waardoor Havelaar tenminste achter de schermen tegen de Indiese regering in 't gelijk werd gesteld.Ga naar voetnoot6) Na dit verborgen vonnis moest Multatuli zich nog bij Huet beklagen over de erkenning van de regering, dat inlandse hoofden het volk afpersten, want voor eenzelfde bewering was hij gestraft, terwijl niemand deze onrechtvaardigheid opmerkte. Huet van zijn | |
[pagina 78]
| |
kant noemde een nationale beloning verdiend door de man, die indertijd bewerkte, dat de inlandse hoofden beter betaald, de Javaan minder gekneveld en de Nederlandse naam meer geëerd zou worden.Ga naar voetnoot1) Wat hem aan de regeringstafel officieel onthouden bleef, werd hem eerder gegund op de kansel en de katheder. Terwijl de theologieprofessor Van Oosterzee na de Havelaar nog God dankte voor de goudregen, die jaarliks uit Indië op ons land neerkwam, hield de predikant S.F.W. Roorda van Eysinga, als om Ds. Wawelaar te overstemmen, een preek tegen het misbruiken en mishandelen van Indië, waarin hij getuigde: ‘Een volk dat den dienst van God verwisselt tegen den dienst van Mammon, verliest het vertrouwen op zichzelf’.Ga naar voetnoot2) Hoe tergend langzaam ook voor de ongeduldige Multatuli, die elke morgen opnieuw teleurgesteld de stand van het water peilde, de vloed begon onweerstaanbaar te stijgen. 't Is waar dat een Fruin, die zich bij het opstormen van de democratie ook koel terughield, Multatuli's ‘wild doorslaan’ niet biezonder waardeerde.Ga naar voetnoot3) Maar de liberale historicus was niet helemaal droog gebleven bij de overstroming, toen hij, vroeger dan anderen, betoogde dat Nederland geen recht op het batig slot van Indië had. De hoogleraar en de kunstenaar stemden hierin overeen, dat de keus tussen cultuurstelsel en vrije arbeid, waarom onze politieke partijen elkaar heftig bestreden, geen hoofdzaak was, maar dat de ‘allergewichtigste vraag’, die alle Indiese kwesties bevatte, het zedelik probleem vormde, waarop ons recht op de overwinst van Indië eigenlik te gronden viel. De kalme geleerde dorst bij zijn betoog termen gebruiken, die een naklank schijnen op de hartstochtelike taal van Havelaar. En als iemand aan de beroemde rilling twijfelt, kan hij hier het voortplanten van vroegere trillingen met klare acoustiek volgen: ‘Nederland heeft millioenen uitgegeven om zijn West-Indische bezittingen van den vloek der slavernij te verlossen; het zal niet, ter liefde van eenige millioenen, een geheel volk als slaaf behandelen... Wij hebben zelf onder- | |
[pagina 79]
| |
vonden wat het zegt, door vreemden overheerscht te worden. Wij danken God voor onze verlossing. Maar hoe zal dit offer worden aangenomen, indien wij hen, die wij overheeren, harder behandelen dan wij ooit zelf behandeld zijn?’Ga naar voetnoot1) Zo sprak de beste kenner van onze Opstand op een toon, waarbij herinneringen aan de Havelaar bovenkomen, want de Saïdjah-geschiedenis sloot ook met een dankstonde voor de Nederlandse overwinning, waarop de woorden volgden, dat God de offers van die dag niet aannam.Ga naar voetnoot2) Het geldt bovendien meer dan een bijkomstige vorm. Immers wie Fruin het voorrecht toekent, het allereerst een beginsel gesteld te hebben, dat door de leiders van de ethiese politiek zou omgezet worden in het begrip van de ereschuld, vergeet eenvoudig, hoe de Leidse geleerde, een geslacht vóór de Van Deventers, iets opzienbarends verkondigde, dat per slot van rekening kant en klaar het pak van Sjaalman uitpuilde: ‘het recht van een volk, te eischen dat de opgebrachte belasting ten-zijnen-behoeve worde aangewend’.Ga naar voetnoot3) De staathuishoudkunde kreeg de stoot van de openbare mening ook te voelen, zodat een vakman enkele jaren na de Havelaar verzuchtte: ‘Het is eene verademing in eene brochure eens geen enkel woord te vinden van gestolen buffels en mishandelde Javanen, maar van de geldcirculatie in Nederlandsch Indië, zeer terecht de bloedsomloop der maatschappij genoemd’.Ga naar voetnoot4) De geleerdste econoom van ons land bleek met dat al een verwijzing naar de Havelaar niet beneden zich te vinden.Ga naar voetnoot5) Pierson was veelzijdig genoeg om te begrijpen, dat de bloedsomloop zich beweegt om het hart en dat van het hart uit de levensbronnen stromen. De oorsprong van het nieuwe Indië zo goed als van allerlei bewegingen ligt in het romanties sentiment. Dat te vormen en dat alleen was de functie van de Havelaar, die een belanghebbend Nederland in een belangstellend Nederland wist om te scheppen. Terwijl de werktuigen van de industrie het Oosten dreigden te mechanizeren, werd de menseziel boven de dingen hooggehouden. | |
[pagina 80]
| |
Omdat de schrijvers op Java begrepen, hoe het ging om de geest, vielen ze Multatuli wezenlik bij. Tamelik kort na de Havelaar verscheen een soort roman, waarin ook een edel assistent resident optrad, die Multatuli's nachtmerrie Duymaer van Twist intussen begroette als een ‘door en door eerlijk man’ en als de gewenste gouverneur-generaal, ‘bezield door zuiver menschelijke principen’. Toen iedereen meende Maleis te moeten leren van zijn ‘levende spraakkunst’, durfde hij immers het concubinaat aan ambtenaars verbieden, al had die bepaling voorlopig evenmin gevolgen als het duelverbod, zolang het wemelde van huishoudsters als van witte mieren. De schrijver bood een degelike beschouwing over de Havelaar, die zijn eigen boek scheen in te geven. Wilden alle assistent-residenten om feiten in de trant van Lebak hun ontslag nemen, dan bleef er geen enkele meer over. En kwam Havelaar na zeventien jaar dienst, toen hij de inlanders toch grondig moest kennen, pas tot deze opvatting? Zijn geniaal werk had ongelukkig min of meer het karakter van een reclame gekregen, want de strekking was beheerst door haat tegen een landvoogd, die zijn verzoek om eervol ontslag niet beantwoordde met de smeekbede om in 's hemelsnaam te willen aanblijven, omdat Indië niet kon buiten Max. Maar deze kritiek op het persoonlik element in de Havelaar werd ruim opgewogen door volledige instemming met het zakelik gehalte. Navolging, wel het beste bewijs van invloed, stamelde dit geestdriftige slot: ‘Wij, het blanke ras, het dagvolk der menschheid, wij zijn verpligt, om de Javanen voor te lichten in de schemering, in welke zij, sedert eeuwen, zich ingesloten bevinden, tusschen ons en het nachtvolk, de negers... Vóór het jaar 1858 hebben wij niet veel meer voor het indische volk gedaan dan niets... Het volk van Nederland zelf ziet met leede oogen naar de bruine medemenschen, nog steeds van meening zijnde, dat deze menschen geschapen zijn om voor hem te werken!... Is het waar, dat zij alles moeten doen en wij niets? dat zij koffij moeten planten alleen met het doel, dat wij hem kunnen verkoopen of drinken?... Bruine broeders, niet zonder eenigen grond mogen wij wel vragen: waarom wij zoo misdeeld zijn. Wel schijnt bij ons eene andere zon, wel doordringt deze, met schelle stralen, ons verstand, maar dit geeft aan onze polders niet de kracht om koffij te kunnen voortbrengen... Daar zijn wij nu bij u. Wij brengen u de voortbrengselen van onze zon, geeft ons daarvoor, in ruil, die welke de uwe aan u heeft gegeven.’ | |
[pagina t.o. 80]
| |
7. C.W.M. VAN DE VELDE, RADEN ADHIPATI KARTA NATA NEGARA. BLZ. 40
| |
[pagina t.o. 81]
| |
8. A.A.J. PAYEN, BOSGEZICHT. BLZ. 138
| |
[pagina 81]
| |
Zo'n citaat leert ons de volle kracht van Multatuli's onvergelijkelike gaven meten, maar zijn leerling Wilsen vertoont bij veel minder talent en passie toch meer uitzicht dan de afgrond, waarin de Havelaar alles zag neerstorten. De schrijver stelde, om een voorbeeld te geven, de praktiese vraag, wie er scholen zou bouwen voor de Javanen, en antwoordde met het verhaal van een school, waarvoor alle spijkers en vensters betaald waren, terwijl het hout en de stenen door de bevolking moesten geleverd worden. ‘Ge zult nu meenen dat zij voor eene school toch ook wel het een en ander mogen bijdragen. Goed, maar het schoolgebouw was voor europeesche kinderen bestemd. Voor hen zelf werd er een uit bamboes vervaardigd, dat is beter en men blijft er gezond bij’.Ga naar voetnoot1) Havelaar's natuurlike tegenpool vormden wel officieren, die toch niet minder reden hadden te walgen van de ‘verstikkende koopmansgeest’ bij het gouvernement, waardoor bloedige expedities met verdrukking van het volk uitgelokt werden.Ga naar voetnoot2) In het verre Westen, juichte een Indies militair, begon het gevoel van menselikheid te werken; daar ginds waren de profeten opgestaan, die pleitten voor de inheemse bevolking: ‘In het koude Nederland heeft men een strijd aangevangen met een warmte, die Javanen goed aan 't harte zou gedaan hebben’.Ga naar voetnoot3) Majoor Van Rees liet het bij geen algemene aanduidingen en noemde ronduit de naam van Multatuli, die ‘den spijker goed raakt, als hij van Java spreekt’. Waarschijnlik werd op Havelaar gedoeld met de stelling, dat het gouvernement menig braaf ambtenaar opzij schoof, om een schurk van een regent niet tegen zich in te nemen.Ga naar voetnoot4) Majoor Perelaer op zijn beurt kwam voor Havelaar niet alleen in een weekblad getuigen, maar verklaarde in een boek, hoe officieren ook leerden denken, ‘dat de bestuurders hunnen plicht ten opzichte van Nederlandsch Indië niet deden en dat dit plichtverzuim | |
[pagina 82]
| |
zijne oorzaken in de aanbidding van het Gouden Kalf vond’.Ga naar voetnoot1) Bij zo'n hartelike instemming kon Multatuli's eigen woord overzee gehoor vinden; en door bemiddeling van de Semarangse advokaat Herman des Amorie van der Hoeven kreeg hij in het jaar 1869 dan ook geregeld artikelen in De Locomotief opgenomen. Het jonge geslacht bij het binnenlands bestuur ging zijn boodschap in de praktijk toepassen. Een gouvernementsarts mocht daarom verzekeren: ‘Multatuli heeft niet geheel vruchteloos gesproken. Er zijn ambtenaren en hoofdambtenaren in Indië, die erkennen dat hij recht heeft en volop recht; die weten dat hij niet overdreven maar nog veel verzwegen heeft’.Ga naar voetnoot2) Tegelijk met deze verklaring werd de gouverneur-generaal in persoon een Max Havelaar op de troon genoemd. ‘Ik wil waarheid’, was het program van Loudon, waaraan Busken Huet toevoegde: ‘Het was de taal van iemand, die niet heerschen wil om te heerschen, maar om te hervormen’.Ga naar voetnoot3) Onder dit schild waren geestdriftige ambtenaars, die met de Havelaar op zak uitkwamen, veilig. De Hollandse jongelui, vertelde een schrijfster, dweepten met bevrijding van de Javaan, maar in Indië bleek hun de Javaan niet zo verdrukt te worden als Holland geloofde. En ze liet een ambtenaar zeggen: ‘Alle controleurs zijn nu eenmaal niet voor martelaar geboren; de meesten van ons achten zich geenszins geroepen om als verdedigers op te treden van een volk, dat gewoon is aan onderdrukking’.Ga naar voetnoot4) Havelaar heeft volgens de verzekering van een ervaren persoon toch de stoot gegeven tot hervorming van het hele stelsel.Ga naar voetnoot5) Het kraste teken is wel, dat een Gouvernementsecretaris de felle tekst met het pompmotief, hier boven aangehaald, in een opstel durfde overnemen en dat een Vice-President van de Raad van Indië zich de moeite gaf om alle dokumenten over Douwes Dekker als ambtenaar vol verering te verzamelen.Ga naar voetnoot6) De Havelaar, dat ‘koninklijk boek’ heeft vooral de leider Van | |
[pagina 83]
| |
Deventer van jongsaf bezield.Ga naar voetnoot1) Hij bekende 't graag: ‘Het boek greep mij in de ziel. Nadat ik het gelezen had, stond het voor mij onwrikbaar vast dat ik naar Indië zou gaan’.Ga naar voetnoot2) En wat hij van zich zelf verzekerde, dat wist hij van zijn geestverwanten, bij wie de Havelaar ook de sterkste factor voor de ethiese politiek betekende.Ga naar voetnoot3) Toen veertig jaar na de geboorte van de Havelaar een Royaards door Java trok met voordrachten uit het meesterwerk, juichten ambtenaars samen met handelaars de Saïdjahgeschiedenis toe, ‘die vervloekte geschiedenis, die altijd nog doorgaat, mijn God! tot heden toe’, zoals een dagblad in Batavia gerust mocht klagen.Ga naar voetnoot4) Havelaar werkte Goddank niet minder door, want bij de vijftigjarige herdenking van dit mooiste boek, dat Nederland nog altijd aan Java wijdde, werd het Max Havelaarfonds tot verheffing van de Javanen gesticht met officiële steun van onze staat. |
|